Kamerstuk, 22-9-2004
Zelfregulering geneesmiddelenreclame
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
22 september 2004
DBO-CB-U 2517128
Met mijn brief van 8 juli jl. heb ik u de evaluatie van de Inspectie
voor Gezondheidszorg (IGZ) over de effectiviteit van de zelfregulering
op het gebied van de geneesmiddelenreclame aangeboden. In deze brief
heb ik toegezegd u over de uitkomsten van het overleg met de Stichting
Code Geneesmiddelen Reclame (CGR), VWS en IGZ over het vervolg op deze
evaluatie, te informeren. Dat overleg heeft inmiddels plaatsgevonden
op 30 augustus jl.
Met deze brief kom ik mijn toezegging na en beantwoord ik tevens uw
brief van
14 september jl.
Allereerst merk ik op dat ik zeer hecht aan een goede uitvoering en
handhaving van de normen die zijn ontwikkeld in samenspraak tussen VWS
en de CGR om ongewenste beïnvloeding in de richting van voorschrijvers
en afleveraars van geneesmiddelen te beteugelen en tegelijkertijd
voldoende oog te houden voor een gerechtvaardigde wens van de
industrie om voorlichting te geven over nieuwe producten en zinnig
onderzoek te kunnen doen naar de effecten van het gebruik van hun
geneesmiddelen.
De evaluatie over het jaar 2003 wijst uit dat de CGR veel inzet heeft
gepleegd op het terrein van de verdere ontwikkeling van normen en het
scheppen van procedurele waarborgen ten behoeve van een toegankelijke
en transparante klacht- en adviesprocedure. Uit de evaluatie komen ook
verbeterpunten naar voren. Ten aanzien van een aantal verbeterpunten
heeft de CGR inmiddels actie ondernomen. Wat mij betreft zijn de
voornaamste verbeterpunten de relatief passieve werkwijze van de CGR,
de relatieve onbekendheid van de normen onder de beroepsbeoefenaren en
het ontbreken van inzicht in de naleving van de normen.
Het jaar 2003 was het eerste van de oorspronkelijke afgesproken twee
jaar, gedurende welke de zelfregulering zijn effectiviteit zou moeten
bewijzen. Ik ga ervan uit dat in het jaar 2004 belangrijke verdere
stappen zullen worden gezet.
Ik hoop dan ook dat de evaluatie over het jaar 2004 zal aangeven dat
een zodanige concrete vooruitgang is geboekt dat het vertrouwen kan
bestaan dat het toezicht op basis van zelfregulering binnen een
overzienbare periode volwassen en effectief wordt. Ik realiseer mij
dat de groei naar een dergelijk systeem uiteraard nog de nodige tijd
en inzet vergt. Ik acht het niet reëel om de CGR binnen het krappe
tijdsbestek van nog geen twee jaar daarop af te rekenen.
Wel is wat mij betreft het moment aangebroken voor de CGR om het
accent te verleggen van inspanning en het scheppen van voorwaarden
naar resultaat om toe te kunnen groeien naar een meer volwassen
toezicht door de zelfregulering. In het verlengde hiervan worden thans
de mogelijkheden door de CGR verkend om prestatiegerichte afspraken
met VWS te maken voor 2005. De IGZ moet aan de hand daarvan kunnen
meten of en in hoeverre de prestaties zijn geleverd en houdt derhalve
toezicht op de activiteiten van de CGR en de betrokken actoren in het
veld.
Tenslotte merk ik het volgende op. Bij de beantwoording van de
Kamervragen van het kamerlid Kant over een brief van AstraZeneca aan
artsen inzake cholesterolverlager Crestor (2030416000) heb ik de CGR
de vraag voorgelegd of zij bereid zou zijn om actief in dit dossier te
handelen. Ik heb inmiddels van de CGR begrepen dat zij gebruik zal
maken van de mogelijkheid om een adviesaanvraag neer te leggen bij de
Codecommissie. Op grond daarvan zal de Codecommissie onderzoek
instellen en uitspraak doen over de geconstateerde feiten in relatie
tot de normen van de Gedragscode.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport