Antwoorden op kamervragen over de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
1 (CDA)
De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) gaat uit van een dienstenstelsel en niet van
verzekerde rechten. Deelt het kabinet de mening dat de zekerheid moet bestaan dat mensen die
een vorm van ondersteuning nodig hebben deze ook krijgen? Op welke wijze kan dit worden
gegarandeerd? Kan en zal de WMO voldoende als vangnet functioneren voor mensen die
voorzieningen nodig hebben (huishoudelijke hulp, ondersteuning of begeleiding) en deze
voorzieningen niet, gezien hun sociale netwerk of financiële positie, zelf kunnen organiseren?
5 (CDA)
Bevat de WMO waarborgen die mensen de zekerheid verschaft dat er in iedere gemeente
voldoende aanbod zal zijn?
82 (PVDA)
Erkent het kabinet in het nieuwe stelsel nog het door het vorige kabinet gegarandeerde recht op
zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe krijgt dit recht vorm? Worden gemeenten nu
verantwoordelijk voor het recht op zorg? (blz. 5)
92 (PVDA)
Wie bepaalt in welke "specifieke gevallen" er wel een publieke verantwoordelijkheid is burgers te
ondersteunen? Om welke specifieke gevallen gaat het? (blz. 8)
135 (PVDA)
Uit wie bestaat precies de `allerzwaarste doelgroep' die op de AWBZ aanspraak kunnen blijven
maken? Welke extramurale zorgfuncties blijven in de AWBZ?
139 (PVDA)
Waarom wordt bij de indicatiestelling in de AWBZ "vanwege de rechtszekerheid" gekozen voor
centralisatie en bij de WMO juist voor een verregaande decentralisatie? Is de rechtszekerheid
voor burgers in de WMO gegarandeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
1, 5, 82, 92, 135 en 139
Het kabinet is van mening dat een wettelijk recht op zorg gereserveerd moet zijn voor:
a. aan een ernstig ziektebeeld gerelateerde noodzakelijke zorg;
b. zorg die een individueel niet te dragen risico vormt (zowel qua beschikbaarheid als qua
betaalbaarheid);
c. zorg die bovendien op de particuliere markt niet verzekerbaar is.
Deze criteria zijn aan de orde wanneer er voor extramurale behandeling, verpleging of (deels)
voor persoonlijke verzorging wordt geïndiceerd en in de situaties waarin `verblijf' wordt
geïndiceerd ongeacht of dat verblijf daadwerkelijk in een instelling wordt genoten. We hebben
het bij verblijf over de allerzwaarste doelgroep, omdat in deze situatie continu toezicht moeten
kunnen worden uitgeoefend en er een beschermende woonomgeving nodig is.
In de WMO gaat het niet om zorgvoorzieningen, maar om een breed scala van ondersteunende
en welzijnsactiviteiten voor een brede doelgroep, soms als een individuele en soms als een
collectieve voorziening vorm gegeven. De WMO wordt daarom ook niet vormgegeven als een
wet op grond waarvan individuele rechten kunnen worden geclaimd. Dat wil niet zeggen dat het
kabinet de mening is toegedaan dat mensen er dus niet op kunnen rekenen dat bepaalde
ondersteunende voorzieningen geboden worden als zij niet in staat zijn die zelf te organiseren. In
dergelijke (specifieke) gevallen bepaalt echter de gemeente wie voor voorzieningen in aanmerking
komt. De WMO geeft nu juist de opdracht aan gemeenten in die situaties beleid te voeren. Dat
gebeurt door in de wet prestatievelden te omschrijven waarvan de concrete invulling door
gemeenten in samenspraak met burgers en organisaties moet worden opgesteld. Dit is niet
vrijblijvend voor gemeenten. De controle vindt in beginsel plaats binnen de lokale democratie.
Het kabinet is dan ook van mening dat er voldoende waarborgen bestaan voor een passend
aanbod in iedere gemeente. Ik wijs er overigens op dat het overgrote deel van het beleid op
benoemde prestatievelden voor gemeenten niet nieuw is. Evenals het feit dat ik verwacht dat
gemeenten ten behoeve van het verstrekken van individuele voorzieningen een verordening
zullen opstellen die aangeeft wie wanneer recht heeft op een bepaalde voorziening. Op
---
beschikkingen afgegeven op basis van een dergelijke verordening is uiteraard de Algemene Wet
Bestuursrecht van toepassing.
2 (CDA)
Is het verstandig en efficiënt om delen van de gehandicaptenzorg (denk aan functie activerende
en ondersteunende begeleiding) naar gemeenten over te hevelen? Kan deze keuze worden
gemotiveerd?
2
In mijn beleidsbrief van 23 april jl. heb ik een aantal keuzes aangegeven die het kabinet maakt als
het gaat om de toekomst van de gehandicaptenzorg. Uitgangspunten bij deze keuzes zijn niet
alleen solidariteit van gezonde mensen met mensen met beperkingen maar ook het realiseren van
een financieel beheersbaar stelsel dat kwalitatief goed is en mensen helpt zo lang mogelijk
zelfstandig in de samenleving te functioneren. Daarbij sta ik een duidelijke verdeling van
verantwoordelijkheden voor. Burgers en hun omgeving zijn in eerste instantie zelf
verantwoordelijk voor het oplossen van problemen; pas als dat niet meer mogelijk is komt de
overheid aan zet. Daarbij acht ik de rol van de gemeenten essentieel. Deze vormen immers de
bestuurslaag die het meest nabij de mensen staat. Gemeenten zullen in de toekomst, nog meer
dan het nu al het geval is, verantwoordelijk worden voor maatschappelijke ondersteuning in de
directe omgeving van mensen. De AWBZ wordt weer de volksverzekering voor mensen die
zware chronische en permanente zorg nodig hebben. Voor de gehandicaptenzorg betekent dit dat
onderdelen uit de AWBZ, zoals huishoudelijke verzorging en ondersteunende en activerende
begeleiding (voor mensen die niet voor verblijf zijn geïndiceerd), in de WMO en andere kaders
zullen worden ondergebracht. Zo onderzoek ik de mogelijkheid om de groepsgerichte
dagactiviteiten voor mensen met beperkingen over te hevelen naar de domeinen van SZW en
OCW. Het gaat immers om (arbeidsmatige en onderwijsachtige) activiteiten die wat karakter
betreft goed aansluiten bij deze domeinen. Vanuit het principe van inclusief beleid verwacht ik
hiermee een verdere bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen met
beperkingen.
3 (CDA)
Wat betekent de overheveling voor een instelling die in tien gemeenten bijvoorbeeld steeds één
gehandicapte die ondersteunende begeleiding nodig heeft, bedient? Wat betekent dit voor
gemeenten met relatief weinig gehandicapten die deze vorm van ondersteuning nodig hebben?
Denk in dit verband aan de ondersteuning met doventolken. Kan worden gewaarborgd dat
overheveling van delen van de gehandicaptenzorg naar het ministerie van OCW en het ministerie
van SZW in de praktijk probleemloos zal verlopen?
3
Het eerste deel van de vraag heeft betrekking op de individuele begeleiding van cliënten, die nu
via de AWBZ wordt aangeboden en wordt overgeheveld naar de WMO. Indien een gemeente op
basis van een prestatieveld van mening is dat de burger in aanmerking komt voor een vorm van
ondersteuning kan de gemeente deze vorm van ondersteuning inkopen bij een aanbieder. De
gemeente kan hiervoor tevens het instrument van het persoonsgebonden budget gebruiken.
In het kader van de overheveling van de ondersteunende en activerende begeleiding naar Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs (OCW) zijn wij voornemens samen met
betrokken departementen een traject op te zetten, zodat de overheveling zorgvuldig kan
plaatsvinden.
4 (CDA)
Wat betekent de WMO voor kleinschalige woningprojecten voor verstandelijke gehandicapten die
met behulp van persoonsgebonden budgetten (pgb) zijn ontstaan en functioneren? Zullen zulke
initiatieven ook in de toekomst nog kunnen ontstaan? Waar komen gezinsvervangende tehuizen
---
terecht, WMO of AWBZ? Bestaat er niet het gevaar dat gemeenten zullen proberen te
voorkomen dat op hun grondgebied relatief omvangrijke en kostbare voorzieningen voor
gehandicapten ontstaan wanneer de financiering via de WMO loopt? Zal op deze wijze binnen de
gehandicaptenzorg de zorg weer worden verlegd van extramuraal naar intramuraal? Op welke
wijze wordt dit voorkomen?
15 (CDA)
Blijft er in de toekomstige AWBZ ruimte voor verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen,
RIBW's en andere woonvormen? Zo neen, hoe worden deze woonvormen in de toekomst
gefinancierd?
255 (Groen Links)
Is het kabinet zich bewust van het risico dat het creëren van een nieuw schot tussen intramurale
en extramurale zorg ertoe kan leiden dat zorgkantoren en gemeenten gaan proberen zorg op
elkaar af te wentelen?
4, 15 en 255
Voor niet-verblijfsgeïndiceerden geldt dat voor die functies die overgeheveld worden van AWBZ
naar met name de WMO, de financieringsmogelijkheid van een pgb op grond van de AWBZ
vervalt en het aanvraag/verstrekkingstraject via de gemeente loopt. De functies persoonlijke
verzorging en verpleging blijven openstaan voor een pgb. Voor verblijfsgeïndiceerden verandert er
niets in vergelijking tot de huidige situatie. Dat geldt ook voor degenen die recht hebben op
persoonlijke verzorging en/of verpleging.
Voor mensen met de indicatie verblijf blijft de toegang tot instellingen die de functie verblijf
leveren, zoals verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen en RIBW's, openstaan. Deze
instellingen ontvangen daarvoor AWBZ-financiering. Er is geen reden aan te nemen dat
gemeenten deze instellingen zullen weren.
Uiteraard is het noodzakelijk alert te zijn op mogelijk afwentelingsgedrag. De gemeente heeft
geen invloed op de indicatiestelling voor de functie verblijf en kan niet bewerkstelligen dat de
focus wordt verlegd van extramuraal naar intramuraal. Het Indicatieorgaan bepaalt of een AWBZ-
verzekerde in aanmerking komt voor de indicatie verblijf. Is dat niet het geval, dan kan iemand
zich wenden tot de gemeente voor het verkrijgen van ondersteuning. Door een adequate
indicatiestelling wordt afwenteling op de AWBZ voorkomen. De centralisering van de
indicatiestelling, protocollering en de nadere definiëring van de functie verblijf zullen hier naar
verwachting aan bijdragen.
Op het terrein van de WMO kan de gemeente haar inwoners niet simpelweg verwijzen naar een
andere gemeente. Een gemeente is immers verantwoordelijk voor de uitvoering van de WMO
voor zijn inwoners, waarbij een burger vrijheid van vestiging heeft.
5 (CDA)
Bevat de WMO waarborgen die mensen de zekerheid verschaft dat er in iedere gemeente
voldoende aanbod zal zijn?
5
Zie het antwoord op vraag 1.
6 (CDA)
Deelt het kabinet de mening dat WMO voorzieningen ook kwalitatief van voldoende niveau
moeten zijn? Hoe worden gemeenten gestimuleerd tot een goed kwaliteitsbeleid?
6
Ja, ook in de WMO zullen de voorzieningen kwalitatief van voldoende niveau moeten zijn. De
gemeenten zijn in de WMO verantwoordelijk voor de inkoop, organisatie van de diensten en
uiteraard voor de kwaliteit daarvan.
---
Ik bezin mij op de mogelijkheid om kwaliteitsbeleid als verplichte paragraaf op te nemen in het
beleidsplan door de gemeenten.
7 (CDA)
Er zullen in de WMO verschillen ontstaan tussen gemeenten. Hoe groot mogen de verschillen
tussen gemeenten in de praktijk zijn? Zijn er mogelijkheden om samen met de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten minimum kwaliteitseisen voor de WMO te formuleren?
233 (SP)
Wanneer wordt toegelicht dat verschillen tussen gemeenten acceptabel zijn, over wat voor
verschillen wordt dan gesproken, en zijn er verschillen die onacceptabel zouden zijn? Wat is de
reden om geen recht op zorg te regelen in de WMO en daarmee de verschillen te beperken? (blz.
7)
7 en 233
Gemeenten krijgen nu in de Wvg en straks in de WMO ruimte om lokaal integraal beleid te
kunnen voeren en op individueel niveau maatwerk te kunnen bieden. Hierdoor kunnen verschillen
tussen gemeenten ontstaan. Veel gemeenten vergelijken hun beleid met andere gemeenten; een
proces dat binnen de WMO wordt gestimuleerd door het ontwikkelen van benchmarks. De VNG
heeft aangegeven dat zij het ontwikkelen van benchmarks voor gemeenten wil ondersteunen.
Mijn inzet is om samen met de VNG deze benchmarks te (laten) ontwikkelen. Mede op basis van
de benchmarks kunnen de gemeenteraad en de burgers beoordelen of de verschillen in beleid van
hun gemeente ten opzichte van andere gemeenten acceptabel zijn. Gemeenten zijn zelf
verantwoordelijk om in hun beleid te voorzien in het waarborgen van de kwaliteit van
voorzieningen, bijvoorbeeld via een kwaliteitsparagraaf in het beleidsplan.
8 (CDA)
Gemeenten krijgen in de WMO vrijheid voor indicatie. Kan dit betekenen dat een zorgaanbieder
de indicatie gemandateerd krijgt van de gemeente en er achteraf steekproefsgewijs wordt
gecontroleerd of dat indiceren aan de norm die is gesteld voldoet?
8
Gemeenten zijn straks zelf verantwoordelijk voor de toegang tot de voorzieningen en diensten in
de verschillende prestatievelden van de WMO. Inderdaad dat een gemeente er voor kan kiezen
om voor bepaalde voorzieningen of diensten (zorg)aanbieders te contracteren. De gemeente kan
daarbij specifieke afspraken maken over de toegang tot die voorzieningen of diensten voor
bepaalde groepen burgers, gegeven de concrete prestaties die de gemeente voor dat onderdeel
van de WMO op zich genomen heeft.
9 (CDA)
Deelt het Kabinet de mening dat de uiteindelijke AWBZ, na parlementaire behandeling van de
WMO en na overheveling van alle kortdurende zorg naar het tweede compartiment, in deze
kabinetsperiode geen verdere ingrepen mag ondergaan? Zo ja, kan dit worden toegezegd?
223 (SP)
Er wordt geschreven dat de geloofwaardigheid ermee gediend is indien de overheid niet steeds
opnieuw ingrijpende maatregelen hoeft te nemen omdat de uitgaven niet langer in het bestaande
systeem opgebracht kunnen worden. Wordt hier bedoeld de geloofwaardigheid van de overheid
of van het systeem? Is het kabinet van mening dat na de invoering van de WMO geen
ingrijpende maatregelen meer nodig zijn? Wat wordt er concreet verstaan onder ingrijpende
maatregelen?
9 en 223
Het Kabinet is inderdaad van mening dat de geloofwaardigheid (van het systeem, maar indirect
ook van de overheid als systeemverantwoordelijke) ermee gediend is als niet steeds ingrijpende
maatregelen nodig zijn. Daaronder verstaat het kabinet maatregelen die burgers, zorgverleners en
---
andere betrokkenen rechtstreeks in hun belangen raken, zoals pakketmaatregelen, tariefingrepen
en ingrepen in de eigen betalingen.
De WMO is een belangrijke bouwsteen in het zekerstellen van een houdbare AWBZ. Of na de
parlementaire behandeling de AWBZ gevrijwaard blijft van verdere ingrepen hangt in de eerste
plaats af van de uitkomst van dat parlementaire debat. Daarnaast zijn met organisaties van
aanbieders van zorg convenantafspraken gemaakt om de zorguitgaven binnen de budgettaire
kaders te houden. Ik heb er vertrouwen in dat het totaalpakket van ingezette maatregelen en het
convenant met de organisaties van aanbieders de gewenste beheerste groei van de AWBZ
uitgaven bewerkstelligen. Als dat lukt zeg ik toe dat ik in deze kabinetsperiode geen voorstellen
zal doen voor verdere ingrepen in de AWBZ.
10 (CDA)
Kunnen ouderen, zonder een verblijfsindicatie, een leegstaande kamer in een verzorgingstehuis
betrekken? Kunnen er afspraken worden gemaakt over eventuele aanpassing van de VROM-
wetgeving om te voorkomen dat een kamer in een verzorgingstehuis wel bewoond mag worden
in het kader van de verblijfsfunctie en niet als een kleine woning in een beschermde omgeving
door een bejaarde die dit wenst? Zo ja, op welke wijze wordt de betalingen vormgegeven die
deze bejaarden zijn verschuldigd? Zijn die betalingen op te brengen voor alleenstaande ouderen
met alleen AOW? Kunnen verzorgingstehuizen deze kamers rendabel verhuren aan niet
geïndiceerde ouderen? In het geval dat een verzorgingstehuis geheel of gedeeltelijk gesloopt
wordt, bestaat dan niet het gevaar van kapitaalvernietiging wanneer die kamers door de
toenemende vergrijzing over een aantal jaren weer nodig zijn voor geïndiceerde zorg voor de
verblijfsfunctie? Kunnen de antwoorden worden gestaafd met recent behoefte onderzoek?
10
Ik wijs allereerst op het kabinetsstandpunt dat wonen in beginsel een eigen verantwoordelijkheid
is van de burger. Zoals is aangegeven in de brief van 23 april, is een invoeringsplan in
voorbereiding. Daarin zal worden uitgewerkt hoe deze uitspraak in de praktijk en in de tijd gezien
nadere invulling zal krijgen.
Ten tweede geldt in de huidige situatie dat een verzorgingshuis een instelling voor
gezondheidszorg is. Voor het mogen bouwen van een verzorgingshuis is een
verklaring/vergunning noodzakelijk in het kader van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen. Die wordt
afgegeven op basis van de geraamde behoefte aan intramuraal verblijf met zorg in het kader van
de AWBZ.
Er zijn geen wettelijke bepalingen die verhuur door een verzorgingshuis van een kamer aan een
privé persoon verbieden. Of verhuur voor de instelling daadwerkelijk tot de mogelijkheden
behoort, is afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst van de instelling met het
zorgkantoor. Indien er productieafspraken zijn gemaakt voor 100 procent van de capaciteit kan
een verzorgingshuis niet vrijelijk beschikken over leegstaande kamers.
Aangenomen wordt dat de aanscherping van de indicatiestelling voor verblijf er toe zal leiden dat
de vraag naar verzorgingshuisplaatsen zal afnemen. In het invoeringsplan zal worden aangegeven
op welke wijze met deze ontwikkeling in de toekomstige situatie zal worden omgegaan. Daarbij
zal onder meer worden ingegaan op de berekening van de te betalen huur, de betaalbaarheid
daarvan en de financiële gevolgen voor de verhuurder.
Het geheel of gedeeltelijk slopen van verzorgingshuizen vindt alleen plaats indien dat wegens
bouwtechnische of functionele veroudering doelmatig is. Het is uit een oogpunt van kwaliteit
niet verantwoord om in een dergelijke situatie het gebouw nog jaren in stand te houden ten
behoeve van een eventueel geraamde toekomstige vraag.
11 (CDA)
Waar valt de functie "verblijf therapeutisch leefklimaat" in de toekomst precies onder: AWBZ-
zorg, WMO-zorg of een derde zorgvorm?
12 (CDA)
---
Valt de zorg voor mensen die in de toekomst worden geïndiceerd met de functie "verblijf
beschermde leefomgeving" onder de AWBZ-zorg, de WMO-zorg of een derde zorgvorm?
13 (CDA)
Waar valt de zorg voor mensen die in de toekomst worden geïndiceerd met de functie "verblijf
therapeutisch leefklimaat en beschermde leefomgeving" onder: AWBZ-zorg, WMO-zorg of een
derde zorgvorm?
11, 12 en 13
Indien er sprake is van noodzaak tot permanent toezicht en de cliënten niet (meer) in staat zijn
de regie over het eigen leven te voeren, kan door het Regionaal Indicatieorgaan de functie verblijf
worden geïndiceerd, ten laste van de AWBZ. De wenselijkheid van een therapeutisch leefklimaat
sec is geen voldoende voorwaarde voor verblijf. In de praktijk hangt ook nu de noodzaak tot een
therapeutisch leefklimaat veelal samen met het feit dat de cliënt geen regie meer over het eigen
leven kan voeren en er permanent toezicht nodig is. In dat geval is er sprake van verblijf in het
kader van de AWBZ.
Wenselijkheid van een beschermende leefomgeving sec is geen voldoende voorwaarde voor
verblijf, met uitzondering van het groepswonen in de gehandicaptenzorg. Een beschermende
leefomgeving kan immers zeer wel in de vorm van scheiden van wonen en zorg worden
gerealiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van een woonzorgcombinatie. Indien de noodzaak voor een
beschermende leefomgeving gepaard gaat met de noodzaak van permanent toezicht, is dat
laatste criterium bepalend en staat wel AWBZ-verblijf open voor de cliënt.
12 (CDA)
Valt de zorg voor mensen die in de toekomst worden geïndiceerd met de functie "verblijf
beschermde leefomgeving" onder de AWBZ-zorg, de WMO-zorg of een derde zorgvorm?
12
Zie het antwoord op vraag 11.
13 (CDA)
Waar valt de zorg voor mensen die in de toekomst worden geïndiceerd met de functie "verblijf
therapeutisch leefklimaat en beschermde leefomgeving" onder: AWBZ-zorg, WMO-zorg of een
derde zorgvorm?
13
Zie het antwoord op vraag 11.
14 (CDA)
Indien mensen met de indicatie "verblijf" extramurale zorg in plaats van intramurale zorg
ontvangen zoals in de WMO-brief wordt geschetst, op welke wijze wordt dan de geneeskundige
zorg (huisarts of verpleeghuisarts), farmaceutische zorg, hulpmiddelen, rolstoel e.d. vergoed?
14
Voor mensen die zelfstandig wonen geldt thans dat zij voor de medische basiszorg beroep
kunnen doen op het ziekenfonds c.q. de particuliere ziektenkostenverzekering, voor rolstoelen op
de Wvg.
In de brief van 23 april 2004 heb ik aangegeven dat in de toekomst alleen voor mensen met een
verblijfsindicatie niets verandert. Zij blijven in aanmerking komen voor levering van AWBZ-
functies aan huis. Dat geldt ook voor functies (voor mensen zonder indicatie voor verblijf) die
geen aanspraak meer zullen zijn in de AWBZ, waarbij het geld wordt overgeheveld naar de
WMO. Of dit moet worden uitgebreid met andere zaken die onder bepaalde voorwaarden in een
intramurale setting worden geleverd, zoals medische basiszorg, wil ik per onderdeel op zijn
merites en uitvoerbaarheid bekijken.
---
15 (CDA)
Blijft er in de toekomstige AWBZ ruimte voor verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen,
RIBW's en andere woonvormen? Zo neen, hoe worden deze woonvormen in de toekomst
gefinancierd?
15
Zie het antwoord op vraag 4.
16 (CDA)
Valt de ondersteunende en activerende begeleiding van chronische psychiatrische patiënten die
gebruik maken van de huidige beschermde woonvormen (RIBW's) onder de WMO of de AWBZ?
16
Per 1 januari 2006 zal de extramurale GGZ en het eerste jaar intramurale GGZ overgaan vanuit
de AWBZ naar de nieuwe ZVW. Dit besluit is ook van toepassing voor de RIBW, als onderdeel
van de GGZ. De extramurale delen van de RIBW en het eerste jaar intramuraal verblijf in de RIBW
(voorzover niet aansluitend op eerder intramuraal verblijf elders in de GGZ) zullen dus per 2006
vanuit de ZVW worden bekostigd. Het verblijf in het RIBW na één jaar wordt bekostigd vanuit de
AWBZ, inclusief de verschillende vormen van begeleiding die daar worden geleverd.
17 (CDA)
De WMO zal fasegewijs worden ingevoerd. Juist in aanvang is er behoefte bij
belangenorganisaties en de VNG om goed te kunnen volgen hoe de geldstromen lopen en te
volgen of geld dat bedoeld is voor de WMO daar ook daadwerkelijk voor wordt gebruikt.
Daarnaast willen belangenorganisaties een wettelijke verankering van het Wvg-protocol, terwijl
het kabinet en de VNG dit niet wensen. Hoe beoordeelt het kabinet de suggestie om gedurende
de eerste jaren zowel de WMO-gelden als gelden voor de Wet voorzieningen gehandicapten
(Wvg) die naar gemeenten gaan te oormerken? Nadat blijkt dat zowel voor de WMO als de Wvg
de gemeenten de zaak goed op orde hebben, zou dan op een niet geoormerkte storting in het
Gemeentefonds kunnen worden overgegaan?
123 (PVDA)
Waarom is, omwille van transparantie en een goede herkenbaarheid van de uitgaven in het kader
van de WMO, niet gekozen voor "oormerking" van het geld dat voor de WMO is bedoeld en via
het Gemeentefonds naar gemeenten gaat, te meer nu de VNG heeft aangegeven daar ook een
voorstander van te zijn? Hoe valide is het argument "beleidsvrijheid" als de gemeenten zelf liever
een doeluitkering willen? (blz. 15)
278 (D66)
Is het kabinet bereid om gedurende een aantal jaren het budget te oormerken om de
transparantie van voorzieningen en uitgaven tenminste gedurende de implementatie van de wet
te waarborgen en de druk op de (nieuwe) AWBZ te verkleinen?
324 (Christen Unie)
Deelt het kabinet de mening van het Rfv dat het nu nog niet mogelijk is om de uitkering op basis
van passende structuurfondsen via de algemene uitkering te verdelen? (blz. 15)
365 (PVDA en Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van het standpunt van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) dat
er nog te veel financiële risico's zitten aan het overhevelen van het budget van de AWBZ naar de
gemeenten c.q. dat het te vroeg is om tot financiering van WMO-taken via het Gemeentefonds
over te gaan? (blz. 15)
366 (PVDA en Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van de suggestie van de Rfv om, totdat de financiële risico's zijn
ondervangen en er aan de voorwaarden is voldaan, over te gaan tot een tijdelijke specifieke
uitkering door het Rijk, zodat de rijksoverheid vooralsnog financieel verantwoordelijk blijft? (blz.
15)
---
17, 123, 278, 324, 365 en 366
Er is gekozen voor financiering via het Gemeentefonds om de gemeentelijke beleidsvrijheid te
maximaliseren en de uitvoeringslasten van de gemeenten te minimaliseren. Het voorstel van de
VNG om een deel van de financiering via een specifieke uitkering te laten lopen, doet in de ogen
van het kabinet geen recht aan de sterke samenhang die er bestaat tussen algemeen
gemeentelijk beleid en individuele gemeentelijke voorzieningen. De grote winst van de WMO zit
juist in deze integratie. De gemeente kan, in afstemming op de gemeentelijke mogelijkheden en
behoeften, zoeken naar een optimale `policy-mix'. De verantwoording daarover dient primair
plaats te vinden op gemeentelijk niveau, waarbij geen beperkingen vanuit `Den Haag ` worden
opgelegd aan de gemeentelijke beleidsvrijheid.
Door het uit elkaar trekken van de financiering van het beleid zou aan deze voordelen in
belangrijke mate afbreuk worden gedaan.
Daarbij komt nog, dat het kabinet er juist naar streeft het aantal specifieke uitkeringen terug te
dringen, dit in het kader van het Programma Andere Overheid. De Stuurgroep doorlichting
specifieke uitkeringen (de `stuurgroep- Brinkman') ontwikkelt hiertoe voorstellen.
Het kabinet wil om genoemde redenen de WMO-middelen niet oormerken, maar toevoegen aan
het gemeentefonds. Daarbij zal een verdeling over de gemeenten worden geconstrueerd, die
aansluit bij de relevante kostenfactoren. Ook zal rekening worden gehouden met objectieve
indicatoren die de groei van het budget beïnvloeden, zoals bijv demografische factoren
(vergrijzing). Naar de overtuiging van het kabinet is het zodoende mogelijk de financiële risico's
voor gemeenten dusdanig op te vangen dat een specifieke uitkering niet nodig is.
Niettemin wil het kabinet, voor de uit de AWBZ over te hevelen middelen, financiering gedurende
een korte periode via een doeluitkering danwel oormerking door een tijdelijke integratie-uitkering
binnen het gemeentefonds niet bij voorbaat uitsluiten. Het kabinet is echter van mening dat als
goede afspraken over een adequaat financieel kader en een toereikend meerjarenperspectief
gemaakt kunnen worden, de relevantie van een doeluitkering voor gemeenten aanzienlijk
beperkter is geworden.
Voor wat betreft een reactie op het Rfv -advies: er komt nog een separate reactie op het advies.
18 (CDA)
Kan meer duidelijkheid worden verschaft over de wijze waarop de prestaties van gemeenten op
de onderscheiden prestatievelden kan worden geregistreerd?
18
Gemeenten zijn op basis van de vragen en behoeften op lokaal niveau zelf verantwoordelijk voor
het formuleren en registreren van de prestaties die zij leveren op de onderscheiden
prestatievelden. Zij moeten over deze prestaties afspraken maken met relevante partijen binnen
de gemeente (woningcorporaties, welzijnsinstellingen, vervoersorganisaties, cliëntenorganisaties,
etc.). De wijze waarop de prestaties worden geregistreerd is een verantwoordelijkheid van de
gemeente zelf.
19 (CDA)
Kan worden toegelicht of en hoe het volume van de functies die onderdeel blijven uitmaken van
de AWBZ en de functies die overgaan op de WMO worden geregistreerd? Is er afstemming
tussen de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) en registratie van de functies die onder de WMO
gaan vallen?
19
Voor de functies die onder de AWBZ blijven, zal in de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) op
cliëntniveau worden bijgehouden wat de geldende indicatie is en welke zorg er geleverd wordt.
Burgers die een beroep doen op een functie die in de WMO is ondergebracht zullen zich wenden
tot de gemeente als verantwoordelijke van de WMO. De registratie van deze verzoeken en hun
---
afhandeling is een zaak van de gemeenten. Een landelijke afstemming van deze gemeentelijke
registratie met de AZR is niet aan de orde.
20 (CDA)
Het kabinet noemt voor de WMO een bedrag van 1,6 miljard euro dat naar gemeenten gaat.
Later is sprake van een bedrag van 1,0 miljard euro. Graag een toelichting op deze bedragen?
121 (PVDA)
Hoeveel geld krijgen de gemeenten voor de taken die overgaan van AWBZ naar WMO? Waarop is
dit bedrag gebaseerd? Op welke wijze wordt rekening gehouden met de specifieke groei die met
deze taken verbonden is, bijvoorbeeld als gevolg van demografische ontwikkelingen? (blz. 15)
122 (PVDA)
Hoe verhoudt het bedrag van 1,6 miljard euro dat vanuit de AWBZ wordt overgeheveld naar de
WMO zich tot het in verschillende perspublicaties, zoals het Financieel Dagblad van 7 juni 2004,
genoemde bedrag van 1 miljard euro? (blz. 15)
280 (D66)
Kan duidelijkheid worden gegeven over de hoogte en groei van het budget? Gaat het budget van
eerst 1,6 miljard euro naar 1 miljard euro?
20, 121, 122 en 280
Voor de hoeveelheid geld verwijs ik naar de bedragen die in de brief van 23 april zijn genoemd.
Sindsdien zijn er geen nieuwe inzichten ontstaan over de bedragen. Ik verwacht in het najaar hier
op onderdelen meer over te kunnen zeggen. Het kabinet zal de taken op het moment van
overdracht `schoon aan de haak' opleveren, zonder efficiencykorting. Daarbij is de stand van de
door het parlement goedgekeurde begroting op het moment van overheveling maatgevend. Het
kabinet wil tevens nagaan of een objectieve indexatie van de uit de AWBZ naar het
gemeentefonds over te hevelen gelden mogelijk en/of wenselijk is bijvoorbeeld gekoppeld aan
demografische ontwikkelingen.
21 (CDA)
De gemeenten krijgen een zorgplicht in het kader van de WMO. Hoe is het toezicht op die
zorgplicht georganiseerd? Welke gevolgen zijn er verbonden aan het niet goed nakomen van de
zorgplicht door gemeenten? Op welke wijze is de invulling van die zorgplicht objectief meetbaar?
35 (CDA)
Hoe zwaar weegt de zorgplicht van de gemeente in de WMO? Welke garanties zijn er (of bouwt
het kabinet in) om de bereikbaarheid van de zorg te vergroten in de WMO ten opzichte van de
AWBZ
207 (VVD)
In de huidige Wvg is een zorgplicht van gemeenten opgenomen. Zal deze zorgplicht, in ieder
geval voor de oude Wvg beleidsterreinen, blijven bestaan? Kan die zorgplicht worden ingevoerd
voor de hele WMO? Zo neen, hoe worden dan de individuele aanspraken, zoals de aanspraak op
een rolstoel, gegarandeerd?
237 (SP)
Is het kabinet van mening dat een zorgplicht voor gemeente gecombineerd met een recht op
wonen een waarborg kan zijn voor het creëren van voldoende opvangplaatsen en handhaven van
de crisisopvangfunctie bij dak- en thuisloosheid en bij geweld in de thuissituatie? Zo neen,
waarom niet? Zo ja, is het kabinet van plan om hier vorm aan te geven? (blz. 15)
326 (Christen Unie)
Zijn er plannen om een gemeentelijke zorgplicht te formuleren voor een geïntegreerd aanbod van
preventie, dienstverlening, woon en zorgvoorzieningen, waarbij minimumvereisten voor
kwaliteit en rechtsgelijkheid worden vastgesteld (zoals onder meer door de Rfv wordt
voorgesteld)? (blz. 15)
21, 35, 207, 237 en 326
---
De verantwoordelijkheid van gemeenten wordt vormgegeven door het in de wet opnemen van
zogenoemde prestatievelden. Prestatievelden zijn in de wet omschreven terreinen waarop
gemeenten hun beleid moeten expliciteren en aan moeten geven welke resultaten zij daarop
willen halen. Een van de prestatievelden is het aanbieden van voorzieningen voor gehandicapten,
chronische psychiatrische patiënten, mensen met psychische of psychosociale problemen en
ouderen, voor het vergroten en/of ondersteunen van de zelfredzaamheid, maatschappelijke
participatie en het zelfstandig functioneren. Daarbij zal in de wet cq de memorie van toelichting
bij de wet worden aangegeven, dat het hierbij kan gaan om de verstrekking van onder meer
rolstoelen en scootmobielen; huishoudelijke verzorging; woningaanpassingen; begeleiding bij
zelfstandig wonen; dagbesteding ouderen; maaltijdvoorziening; sociale alarmering;
vervoersvoorzieningen. Op het functioneren van de gemeenten zijn de verhoudingen van
toepassing zoals die in de reguliere bestuurlijke wetgeving (onder meer de Gemeentewet) zijn
opgenomen.
22 (CDA)
Onder de WMO krijgen gemeenten de mogelijkheid eigen bijdragen te vragen voor voorzieningen.
De verwachte inkomsten zullen vooral in grote steden, gelet op de sociaal-economische situatie
van bewoners, laag zijn. Wordt dit gegeven meegenomen in de te verdelen middelen in het kader
van de WMO? Hoe houdt de WMO rekening met verschillen tussen gemeenten wat betreft het
beroep op voorzieningen en de draagkracht van haar burgers?
22
De verdeling van de middelen over de gemeenten moet nog nader worden uitgewerkt. Om tot
een goede verdeling te komen moeten eerst de relevante kostendrijvers in beeld worden
gebracht. Vervolgens moet worden bezien welke factoren bij de verdeling ook daadwerkelijk
worden gehonoreerd. Het uiteindelijke verdeelvoorstel dat daaruit komt, moet zo goed mogelijk
aansluiten bij de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds, omdat de middelen (uiteindelijk)
worden toegevoegd aan het Gemeentefonds.
23 (CDA)
In het kader van de WMO wordt van mensen verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid nemen
voor zichzelf en hun directe naaste, ook financieel in opzicht. De eigen bijdrage zou naar
draagkracht geheven moeten worden en wel zodanig dat mensen door de eigen bijdrage geen
beroep op de bijstand hoeven te doen. Kan worden toegezegd dat er geen cumulatie van eigen
bijdragen in zorg en ondersteuning zal optreden waardoor mensen alsnog een beroep op de
bijstand moeten doen? Is dit principe ook haalbaar? Kunnen de antwoorden met cijfers worden
onderbouwd? In hoeverre is het mogelijk met glijdende schalen voor de eigen bijdrage te werken
zodat armoedeval wordt voorkomen?
23
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
24 (CDA)
Kan worden gemotiveerd waarom in de uiteindelijke AWBZ een eigen bijdrage regime wordt
gehanteerd? Hoe verhoudt een eigen bijdrage regime naar draagkracht, anders dan gericht op
verminderde kosten van levensonderhoud, zich tot het verzekeringskarakter van de AWBZ? Wat
zou het betekenen als de AWBZ eigen bijdrage extramuraal op termijn zou komen te vervallen?
Wat zou dit betekenen voor de eigen bijdrage voor de WMO (bij een beoogde budgettaire
neutraliteit)?
24
10
Om de AWBZ zo betaalbaar mogelijk te houden, wordt een eigen bijdrage regime gehanteerd. De
eigen bijdrage op grond van de AWBZ geldt niet alleen vanwege vermindering van de kosten van
levensonderhoud, maar ook uit het oogpunt van medefinanciering. Al bij de invoering van de
AWBZ werd bij de eigen bijdrage rekening gehouden met de draagkracht. Een eigen bijdrage
regime naar draagkracht verhoudt zich prima met het verzekeringskarakter. Daarbij is wel van
belang dat de eigen bijdrage niet dusdanig hoog wordt dat de verzekerde de kosten van de zorg
geheel zelf betaalt. Daarom geldt als uitgangspunt dat bijdrage nooit meer bedraagt dan 90%
van de kosten.
Als de eigen bijdrage voor extramurale zorg zou komen te vervallen, zou dat betekenen dat het
bedrag aan opbrengstverlies op een andere manier binnen de AWBZ moet worden gevonden.
Uitgaande van budgettaire neutraliteit geldt hetzelfde voor de zorg die naar de WMO wordt
overgeheveld.
25 (CDA)
Het kabinet neemt de beginselen van subsidiariteit in acht. In hoeverre zijn deze beginselen op de
diverse onderdelen die worden overgeheveld van de AWBZ naar de WMO even sterk van
toepassing? Geldt dit bijvoorbeeld in gelijke mate voor de gehandicaptenzorg als voor de
ouderenzorg? Bestaat op onderdelen niet het gevaar van een uitdijende bureaucratie? Op welke
wijze wordt dit voorkomen?
25
Het kabinet acht de beginselen van subsidiariteit in gelijke mate van toepassing op de onderdelen
van de AWBZ die onder gemeentelijke verantwoordelijkheid worden gebracht. Daarbij is geen
sprake van onderscheid tussen gehandicapten en ouderen. Voor beide doelgroepen geldt dat het
van belang is om lokaal maatwerk te kunnen bieden, dicht bij de burger, en in nauwe samenhang
met diverse andere lokale voorzieningen waarvan ouderen en gehandicapten gebruik maken.
Door die samenhang met andere lokale voorzieningen en diensten en omdat de WMO de
gemeenten ruime beleidsvrijheid biedt om de prestatievelden in te vullen, zonder gedetailleerde
voorschriften waaraan gemeenten moeten voldoen, is het mogelijk bureaucratie bij de uitvoering
tot een minimum te beperken.
26 (CDA)
Wat wordt bedoeld met het in samenhang behandelen van AWBZ en WMO? Kan dit punt worden
toegelicht? (blz. 5)
26
De WMO en de AWBZ zijn inhoudelijk complementair aan elkaar. De AWBZ is bedoeld voor het
leveren van voorzieningen aan mensen met een behoefte aan zware chronische en continue zorg,
de WMO biedt ondersteuning zodat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen deelnemen aan
de samenleving.
27 (CDA)
De WMO zou kunnen worden uitgebreid tot de taken die onder de Welzijnswet vallen.
Waarom is de VNG tegen een dergelijke uitbreiding? Is de VNG bevreesd voor een
afrekencultuur? (blz. 5)
27
In de brief d.d. 13 mei 2004 waarin de VNG haar reactie geeft op de contourennota WMO, stelt
de VNG met betrekking tot het algemeen kader het volgende: "De doelgroep van de WMO is in
onze opvatting begrenst. Het gaat om chronisch zieken en om mensen met een lichamelijke,
psychische of verstandelijke beperking die zich zonder voorzieningen niet meer in een
zelfstandige thuissituatie kunnen redden. Dus ook de doelgroep van de maatschappelijke opvang
kan wat de VNG betreft aankloppen voor voorzieningen uit de WMO. Deze burgers zijn door een
samenspel van factoren (tijdelijk) niet in staat zelfstandig te wonen en hebben daarom behoefte
---
aan een vangnet, voor onderdak, opvang of begeleiding. De VNG is tegen een `welzijnsbrede'
wet die ook andere doelgroepen van de Welzijnswet bestrijkt, zoals jeugd, nieuwkomers en
risicogroepen. De Welzijnswet blijft in de visie van gemeenten gehandhaafd met het doel de
participatie, cohesie en integratie van die groepen te bewerkstelligen. Daarbij is de algemene
opdracht die in de Welzijnswet is geformuleerd afdoende om bijvoorbeeld voor jeugd
voorzieningen te bieden op lokaal niveau. Een aangescherpt kader op dit terrein past volgens de
VNG niet bij lokaal maatwerk".
28 (CDA)
Kan worden toegelicht waar het financiële voordeel voor de overheid met betrekking tot de
WMO op langere termijn vandaan komt? (blz.5)
102 (PVDA)
Is het kabinet zich ervan bewust dat het in de AWBZ gaat om geïndiceerde zorg, dus zorg
waarop mensen recht hebben op grond van een indicatie? Is het kabinet bekend met de SCP-
studie "Typering van cliënten van AWBZ-gefinancierde verpleging en verzorging", waaruit blijkt
dat mensen over het algemeen terecht een beroep doen op AWBZ-zorg? Hoe verhoudt dit zich
tot het gesignaleerde "leungedrag"? (blz. 9)
128 (PVDA)
Kan de stelling dat de groei van de AWBZ-uitgaven mede wordt veroorzaakt door de "latente"
vraag, worden toegelicht? Volgt uit de conclusie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
dat de potentiële vraag veel hoger ligt dan de vervulde vraag nu juist niet dat veel mensen die
gebruik zouden kunnen maken van AWBZ-zorg dat niet doen, bijvoorbeeld omdat zij een beroep
doen op mantelzorg en vrijwilligerswerk of doordat zij zorg mijden? Wat is, gezien de conclusie
dat de potentiële vraag naar zorg veelal niet wordt vervuld, nog de omvang en importantie van
het gesignaleerde probleem met betrekking tot de AWBZ-uitgaven? (blz. 18)
177 (PVDA)
Kan het kabinet cijfermatig uiteenzetten waarom zij verwacht dat de hele operatie een
kostenbesparing zal opleveren? Is niet veeleer sprake van een verschuiving van kosten van het
Rijk naar de gemeenten en burgers?
292 (Christen Unie)
Welk bedrag wordt bespaard met de invoering van de WMO? (blz. 1)
28, 102, 128, 177 en 292
Uit onderzoek van het SCP en het RIVM naar onder meer de ontwikkeling van de vraag naar
verpleging en verzorging voor ouderen (Ouderen nu en in de toekomst; Gezondheid, verpleging
en verzorging 2000-2020; RIVM/SCP 2004) blijkt dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen
de potentiële vraag naar zorg gelet op (de ontwikkeling van) een aantal gezondheidskenmerken
van de bevolking en het feitelijke gebruik van zorgvoorzieningen. Mensen kiezen voor een
belangrijk deel andere oplossingen zoals via mantelzorg, zelforganisatie van huishoudelijke zorg
en ondersteuning. Het feitelijk gebruik blijkt niet alleen af te hangen van objectieve
gezondheidskenmerken, maar ook van bijvoorbeeld opleiding en inkomen. Met het wegvallen van
vaste budgettaire kaders en het ontbreken van beheersende prikkels in het systeem, zowel aan
de vraag- als aan de aanbodzijde, is een tendens waarneembaar dat zelforganisatie plaatsmaakt
voor het verzilveren van (potentiële) AWBZ aanspraken. Ook de introductie van de
persoonsgebonden budgetten speelt daarbij een rol. Als dat doorzet komen we uit op een niveau
zoals in de brief aangegeven. Door een goede ondersteuning in de directe omgeving van mensen
kan in veel gevallen een zwaardere zorgvraag worden voorkomen dan wel worden uitgesteld.
Daartoe strekt de WMO. De WMO samen met te nemen beheersmaatregelen in de AWBZ zorgen
er voor dat sprake kan zijn van een beheerste groei van de AWBZ.
29 (CDA)
Hoe zal van dit stelsel een krachtige impuls tot extramuralisering uitgaan? Bedoelt het kabinet
steeds een door de cliënt gewenste extramuralisering? (blz. 6)
161 (PVDA)
12
Kan worden toegelicht hoe de beoogde beweging van intra- naar extramurale zorg wordt
gestimuleerd nu een "knip" wordt gelegd tussen de financiering van intramurale (AWBZ) en
extramurale (WMO) zorg?
172 (PVDA)
Op welke wijze zal de WMO zorgen voor de gewenste stimulans van de extramuralisering van de
ouderenzorg en bijbehorende essentiële voorzieningen, zoals de beschikbaarheid van 24-uurszorg
en een goede zorginfrastructuur? Acht het kabinet zich hiervoor nog verantwoordelijk? Waarom
komt er, naast het overhevelen van de bestaande subsidieregeling van 50 miljoen euro, geen
extra geld beschikbaar voor de extramuralisering?
213 (VVD)
Bent u, gezien de toename van het scheiden van wonen en zorg, bereid het budget voor de
stimuleringsregeling te verhogen terwijl het budget van VWS in de Wet ziekenhuisvoorzieningen
(WZV) afneemt?
29, 161, 172 en 213
Het beleid rond de WMO sluit aan op de wens van de burger om zo lang mogelijk zelfstandig in
de vertrouwde wijk te (blijven) wonen. Recente onderzoeken (zie bijvoorbeeld de Rapportage
ouderen 2004 van het SCP) geven aan dat er grote behoefte bestaat aan geschikte woningen
voor mensen met een beperking en dat mensen die zelfstandig wonen zich prettiger voelen dan
mensen die in een intramurale setting verblijven.
De WMO stimuleert de extramuralisering omdat enerzijds vanuit de optiek van de burger
samenhang wordt aangebracht in ondersteuningsachtige zaken als huishoudelijke hulp,
(welzijns)diensten, wonen en woonvoorzieningen, vervoer etc. en anderzijds duidelijker dan
voorheen een regisseur wordt aangewezen, i.c. de gemeente. De 24-uurszorg, en dat betreft
goeddeels de functies persoonlijke verzorging en verpleging, zal vooralsnog vanuit de AWBZ
aangeboden blijven en dat geldt ook voor de daarvoor benodigde zorginfrastructuur
(wijkzorgsteunpunten e.d.). Onvermijdelijk is er dus evenals voorheen sprake van een "knip"
tussen AWBZ en gemeentelijke voorzieningen, maar de WMO zorgt voor een betere afbakening
en samenhang.
Voor de zorginfrastructuur bestaat een tijdelijke CTG-beleidsregel die naar planning per 1 januari
2006 zal worden vervangen door een structurele regeling. Voor zover wijksteunpunten gericht
zijn op de levering van (welzijns)diensten ligt er in het kader van de WMO een taak voor de
gemeenten.
Met de inwerkingtreding van de subsidieregeling `Diensten bij wonen met zorg' per 1 januari
2004 is de oude subsidieregeling Extramurale dienstverlening geëxpireerd, terwijl het budget
werd verhoogd van 31 miljoen euro (2003) naar ongeveer 50 miljoen euro (2004). Na één jaar
zal de regeling door het CVZ worden geëvalueerd en daarbij zal tevens worden bezien of de
beschikbare middelen voldoende waren gelet op de doelstelling van de regeling.
30 (CDA)
Hoe beoordeelt het kabinet de huidige situatie waarin de door de burger te dragen kosten voor
AWBZ zorg en ondersteuning in een extramurale situatie soms hoger uitvallen dan een
intramurale opname? (blz. 6)
144 (PVDA)
Houdt het kabinet, als zij zegt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun woonfunctie en die
dus zelf moeten betalen, rekening met de vraag of zij die voorziening ook kunnen betalen? Zo ja,
hoe? Zo neen, waarom niet? Is het kabinet zich ervan bewust dat door bezuinigingen op de
huursubsidie dit "vangnet" aan kracht inboet? Is het kabinet bereid alvorens een groot deel van
het wonen uit de AWBZ te schrappen de gevolgen hiervan te onderzoeken voor mensen met een
laag inkomen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoet zien? Zo neen,
waarom niet? (blz. 23)
30 en 144
13
Een doelmatige uitvoering van de AWBZ is het uitgangspunt. Zoals eerder toegezegd, zullen
omslagpunten worden vastgesteld die de grens aangeven van de te verlenen extramurale zorg.
In de brief van 15 september 2003 over de opgave op het terrein van wonen, zorg en welzijn
(TK, 2002 2003, 26 631, nr. 37) en het daarop gebaseerde actieplan van 5 juli 2004 is
nadrukkelijk aangegeven dat de te realiseren woningen betaalbaar moeten zijn. De wens van de
burger om zelfstandig te (blijven) wonen is niet nieuw en er bestaat inmiddels ruime variatie in
woonzorgwelzijnarrangementen. Een tweetal recente onderzoeken geeft inzicht in de
betaalbaarheid voor mensen met lage inkomens. Het betreft een in opdracht van VWS door Price
WaterHouseCoopers uitgevoerd onderzoek naar kostenverschillen in intra- en extramurale
verzorgingshuiszorg en een in opdracht van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) door SCP
en SEO (Stichting voor Economisch Onderzoek, Universiteit van Amsterdam) uitgevoerd
onderzoek "Kosten en baten van extramuralisering". Uit beide onderzoeken blijkt dat de
maatschappelijke kosten (AWBZ, Wvg, huursubsidie) bij extramurale oplossingen lager zijn dan in
een intramurale setting. Tevens blijkt uit deze onderzoeken dat extramurale oplossingen ook voor
mensen met een laag inkomen betaalbaar zijn, maar dat het vrij besteedbaar inkomen wel lager is
dan in een intramurale setting, waar een "zakgeldregeling" geldt. De financiële gevolgen van
extramuralisering hangen ook af van de keuzes die partijen maken bij het opzetten van
woonzorgwelzijnarrangementen. De naar verwachting positieve effecten van de
"verzilveringsregeling" zijn in beide onderzoeken nog niet meegenomen.
31 (CDA)
Er wordt veel van gemeenten geëist. Kunnen gemeenten dit aan? Is datgene wat de WMO van
gemeenten eist vergelijkbaar met de welzijnswet en de WVG. Hoe denkt het kabinet dat een
sociaal netwerk opgebouwd kan worden en onderhouden kan worden (blz 6).
31
Gemeenten hebben veel ervaring opgedaan met de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de
Welzijnswet 1994 en de Wvg. Onderzoek1 laat zien dat gemeenten deze verantwoordelijkheden
aankunnen. In het kader van de WMO komen er nieuwe taken bij. Deze taken hebben nauwe
raakvlakken met de al gedecentraliseerde bevoegdheden. Wel hebben gemeenten tijd nodig om
zich organisatorisch goed voor te bereiden.
Burgers zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het opbouwen en onderhouden van een
sociaal netwerk. Indien burgers om diverse redenen dit niet kunnen (beperkte sociale
vaardigheden, gebrekkige mobiliteit) kan de gemeente hierbij ondersteuning bieden, bijvoorbeeld
via het organiseren van sociaal-culturele activiteiten, huisbezoeken, etc. Daarnaast kan de
gemeente via haar vrijwilligersbeleid, beleid voor mantelzorgondersteuning, wijkorganisaties et
cetera, sociale samenhang en initiatieven van burgers bevorderen.
32 (CDA)
Kan worden toegelicht waarom landelijke cliëntenorganisaties vrezen voor mindere voorzieningen
in de WMO dan in de AWBZ? Op welke wijze worden deze cliëntenorganisaties bij het beleid
betrokken en hoe wordt hun onrust weggenomen? (blz. 6)
32
Landelijke cliëntenorganisaties hechten aan landelijke afspraken en centraal geregelde rechten.
De WMO geeft ruimte aan lokaal maatwerk en lokale initiatieven. Gelet op de mogelijkheden van
een outreachende benadering op lokaal niveau verwacht ik dat het aantal voorzieningen in de
WMO beter zijn dan nu. Landelijke cliëntenorganisaties zijn in het voortraject betrokken. Zij
hebben aan mij hun zorgen over de ontwikkelingen geuit. Door veel in gesprek te blijven en hun
te wijzen op het belang van goede lokale belangenbehartiging en de rol die zij bij het versterken
1 De werkelijkheid van de Welzijnswet, SCP, december 2002 en de Monitor Wvg-protocol, februari 2004, SGBO en Ipso
Facto.
14
van deze lokale belangenbehartiging kunnen spelen, kan een deel van deze zorgen wellicht
worden weggenomen.
Ik sta op het standpunt dat de landelijke organisaties er goed aan zouden doen dat ook zij zich
sterker lokaal oriënteren en manifesteren.
33 (CDA)
In de WMO ligt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid. Dit uitgangspunt kan in de praktijk ook
tot moeilijkheden leiden. Hoe denkt het kabinet dat werkende ouders met kinderen hun
verantwoordelijkheid ten opzichte van de grootouders kunnen waarmaken? Is hier niet sprake
van een wezenlijk probleem van de samenleving waarin wordt gestreefd naar een steeds hogere
arbeidsparticipatie?
33
Het combineren van zorg en arbeid in de situatie zoals die wordt geschetst in de vraag, is niet
iets dat je zo maar doet. Er zal vaak het nodige moeten worden geregeld en georganiseerd
voordat de mantelzorger in staat is de zorg voor de kinderen en voor de eigen ouders op
adequate wijze op zich te nemen. In elke individuele situatie zullen de omstandigheden die leiden
tot de beslissing al dan niet zorg te verlenen anders liggen. Een algemeen antwoord op de vraag
kan dan ook niet worden gegeven. Wel is het zo dat een aantal ontwikkelingen er toe heeft
bijgedragen dat mensen deze beslissing gemakkelijker kunnen nemen. Daarbij refereer ik aan de
projecten Dagindeling en de levensloopregeling die in het kader van het combineren van zorg en
arbeid worden gehouden.
34 (CDA)
Kan concreet worden toegelicht dat door de overgang van AWBZ naar WMO de bureaucratie
daadwerkelijk zal afnemen? (blz. 7)
74 (PVDA)
Hoe wordt de doelstelling "minder bureaucratie" in de praktijk gebracht? Waaraan kan worden
afgemeten of de doelstelling wordt bereikt en op welk moment? (blz. 3)
299 (Christen Unie)
Kan worden toegelicht hoe de WMO leidt tot minder onnodige bureaucratie en minder schotten?
Wat vindt het kabinet van de kritiek dat met de WMO juist nieuwe schotten ontstaan? (blz. 8)
34, 74 en 299
In de WMO is niet gekozen voor gedetailleerde voorschriften waaraan gemeenten moeten
voldoen. Uit ervaringen in het verleden blijkt dat een dergelijke aanpak uitmondt in een woud van
voorschriften en regels, wat vervolgens bij de uitvoering gepaard gaat met vergaande
bureaucratie. De WMO benoemt algemene prestatievelden waarbinnen gemeenten moeten
presteren. Bij de uitwerking van deze prestatievelden krijgen gemeenten ruime beleidsvrijheid
waardoor lokaal maatwerk mogelijk wordt. Het aantal schotten neemt niet toe. Voor die mensen
die uitsluitend gebruik maken van lichte vormen van ondersteuning, zoals huishoudelijke
verzorging, zal het aantal systemen waar zij mee te maken hebben juist afnemen, omdat zij geen
gebruik meer hoeven te maken van de AWBZ.
35 (CDA)
Hoe zwaar weegt de zorgplicht van de gemeente in de WMO? Welke garanties zijn er (of bouwt
het kabinet in) om de bereikbaarheid van de zorg te vergroten in de WMO ten opzichte van de
AWBZ?
35
Zie het antwoord op vraag 21.
36 (CDA)
15
De invulling van de WMO wordt gezien als een proces. Kan dit worden toegelicht? Waaraan
moeten we dan denken? (blz. 9)
100 (PVDA)
Met welke onderdelen uit andere wettelijke kaders zou de WMO kunnen worden uitgebreid? Aan
welke termijn wordt gedacht? (blz. 9)
277 (D66)
Zijn er mogelijkheden om van de WMO een aanbouwwet te maken, waarbij niet alles in een keer
overgaat, maar stap voor stap, te beginnen bij de huidige gemeentelijke taken zoals
welzijnsvoorzieningen en de voorzieningen voor mensen met een beperking?
36, 100 en 277
In eerste instantie richt de WMO zich op vormen van maatschappelijke ondersteuning die nu in
drie verschillende wettelijke kaders zijn neergelegd (Welzijnswet 1994, Wvg en AWBZ). Het is
denkbaar dat het wenselijk is andere taken van de gemeente, noodzakelijk om de regiefunctie te
realiseren, hierin neer te leggen. Op dit moment bezie ik de mogelijkheid om delen van de WCPV
op termijn een plek binnen de WMO te geven en onder welke voorwaarden dit dient te
geschieden. In die zin zou de WMO een 'aanbouwwet' genoemd kunnen worden.
37 (CDA)
De lokale overheden hebben de verantwoordelijkheid om WMO beleid te voeren waarbij de
rijksoverheid randvoorwaarden stelt. De rijksoverheid blijft ook systeemverantwoordelijk. Welke
verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid in de situatie dat blijkt dat in gemeente A de
beleidsverantwoordelijkheid voor de WMO in het geheel niet wordt genomen? Hoe zal de
rijksoverheid dan optreden? Wat gebeurt er indien een gemeente in het kader van de WMO niet
presteert en via de lokale politiek geen correctie optreedt? (blz. 9 en 10)
37
Gelet op de ervaringen van de gemeenten op het terrein van de Wvg en de Welzijnswet
verwacht ik dat ze de nieuwe verantwoordelijkheden goed aankunnen. Ik heb er vertrouwen in
dat de lokale democratie goed functioneert en dat de gemeenteraad een (incidentele) slechte
uitvoering zal corrigeren. In het systeem wil ik hiertoe bovendien nog een extra prikkel inbrengen
door samen met de VNG een monitor- en benchmark informatiesysteem te ontwikkelen, waarbij
ook burgers gemeenten met elkaar kunnen vergelijken. En ook de Rijksoverheid goed
geïnformeerd blijft over het functioneren en de resultaten van het systeem.
Ten aanzien van het onverhoopt niet functioneren van gemeenten en de wegen die dan
openstaan om daarop te corrigeren geldt een `drietrapsraket'.
a. Als een gemeente op het belangrijke brede gebied van de maatschappelijke ondersteuning zijn
taken in het geheel niet waarmaakt, dat wil zeggen de bepalingen in de WMO aan zijn laars lapt,
dan is conform de inrichting van het binnenlands bestuur het in eerste instantie aan het
provinciebestuur om een nalatige gemeente te wijzen op haar verantwoordelijkheid. De
Gemeentewet voorziet in een ingrijpen door het provinciebestuur op grond van
taakverwaarlozing. Dit is een zwaar middel dat in de historie weinig feitelijk is toegepast omdat
bestuurlijke druk bijna altijd voldoende is gebleken.
b. De situatie dat een gemeente één of meerdere prestatievelden niet invult in het verplicht op te
stellen beleidsplan, wil ik ondervangen door in de WMO verplicht te stellen, dat gemeenten een
lokale toetsingscommissie instellen waarin in ieder geval ook de gebruikersorganisaties
vertegenwoordigd zijn en dat Burgemeester en Wethouders niet eerder een beleidsplan aan de
gemeenteraad voorleggen dan nadat deze toetsingscommissie daarover zijn advies heeft
uitgebracht. Dat advies zal ook bij het beleidsplan wordt gevoegd dat naar de gemeenteraad
gaat.
c. De situatie dat een gemeente wel een adequaat beleidsplan heeft opgesteld, dat ook op een
positief advies van de lokale toetsingscommissie kon rekenen, maar dat in de praktijk niet wordt
uitgevoerd wil ik ondervangen door te bezien of aan het beleidsplan de verplichting tot het
16
opstellen van een verordening kan worden gekoppeld waar het gaat om individuele
verstrekkingen. Tegen beschikkingen die op grond van deze verordening worden afgegeven
kunnen individuele burgers op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht bezwaar maken.
Daarbij staat uiteindelijk de weg naar de rechter open. Overigens wordt een eventuele weigering
om te beslissen ook als een (negatieve) beslissing opgevat waartegen bezwaar kan worden
gemaakt.
De uitvoering van de wet door de gemeenten zal worden gemonitord.
38 (CDA)
Er is een gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van de Wet collectieve preventie
volksgezondheid (WCPV). Is het de bedoeling om de keuzevrijheid ten aanzien van de invulling
van het jeugdgezondheidsbeleid in zijn geheel over te laten aan de gemeenten? Kan worden
toegelicht hoe de taken op het terrein van het jeugdbeleid en de ambulante verslavingszorg
binnen de WMO worden gepositioneerd? (blz.11)
113 (PVDA)
Kan worden toegelicht welke onderdelen van het jeugdbeleid onderdeel kunnen worden van de
WMO en op welke wijze dit gebeurt? (blz. 11)
38 en 113
Zoals ik in de brief van 23 april jl. heb aangegeven is het de bedoeling dat de gemeentelijke
taken op de verschillende beleidsterreinen in de WMO worden beschreven in prestatievelden.
Het algemene lokale jeugdbeleid maakt deel uit van enkele bredere prestatievelden, zoals
`algemene voorzieningen op het terrein van maatschappelijke participatie en ondersteuning' en
`voorzieningen op het terrein van informatie en advies voor maatschappelijke ondersteuning'. Het
gaat hier om algemene voorzieningen die door alle jeugdigen en hun ouders gebruikt kunnen
worden. Preventieve voorzieningen die specifiek bedoeld zijn voor kinderen, jeugdigen of ouders
met problemen met opgroeien en opvoeden zijn in een apart prestatieveld ondergebracht. Door
deze voorzieningen onder te brengen in een afzonderlijk prestatieveld wil ik benadrukken dat een
optimale invulling ervan noodzakelijk is om problemen met opgroeien en opvoeden in een zo
vroeg mogelijk stadium aan te kunnen pakken.
In eerdergenoemde brief is een onderzoek aangekondigd naar de vraag welke taken uit de WCPV
in aanmerking komen voor onderbrenging in de WMO. Een van die (mogelijke) taken betreft de
jeugdgezondheidszorg. Het daar aangekondigde onderzoek of deze onderbrenging tot de
mogelijkheden behoort en zo ja onder welke voorwaarden, vindt thans plaats.
Een deel van de door gemeenten gefinancierde ambulante verslavingszorg, namelijk
methadonbehandeling, is direct gerelateerd aan de zorg zoals omschreven in de
Zorgverzekeringswet. Om die reden is besloten de financiering daarvan over te hevelen van
Welzijnswet/gemeenten naar Zorgverzekeringswet. Voor alle duidelijkheid: de overige
gemeentelijke taken binnen het verslavingsbeleid, zoals preventie, opvang en overlastbestrijding,
blijven bij de gemeenten.
39 (CDA)
Op welke wijze wordt bevorderd dat in alle gemeenten krachtige cliëntenorganisaties zullen
functioneren? (blz. 12)
47 (CDA)
In de WMO wordt primair een rol verondersteld voor landelijke belangenorganisaties om een
krachtige lokale organisatie van burgers op te zetten. Wat heeft het overleg met deze
organisaties tot nu toe opgeleverd? Zijn de bewindslieden van plan deze organisaties daarbij te
ondersteunen? Zo ja, is het de bedoeling aan deze ondersteuning voorwaarden te verbinden die
de samenhang van activiteiten landelijk en lokaal bevorderen? Kan de Kamer worden
geïnformeerd over de effecten van de huidige ondersteuning van de Federatie van
17
Ouderverenigingen (FvO) en de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-raad)
om hun regionale infrastructuur ten behoeve van de collectieve belangenbehartiging te
versterken?
93 (PVDA)
Op welke manier wordt gegarandeerd dat lokale cliëntenorganisaties goede ondersteuning krijgen
en worden opgeleid om te zorgen dat ze op lokaal niveau belangen goed behartigen? (blz. 8)
94 (PVDA)
Heeft het kabinet gedachten over de manier waarop mensen met een handicap en beperking zich
het beste vertegenwoordigd weten of hun belangen behartigd zien? Gaat dat alleen via
vertegenwoordiging in lokale cliëntenorganisaties, of ook langs andere wegen, zoals het
versterken van het recht op informatie of opleiding, of belangenbehartiging via landelijke
organisaties of juridische ondersteuning op landelijk niveau? (blz. 8)
96 (PVDA)
Erkent het kabinet dat lokale cliëntenorganisaties sterker zijn in belangenbehartiging indien ze
kunnen beschikken over deskundige ondersteuning vanuit landelijke belangenorganisaties? (blz.
8)
116 (PVDA)
Is het kabinet bereid cliëntenorganisaties structureel financieel te stimuleren zodat zij
daadwerkelijk invulling kunnen geven aan lokale belangenbehartiging in het kader van de WMO?
220 (VVD)
Voor het slagen van de WMO is het van levensbelang dat belangengroepering zich lokaal
manifesteren en organiseren. Een voorwaarde die overigens ook gold voor de modernisering
AWBZ. Wie gaat de organisatie daarvan op zich nemen? Is het mogelijk om de verschillende
geldstromen voor ondersteuning van belangengroepen, via rijksoverheid, provincies en
gemeenten, allemaal onder te brengen in één landelijke regeling?
310 (Christen Unie)
Hoe ziet het kabinet de rol van de (nationale) overheid bij het stimuleren van landelijke
organisaties om belangenbehartiging lokaal te organiseren? (blz. 12)
39, 47, 93, 94, 96, 116, 220 en 310
In aanloop naar de brief van 23 april jl. is met belangenorganisaties in algemene zin gesproken
over de WMO. Over de invulling van belangenbehartiging op lokaal niveau is nog geen verder
overleg gevoerd in afwachting van het overleg met uw Kamer.
In het kader van de Meerjarenafspraken is de lokale en regionale belangenbehartiging de
afgelopen jaren gestimuleerd zowel binnen de ouderensector (Versterking Patiënt in de regio,
zgn. VPR-programma) als binnen de gehandicaptensector (Versterking Cliëntpositie op regionaal
niveau, zgn. VCP-programma). In de GGZ is er eveneens een programma voor regionale
belangenbehartiging geweest. Het VPR-programma loopt in 2006 ten einde en het programma in
de GGZ dit jaar. Zij zullen geëvalueerd worden. Dat geldt eveneens voor het VCP-programma.
Voor het eind van het jaar verwacht ik de resultaten van de evaluatie over het laatste
programma. De evaluatie biedt inzicht in de vraag of het VCP-programma het juiste middel is om
collectieve belangenbehartiging op lokaal en regionaal niveau te versterken. Daarbij komt ook de
vraag aan de orde naar de (deskundige) ondersteuning vanuit landelijke organisaties aan lokale
belangenvertegenwoordigers.
Goede belangenbehartiging en goede informatievoorziening zijn complementair.
Belangenbehartiging is gericht op de collectieve situatie, informatievoorziening veelal op het
individu. Bovendien maakt de uitwerking van `één loket' processen transparanter voor burgers.
De ervaringen die bij deze programma's zijn opgedaan, zullen bij de nadere invulling van de
versterking van lokale belangenbehartiging een belangrijke rol spelen. Ik wil eerst de uitkomsten
van de evaluaties afwachten voordat ik uitspraken doe over de inzet van middelen in de
toekomst. Ik acht het niet mogelijk middelen van de diverse overheidslagen voor
belangenvertegenwoordiging centraal te bundelen. Gemeenten en provincies zijn autonome
overheden. Het rijk heeft over hun subsidiestromen niets te zeggen.
18
40 (CDA)
Kan worden toegelicht welke samenhangende visie er achter de opsomming van prestatievelden
schuil gaat? Hoe precies worden de prestatievelden omschreven?
271 (D66)
Kan worden toegelicht welke visie er zit achter de gekozen brede reikwijdte van de WMO en de
beschreven prestatievelden? Zou het de uitvoerbaarheid van de wet ten goede komen als deze
brede wet iets minder breed zou worden opgezet en heel concreet een aantal doelgroepen
worden benoemd?
40 en 271
De prestatievelden geven aan wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van gemeenten op het
terrein van de maatschappelijke ondersteuning en waarop zij door burgers aanspreekbaar zijn.
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om de prestatievelden in overleg met betrokken
partijen nader in te vullen en deze door het gemeentebestuur te laten vaststellen.
Een belangrijk knelpunt de afgelopen jaren is de gebrekkige mogelijkheid voor gemeenten om
regie te voeren geweest. De wenselijkheid om samenhang in voorzieningen te kunnen creëren in
de directe omgeving van kwetsbare mensen, zoals mensen met een beperking, zorgbehoevende
ouderen en psychiatrische patiënten heeft ten grondslag gelegen aan de gekozen reikwijdte.
Gemeenten moeten mogelijkheid hebben de samenhang tussen `preventieve' voorzieningen van
een meer algemeen karakter en `ondersteunende' voorzieningen van een individueel karakter
optimaal vorm te geven voor alle burgers. Om die reden is versmalling van het WMO
beleidsterrein en beperking tot een aantal doelgroepen ongewenst.
41 (CDA)
Hoe wordt voorkomen dat de verplichte planvorming op lokaal niveau tot een toename van
bureaucratie leidt?
41
Doordat het gemeentebestuur haar algemene beleid op het terrein van de maatschappelijke
ondersteuning voor een langere periode (één keer per vier jaar) vastlegt, weten burgers waar ze
op kunnen rekenen. Doordat dit éénmaal in de vier jaar in één nota gebeurt, wordt bureaucratie
zo veel mogelijk beperkt.
42 (CDA)
Het primaat van de uitvoering WMO wordt gelegd bij de private partijen en de gemeente krijgt de
regierol. Hoe beoordeelt het kabinet de suggestie om bij de WMO, net als destijds bij de
decentralisatie van de onderwijshuisvesting, een OOGO (op overeenstemming gericht overleg) in
te voeren, en daarmee partijen te dwingen tot goede lokale samenwerking en afstemming?
42
De gemeente is voor de realisering van de doelen van de WMO deels afhankelijk van de
inspanningen en middelen van andere partijen. Veelal zijn de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van deze partijen geregeld in specifieke wet- en regelgeving. Op basis van
het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) moeten bijvoorbeeld woningcorporaties jaarlijks het
initiatief nemen tot een overleg met de gemeente over hun voornemens in relatie tot het
gemeentelijke beleid ten aanzien van het wonen. Als regisseur zullen gemeenten streven naar
overeenstemming met de andere betrokken partijen. Dit hoeft in het kader van de deregulering,
dan ook niet expliciet in de wet te worden opgenomen.
43 (CDA)
Hoe kan worden voorkomen dat gemeenten vanuit hun regierol uitsluitend contracten afsluiten
met grote geïntegreerde aanbieders van voorzieningen? Wordt het belang gezien van een divers
19
aanbod en hoe kan een dergelijk divers aanbod op gemeentelijk niveau worden gewaarborgd?
Welke rol is in dit verband weggelegd voor de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?
43
De praktijk wijst uit dat gemeenten in toenemende mate activiteiten inkopen en dus aanbesteden
aan lokale/regionale en wellicht landelijke (maatschappelijke) instellingen. Daarnaast zullen er
ongetwijfeld subsidierelaties blijven bestaan tussen gemeenten en lokale en vaak kleinere
welzijn/zorginstellingen, omdat deze instellingen de lokale doelgroepen goed kennen en goed op
de hoogte zijn van de lokale infrastructuur. In de WMO staat het gemeenten vrij om contracten
af te sluiten met aanbieders. Ik hecht hierbij aan pluriformiteit van het aanbod, vooral ook omdat
daar vraag naar is vanuit de burger. Ik kan mij voorstellen dat over de keuze van de aanbieder
door de gemeente overleg wordt gevoerd met (organisaties van) burgers. Daarnaast heeft een
gemeente andere mogelijkheden om de keuzevrijheid van burgers te waarborgen, bijvoorbeeld
door te kiezen voor een vorm van persoonsgebonden budget.
De Nederlandse Mededingingsautoriteit verricht het generiek mededingingstoezicht op basis van
de Mededingingswet. Deze is van toepassing op de economische activiteiten van
ondernemingen, voor zover daarbij sprake is van mededinging. Met inachtneming van het recente
FENIN-arrest kunnen de inkoop- en regieactiviteiten van de gemeente ten behoeve van de
uitvoering van de WMO niet als economische activiteiten worden gekwalificeerd. Toepassing van
de Mededingingswet op de inkoop en regie door gemeenten is dan ook thans niet voorstelbaar.
Voor wat betreft de aanbieders is het uiteindelijk aan de NMa om te beoordelen of zij aanbieders
binnen de context van de WMO zal kwalificeren als `ondernemingen', en daar dientengevolge de
Mededingingswet op toe te passen.
44 (CDA)
Komt het voor dat gemeenten zich (in het verleden) garant hebben gesteld voor bepaalde
aanbieders? Beseft het kabinet in dat verband het gevaar van belangenverstrengeling indien
gemeenten de beschikking krijgen over gelden in het kader van de WMO? Hoe kan worden
voorkomen dat overwegingen van kwaliteit bij het gunnen van contracten uit beeld raken?
44
Het komt nog in veel gevallen voor dat gemeenten garant staan voor door zorginstellingen
opgenomen leningen. Dat was in het verleden zeer gebruikelijk. Tegenwoordig is deze functie
overgenomen door het Waarborgfonds voor de zorgsector. Het gaat daarbij om leningen aan
intramurale instellingen, ter financiering van hun onroerendgoed.
Gelet daarop zie ik niet in waarom de overheveling van een aantal extramurale activiteiten naar
de gemeenten in het kader van de WMO, tot gevaar voor de kwaliteit zou leiden bij het gunnen
van contracten.
45 (CDA)
Moeten gemeenten de WMO Europees aanbesteden? Moeten (thuiszorg)organisaties die een deel
van hun inkomsten via de WMO genereren zelf ook hun (onderliggende) contracten Europees
aanbesteden? Welke criteria gaan er op dit punt voor de WMO gelden?
45
Gemeenten zijn in algemene zin aanbestedende diensten. Zij dienen daarom volgens de Europese
richtlijnen werken, leveringen en diensten, (Europees) aan te besteden. Dat geldt ook voor
werkzaamheden die voortvloeien uit de WMO en die door de gemeente worden uitbesteed.
Of thuiszorgorganisaties ook zelf moeten aanbesteden, is onder andere afhankelijk van het
antwoord op de vraag of zij in hoofdzaak door een andere aanbestedende dienst (zoals een
gemeente) gefinancierd worden.
20
Er gelden geen specifieke criteria op dit punt voor de WMO. Het ligt ook niet in de bedoeling dat
er in dit verband specifieke criteria worden vastgesteld.
46 (CDA)
Ziet het kabinet het belang van identiteitsgebonden instellingen met een landelijke functie
(evangelische opvang, opvang voor ex-gedetineerden)? Zo ja, hoe ziet de financiering van
dergelijke voorzieningen binnen de WMO er uit?
312 (Christen Unie)
Erkent het kabinet het belang van identiteitsgebonden instellingen met een landelijke functie?
Hoe worden deze instellingen in de toekomst gefinancierd? (blz. 12)
46 en 312
Het kabinet ziet wel het belang van het bestaan van identiteitsgebonden instellingen. Voor taken
die onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen op basis van de WMO, zal de
financiering van activiteiten van deze instellingen echter door gemeenten moeten gebeuren.
Gemeenten zullen bij het opstellen van het beleid m.b.t. WMO taken en bij het selecteren van
aanbieders voor de uitvoering van de beschreven activiteiten (organisaties van) burgers
betrekken. Zo kan het aanbod worden afgestemd op de vraag en zullen ook identiteitsgebonden
instellingen bestaansrecht houden. De gemeente kan hiervoor tevens het instrument van het
persoonsgebonden budget gebruiken.
47 (CDA)
In de WMO wordt primair een rol verondersteld voor landelijke belangenorganisaties om een
krachtige lokale organisatie van burgers op te zetten. Wat heeft het overleg met deze
organisaties tot nu toe opgeleverd? Zijn de bewindslieden van plan deze organisaties daarbij te
ondersteunen? Zo ja, is het de bedoeling aan deze ondersteuning voorwaarden te verbinden die
de samenhang van activiteiten landelijk en lokaal bevorderen? Kan de Kamer worden
geïnformeerd over de effecten van de huidige ondersteuning van de Federatie van
Ouderverenigingen (FvO) en de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-raad)
om hun regionale infrastructuur ten behoeve van de collectieve belangenbehartiging te
versterken?
47
Zie het antwoord op vraag 39.
48 (CDA)
Sluit de gemeentelijke rol van regisseur de gemeentelijke rol van uitvoerder uit? (blz. 14)
117 (PVDA)
Acht het kabinet het een verantwoordelijkheid van de gemeente om te bepalen of particuliere
organisaties de voorzieningen leveren dan wel dat de gemeente zelf als "leverancier" van de
diensten optreedt? Zo neen, waarom niet? (blz. 12)
48 en 117
Indien er geen partijen zijn op lokaal/regionaal niveau die bepaalde voorzieningen kunnen
realiseren die nodig zijn voor het door de gemeente gevoerde beleid voor de maatschappelijke
ondersteuning, kan de gemeente uiteindelijk besluiten om deze zelf uit te voeren.
49 (CDA)
In hoeverre wordt in de WMO nog gewerkt met centrumgemeenten zoals die momenteel gelden
voor de doeluitkeringen in de verslavingszorg en maatschappelijke opvang? (blz. 15)
51 (CDA)
Bij verdeling van de WMO middelen zal rekening worden gehouden met het feit dat bepaalde
prestatievelden alleen in centrumgemeenten voorkomen. Hoe wordt omgegaan met relatief kleine
21
gemeenten die een grote populatie hebben van mensen die een beroep zullen doen op
voorzieningen uit de WMO? (blz. 16)
49 en 51
Het kabinet wil bij het prestatieveld maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en huiselijk
geweld het geld aan de centrumgemeenten toedelen, zoals vermeld in de contourenbrief.
Het rekening houden met de bijzondere situatie voor het prestatieveld maatschappelijke
opvang/verslavingsbeleid en vrouwenopvang betekent dat de centrumfunctie van de
centrumgemeente in stand blijft. Een centrumgemeente behoudt haar regionale
verantwoordelijkheid. Deze constructie waarborgt tevens de crisisopvangfunctie. Ik ben dus
voornemens om het systeem van centrumgemeenten te handhaven, maar wil wel bezien óf
financiering mogelijk is via de (nieuwe) verdeelmaatstaven van het gemeentefonds zonder dat tot
kapitaalvernietiging voor de instellingen op de onderhavige terreinen leidt.
50 (CDA)
Hoe kan de gemeente de regierol ten opzichte van de woningbouwcorporatie waarmaken indien
deze corporaties hun financiële verantwoordelijkheid niet wensen te nemen? Ziet de rijksoverheid
hierin voor zichzelf een taak?
50
De verantwoordelijkheden van gemeenten en woningcorporaties zijn vastgelegd in de Woningwet
en in het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). In het BBSH zijn prestatievelden
geformuleerd voor woningcorporaties die relevant zijn voor de WMO, zoals het tot stand brengen
van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg óf begeleiding behoeven. Ook
is vastgelegd dat de woningcorporatie het gemeentelijke beleid in acht moet nemen. Daartoe is
bepaald dat de gemeente inzage krijgt in de voorgenomen activiteiten van de woningcorporaties,
die actief zijn binnen de gemeente. Op basis van het BBSH moeten woningcorporaties jaarlijks
het initiatief nemen tot een overleg met de gemeente over deze voornemens in relatie tot het
gemeentelijke beleid ten aanzien van het wonen. De gemeente moet daartoe haar beleid op
hoofdlijnen hebben kenbaar gemaakt. De woningcorporatie en de gemeente kunnen komen tot
concrete afspraken, maar zijn daartoe niet verplicht. Gemeenten hebben geen formele
sanctiemogelijkheden richting woningcorporaties, maar beschikken dus wel over instrumenten
om met woningcorporaties te onderhandelen. In het uiterste geval, daar waar een corporatie
aantoonbaar handelt in strijd met het belang van de volkshuisvesting, kan de minister van VROM
op voorspraak van de gemeente overgaan tot een aanwijzing aan een woningcorporatie.
51 (CDA)
Bij verdeling van de WMO middelen zal rekening worden gehouden met het feit dat bepaalde
prestatievelden alleen in centrumgemeenten voorkomen. Hoe wordt omgegaan met relatief kleine
gemeenten die een grote populatie hebben van mensen die een beroep zullen doen op
voorzieningen uit de WMO? (blz. 16)
51
Zie het antwoord op vraag 49.
52 (CDA)
Zorginstellingen met een specifieke groep (gehandicapten) binnen hun instelling en een regionale
of zelfs landelijke oriëntatie, geven aan dat de huidige voorstellen in het kader van de WMO,
vooral bij verdere extramuralisering, tot problemen kunnen leiden. Indien de verblijfsfunctie op
deze specifieke groepen van toepassing blijft dan zullen die problemen niet optreden. Wat is de
visie van het kabinet op dit punt en hoe denkt zij hier problemen te voorkomen?
294 (Christen Unie)
---
Is het kabinet bereid de "verblijf"definitie te verruimen, zodat alle vormen van beschermd wonen
voor mensen met een handicap eronder vallen? Zo neen, waarom niet? (blz. 2).
52 en 294
Voor het grootste deel van de gehandicapten die in een intramurale setting verblijven, zal geen
wijziging optreden. Daar waar sprake is van de noodzaak van permanent toezicht of van mensen
die niet in staat zijn om de regie over het eigen leven te voeren, blijft de toegang tot AWBZ-
verblijfsvoorzieningen dus mogelijk. Gehandicapten die in een groep wonen, bijvoorbeeld in een
gezinsvervangend tehuis, maken hier onderdeel van uit.
Voor een kleine groep gehandicapten verandert er wel iets. Voor hen die individueel een
zelfstandige woning bewonen en in voldoende mate in staat zijn de regie over het eigen leven te
voeren, acht ik het wenselijk dat zij zelf de huur betalen en dat het wonen niet langer vanuit de
AWBZ wordt bekostigd. Ik zie daarom geen reden om de voorgestelde definitie van verblijf te
verruimen.
53 (CDA)
Kleine gemeenten hebben als gevolg van de aanwezigheid van grote instellingen soms relatief
veel mensen met beperkingen binnen hun gemeentegrenzen. Wat betekent de WMO voor kleine
gemeenten met een relatief grote groep mensen die een beroep zullen moeten gaan doen op de
WMO?
53
Veelal gaat het hierbij om instellingen waar de bewoners een AWBZ indicatie voor opname of
verblijf hebben. Deze bewoners zullen voor hun zorg en ondersteuning in belangrijke mate een
beroep blijven doen op de AWBZ. Door extramuralisering kan voor gemeenten die veel
instellingen binnen hun gemeentegrenzen hebben extra vraag voor de WMO ontstaan. Daarmee
zal bij de toedeling van de over te hevelen middelen rekening worden gehouden.
54 (CDA)
Hoe wordt gewaarborgd dat bij het overhevelen van AWBZ-functies naar de WMO de
opgebouwde deskundigheden, zoals rond verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg (ggz),
niet verloren gaan en dat bovenlokale voorzieningen en landelijke toegankelijkheid van
bijvoorbeeld de vrouwenopvang in stand wordt gehouden? (blz. 22 en 23)
54
Het is aan gemeenten om te zorgen voor een kwalitatief goed aanbod. Ik verwacht dat
gemeenten daarbij gebruik zullen blijven maken van aanwezige deskundigheid op dit terrein.
Zonodig kunnen dat ook bovenregionaal of landelijk werkende zorgaanbieders zijn. Verlies van
deskundigheid of toegankelijkheid als gevolg van de overgang naar de WMO is dus niet aan de
orde. Veranderingen treden vooral op aan de zijde van de zorginkoop: bij de WMO krijgt de
gemeente daarbij de regie, in de ZVW de risicodragende zorgverzekeraar en bij de AWBZ het
zorgkantoor.
55 (CDA)
Waarom wordt dagbesteding voor bijzondere groepen tot het arbeidsdomein gerekend en niet tot
het welzijnsdomein? (blz. 25)
55
Vanuit de principes van inclusief beleid en gelijke behandeling wordt dagbesteding voor mensen
met een handicap en voor psychiatrische patiënten geacht tot het domein van arbeid te gaan
behoren. Iedere beleidssector is vanuit deze principes immers verantwoordelijk voor het eigen
beleidsterrein. Het kabinet is van mening dat aansturing van de dagbesteding vanuit het
arbeidsdomein past in dit streven. Omdat nu de discussie over de WMO en de houdbaarheid van
de AWBZ wordt gevoerd, wordt dit streven nu omgezet in een concreet voornemen voor die
23
onderdelen van de AWBZ, waarvoor de overheveling naar arbeid (en onderwijs) in de lijn der
verwachting ligt.
56 (CDA)
De voormalige Sociaal Pedagogische Diensten (SPD) zijn bezig met een ingrijpend proces om
zich om te vormen tot een basisvoorziening van laagdrempelige cliëntondersteuners die
onafhankelijk van de zorg gepositioneerd zijn naast mensen met een handicap (MEE). In de brief
wordt verwezen naar dat proces. Het is echter niet duidelijk hoe de uitgangspunten van deze
SPD nieuwe stijl zich verhouden tot de WMO-plannen. Hoe wordt de onafhankelijkheid straks in
het kader van de WMO gewaarborgd? Worden de cliëntondersteuning als een laagdrempelige
basisvoorziening op lokaal niveau beschouwd? Betekent de ontwikkeling van de één-
loketsfunctie dat de huidige MEE-loketten in de toekomst worden omgebouwd tot WMO-
loketten? (blz. 30)
56
Ik ben me ervan bewust na de discussie op 5 november jl. met uw Kamer in het Algemeen
Overleg over SPD Nieuwe Stijl dat onafhankelijkheid en laagdrempeligheid voor u belangrijke
randvoorwaarden voor cliëntenondersteuning zijn. De ontwikkeling van de éénloketfunctie
betekent niet dat de huidige MEE-loketten in de toekomst worden omgebouwd tot WMO-
loketten.
De manier waarop cliëntondersteuning en informatievoorziening in de WMO gestalte krijgen, is
iets dat gemeenten mogen bepalen. Daar kunnen zij de cliëntenorganisaties en de MEE-
organisaties bij betrekken. Dat gebeurt nu al bijvoorbeeld in Haarlem en Almelo. Als
uitgangspunt bij de WMO geldt de beleidsvrijheid van de gemeenten binnen de prestatievelden.
Cliëntenondersteuning maakt onderdeel uit van deze prestatievelden. Er komt geen afzonderlijke
wettelijke voorschriften voor cliëntondersteuning.
57 (CDA)
Er wordt uiteengezet dat de cliëntondersteuning voor gehandicapten in de gemeentelijke
loketten een plaats dient te krijgen. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de schaalvereisten
voor MEE-organisaties die een werkgebied van minimaal 625.000 inwoners moeten hebben?
(blz. 30)
57
MEE-organisaties hebben een lokale netwerkfunctie en onderhouden in dat kader contact met
de gemeenten. Een MEE-organisatie hoeft niet in elke gemeente gevestigd te zijn.
Ik houd vast aan de eisen die ik heb neergelegd in het SPD Nieuwe Stijl traject over
schaalgrootte. De efficiencyslag die hiermee gemaakt wordt, is voor MEE-organisaties in het
licht van de WMO belangrijk. De ontwikkeling van SPD Nieuwe Stijl zorgt ervoor dat MEE
organisaties vitale en sterke organisaties zijn en in dit nieuwe krachtenveld kunnen participeren.
Ik wil hen de gelegenheid geven hun veranderingstraject naar behoren af te ronden. Daarom zal
de subsidieregeling voor MEE-organisaties pas in 2008 naar de WMO worden overgeheveld.
58 (CDA)
Er zijn heldere en eenduidige criteria voor aanspraken op de AWBZ nodig. Dergelijke criteria
dienen door het kabinet zelf te worden vastgesteld. Hebben aanzetten hiertoe geleid tot minder
geïndiceerde zorg? Zo ja, is de vraag naar voorliggende en welzijnsvoorzieningen hierdoor
toegenomen? Is de druk op gemeentelijke welzijnsvoorzieningen hierdoor eveneens toegenomen?
Kan het kabinet stimuleren dat de welzijnsinstellingen binnen gemeenten nu al hun toekomstige
taak in het kader van de WMO oppakken?
58
24
De Regionale Indicatieorganen beschikken in de vorm van LVIO-werkdocumenten over een
landelijk uniform afwegingskader per AWBZ-functie om te bepalen of er aanspraak is op AWBZ-
zorg. De werkdocumenten zijn in overleg met betrokken partijen waaronder CVZ en
VWS vastgesteld door de LVIO. Het landelijk meer uniform kunnen afwegen door de RIO's
van een claim op AWBZ-zorg heeft geleid tot het verduidelijken van de rol van voorliggende
voorzieningen en de rol van mantelzorg. Het landelijk invoeren van de
werkdocumenten beoogde ertoe te leiden dat een claim op AWBZ-zorg steeds op basis van
dezelfde soort afwegingen zou worden vastgesteld, wat inderdaad kan inhouden dat een claim
soms lager wordt vastgesteld. Mocht er in een dergelijk geval behoefte resteren aan bepaalde
ondersteuning vanuit voorliggende voorzieningen dan zou alsnog een beroep op
welzijnsvoorzieningen kunnen worden gedaan. Of dit nu al landelijk tot meer druk op de
gemeentelijke welzijnsvoorzieningen heeft geleid is moeilijk te zeggen. Met de WMO verandert er
in principe niets aan de taak van de gemeenten op het gebied van de huidige
welzijnsvoorzieningen, alleen de wettelijke grondslag verandert. Extra stimulering is daarom niet
nodig.
59 (CDA)
Kan worden toegelicht welk percentage van de huidige omvang van het aantal indicaties
overblijft in de AWBZ? Welk percentage gaat naar de WMO en het tweede compartiment? Is het
verstandig om de Regionale Indicatieorganen (RIO's), in het licht van de voorgenomen
overhevelingen, per 1 januari 2005 te centraliseren? Welke winst wordt verwacht met deze
operatie? Hoe grijpt de komst van de WMO in op de gecentraliseerde indicatiestelling?
59
Wanneer de WMO op 1 januari 2006 wordt ingevoerd zijn de verantwoordelijkheden rond de
indicatiestelling als volgt. Het rijk is verantwoordelijk voor indicatiestelling in de AWBZ.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegangsbewaking in de WMO, al dan niet in een of
andere vorm van indicatiestelling. De enkelvoudige functie huishoudelijke verzorging maakt vanaf
1 januari 2006 deel uit van de WMO. Dit betreft ongeveer 20% van de indicatiebesluiten die per
jaar worden afgegeven. Dat betekent overigens niet dat 20% van de werklast van de
indicatieorganen hiermee gemoeid is. Veel van deze indicaties worden telefonische of in mandaat
afgegeven. In de GGZ worden op dit moment alleen indicatiebesluiten afgegeven voor
intramurale zorg langer dan een jaar. Voor de extramurale zorg worden geen indicatiebesluiten
afgegeven. Wel wordt door de aanbieder geregistreerd welke mensen in zorg zijn genomen. De
overheveling van onderdelen van het huidige GGZ pakket heeft dus geen gevolgen voor de
indicatiestelling.
Los van de invoering van de WMO is het noodzakelijk om de indicatiestelling per 1 januari 2005
te centraliseren. Zowel de uniformiteit in de indicatiestelling en de klantvriendelijke afhandeling
van de indicatiestelling dienen te worden verbeterd. Deze doelen kunnen door de centralisering
worden bereikt. Het CIZ zal flexibel van opzet zijn zodat de organisatie straks goed kan inspelen
op toekomstige ontwikkelingen als bijvoorbeeld de WMO.
De motie Van Miltenburg leidt er overigens toe dat eventuele besparingen bij de indicatiestelling
ten goede moeten komen aan de zorg.
60 (CDA)
Op welke wijze wordt het toekomstige systeem van indicatiestellingen op elkaar afgestemd? Zou
het niet de voorkeur verdienen om RIO's die, naar tevredenheid van burgers en lokale overheid,
breed en integraal indiceren dit werk tot het in werking treden van de WMO te laten doen? Blijft
dit mogelijk binnen de CIZ?
60
Wanneer per 2005 de indicatiestelling AWBZ wordt uitgevoerd door het CIZ zullen de zestien
CIZ-uitvoeringskantoren waar mogelijk gebruik maken van de bestaande infrastructuur voor het
uitvoeren van de indicaties. Het CIZ zal hierover in overleg met gemeenten en RIO's tot nadere
afspraken komen. Belangrijk aandachtspunt daarbij is dat het snel en zorgvuldig afhandelen van
25
indicatieaanvragen zo min mogelijk belast wordt door de opbouw van de CIZ-uitvoeringskantoren
met hun regionale uitvoeringsteams. Verder wil het kabinet bevorderen dat burgers ook het CIZ
voor toegang tot de AWBZ- kunnen bereiken via één (gemeentelijk) loket waar men met
meerdere vragen terecht kan. Dat laat onverlet dat er een strikte functiescheiding moet zijn
tussen een toekenning voor de AWBZ of een toekenning voor de WMO.
61 (CDA)
De betrokkenheid van lokale organisaties van o
uderen en gehandicapten bij de ontwikkelingen rond de WMO is van groot belang. Daarnaast is
ook overleg met de landelijke koepels zoals het Coördinatie Samenwerkende Ouderenorganisaties
(CSO) en de CG-Raad van belang. Op welke wijze worden, in het bijzonder op lokaal niveau,
deze organisaties en ook andere vrijwilligersorganisaties in voldoende mate betrokken bij de
WMO? Welke rol is hierbij weggelegd voor de gemeenten?
61
De rol van gemeenten om belangenbehartigers te betrekken bij het beleid is belangrijk. In de
contourennota heb ik daarover gesteld dat het van groot belang is dat de WMO duidelijk maakt
dat betrokkenheid van de burgers en lokale belangenorganisaties geregeld wordt. Ter
voorbereiding op de wet wil ik, evenals in het eerdere traject, in gesprek treden met de landelijke
belangenorganisaties. Dit onder andere om samen met hen te bezien hoe de lokale
belangenbehartiging kan worden versterkt.
62 (CDA)
Hoe worden goede voorbeelden voor de uitvoering van de WMO over het land verspreid? Ziet het
kabinet hierin voor zichzelf een taak weggelegd? Is daar een speciaal plan voor?
64 (CDA)
De WMO kan leiden tot nieuwe vormen van bureaucratie bij gemeenten. Ziet het kabinet dit
gevaar? Hoe denkt zij te zorgen voor adequate communicatie met gemeenten en alle andere bij
de WMO betrokken partijen? Heeft het kabinet een implementatieplan voor ogen? Zo ja, kan op
hoofdlijnen de inhoud hiervan worden geschetst?
62 en 64
Samen met de VNG werkt VWS aan een implementatieplan. In dat kader wordt een WMO
steunpunt ingericht voor gemeenten. Dit steunpunt heeft een belangrijke rol in het verspreiden
van goede voorbeelden over het land en in de communicatie over de implementatie naar de
gemeenten en het volgen en signaleren van knelpunten die zich voordoen.
63 (CDA)
Wat is precies de rol van de provincie in de WMO? Kan die rol worden toegelicht? Hoe kan
worden voorkomen dat er (ongewenste) interferentie in de regie, de aansturing en/of de
uitvoering van de WMO ontstaat tussen provincies en gemeenten?
63
De WMO is primair gericht op gemeenten en legt de regierol voor het organiseren van de
ondersteuning op lokaal niveau bij gemeenten neer. Op het terrein van de WMO krijgen
provincies conform de huidige taak in de Welzijnswet 1994 een steunfunctietaak, waarbij zij op
verzoek ondersteuning kunnen bieden aan gemeenten en uitvoerende partijen bij het ontwikkelen
van (nieuw) beleid voor maatschappelijke ondersteuning. Vooral kleinere gemeenten kunnen
hiervan gebruik maken. Daarnaast hebben provincies belangrijke verantwoordelijkheden bij
specifieke wet- en regelgeving die raakvlakken vertonen met de WMO, zoals op het gebied van
de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en de jeugdzorg.
64 (CDA)
26
De WMO kan leiden tot nieuwe vormen van bureaucratie bij gemeenten. Ziet het kabinet dit
gevaar? Hoe denkt zij te zorgen voor adequate communicatie met gemeenten en alle andere bij
de WMO betrokken partijen? Heeft het kabinet een implementatieplan voor ogen? Zo ja, kan op
hoofdlijnen de inhoud hiervan worden geschetst?
64
Zie het antwoord op vraag 62.
65 (CDA)
Kan een toelichting worden gegeven over de grens tussen curatieve zorg en de WMO? Is het niet
logisch om kortdurende hulp, die thans is gesitueerd in de AWBZ en/of de WMO over te hevelen
naar het tweede compartiment om zo een optimale zorgketen te krijgen bij ontslag uit het
ziekenhuis?
65
Het tweede compartiment heeft betrekking op de curatieve zorg. De curatieve zorg is gericht op
genezing. Bij deze zorg wordt ingegrepen op de lichamelijke of psychische aandoening. De WMO
beoogt mensen volwaardig aan de samenleving te kunnen laten deelnemen. Waar nodig worden
burgers met beperkingen daarin ondersteund. Voor zover het de kortdurende zorg in de AWBZ
betreft, is in de brief van 21 november 2003 (Tweede Kamer 2003 - 2004, 23 619, nr. 19)
aangegeven dat er in dit stadium voor is gekozen om met ingang van 1 januari 2006 de
extramurale GGZ en het eerste jaar van de intramurale GGZ naar de Zorgverzekeringswet over te
hevelen. In die brief is tevens aangegeven dat in een later stadium wordt bezien of het mogelijk
is alle AWBZ-zorg tot één jaar over te hevelen, met uitzondering van die zorg waarvan (op basis
van diagnostiek) vooraf bekend is of verwacht wordt dat de zorg langer dan een jaar zal duren.
Daarbij gaat het om de zorg die na de inwerkingtreding van de WMO nog in het pakket zit. Zoals
gesteld in de brief van 23 april is de kortdurende zorg bij ziekenhuisopname verzekerbaar (derde
compartiment). In overleg met Zorgverzekeraars Nederland zal het kabinet dit nader invullen.
66 (CDA)
Binnen de WMO zal het van groot belang zijn dat de eigen verantwoordelijkheid, de gebruikelijke
zorg, de beschikbare mantelzorg en het aanbod van ondersteuning via de WMO goed op elkaar
afgestemd zijn. Wordt de noodzaak en het nut ingezien van pilots om op deze wijze een goede
zorgketen te krijgen? Is het kabinet bereid om samen met gemeenten en aanbieders van ouderen-
en gehandicaptenorganisaties deze pilots op te zetten? Welke gemeenten en organisaties hebben
zich al aangemeld?
66
Ketenzorg is inderdaad een belangrijk onderdeel van het implementatietraject. Elke gemeente is
anders, er moet maatwerk komen, beleid dat past bij de couleur locale van een gemeente en de
specifieke wensen van de plaatselijke bevolking. In de pilots zal de invulling van de
prestatievelden een belangrijk onderwerp zijn. De pilots richten zich in eerste instantie op de
gemeenten. Vervolgens zullen de gemeenten samen met lokale partijen (waaronder aanbieders en
cliëntorganisaties) inhoud en vorm geven aan de pilots. Circa 60 gemeenten hebben aangegeven
interesse te hebben in een pilot. Er melden zich nog steeds nieuwe gemeenten. Er worden in het
implementatietraject overigens geen onomkeerbare stappen gezet voordat de Kamer zich heeft
kunnen uitspreken over de WMO. Dit betekent dat nog geen selectie van pilots heeft
plaatsgevonden.
67 (CDA)
Is het waar dat de komst van de WMO betekent dat maatschappelijke opvang en
vrouwenopvang onder twee regimes gaan vallen namelijk de WMO en het grote stedenbeleid? Is
27
het kabinet voornemens het grote stedenbeleid en de WMO op elkaar af te stemmen? Zo ja, op
welke wijze, en zo neen waarom niet?
67
Voor de G-30 maken de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid en
vrouwenopvang vanaf 2005 deel uit van de Brede Doeluitkering Sociale Integratie en Veiligheid
(BDU-SIV). Van de G-30 zijn er 27 centrumgemeenten maatschappelijke
opvang/verslavingsbeleid en 25 daarvan zijn ook centrumgemeente vrouwenopvang. 16
centrumgemeenten vallen buiten het GSB en blijven vanaf 2005 de specifieke uitkering
ontvangen. Vanaf 2005 bestaan er dus twee regimes (GSB-centrumgemeenten en `gewone'
centrumgemeenten). Of dit zo blijft hangt af van de wijze waarop de financiering van de
maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang in de WMO georganiseerd wordt. Of de huidige
wijze - specifieke uitkering - gecontinueerd wordt, wordt nog bezien. Hierbij betrekt het kabinet
ook de BDU-SIV. Het valt nu nog niet te bezien of de uitkomst consequenties heeft voor de BDU-
SIV.
68 (CDA)
Hoe verhoudt zich de maatschappelijke doelstelling om de kwaliteit van de zorg en de
ondersteuning aan mensen te verbeteren met de financiële maatregelen gericht op het ongedaan
maken van de overschrijding van het beschikbare geld voor de zorg? Op welke wijze zal de
kwaliteit verbeteren als er tegelijkertijd minder geld wordt uitgegeven? Is het reëel om een
verbetering van de zorg en de dienstverlening voor te spiegelen indien tegelijkertijd op de zorg en
de dienstverlening wordt bezuinigd?
68
De gemeente heeft binnen de WMO de verantwoordelijkheid voor samenhang in welzijn en
maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit van te leveren voorzieningen. Het creëren
van deze samenhang op het lokale niveau brengt naar verwachting juist een kwaliteitsverbetering
tot stand. De gemeente kan een samenhangend pakket aan ondersteuning organiseren waarbij
de eigen mogelijkheden om dit vorm te geven groter zijn maar tegelijkertijd ook rekening kan
worden gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van de burger.
Zie ook het antwoord op vraag 28.
69 (PVDA)
Kan een definitie worden geven van situaties die "iedereen herkent als logisch en noodzakelijk"?
Betekent het woord "iedereen" dat hierover eerst maatschappelijke overeenstemming moet
worden bereikt, alvorens het kabinet deze kaders schept? Zo neen, waarom niet? (blz. 2)
69
Nee, er kan geen definitie van worden gegeven. De definitie wordt in de lokale situatie in
samenspraak met burgers bepaald. Daar wordt bepaald voor wie welke ondersteuning, onder
welke omstandigheden noodzakelijk is.
70 (PVDA)
Waarom voelt het kabinet zich nog alleen verantwoordelijk voor situaties waarin burgers het zelf
niet redden? Acht het kabinet zich ook nog verantwoordelijk voor het bevorderen van de
maatschappelijke participatie van burgers in het algemeen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op
welke wijze krijgt deze verantwoordelijkheid vorm? (blz. 1 en 2)
70
Het kabinet voelt zich er verantwoordelijk voor dat gemeenten in staat worden gesteld om
algemeen beleid te voeren om te zorgen voor de ondersteuning van burgers. Daartoe strekt de
WMO. Gemeenten in Nederland zijn al sinds lange tijd verantwoordelijk voor het welzijnsbeleid
28
en het bevorderen van de maatschappelijke participatie van hun inwoners. Gemeenten staan
dichter bij de burger en zijn beter herkenbaar, wat voor het bevorderen van maatschappelijke
participatie een voordeel is. Daarbij wordt wel verwacht dat een beroep gedaan op de eigen
verantwoordelijkheid en mogelijkheden van burgers en dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat
mensen een beroep moeten doen op (zware) maatschappelijke voorzieningen.
71 (PVDA)
Welke "historisch gegroeide vanzelfsprekendheden" wil het kabinet ter discussie stellen? Kan
worden toegelicht wat zo onwenselijk is aan deze vanzelfsprekendheden en wat er voor in de
plaats komt? (blz. 2).
71
De historisch gegroeide vanzelfsprekendheden betreffen het huidige AWBZ-pakket. Ging het
oorspronkelijk alleen om zorg die grote financiële risico's voor individuen met zich mee bracht,
thans is dat veelal niet meer het geval. Deze vanzelfsprekendheden zijn onwenselijk omdat
zonder maatregelen zorg en ondersteuning aan mensen die dat echt nodig hebben niet meer
gegarandeerd kan worden. In de brief is daarom uitvoerig aangegeven wat daarvoor in de plaats
komt. Eigen verantwoordelijkheid, ondersteunende voorzieningen door gemeenten en een AWBZ
die verzekert waarvoor ze bedoeld is.
72 (PVDA)
Welke definitie wordt gehanteerd voor het begrip "voldoende geld"? (blz. 2)
226 (SP)
Wie bepaalt of gemeenten voldoende geld krijgen om uitvoering te geven aan de WMO? Wat is
de reden om het geld niet te oormerken en hoe gaat voorkomen worden dat het overgehevelde
geld niet aan andere zaken wordt besteed dan zorg en welzijn? (blz. 2)
72 en 226
Het kabinet zal de taken op het moment van overdracht `schoon aan de haak' opleveren, zonder
efficiencykorting. Voor bezuinigingen of herschikkingen die door het kabinet gewenst worden
geacht, worden voor de overdracht door het kabinet concrete maatregelen genomen, waarover
door het kabinet richting parlement en samenleving verantwoording wordt afgelegd. Er worden
dus geen bezuinigingen bij gelegenheid van de overheveling `over de schutting' gegooid.
Gemeenten krijgen hierdoor voldoende middelen om uitvoering te geven aan de WMO.
De winst van de WMO is dat gemeenten in staat worden gesteld om op lokaal niveau het beleid
optimaal af te stemmen op de gemeentelijke mogelijkheden en behoeften. Door de WMO
middelen niet te oormerken krijgt de gemeente alle ruimte om hierbij te komen tot een optimale
"policy" mix. De verantwoording over het aldus gevoerde beleid dient primair plaats te vinden op
gemeentelijk niveau. Het past daarbij niet om vanuit Den Haag beperkingen op te leggen aan de
gemeentelijke beleidsvrijheid.
73 (PVDA)
Wie bepaalt of mensen de functie `verblijf' in de AWBZ echt nodig hebben? Wat zijn hiervoor de
criteria? Kan een sociaal isolement of een gevoel van onveiligheid een indicatie zijn voor verblijf
in een verzorgingshuis?
73
Het is het Regionaal Indicatieorgaan dat bepaalt of een zorgvrager is aangewezen op verblijf
vanwege de AWBZ. Een indicatie op grond van de AWBZ blijft mogelijk voor ouderen,
gehandicapten en chronische (na het eerste jaar) psychiatrische patiënten die permanent toezicht
nodig hebben of een beschermende woonomgeving in combinatie met groepswonen. Voor deze
groepen blijft de aanspraak op verblijf van kracht. Het gaat om mensen die niet (meer) in staat
29
zijn de regie over het eigen leven te voeren. Daarbij kan het gaan om situatie van kleinschalig
groepswonen van gehandicapten tot en met verpleeghuizen.
Een gevoel van onveiligheid of een sociaal isolement is onvoldoende om een indicatie voor
verblijf in een verzorgingshuis te krijgen. In die situaties kunnen sociale ondersteuning, deelname
aan activiteiten, een telefooncirkel of een professionele vorm van personenalarmering al of niet in
combinatie met een beschermende woonsituatie voldoende - en vaak beter - beantwoorden aan
de vraag.
74 (PVDA)
Hoe wordt de doelstelling "minder bureaucratie" in de praktijk gebracht? Waaraan kan worden
afgemeten of de doelstelling wordt bereikt en op welk moment? (blz. 3)
74
Zie het antwoord op vraag 34.
75 (PVDA)
Hoe verhoudt de gesignaleerde achterblijvende eigen verantwoordelijkheid van burgers zich tot
het feit dat zeer veel Nederlanders vrijwilligerswerk en mantelzorg verrichten?
243 (Groen Links)
Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat mensen nu onvoldoende zelf oplossingen bedenken
in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen? Zijn cijfers over de omvang van
mantelzorg en de druk die er op mantelzorgers staat daar niet tegenstrijdig mee?
75 en 243
Met de brief over de WMO is beslist niet bedoeld aan te geven dat er niet veel mensen zijn die
zich op een zeer gewaardeerde wijze voor een ander in zetten. Daarmee zou deze groep mensen
zeker onrecht worden gedaan. Met het gestelde in de brief wordt enerzijds gewezen op een
bepaalde tendens in de samenleving waarbij het verkrijgen van professionele zorg en
ondersteuning in plaats van "informele" steeds meer als recht wordt opgeëist. Anderzijds wordt
ermee aangegeven dat - om het zorgstelsel zoals we dat nu kennen overeind te kunnen houden
in de toekomst - mensen wegen moeten vinden om de eigen verantwoordelijkheid voor vooral de
ondersteunende taken te blijven behouden.
76 (PVDA)
Zijn in het onderzoek naar de eigen verantwoordelijkheid en de lokale rol in andere landen ook de
kwaliteit en de toegankelijkheid van de voorzieningen meegenomen? Zo ja, hoe luiden deze
conclusies per land? Zo neen, waarom niet? (blz. 3 en 4)
76
In dit onderzoek is de toegankelijkheid meegenomen. Er is onder andere vergeleken hoe de
toegang (indicatiestelling) tot de voorziening is geregeld, of er sprake is van een recht op
voorziening en welke drempels daarbij zijn opgeworpen per land. Onderzocht is welke
keuzevrijheid iemand heeft bij het kiezen van de voorziening en of er wachtlijsten zijn.
Niet in alle landen is een recht op langdurige zorg afdwingbaar. In sommige landen zijn de criteria
eenduidig gedefinieerd (Duitsland en Oostenrijk). In andere landen kunnen toelatingscriteria
worden gewijzigd of per regio verschillen. In Engeland kunnen de criteria door de regionale
overheid worden gewijzigd.
In alle landen hebben de cliënten keuzevrijheid. Soms is deze keuze beperkt en moeten keuzes
impliciet of expliciet in een bepaald kostenplaatje passen. Vaak wordt gestuurd op zorg die zo
goedkoop mogelijk is. Met name in Zweden gaat het belang van de cliënt voor het kostenaspect.
Intramurale opname wordt in Zweden als laatste alternatief gezien.
77 (PVDA)
30
Nederland geeft in vergelijking met andere landen veel geld uit aan zorg en ondersteuning van
mensen met een handicap. In andere landen wordt de zorg ook (minstens deels) verleend maar
op andere wijze gefinancierd zoals uit algemene middelen door het Rijk, de provincies of lokale
overheden. Is een vergelijkend onderzoek bekend tussen Europese landen waarmee met die
medefinanciering uit algemene middelen rekening is gehouden? Kan worden toegelicht welk soort
zorg in de Europese landen wordt verleend? Kan worden weergegeven hoe groot het percentage
is van ouderen, mensen met psychische en met verstandelijke beperkingen die in collectief
gefinancierde instellingen wonen in Nederland en in andere Europese landen?
77
In het onderzoek van ECORYS-NEI is geprobeerd cijfers van alle doelgroepen uit de AWBZ te
krijgen. Gebleken is dat niet elk land een onderscheid maakt tussen de doelgroepen. Andere
landen hebben juist voor de doelgroepen verschillende wetgeving (bijvoorbeeld Frankrijk).
Het vergelijkend onderzoek heeft alle financiering uit algemene middelen meegenomen. Alleen is
bijvoorbeeld in Duitsland niet bekend welk aandeel van langdurige zorg uit de bijstand komt.
78 (PVDA)
Waaraan is het te wijten dat het zogenaamde "inclusief beleid" nog in de kinderschoenen staat?
Ligt het niet meer voor de hand dit beleid eerst verder te ontwikkelen alvorens de eigen
verantwoordelijkheid te benadrukken? (blz. 4)
246 (Groen Links)
Deelt het kabinet de mening dat het zogenaamde inclusieve beleid niet alleen bij gemeenten in de
kinderschoenen staat, maar ook bij de rijksoverheid? Is het vanuit die gedachte reëel om te
verwachten dat de sectoren arbeid en onderwijs de verschillende zorgtaken die momenteel in de
AWBZ zijn geregeld over kunnen nemen?
78 en 246
In het verleden lag bij het oplossen van problemen voor mensen met beperkingen de nadruk op
het creëren van speciale voorzieningen voor deze groep mensen. Dit motiveert andere
betrokkenen niet om hun verantwoordelijkheid te nemen om hun reguliere voorzieningen en
activiteiten ook voor mensen met een beperking toegankelijk te laten zijn en om daar vooraf al
over na te denken.
Inclusief beleid kan niet verder ontwikkeld worden als daarbij niet ook de
verantwoordelijkheidsverdeling ter discussie wordt gesteld. De WMO is een belangrijk instrument
om inclusief beleid op het lokale niveau te stimuleren.
Delen van ondersteunende en activerende begeleiding voor mensen met een handicap zijn nauw
verwant met arbeid en onderwijs. Vanuit het oogpunt van `inclusief beleid' ligt het voor de hand
deze dan ook vanuit dat perspectief te bekijken (net zoals voor andere burgers). Een feitelijke
overheveling dient uiteraard zorgvuldig plaats te vinden.
79 (PVDA)
Op welke manier is de omslag naar "zo licht mogelijke vormen van zorg" niet voldoende van de
grond gekomen? Over welke vormen van zorg gaat het? Waarom is deze verschuiving wenselijk?
(blz. 5)
79
Doordat vanuit de AWBZ een afgebakend pakket aan zorgvoorzieningen kon worden geboden,
waarvan lichte vormen van ondersteuning en diensten geen onderdeel uitmaken en tegelijkertijd
deze lichte vormen van ondersteuning niet altijd lokaal beschikbaar waren, bleef er een grote
`opwaartse' druk bestaan op zwaardere vormen van zorg, zonder substitutiemogelijkheden
binnen de AWBZ. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ouderen die een indicatie kregen voor het
verzorgingshuis, terwijl een beschermende woonsituatie in combinatie met voldoende sociale
ondersteuning beter zou beantwoorden aan hun zorgvraag. Een ander voorbeeld zijn gevallen
31
waarin huishoudelijke verzorging wordt geboden waar een belangrijk deel van de zorgvraag de
behoefte is aan regelmatig sociaal contact. Een verschuiving naar lichtere vormen van zorg,
uiteraard in die gevallen waar dat mogelijk is, is niet alleen vanuit financieel oogpunt wenselijk,
maar ook omdat daarmee beter tegemoet kan worden gekomen aan de vraag van de burger en
diens wens zo lang mogelijk zelfstandig te functioneren. Onnodige medicalisering wordt ermee
voorkomen.
80 (PVDA)
Hoe verhoudt de omslag naar vraaggerichte zorg, die volgens het kabinet "belangrijke winst"
vormt, zich tot het streven de kosten te maximeren? Betekent het maximeren van de kosten niet
het einde van de vraaggerichte zorg en het teruggaan naar de aanbodgerichte zorg? Zo neen,
waarom niet? (blz. 5)
80
Het streven van het kabinet is niet gericht op het maximeren van kosten maar op beheersing van
de kosten. Dat is nodig om het draagvlak voor een solidariteitswet als de AWBZ te handhaven en
te garanderen dat de nodige zorg voor diegenen die dat het hardst nodig hebben, ook in de
toekomst beschikbaar is.
Ook in het verleden gold dat vraaggerichte zorg uiteraard nooit heeft betekend: u vraagt, wij
draaien. Vraaggerichte zorg dient gerealiseerd te worden binnen de grenzen van de aanspraken,
de daarop gebaseerde indicatiestelling en de grenzen die gesteld worden uit oogpunt van een
doelmatige uitvoering.
81 (PVDA)
Erkent het kabinet dat het instrument van de pgb essentieel is gebleken in het meer vraaggericht
werken in de zorg omdat de pgb rechtstreeks voor budgethouders mogelijkheden schept de zorg
naar eigen inzicht binnen AWBZ aanspraken in te richten? Dit terwijl het instrument ertoe heeft
geleid dat zorgaanbieders meer alert zijn geworden zorg te vernieuwen en in te richten naar de
wensen van zorgvragers omdat ze theoretisch de mogelijkheid hebben ook een pgb aan te
vragen. (blz. 5)
81
Het pgb is, naast andere instrumenten, belangrijk voor het vormgeven van vraaggestuurde zorg.
Andere instrumenten die hier genoemd kunnen worden die vraagsturing hebben mogelijk
gemaakt, zijn de wijzigingen in het Besluit Zorgaanspraken. Dat Besluit is nu in functies
geformuleerd, en niet meer in instituties. Daarnaast kan het instrument van de zorginkoop door
zorgkantoren worden genoemd. Voor in ieder geval de extramurale zorg is inmiddels de
beleidsregel voor de tarieven anders ingericht. Hierdoor hebben zorgaanbieders meer
mogelijkheden om een zorgaanbod te bieden dat aansluit op de wensen van de cliënten. Ook het
aanbieden van nieuwe zorgproducten, die aansluiten op de wens van de cliënt, is hierdoor
makkelijker geworden en het contracteren van nieuwe aanbieders met andersoortige producten.
82 (PVDA)
Erkent het kabinet in het nieuwe stelsel nog het door het vorige kabinet gegarandeerde recht op
zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe krijgt dit recht vorm? Worden gemeenten nu
verantwoordelijk voor het recht op zorg? (blz. 5)
82
Zie het antwoord op vraag 1.
83 (PVDA)
32
Vindt het kabinet de typering "putje van de zorg" voor de AWBZ passen bij de belangrijke en
voor zeer veel mensen betekenisvolle zorg die vanuit deze verzekering wordt gefinancierd? (blz.
5)
83
Nee, integendeel zelfs. De invoering van de WMO en de beheersmaatregelen in de AWBZ zijn
juist noodzakelijk om te voorkomen dat de AWBZ het `putje' van de zorg wordt.
84 (PVDA)
Hoe verhoudt het brede doel van de WMO dat "iedereen maatschappelijk mee kan doen" zich tot
het eerder beleden smalle uitgangspunt dat de overheid alleen een taak heeft als mensen het zelf
of met behulp van anderen niet meer redden? (blz. 6)
84
Het brede doel van de WMO is inderdaad dat "iedereen maatschappelijk mee kan doen". Daarbij
wordt bevorderd dat mensen daarin zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid nemen en dat
burgers elkaar daarbij ondersteunen. Wanneer dat niet mogelijk is, moet in veel gevallen
ondersteuning worden geboden.
85 (PVDA)
Kan de stelling dat de gemeenten niet het beheersingsvraagstuk van de AWBZ moeten oplossen,
nader worden onderbouwd? Welke garanties worden gegeven dat dit risico zich niet voordoet?
(blz. 6)
85
Het kabinet wil met de WMO de gemeenten de middelen en instrumenten verschaffen om
middels integraal beleid een goede maatschappelijke ondersteuning te realiseren. Door een betere
onderlinge samenhang op gemeentelijk niveau verwacht het kabinet dat gemeenten deze
voorzieningen doelmatiger en klantgerichter kunnen realiseren. De gemeenten hebben daarbij niet
de plicht het beheersingsvraagstuk van de AWBZ op te lossen.
86 (PVDA)
Toenemende vraag en stijgende kosten zorgen dat de AWBZ, naar verwachting van het kabinet,
over vijftien jaar onbetaalbaar is. Kan worden toegelicht welke raming aan deze verwachting ten
grondslag ligt? Kan worden toegelicht hoe de kostenontwikkeling voor de AWBZ is geweest over
de afgelopen vijftien jaar, waarbij de kosten niet worden weergegeven als premiepercentage van
het premieplichtig deel van het brutoloon maar als percentage van het gemiddelde loon in
Nederland en als percentage van het Bruto Binnenlands Produkt (BBP)? Kan ook de verwachte
kostenstijging worden weergegeven niet alleen uitgaande van een hoog groeiscenario, maar
tevens van een laag- en middenscenario? (blz. 7, 21 en 23)
86
De raming kent een aantal componenten. Een daarvan betreft de autonome ontwikkeling van de
vraag en het gebruik als gevolg van bijvoorbeeld de vergrijzing en de ontwikkeling van het
inkomen. In een dit najaar te verschijnen publicatie van het SCP "verpleging en verzorging
verklaard" wordt voor de sector verpleging en verzorging de groei onder invloed van deze
ontwikkelingen weergegeven. De bij de raming in de brief gehanteerde cijfers komen voor wat
betreft de sector verpleging een verzorging overeen met de ramingen van het SCP. Bovendien is
de extra groei van de vraag in de ramingen verwerkt op basis van de ontwikkelingen in het
recente verleden. Bij deze trendmatige ontwikkelingen zijn twee scenario's gehanteerd: de
begrensde en de hoge extra groei. Door deze extra groei als gevolg van een toenemend gebruik
van AWBZ voorzieningen is de trendmatige groei van de uitgaven hoger dan de groei van de
autonome vraag. Bovendien is in de ramingen het oplossen van de wachtlijsten verwerkt en zijn
---
de ruilvoetverliezen opgenomen die ontstaan doordat de productiviteitsgroei in de zorg
achterblijft bij de groei in de economie. De ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar kunnen
niet zonder meer uiteengelegd worden in deze componenten vanwege de vele wijzigingen in het
pakket waaruit de AWBZ bestaat.
Het jaargemiddelde van de CAO lonen lag in 2002 40 % boven het cijfer in 1990 (bron CBS
Statline). In dezelfde periode waren de AWBZ uitgaven die gedekt worden uit de AWBZ premie
verdubbeld. Ook daaruit kan worden geconcludeerd dat de AWBZ premie een steeds groter
beslag legt op het bruto inkomen van werknemers en belastingbetalers.
Het scenario beperkte extra groei kan gezien worden als een middenscenario. Het lage scenario
vloeit voort uit de gebruiksramingen van verpleging en verzorging van het SCP die dit najaar
verschijnen.
87 (PVDA)
Kan worden toegelicht waar de kostenstijging uit de hand is gelopen? Gaat het om vooral
huishoudelijke hulp, of ook andere uitgaven, of voor specifieke doelgroepen? (blz. 7)
87
De extra groei van de uitgaven (boven op de groei vanwege demografische ontwikkelingen) door
toenemend gebruik van AWBZ-voorzieningen heeft zich voor alle zorgfuncties voorgedaan. Ook
blijkt dat geen specifieke doelgroepen aangewezen kunnen worden waar de groei zich heeft
geconcentreerd.
88 (PVDA)
Kan worden toegelicht waarom niet is gekozen voor het eerst beheersbaar maken van de
financiële uitgaven van de AWBZ, door maatregelen te nemen voor bijvoorbeeld huishoudelijke
verzorging, om daarna pas over te gaan tot een reorganisatie van het geheel van voorzieningen
op het terrein van zorg, welzijn en maatschappelijke dienstverlening? (blz. 7)
88
Het kabinet heeft gekozen voor het gelijktijdig inzetten op het beheersbaar maken van de
uitgaven voor de AWBZ en over te gaan tot een herstructurering. Het gaat er om de AWBZ terug
te brengen tot de oorspronkelijke doelstelling, te weten het leveren van voorzieningen aan
mensen met een behoefte aan zware chronische en continue zorg en tevens meer samenhang te
bieden in voorzieningen op lokaal niveau zodat mensen langer zelfstandig kunnen functioneren.
89 (PVDA)
Kan worden gegarandeerd dat de vrees van cliëntenorganisaties voor mindere voorzieningen
ongegrond is, en dat vermindering van de kwaliteit van de voorzieningen niet alleen geen doel is
van het kabinet, maar ook geen uitkomst zal zijn?
89
Er is geen reden om aan te nemen dat er sprake zal zijn van vermindering van kwaliteit van de
voorzieningen. De WMO brengt verandering in de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de
voorzieningen. De gemeente draagt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Dit betekent dat de
lokale politiek als inkoper van zorg aanspreekbaar is op de samenhang en kwaliteit van de
voorzieningen die worden geboden. De aanbieder is nu en zal in de toekomst verantwoordelijk
blijven voor de kwaliteit van de uitvoering.
90 (PVDA)
Kan de veronderstelling dat zorgaanbieders kritisch zijn over de nieuwe plannen omdat hun
"markt" in het geding is, nader worden onderbouwd? (blz. 7)
90
34
Vooruitlopend op het versturen van de brief van 23 april jl. is een aantal keer gesproken met de
brancheorganisaties van zorgaanbieders. Uit deze gesprekken bleek dat sommige aanbieders die
nu `verzekerd' zijn van werk in de AWBZ opzien tegen de onderhandelingen met verschillende
gemeenten in plaats van één zorgkantoor en tegen het feit dat ook particuliere aanbieders mee
kunnen dingen in de WMO.
91 (PVDA)
Voorkomen moet worden dat mensen in het medische circuit terechtkomen. Wat wordt hiermee
bedoeld? Vindt het kabinet dat de AWBZ een puur medische voorziening moet worden? Bij
intramurale AWBZ-instellingen wordt, voor rekening van de AWBZ, een compleet pakket
diensten geleverd aan mensen die voor verblijf zijn geïndiceerd. Vindt het kabinet dat
ondersteuning die in de AWBZ-instellingen wordt geleverd, puur medische voorzieningen moeten
zijn of moeten instellingen ook andere diensten leveren die meer als ondersteuning, activerende
begeleiding, persoonlijke verzorging en welzijnsachtige voorzieningen gezien kunnen worden?
Zijn dit soort minder medische voorzieningen de verantwoordelijkheid voor de AWBZ of voor de
lokale overheid? Wil het kabinet de AWBZ beperken tot puur medische voorzieningen of tot
voorzieningen die wel breder kunnen zijn maar dan alleen voor mensen die ernstig en langdurig
beperkt zijn? (blz. 8)
91
Bedoeld is te zeggen dat een adequate ondersteuning op lokaal niveau voor mensen met een
beperking kan voorkomen dat mensen hun hulpvraag vertalen in een zorgvraag. In dit kader
bestaat al langer het gezegde: een dubbeltje welzijn kan een gulden zorg voorkomen.
Ook in de toekomst zal in situaties van verblijf vanuit de AWBZ een breed pakket geleverd blijven
worden.
92 (PVDA)
Wie bepaalt in welke "specifieke gevallen" er wel een publieke verantwoordelijkheid is burgers te
ondersteunen? Om welke specifieke gevallen gaat het? (blz. 8)
92
Zie het antwoord op vraag 1.
93 (PVDA)
Op welke manier wordt gegarandeerd dat lokale cliëntenorganisaties goede ondersteuning krijgen
en worden opgeleid om te zorgen dat ze op lokaal niveau belangen goed behartigen? (blz. 8)
93
Zie het antwoord op vraag 39.
94 (PVDA)
Heeft het kabinet gedachten over de manier waarop mensen met een handicap en beperking zich
het beste vertegenwoordigd weten of hun belangen behartigd zien? Gaat dat alleen via
vertegenwoordiging in lokale cliëntenorganisaties, of ook langs andere wegen, zoals het
versterken van het recht op informatie of opleiding, of belangenbehartiging via landelijke
organisaties of juridische ondersteuning op landelijk niveau? (blz. 8)
94
Zie het antwoord op vraag 39.
95 (PVDA)
Kan lokale belangenbehartiging effectief zijn voor alle groepen mensen met een beperking?
Sommige handicaps zijn zo specifiek en daarmee zo dun gespreid over het land dat individuen
35
uit zulke groepen zich niet gekend en niet vertegenwoordigd weten in lokale
belangenorganisaties. Een lokale groep ouderen met beperkingen heeft immers een ander
referentiekader en andere wensen en opvattingen over maatschappelijke ondersteuning dan een
groep ouders van kinderen met een meervoudige handicap of een groep volwassenen met
schizofrenie. Heeft het kabinet opvattingen over de organisatie van belangenbehartiging van
deze specifieke groepen en hoe die specifieke belangen tot hun recht komen in een systeem dat
voor bepaalde voorzieningen uitgaat van lokaal beleid met lokale belangenbehartiging? (blz. 8)
253 (Groen Links)
Is het waar dat het kabinet rekent op "krachtige" belangenorganisaties die bij gemeenten
moeten aandringen op een hoog voorzieningenniveau? Is dit een realistisch beeld voor groepen
die niet zo talrijk zijn? Is dit scenario reëel voor burgers die niet zo mondig en zelfstandig zijn?
95 en 253
Bij versterking van de lokale belangenbehartiging is aandacht voor vertegenwoordiging vanuit
diverse groepen. Ook nu is de belangenbehartiging niet in doelgroepen verdeeld. Ik denk hierbij
bijvoorbeeld aan de belangenbehartiging in het kader van de Wvg. Toch worden alle groepen
bediend. Hoewel er aandacht moet zijn voor verscheidenheid, zijn er ook veel thema's die voor
alle groepen van belang zijn.
Een `krachtige' belangenorganisatie op lokaal niveau kan bijdragen aan de inrichting van het
gemeentelijke beleid omtrent maatschappelijke ondersteuning. Daarom wil ik
belangenorganisaties ondersteunen om op lokaal niveau de belangen van in het bijzonder de
zwakkere groepen te behartigen. Belangenbehartiging en horizontalisering krijgen een plek in
het implementatietraject.
96 (PVDA)
Erkent het kabinet dat lokale cliëntenorganisaties sterker zijn in belangenbehartiging indien ze
kunnen beschikken over deskundige ondersteuning vanuit landelijke belangenorganisaties? (blz.
8)
96
Zie het antwoord op vraag 39.
97 (PVDA)
Komen de Wvg en de Welzijnswet te vervallen als de WMO in werking treedt of op een later
moment? (blz. 9)
97
Vanaf de datum van inwerkingtreding is voor nieuwe situaties de WMO van toepassing en kan
geen beroep op Welzijnswet 1994, Wvg en delen van de AWBZ gedaan worden. Voor oude
situaties zal een overgangsregime gelden.
98 (PVDA)
Worden alle zaken die nu in de Welzijnswet geregeld zijn overgeheveld naar de WMO? Zo ja,
waarom en op welke wijze? Zo neen, om welke zaken gaat het en waarom blijven ze buiten de
WMO? Kan worden toegelicht hoe het sportbeleid in de toekomst vorm krijgt en wettelijk wordt
verankerd? Blijft het kabinet hiervoor verantwoordelijk? Zo ja, op welke manier? Zo neen,
waarom niet? Waarom is de toegezegde en vervolgens afgeblazen evaluatie van de Welzijnswet
niet eerst uitgevoerd, alvorens beslissingen te nemen over de toekomstige inbedding van de in
deze wet geregelde zaken? (blz. 9)
189 (VVD)
De WMO wordt opgebouwd uit de Welzijnswet, de Wvg en een stukje AWBZ. Gaat de hele
Welzijnswet op in de WMO, dus inclusief de bibliotheek en bijvoorbeeld de schuldsanering?
36
98 en 189
De WMO richt zich op de taken van de lokale overheid. Taken uit de huidige Welzijnswet die
passen binnen een lokale verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning, zullen onder
de WMO worden gebracht. Niet voor alles wat op grond van de Welzijnswet gebeurt, is de lokale
overheid het logische aanspreekpunt. Dit geldt vooral voor de subsidiëring van landelijke
organisaties voor welzijnsbeleid. De Welzijnswet 1994 biedt hiervoor de grondslag. Voor
dergelijke taken uit de Welzijnswet 1994 zal een nieuwe grondslag worden gecreëerd.
Voor wat betreft het sportbeleid het volgende: Het is nu al niet zo dat het sportbeleid in zijn
geheel de verantwoordelijkheid is van het kabinet. Een groot deel, zeker kijkend naar de omvang
in geld, wordt door de gemeenten, op basis van de Welzijnswet 1994, gedaan zonder verdere
bemoeienis van het Rijk, zoals de zorg voor voldoende accommodatie.
Het kabinet richt zich vooral op topsport, bewegen en gezondheid en sportstimulering, alsmede
op de uitvoering van een aantal landelijke taken gericht op de georganiseerde sport. Het kabinet
blijft daarvoor verantwoordelijk en zal haar voornemens op dit punt uiteenzetten in een nieuwe
sportnota die voorjaar 2005 zal verschijnen. Daarin zal ook worden ingegaan op het wettelijke
kader dat hiervoor benodigd is
De Welzijnswet 1994 is wel degelijk geëvalueerd. Deze evaluatie is uitgevoerd door het SCP en
neergelegd in de publicatie `De werkelijkheid van de Welzijnswet 2002'.
99 (PVDA)
Bestaat het bedrag voor welzijn van 3 miljard euro puur uit geld voor de Welzijnswet, of kent het
bedrag ook andere componenten? (blz. 9)
99
De middelen voor de uitvoering van de welzijnswet maken deel uit van de algemene uitkering uit
het gemeentefonds. De gemeentefondsbeheerders kunnen een zogenaamd `fictief budget'
construeren, op basis van de bedragen die omgaan op de relevante verdeelsleutels van het
gemeentefonds. Voor wat betreft de welzijnswet komt dit op ca 3 miljard euro, voor de WVG op
ca 1 miljard euro.
100 (PVDA)
Met welke onderdelen uit andere wettelijke kaders zou de WMO kunnen worden uitgebreid? Aan
welke termijn wordt gedacht? (blz. 9)
100
Zie het antwoord op vraag 36.
