Ministerie van Financiën

Persbericht

PERS-2004-139

Den Haag, 21 september 2004

Staatsschuld neemt toe in 2005

De Staat zal in 2005 ongeveer 10,2 miljard euro aan rente betalen over de staatsschuld. Door de nog geringe economische groei en het begrotingstekort neemt de staatsschuld als percentage van het BBP in 2005 licht toe. Dit blijkt uit de begroting van de staatsschuld die minister Zalm vandaag aan de Kamer heeft aangeboden.

De begroting van de staatsschuld is één van de hoofdstukken, te weten hoofdstuk IX-A, van de rijksbegroting. Deze begroting geeft een toelichting op de ontwikkeling van de staatsschuld en de rente die over de staatsschuld wordt betaald. Ook wordt ingegaan op de manier waarop overheidsinstellingen die op afstand staan van het Rijk bij de Staat bankieren en op de rentebaten en rentekosten die hierdoor ontstaan. De staatsschuld, die in de begroting een centrale plaats inneemt, is overigens niet hetzelfde als de EMU-schuld van Nederland. Het is daarvan wel het belangrijkste onderdeel (ruim 80%). De rest van de EMU-schuld omvat voornamelijk de schuld van lokale overheden. De staatsschuld in euro's komt ultimo 2005 uit op circa 230 miljard, ofwel 48½ % van het BBP. Dit laatste betekent ten opzichte van 2004 een stijging van ongeveer 1½ procentpunt.

Financieringsbeleid

Voor 2005 is de geraamde financieringsbehoefte van de Staat 37,0 mld. euro. De financieringsbehoefte wordt voor het grootste deel bepaald door aflossingen op de bestaande portefeuille van kapitaalmarktleningen van 24,7 miljard euro. Het resterende deel van de financieringsbehoefte, in totaal 12,3 miljard euro, wordt veroorzaakt door het begrotingstekort en door de saldi van instellingen die bij de Staat bankieren.

Bij het beheren van de bestaande staatsschuld en de uitgifte van nieuwe leningen hanteert de Staat bepaalde regels en gebruiken, die onderdeel uitmaken van het financieringsbeleid. Begrotingshoofdstuk IXA geeft hier een toelichting op. Het financieringsbeleid is opgebouwd uit twee delen: 'Financiering staatsschuld' en 'Kasbeheer van overheidsinstellingen'. Het eerste deel heeft betrekking op de extern gefinancierde schuld, door bijvoorbeeld banken, beleggers en pensioenfondsen. Het tweede deel gaat over kasbeheer van overheidsinstellingen, ook wel 'geïntegreerd middelenbeheer' genoemd. Dit heeft betrekking op de schuldverhoudingen tussen de schatkist en instellingen of begrotingsfondsen die aan de schatkist zijn gelieerd. Dat zijn bijvoorbeeld de sociale verzekeringsfondsen, baten-lastendiensten en het AOW-Spaarfonds.

Doel van het financieringsbeleid is het financieren van de staatsschuld tegen zo laag mogelijke kosten bij een aanvaardbaar risico. Een belangrijk onderdeel hiervan is dan ook het risicomanagement. Om het renterisico voor de begroting zichtbaar te maken en te kunnen sturen, wordt door de Staat het risicobedrag, ofwel het begrotingsrisico gehanteerd. Dit is het bedrag waarvoor in een bepaald begrotingsjaar de rente (opnieuw) vastgezet moet worden. Hoe hoger het risicobedrag, des te groter de tegenvaller op de begroting als de rente stijgt. Als percentage van het Bruto Binnenlands Product wordt ook voor 2005 gestreefd naar een risicobedrag van 9% van het BBP. Sturing van het risicobedrag vindt plaats door weloverwogen verdeling van financieringsbehoefte: staatsleningen (looptijd 3, 5 en 10 jaar), korte leningen (looptijd 3 tot 12 maanden) en geldmarkttransacties. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van renteswaps om het risicobedrag in toekomstige jaren te sturen.

Kasbeleid

Het kasbeleid is erop gericht de kasmiddelen van de rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Dit wordt bereikt door geldstromen van de overheid en die instellingen zoveel mogelijk te bundelen via het zogenaamd Geïntegreerd middelenbeheer. Hieraan doen de ministeries, de baten-lastendiensten (zoals bijv. de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Keuringsdienst van Waren), de sociale verzekeringsfondsen, de begrotingsfondsen en een aantal rechtspersonen met een wettelijke taak mee. Concreet komt dit erop neer dat aan de overheid gelieerde instellingen niet ieder voor zich tegoeden aanhouden bij private banken of op individuele basis leningen opnemen in de markt. In plaats daarvan houden zij hun eventuele tegoeden rentedragend aan bij de Staat en kunnen zij gebruik maken van een leenfaciliteit. Door het integreren van de tegoeden en schulden worden binnen de overheid alle tijdelijke of structurele kastekorten of -overschotten gesaldeerd voordat de Staat zich op de geld- en kapitaalmarkt begeeft om externe financiering aan te trekken. Publieke middelen blijven zodoende in de schatkist totdat zij daadwerkelijk worden aangewend voor de publieke taak. Dit draagt bij aan een doelmatige financiering van publieke taken en een risico-arm beheer van publieke middelen.