101 (PVDA)
Is het kabinet van oordeel dat burgers nu te veel "leungedrag" vertonen? Zo ja, waaruit
blijkt dat? Zo neen, waarom wordt die indruk gewekt in de brief? (blz. 9)
304 (Christen Unie)
Het Kabinet wil geen leun-, maar steungedrag. Wat doet het kabinet concreet om dit "steunen"
te stimuleren? Welke mogelijkheden heeft de overheid om de civil society succesvol te laten
werken?.
101 en 304
Met de zinsnede "...wat de WMO beoogt, namelijk: niet leunen maar steunen." (blz. 9) is
bedoeld te zeggen dat bij de beleidsvorming het uitgangspunt van het kabinet om de eigen
verantwoordelijkheid van mensen (weer) meer centraal te stellen sterk voor ogen moet worden
gehouden. Dit om te voorkomen dat - evenals in de afgelopen jaren het geval was in relatie tot
de AWBZ - zaken worden afgewenteld die mensen voorheen in eigen omgeving op konden
lossen en ook nu nog in eigen omgeving op kunnen lossen. Hierbij wil ik wel aantekenen dat veel
burgers al een belangrijke bijdrage leveren door bijvoorbeeld het bieden van mantelzorg en het
verrichten van vrijwilligerswerk. De overheid kan het steungedrag van burgers stimuleren door
37
allerlei burgerinitiatieven te ondersteunen. Daarnaast wil ik dat gemeenten die burgers die zich al
inzetten óf nog niet inzetten voor de samenleving stimuleren tot en faciliteren bij hun
maatschappelijke inzet.
102 (PVDA)
Is het kabinet zich ervan bewust dat het in de AWBZ gaat om geïndiceerde zorg, dus zorg
waarop mensen recht hebben op grond van een indicatie? Is het kabinet bekend met de SCP-
studie "Typering van cliënten van AWBZ-gefinancierde verpleging en verzorging", waaruit blijkt
dat mensen over het algemeen terecht een beroep doen op AWBZ-zorg? Hoe verhoudt dit zich
tot het gesignaleerde "leungedrag"? (blz. 9)
102
Zie het antwoord op vraag 28.
103 (PVDA)
De garantie wordt gegeven dat er goede zorg blijft voor mensen die het echt nodig hebben. Wil
het kabinet toe naar een systeem waarbij de AWBZ en de daarbij behorende aanspraken op zorg
alleen beschikbaar is voor mensen die zijn geïndiceerd voor verblijf? Wordt daarbij gedacht aan
een nader onderscheid in doelgroepen? Zo neen, waarom niet?
105 (PVDA)
Indien de indicatie "verblijf" bepalend wordt voor de vraag of recht bestaat op AWBZ-
voorzieningen, hoe kan dan vorm worden gegeven aan de wens tot meer extramuralisering? Zal
de groep mensen die recht blijft houden op AWBZ-hulp niet snel te maken krijgen met nieuwe of
anders geplaatste schotten in de regelgeving omdat ze voor medische zorg zijn aangewezen op
AWBZ en voor andere vormen van ondersteuning op het lokale loket? (blz. 9)
103 en 105
Zoals in de brief van 23 april is verwoord, is het nu niet de bedoeling de AWBZ te beperken tot
mensen die geïndiceerd zijn voor verblijf. Een aantal extramuraal te leveren functies blijft
onderdeel uitmaken van de AWBZ en staat open voor zelfstandig wonende AWBZ-verzekerden.
Het betreft in essentie de functies persoonlijke verzorging, verpleging en in beperkte zin
behandeling. De andere functies, te weten huishoudelijke verzorging, ondersteunende begeleiding
en activerende begeleiding, worden overgeheveld naar de gemeenten in het kader van de WMO,
naar de zorgverzekeringswet of anderszins. Voor de GGZ zal de extramurale en het eerste jaar
van de intramurale GGZ worden overgeheveld naar de nieuwe Zorgverzekeringswet.
Er wordt niet beoogd om bij AWBZ-verblijf een nader onderscheid te hanteren in doelgroepen.
Sinds de moderniseringsoperatie van april 2003 is het onderscheid in doelgroepen formeel komen
te vervallen.
Ook in de toekomst zullen er schotten bestaan tussen AWBZ en WMO. Waar het om gaat is een
dusdanige herschikking dat er meer samenhang voor de burger ontstaat. De kracht van de lokale
aanpak ligt in het bundelen van zaken als thuishulp, vervoer, welzijn en wonen en in regievoering
door de gemeente.
104 (PVDA)
Indien de indicatie `verblijf' bepalend is voor het recht op AWBZ-zorg is dat dan het
onderscheidend criterium van mensen die "zorg echt nodig hebben"? Welke andere manieren zijn
denkbaar om onderscheid te maken in de nieuwe systematiek tussen groepen die zorg echt nodig
hebben en voor wie dat minder geldt?
104
Het onderscheidende criterium voor het recht op AWBZ-zorg is niet uitsluitend gelegen in de
indicatie `verblijf'. Daarnaast blijft het mogelijk om zonder de indicatie `verblijf' (dus extramuraal )
te indiceren, namelijk voor de aanspraken `persoonlijke verzorging' en (met uitzondering van de
38
GGZ-doelgroep in verband met de overheveling naar het tweede compartiment) `behandeling' en
`verpleging'.
Indicatiestelling in de vorm van een individuele claimbeoordeling blijft voor de AWBZ de
geëigende systematiek om te bepalen of een zorgvrager in aanmerking komt voor zorg vanwege
de AWBZ.
105 (PVDA)
Indien de indicatie "verblijf" bepalend wordt voor de vraag of recht bestaat op AWBZ-
voorzieningen, hoe kan dan vorm worden gegeven aan de wens tot meer extramuralisering? Zal
de groep mensen die recht blijft houden op AWBZ-hulp niet snel te maken krijgen met nieuwe of
anders geplaatste schotten in de regelgeving omdat ze voor medische zorg zijn aangewezen op
AWBZ en voor andere vormen van ondersteuning op het lokale loket? (blz. 9)
105
Zie het antwoord op vraag 103.
106 (PVDA)
Wat zijn de fundamentele bezwaren tegen een voorzieningenwet? Is het kabinet van oordeel dat
op dit moment te veel burgers gebruik maken van voorzieningen waarop zij geen recht hebben?
Zo ja, zijn er geen anderen middelen om ervoor te zorgen dat alleen zij die de voorzieningen nodig
hebben er gebruik van maken? Hoe kunnen burgers in de WMO nog gebruik maken van
voorzieningen die zij nodig hebben? (blz. 9)
106
Een voorzieningenwet omschrijft op welke voorzieningen iemand in een bepaalde situatie
aanspraak maakt. Dit maakt het lastig flexibel te opereren en maatwerk te leveren. Daarnaast
zijn een grote bureaucratie en een grotere kans op oncontroleerbare autonome groei bezwaren
tegen een voorzieningenwet.
In de WMO worden gemeenten geacht een samenhangend beleid te voeren op de genoemde
prestatievelden. Het exacte hoe en wat wordt echter niet op landelijk niveau maar op lokaal
niveau ingevuld. Een burger kan dus nog steeds gebruik blijven maken van voorzieningen binnen
de kaders die zijn lokale overheid daartoe stelt.
107 (PVDA)
Hoe krijgt de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk voor de WMO precies vorm? Hoe
verhoudt deze verantwoordelijkheid zich tot autonomie van gemeenten? Wat zijn de
"maatschappelijke resultaten" van de wet waarop het kabinet is aan te spreken? Wanneer zijn
deze "onder de maat"? Welke acties worden ondernomen als de resultaten onder de maat
blijven? (blz. 10)
107
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat met drie volwaardige, democratisch
gecontroleerde bestuurslagen. Gemeentelijke overheden zijn geen uitvoeringsorganen van het
Rijk. De WMO regelt een gemeentelijke verantwoordelijkheid met een lokale beleidsvrijheid op de
onderscheiden prestatievelden, op samenhang en op regie. Gemeenten zijn autonoom in de wijze
waarop zij invulling geven aan deze beleidsvrijheid. Gemeentelijke overheden leggen daarover
verantwoording af aan de lokale politiek en daarmee aan haar burgers.
De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor de inrichting en resultaten van het systeem. Dat
betekent niet dat het Rijk verantwoordelijk is voor de maatschappelijke resultaten van individuele
gemeenten maar dat zij verantwoordelijk is als er in vele gemeenten dezelfde knelpunten worden
gesignaleerd en die veroorzaakt worden door tekortkomingen in het systeem.
108 (PVDA)
39
Wat is in de praktijk het verschil tussen de systematiek van de Welzijnswet, waarin een
algemene beschrijving van de beleidsterreinen is opgenomen, en de WMO, waarin in algemene
termen is vastgelegd op welke terreinen de gemeente een voorzieningenbeleid moet voeren? Wat
is de meerwaarde van "prestatievelden"?
108
De algemene omschrijving van beleidsterreinen uit de Welzijnswet 1994 leidt tot veel verwarring
over wie waarvoor verantwoordelijk is. De WMO kent concrete prestatievelden, die aangeven
waar de gemeente verantwoordelijk voor is en op welke punten zij (horizontaal) verantwoording
moet afleggen.
109 (PVDA)
Op grond waarvan denkt het kabinet dat het bij de Welzijnswet gesignaleerde probleem de
onduidelijkheid wie waarvoor verantwoordelijk is- zich niet voordoet bij de WMO? Waarom
wordt in de WMO, anders dan in de Wvg, niet vastgelegd welke voorzieningen moeten worden
gerealiseerd?
109
In de Welzijnswet 1994 worden in zeer algemene termen beleidsterreinen genoemd waarvoor
gemeenten verantwoordelijk zijn (welzijn ouderen, welzijn gehandicapten, etc.). Het "welzijn"
van kwetsbare burgers is echter de resultante van de inspanningen van vele actoren, waaronder
de gemeente. In de WMO wordt concreter aangegeven waarvoor gemeenten verantwoordelijk
zijn en aanspreekbaar zijn door burgers en partijen op lokaal niveau. In de WMO worden geen
voorzieningen vastgelegd om gemeenten de ruimte te geven om lokaal integraal beleid te kunnen
voeren en op individueel niveau maatwerk te kunnen bieden.
110 (PVDA)
Waarom is het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) straks niet meer verantwoordelijk voor de
voorzieningen die van de AWBZ naar de WMO gaan? Is het kabinet van oordeel dat ook voor
voorzieningen in de WMO een indicatiestelling moet plaatsvinden? Zo ja, hoe moet die
plaatsvinden? Zo neen, waarom niet? Is het waar dat het voor de modernisering van de AWBZ
geformuleerde streven naar een onafhankelijke, objectieve en integrale indicatiestelling in het
kader van de WMO wordt losgelaten?
110
AWBZ-onderdelen die overgaan naar de WMO zullen samen met andere voorzieningen onderdeel
gaan uitmaken van een bepaald prestatieveld. In de WMO zijn acht prestatievelden geformuleerd
waarop de gemeente beleid moet voeren. Partijen kunnen lokaal, onder regie van de gemeente,
vervolgens zelf invullen hoe zij de wet op die acht prestatievelden willen uitvoeren. Welke
voorzieningen de gemeente op de verschillende prestatievelden wil realiseren is een zaak van
gemeentelijke besluitvorming. Daarin past het niet op enkele specifieke onderdelen van een
prestatieveld op voorhand al in de WMO voor te schrijven dat daarvoor indicatiestelling verplicht
is. In die zin is het ook aan gemeenten om te bepalen voor welke (clusters van) voorzieningen er
een vorm van indicatiestelling zal gelden en op welke wijze die indicatiestelling vorm zal krijgen.
111 (PVDA)
Denkt het kabinet dat één loket voor twee aparte wetten de dienstverlening aan de burgers
bevorderd? Zo ja, op grond waarvan? Kan het de bureaucratie niet juist bevorderen? (blz. 11)
111
Met één loket wordt de toegang voor de burger tot zorg en ondersteuning overzichtelijk. De klant
wordt hierdoor niet meer van het kastje naar de muur gestuurd. Doordat burgers dan maar naar
één loket hoeven, vermindert voor hen de bureaucratie. Er hoeft immers maar één keer een
40
verhaal te worden verteld, maar één keer gegevens ingevuld. De burger wordt integraal
geholpen. De achterkant van het loket moet goed georganiseerd zijn om te voorkomen dat daar
meer bureaucratie ontstaat.
112 (PVDA)
Wordt bij de indicatiestelling bewust geen onderscheid gemaakt tussen individuele en collectieve
voorzieningen? Zo ja, waarom niet?
112
Bij indicatiestelling gaat het om het beoordelen van de specifieke, individuele situatie van een
burger om te bepalen of deze aangewezen is op een bepaalde voorziening.
Voor collectieve, in de zin van algemeen toegankelijke, voorzieningen is indicatiestelling per
definitie niet aan de orde.
113 (PVDA)
Kan worden toegelicht welke onderdelen van het jeugdbeleid onderdeel kunnen worden van de
WMO en op welke wijze dit gebeurt? (blz. 11)
113
Zie het antwoord op vraag 38.
114 (PVDA)
Acht het kabinet zich verantwoordelijk voor de betrokkenheid van cliëntenorganisaties bij de
uitvoering van de WMO? Zo ja, hoe krijgt die verantwoordelijkheid vorm? (blz. 12)
114
Om uitdrukking te geven aan de betrokkenheid van burgers en lokale organisaties zullen
gemeenten straks op basis van de WMO verplicht zijn om periodiek hun (gedragen) beleid op
maatschappelijke ondersteuning vast te leggen en met burgers daarover te overleggen.
Overigens worden gemeenten op basis van de Gemeentewet (artikel 150) al geacht
belanghebbenden te betrekken bij de voorbereiding van hun beleid.
115 (PVDA)
Is het kabinet van oordeel dat krachtige lokale belangenbehartiging door cliëntorganisaties een
belangrijke voorwaarde is om de plannen tot een succes te maken?
115
Het principe van horizontalisering is een belangrijk uitgangspunt binnen de WMO. Burgers
kunnen via de lokale democratie hun stem laten gelden. Cliëntorganisaties en andere organisaties
van burgers zouden voor de zwakkere groepen mensen in de samenleving dit proces extra
impulsen kunnen geven.
Gemeenten worden geacht belangenorganisaties te betrekken bij het ontwikkelen van nieuw
beleid. Hoe ze dit precies willen doen is aan hen.
Ik wil landelijke organisaties stimuleren om zich op lokaal niveau krachtiger te presenteren en
lokale organisaties te ondersteunen.
116 (PVDA)
Is het kabinet bereid cliëntenorganisaties structureel financieel te stimuleren zodat zij
daadwerkelijk invulling kunnen geven aan lokale belangenbehartiging in het kader van de WMO?
116
Zie het antwoord op vraag 39.
117 (PVDA)
41
Acht het kabinet het een verantwoordelijkheid van de gemeente om te bepalen of particuliere
organisaties de voorzieningen leveren dan wel dat de gemeente zelf als "leverancier" van de
diensten optreedt? Zo neen, waarom niet? (blz. 12
117
Zie het antwoord op vraag 48.
118 (PVDA)
Is het kabinet van oordeel dat het Wvg-protocol burgers op zijn minst enige vorm van zekerheid
biedt over de voorzieningen waarop men recht kan doen gelden? Is het kabinet van oordeel dat
met het vervallen van dit protocol deze zekerheden worden aangetast en dat de positie van
cliënten hierdoor in het gedrang kunnen komen? Zo neen, waarom niet? Op welke wijze kunnen
burgers, bij gebrek aan een protocol, hun rechten doen gelden (blz. 13 en 14)?
316 (Christen Unie)
Op welke wijze worden de waarborgen die met het Wvg-protocol geregeld waren in de WMO
gegarandeerd (blz. 14)?
118 en 316
In plaats van `recht kunnen doen gelden op voorzieningen' spreek ik liever van voorzieningen
waarvoor burgers op grond van de Wvg in aanmerking kunnen komen. In de Wvg staat dat
gemeenten aan hun burgers verantwoorde voorzieningen moeten bieden. Het Wvg-protocol geeft
een nadere invulling van het begrip verantwoorde voorzieningen. Met het protocol werd beoogd
een aantal problemen in de uitvoering van de Wvg op te lossen en de dienstverlening aan burgers
te verbeteren. In de WMO wil ik langs andere weg de doelstellingen van het protocol bereiken. Ik
streef naar meer `horizontale' bestuurlijke relaties waarin gemeenten burgers en lokale
organisaties nadrukkelijk betrekken bij het lokale beleid op het gebied van maatschappelijke
ondersteuning. Gemeenten zullen aan hun burgers zichtbaar moeten maken welk beleid ze
voeren en welke resultaten ze daarbij hebben behaald. Duidelijk moet zijn wat de gemeente
`presteert', ook in vergelijking met andere gemeenten. Een instrument hierbij is benchmarking.
119 (PVDA)
Is de WMO noodzakelijk om de regierol met betrekking tot wonen, zorg en welzijn goed uit te
oefenen? Welke bevoegdheden missen de gemeenten momenteel om die regierol goed uit te
oefenen? Is het kabinet van oordeel dat gemeenten meer bevoegdheden moeten krijgen om
andere partijen, zoals woningbouwcorporaties, zorgkantoren en zorgaanbieders ter
verantwoording te roepen, hetgeen onder andere is bepleit in het advies van de Raad voor de
Volksgezondheid en Zorg (RVZ)? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet? Welke instrumenten
worden zonodig ingezet om de samenwerking tussen de partijen op gang te helpen? (blz. 14)
119
Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar wonen en zorg voor ouderen blijkt dat het
op lokaal niveau ontbreekt aan duidelijkheid over welke partij de regie voert. In de WMO wordt
tegemoet gekomen aan deze kritiek en wordt de regierol bij de gemeente neergelegd. Gemeenten
beschikken op basis van specifieke wet- en regelgeving naar mijn mening over de benodigde
instrumenten om met andere partijen in overleg te treden en invloed uit te oefenen. Met
betrekking tot het wonen is dit geregeld in het Besluit beheer sociale huursector (BBSH). Samen
met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijkrelaties ben ik samen met enkele
gemeenten en provincies aan het onderzoeken waar gemeenten knelpunten ondervinden bij het
realiseren van ketenregie.
120 (PVDA)
Waarom zijn gemeenten niet volledig verantwoordelijk voor het eindresultaat? Wie is dat wel?
Deelt het kabinet de mening dat gemeenteraden geen volledige democratische controle kunnen
42
uitoefenen indien gemeenten niet volledig verantwoordelijk zijn? Is dit een wenselijke
ontwikkeling? Op welke wijze kan volledige democratische controle wel plaatsvinden? Wordt het
gevaar onderkend dat als veel partijen verantwoordelijk zijn, zij die verantwoordelijkheden naar
elkaar toe spelen zodat uiteindelijk niemand zich verantwoordelijk voelt voor het eindresultaat?
Zo ja, wat wordt hieraan gedaan? Zo neen, waarom niet? Begrijpt het kabinet in dit verband, met
de onduidelijke eindverantwoordelijkheid, de twijfels over de resultaten die de slechts zeer
globaal ingevulde prestatievelden ons moeten leveren? Zo ja, hoe worden deze twijfels
weggenomen? (blz. 14)
120
Een van de doelstellingen van de WMO is om helderheid te creëren in de verantwoordelijkheden
van de verschillende partijen. Gemeenten zijn wel degelijk eindverantwoordelijk maar zijn voor
het bereiken van resultaten binnen de prestatievelden afhankelijk van de inspanningen van vele
andere partijen. Voor een belangrijk deel kunnen gemeenten producten c.q. diensten van
aanbieders zelf inkopen en/of subsidiëren. De gemeenteraad kan alleen democratische controle
uitoefenen op de resultaten waar de gemeente zelf verantwoordelijk voor is. Voor sommige
resultaten is de gemeente afhankelijk van de inspanningen van andere maatschappelijke
organisaties, waarover zij geen financiële zeggenschap heeft zoals woningcorporaties, scholen,
etc. Deze organisaties hebben echter een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en
doelstellingen die nauw aansluiten bij de doelstellingen en prestatievelden van de WMO. Vanuit
de verantwoordelijkheid van de gemeente als regisseur ligt het voor de hand dat de gemeente
relevante partijen bij elkaar brengt en afspraken maakt met deze partijen over hun bijdragen aan
het bereiken van deze gemeenschappelijke maatschappelijke doelstellingen.
121 (PVDA)
Hoeveel geld krijgen de gemeenten voor de taken die overgaan van AWBZ naar WMO? Waarop is
dit bedrag gebaseerd? Op welke wijze wordt rekening gehouden met de specifieke groei die met
deze taken verbonden is, bijvoorbeeld als gevolg van demografische ontwikkelingen? (blz. 15)
121
Zie het antwoord op vraag 20.
122 (PVDA)
Hoe verhoudt het bedrag van 1,6 miljard euro dat vanuit de AWBZ wordt overgeheveld naar de
WMO zich tot het in verschillende perspublicaties, zoals het Financieel Dagblad van 7 juni 2004,
genoemde bedrag van 1 miljard euro? (blz. 15)
122
Zie het antwoord op vraag 20.
123 (PVDA)
Waarom is, omwille van transparantie en een goede herkenbaarheid van de uitgaven in het kader
van de WMO, niet gekozen voor "oormerking" van het geld dat voor de WMO is bedoeld en via
het Gemeentefonds naar gemeenten gaat, te meer nu de VNG heeft aangegeven daar ook een
voorstander van te zijn? Hoe valide is het argument "beleidsvrijheid" als de gemeenten zelf liever
een doeluitkering willen? (blz. 15)
123
Zie het antwoord op vraag 17.
124 (PVDA)
Kan uit de mededeling van de VNG dat geen overeenstemming is bereikt over de wijze van
financiering worden afgeleid dat het vermelde overleg met de gemeenten over de financiën
43
definitief is stukgelopen? Zo ja, welke conclusie worden hieraan verbonden? Zo neen, op welke
termijn is overeenstemming te verwachten? (blz. 15)
124
Het overleg met de VNG over de wijze van financiering van de WMO wordt voortgezet. De inzet
van het kabinet is erop gericht over deze kwestie tijdig overeenstemming met de VNG te
bereiken.
125 (PVDA)
Wat zijn "de door het Rijk bepaalde grenzen" waarbinnen gemeenten eigen bijdragen van burgers
kunnen vragen? Waarom krijgen gemeenten, gelet op hun beoogde autonomie, niet meer
mogelijkheden zelf een beleid voor eigen bijdragen te bepalen? (blz. 15)
125
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
126 (PVDA)
Gemeenten hebben de natuurlijke regierol om op lokaal niveau de maatschappelijke
ondersteuning vorm te geven. Hebben gemeenten in Nederland wel voldoende mogelijkheden om
het beleid op de terreinen van onderwijs, huisvesting, vervoer, zorg en welzijn waar te maken? In
Nederland hebben gemeenten inhoudelijk niets te zeggen over onderwijs, geen mogelijkheden
zelf woningen te bouwen (grote afhankelijkheid van woningcorporaties), weinig zeggenschap
over zorg in tehuizen (is aan zorgverzekeraars), terwijl er daarnaast plannen zijn om de financiële
mogelijkheden van gemeenten sterk in te dammen door de onroerende zaakbelasting af te
schaffen. Kan een vergelijking worden gemaakt tussen de inhoudelijke en financiële
mogelijkheden die gemeentelijke overheden hebben in Nederland in vergelijking met bijvoorbeeld
Noorwegen, Duitsland, Groot-Brittannië en Italië op het terrein van zorg, onderwijs, vervoer,
huisvesting en welzijn en hun mogelijkheid zelf inkomsten te genereren? (blz. 15)
126
Van oudsher kent Nederland de traditie dat veel publieke verantwoordelijkheden door private
organisaties worden uitgevoerd. Dat geldt in de gezondheidszorg, in de sociale woningbouw, in
het onderwijs. Veel instellingen op dat gebied hebben een geschiedenis van meer dan honderd
jaar en een lange traditie van sociale bewogenheid. De overheid, centraal en decentraal, heeft
zich voor de publieke zaak in belangrijke mate bediend van deze instellingen. Het feit dat de
overheid, i.c. de gemeente, niet zelf het onderwijs bepaalt, niet zelf woningen bouwt, niet zelf
verpleegt en verzorgt is geen enkele belemmering gebleken voor een goede kwaliteit van onze
voorzieningen die de vergelijking met andere landen glansrijk kan doorstaan. Ik heb geen enkele
aanwijzing dat in landen met een sterke overheidsbepaling in het algemeen betere resultaten
worden geboekt. Op deze publiek-private samenwerking kan Nederland trots zijn en ik ben dan
ook voornemens deze met de WMO te bevorderen. In het kader van de WMO heb ik dan ook
geen behoefte aan een algemeen internationaal vergelijkend onderzoek naar financiële en
inhoudelijke mogelijkheden en bevoegdheden van gemeenten.
127 (PVDA)
Acht het kabinet, gezien de vele betrokken partijen, zichzelf niet verantwoordelijk voor goede
voorlichting aan burgers? Zo neen, waarom niet? (blz. 17)
334 (Christen Unie)
Terecht wordt aandacht gevraagd voor de noodzaak dat burgers goed geïnformeerd moeten
worden over waar zij voor zorg en dienstverlening terecht kunnen. Welke taak is daarbij
weggelegd voor uzelf? (blz. 17)
---
127 en 334
VWS informeert burgers via de eigen website op hoofdlijnen over de WMO en wat de invoering
voor burgers betekent. Vanaf 2006 is het de taak van gemeenten om burgers goed voor te
lichten over zorg en dienstverlening.
128 (PVDA)
Kan de stelling dat de groei van de AWBZ-uitgaven mede wordt veroorzaakt door de "latente"
vraag, worden toegelicht? Volgt uit de conclusie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
dat de potentiële vraag veel hoger ligt dan de vervulde vraag nu juist niet dat veel mensen die
gebruik zouden kunnen maken van AWBZ-zorg dat niet doen, bijvoorbeeld omdat zij een beroep
doen op mantelzorg en vrijwilligerswerk of doordat zij zorg mijden? Wat is, gezien de conclusie
dat de potentiële vraag naar zorg veelal niet wordt vervuld, nog de omvang en importantie van
het gesignaleerde probleem met betrekking tot de AWBZ-uitgaven? (blz. 18)
128
Zie het antwoord op vraag 28.
129 (PVDA)
Worden er maatregelen getroffen om te bevorderen dat mensen werkzaam worden in de AWBZ
sectoren? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
164 (PVDA)
Is bij het ontwikkelen van de plannen voor de WMO rekening gehouden met de mogelijke
werkgelegenheidseffecten van de operatie? Is rekening gehouden met het feit dat de banen van
zeer veel werkenden in de zorg, zoals de ruim 180 duizend, voornamelijk laagopgeleide en
vrouwelijke werknemers in de thuiszorg, mogelijk op de tocht komen te staan en dat hun
arbeidsomstandigheden kunnen verslechteren. Is dit wenselijk, mede gelet op de actuele
economische situatie? Worden er maatregelen genomen om de werkgelegenheid in de
betreffende sectoren te behouden? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
129 en 164
De primaire verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid ligt bij sociale partners. VWS is
verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en de kwaliteit van het voorzieningenniveau. Daarom
blijf ik een stimulerende rol vervullen ten aanzien van aspecten van de arbeidsmarkt die het
voorzieningenniveau zouden kunnen bedreigen. De grootste bedreiging voor de komende periode
is dat door de toenemende zorgvraag de druk vanuit de zorgsector op de arbeidsmarkt zo groot
wordt dat onvoldoende personeel beschikbaar is.
In de begroting 2004 van VWS is gemeld dat het arbeidsmarktbeleid van VWS zich de komende
jaren richt op verhoging van de arbeidsproductiviteit in de zorg en welzijnssector. In 2003 was al
13% van de werkzame beroepsbevolking in Nederland werkzaam in de zorg en welzijnssector. Bij
ongewijzigd beleid zal dit in 2025 22% zijn. Dat is uit oogpunt van de Nederlandse
concurrentiepositie en crowding out effecten niet wenselijk.
De WMO is geen bezuinigingsoperatie. De verwachting voor de gehele zorg en welzijnssector is
groei, ook in werkgelegenheid. De uitdaging waar de zorg en welzijnssector voor staat is om
deze gepaard te laten gaan met een toename van de arbeidsproductiviteit, zodat met een
optimale personeelsbezetting de toegankelijkheid en de kwaliteit van het voorzieningenniveau
gewaarborgd blijft.
130 (PVDA)
Beoogt het kabinet dat na invoering van de WMO meer mantelzorg wordt verleend? Is deze druk
op mantelzorgers realistisch en wenselijk? Zo ja, waarom? Worden mantelzorgers, naast het
overhevelen van de bestaande subsidieregeling, in het kader van de WMO extra ondersteund? Zo
ja, hoe? Zo neen, waarom niet?
131 (PVDA)
45
Wordt het vrijwilligerswerk in het kader van de WMO extra ondersteund? Zo ja, hoe? Zo neen,
waarom niet?
130 en 131
Het kabinet geeft aan dat mensen zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun zorg
en welzijn. Dat kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld door de organisatie van de zorg meer
in eigen hand te nemen, door het betalen van (delen van) de voorzieningen en door een beroep te
doen op vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ten aanzien van de laatste optie is het niet aan het
kabinet sturend op te treden. Dit is primair een aangelegenheid van de burger en van diens
directe sociale omgeving zelf. Wel is het de bedoeling dat mantelzorg - net als nu - ondersteund
zal worden. Daartoe wordt primair een belangrijk deel van de bestaande subsidieregeling
overgeheveld naar de WMO. Een verdere versterking van de ondersteuning zal met name
ingevuld moeten worden door gemeenten, bijvoorbeeld in samenhang met hun vrijwilligersbeleid.
131 (PVDA)
Wordt het vrijwilligerswerk in het kader van de WMO extra ondersteund? Zo ja, hoe? Zo neen,
waarom niet?
131
Zie het antwoord op vraag 130.
132 (PVDA)
Hoeveel winst wordt verwacht met het doelmatiger werken in verpleeghuizen? Op grond
waarvan is het kabinet van oordeel dat in verpleeghuizen ondoelmatig wordt gewerkt? Hoe
verhoudt zich het streven naar doelmatiger werken tot de kwaliteit van de geleverde
verpleeghuiszorg?
132
In paragraaf 5.4 van de brief van 23 april jl. wordt verwezen naar het lopende onderzoek naar de
doelmatigheid van verpleeghuizen. Onderzoek wordt verricht naar de factoren die verpleeghuizen
in staat stellen zich op een adequate wijze aan veranderende omstandigheden (veranderende
financiële omstandigheden) aan te passen zonder dat dit leidt tot ernstige aantasting van de
kwaliteit. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Twynstra Gudde en zal in het najaar worden
afgerond.
133 (PVDA)
Is ter beteugeling van de kosten van de AWBZ overwogen om van mensen met hogere inkomens
meer financiële bijdragen te verlangen, bijvoorbeeld via de (her)invoering van een
vermogenstoets voor verblijf in een verpleeg- of verzorgingshuis? Zo neen, waarom niet? (blz. 19
en 20)
133
De voorstellen voor de WMO en de AWBZ zullen voor de verdeling van de lasten uitgaan van het
principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dit betekent dat, net als
in het huidige stelsel, van de hogere inkomens een substantiële bijdrage aan de kosten van de
door hen genoten voorzieningen kan worden gevraagd. Voor wat betreft de WMO is het een
kwestie van gemeentelijk beleid in hoeverre dit ook daadwerkelijk plaatsvindt.
134 (PVDA)
Hoe groot is naar verwachting de beperking van de groei van de AWBZ-uitgaven als gevolg van
de beoogde maatregelen? (blz. 20)
134
46
Verwacht wordt dat door de genomen en te nemen maatregelen de groei van de AWBZ binnen
de budgettaire kaders kan blijven.
135 (PVDA)
Uit wie bestaat precies de "allerzwaarste doelgroep" die op de AWBZ aanspraak kunnen blijven
maken? Welke extramurale zorgfuncties blijven in de AWBZ? (blz. 20)
135
Zie het antwoord op vraag 1.
136 (PVDA)
Vindt het kabinet, aangezien zij hecht aan "een zorgvuldige en beheerste overgang", invoering
van de WMO per 1 januari 2006 verantwoord? Zo ja, op grond waarvan? Is bekend dat
gemeenten een langere en zorgvuldigere invoeringstermijn bepleiten? Welke conclusie worden
hieraan verbonden? Kan de uitspraak van een woordvoerder van het ministerie van VWS in de
Haagsche Courant van 11 juni 2004 dat invoering in 2006 "krap wordt", worden toegelicht?
Welke onderdelen van de WMO worden in elk geval pas na 2006 ingevoerd? (blz. 21)
301 (Christen Unie)
Kan systematische worden toegelicht waaruit de verschillende fasen bestaan van het verdwijnen
van de Welzijnswet en de Wvg, de inwerkingtreding van de WMO en het vervallen van enkele
aanspraken in de AWBZ? (blz. 9 en 21)
340 (Christen Unie)
In de brief worden verschillende jaartallen genoemd (2006, 2007) waarin verschillende
veranderingen ingaan. Hoe verhouden die zich tot elkaar? (blz. 25)
363 (SGP)
Kan er een duidelijk overzicht worden gegeven van de maatregelen, samen met een bijbehorend
tijdpad en de te nemen maatregelen?
136, 301, 340 en 363
De WMO wordt geleidelijk ingevoerd. De ervaringen van de pilots in het implementatietraject
worden meegenomen. Er is een onderscheid tussen het wetstraject en het implementatietraject.
De voorbereiding van de implementatie kan al beginnen als er nog geen wet is.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de WMO, vervallen de Welzijnswet 1994 en de Wvg.
Delen van aanspraken in de AWBZ vervallen gefaseerd. Systematisch ziet dat er als volgt uit:
2006: Inwerkingtreding WMO.
a. Welzijnswet 1994 vervalt
b. Wvg vervalt
c. AWBZ: de functie huishoudelijke verzorging voor mensen zonder de indicatie verblijf vervalt.
d. AWBZ/ZFW:
- Subsidieregeling Diensten bij wonen gaat op in WMO
- Subsidieregeling Doventolken gaat op in WMO (behoudens tolken voor doofblinden)
- Subsidieregeling Zorgvernieuwingsprojecten GGZ gaat op in WMO voor wat betreft
lokale situaties
- Subsidieregeling Initiatieven OGZ gaat op in WMO
- Subsidieregeling Begeleiding instellingen voor Maatschappelijk opvang gaat op in
WMO
- Subsidieregeling coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg gaat op in WMO
(behoudens netwerken palliatieve zorg)
2007:
a. AWBZ: de functie ondersteunende en activerende begeleiding voor mensen zonder de
indicatie verblijf vervalt.
47
b. AWBZ: verantwoordelijkheid voor vervoer naar dagactiviteiten wordt ondergebracht bij
degenen die verantwoordelijk is voor die vormen van ondersteunende en activerende
begeleiding
2008:
a. AWBZ/ZFW: Subsidieregeling MEE-organisaties en Integrale Vroeghulp gaat op in WMO
Vanaf de datum van inwerkingtreding is voor nieuwe situaties de WMO van toepassing en kan
geen beroep op Welzijnswet 1994, Wvg en delen van de AWBZ gedaan worden. Voor oude
situaties zal een overgangsregime gelden.
Het streven is om in de zomer van 2005 de wet aan de Tweede Kamer te sturen.
137 (PVDA)
Op welke wijze gaat het kabinet, in een markt waar het aanbod veelal achterblijft bij de vraag, de
concurrentie stimuleren? (blz. 21 en 22)
137
Langs een aantal sporen wordt een verruiming van het zorgaanbod gerealiseerd. Sinds de
invoering van de functiegerichte toelatingen op 1 april 2003 zijn bij het CVZ 292 verzoeken van
nieuwe aanbieders binnengekomen. Per medio augustus zijn er daarvan 137 toegelaten. Ik trok in
dit verband al in de zesde voortgangsrapportage van het groot project Modernisering AWBZ (TK
2003 - 2004, 26 631, nr. 74, pagina 13) de voorlopige conclusie dat zich écht nieuw aanbod
aandient.
In de AWBZ wordt een aantal instrumenten geïntroduceerd waarbij de mogelijkheden tot
concurrentie in de zorg worden versterkt. De invoering van functiegerichte aanspraken in de
AWBZ, bekostiging op basis van `boter bij de vis'(geen cliënt, geen geld), en de opheffing van de
contracteerplicht voor in eerste instantie de extramurale zorg versterkt de mogelijkheden tot
concurrentie in de AWBZ.
In de brief van 23 april jl. (paragraaf 6.1) is ingegaan op de mogelijkheden die ontschotting aan
aanbieders biedt. Enerzijds stelt de ontschotting aanbieders in staat voortaan een breed scala aan
producten te leveren. Daarbinnen kunnen zij zich richten op specifieke doelgroepen of
gespecialiseerde producten. Anderzijds vergroot de invoering van de functiegerichte aanspraken
het aantal potentiële mededingers voor de deelmarkten per functie binnen de AWBZ. In het
verleden bestond voor bijvoorbeeld een verpleeghuis de concurrentie uit de andere
verpleeghuizen in de regio. In de functiegerichte AWBZ kan dezelfde aanbieder in potentie
concurreren met alle aanbieders met een toelating voor verpleging, al dan niet in combinatie met
verblijf.
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) concludeert in haar in januari 2004 gepubliceerde
visiedocument AWBZ-zorgmarkten dat zorgaanbieders - sinds de functionalisering van de
aanspraken per 1 april 2003 - beperkte ruimte kennen om zich van elkaar te kunnen
onderscheiden. Aanbieders hebben een prikkel om te concurreren vanwege de in omvang
toenemende prestatiebekostiging en de toepassing van maximum-tarieven in de extramurale
zorg. Het zorgkantoor kan tot op zekere hoogte variëren in het in te kopen volume per aanbieder,
en daarmee gebruik maken van de concurrentie. In de komende jaren zal de ruimte voor
concurrentie toenemen, onder meer door de introductie van functiegerichte bekostiging in de
AWBZ en de afschaffing van de contracteerplicht.
138 (PVDA)
Wat heeft de burger concreet aan het afschaffen van de contracteerplicht? Waaraan wordt het
succes van deze afschaffing afgemeten? (blz. 21 en 22)
138
Vraagsturing in de AWBZ wordt bevorderd door aanbieders te stimuleren tot het optimaal
inspelen op de zorgvraag van AWBZ-cliënten. Met de invoering van de functiegerichte
48
bekostiging en het opheffen van de contracteerplicht heeft het zorgkantoor instrumenten in
handen om bij de inkoop zo nauw mogelijk aan te sluiten op de vraag van cliënten. Voor partijen
zal dit als volgt uitwerken:
· Aanbieders kunnen, door de combinatie die zij maken met de verschillende functies,
producten op de markt zetten waarmee ze zich zowel qua inhoud als prijs kunnen
onderscheiden en zo een eigen klantenkring opbouwen.
· Voor cliënten levert het afschaffen van de contracteerplicht op dat zij een keuze hebben uit
meerdere vormen van zorgverlening (dus niet meer van het zelfde, maar een keuze uit
alternatieven). Bovendien zal de aanbieder met zijn gezicht naar de cliënt gaan staan en die
producten ontwikkelen en leveren waar vraag naar is.
· Het zorgkantoor kan onderhandelen over de prijs van de zorgproducten en daarbij kwaliteit en
doelmatigheid aan elkaar koppelen. In contacten met het veld komt veelvuldig de vraag naar
voren hoe kan worden bewerkstelligd dat het zorgkantoor bij zijn inkoop voldoende rekening
houdt met het belang van de cliënt. Dit punt vind ik zo van belang dat ik in het convenant
dat ook dit jaar wordt gesloten tussen VWS, ZN en CVZ op zal laten nemen dat een
zorgkantoor in zijn verantwoording over zijn zorginkoop aangeeft op welke manier hij
rekening heeft gehouden met de wens van cliënten. Dit gegeven zal een rol spelen in de
beoordeling van de zorgkantoren.
In haar op 22 april 2004 uitgebrachte uitvoeringstoets inzake de opheffing van de
contracteerplicht wijst het CVZ er op dat met het opheffen van de contracteerplicht de
mededingingsaspecten scherp in de gaten moeten worden gehouden. Ik heb de uitvoeringstoets
van het CVZ gezonden aan het CTG en het CTG in haar rol van zorgautoriteit in oprichting (ZAio)
gevraagd in het werkprogramma 2005 ruimte in te lassen om de effecten van het opheffen van
de contracteerplicht op de marktpositionering van aanbieders goed te monitoren. CTG/ZAio heeft
inmiddels te kennen gegeven bereid te zijn het toezicht op marktwerking in de AWBZ ter hand te
nemen. Het CVZ volgt de ontwikkelingen op het vlak van de zorgkantoren. In het Algemeen
Overleg van 24 juni jl. over de modernisering van de AWBZ heb ik u een evaluatie over de
gevolgen van de opheffing van de contracteerplicht voor de keuzemogelijkheden voor cliënten
toegezegd.
139 (PVDA)
Waarom wordt bij de indicatiestelling in de AWBZ "vanwege de rechtszekerheid" gekozen voor
centralisatie en bij de WMO juist voor een verregaande decentralisatie? Is de rechtszekerheid
voor burgers in de WMO gegarandeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet? (blz. 22)
139
Zie het antwoord op vraag 1.
140 (PVDA)
Betekent de nieuwe invulling van het begrip `gebruikelijke zorg' dat mensen meer dan nu het
geval is zelf verantwoordelijk moeten worden voor hun zorg? Is het kabinet van oordeel dat door
het tot nu toe gehanteerde begrip `gebruikelijke zorg' mensen ten onrechte een beroep op de
AWBZ deden? Zo ja, waarom? Wordt een verruiming van het begrip `gebruikelijke zorg'
verantwoord geacht, vooral voor die mensen die niet of slecht hun eigen zorg kunnen regelen en
is het kabinet niet beducht voor het risico dat dit op termijn leidt tot hogere zorgkosten?
140
In het LVIO-werkdocument `gebruikelijke zorg' is niet zozeer sprake van een nieuwe als wel van
een AWBZ-brede invulling van dit begrip dat eerder alleen in de vorm van de Algemeen
Aanvaarde Standaard Verzorging (AASV) in de thuiszorg werd gehanteerd en vervolgens door
veel RIO's in eigen protocollen is verwerkt. Het LVIO-werkdocument maakt een landelijk
uniforme afweging mogelijk als het erom gaat te bepalen wat de gebruikelijke zorg is van
huisgenoten in relatie tot de functies huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging en
49
ondersteunende begeleiding. Afhankelijk van hoe RIO's gewend waren het begrip gebruikelijke
zorg toe te passen in relatie tot die drie zorgfuncties kan het gevolg zijn dat vaker dan voorheen
wordt geconstateerd dat de zorg van huisgenoten toereikend is en er dus geen AWBZ zorg
noodzakelijk is.
Aangezien de eerdere AASV in grote lijnen terugkomt in het werkdocument van de LVIO ligt het
niet in de rede te concluderen dat mensen toen ten onrechte een beroep op zorg deden.
Bij `gebruikelijke zorg' gaat het er om dat huisgenoten van een zorgvrager een gebruikelijk
geachte bijdrage aan het huishouden en de verzorging van de zorgvrager leveren. In bijzondere
gevallen kan een indicatiesteller afwijken van de algemene regels op dit punt, bijvoorbeeld als
degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen overbelast dreigen te raken.
141 (PVDA)
Waarom worden de reeds getroffen maatregelen met betrekking tot de richtlijn `gebruikelijke
zorg' niet geëvalueerd, alvorens tot nieuwe wetgeving over te gaan?
141
Op dit moment zijn er door VWS geen maatregelen getroffen met betrekking tot het LVIO-
werkdocument "gebruikelijke zorg". Inmiddels is wel het CVZ verzocht de evaluatie van de
effecten van het LVIO-werkdocument "gebruikelijke zorg" uit te voeren, om een besluit te
kunnen nemen over een eventuele beleidsmaatregel waarmee regels worden opgelegd over de
werkwijze van indicatieorganen inzake gebruikelijke zorg.
142 (PVDA)
Kan een nadere definitie worden gegeven van het criterium: "als verblijf het karakter heeft van
wonen"? Is bij verblijf niet per definitie sprake van wonen? Kan een nadere definitie worden
gegeven van "beschermende woonomgeving"? (blz. 22 en 23)
142
Met de zin "als verblijf het karakter heeft van wonen" wordt bedoeld zelfstandig wonen in een
individuele woning waarbij het wonen en niet de zorg centraal staat en waarbij geen specifieke
verblijfssetting noodzakelijk is om de zorg te kunnen leveren.
De gids van het CVZ "Functiegerichte aanspraken" bevat geen specifieke definitie van
"beschermende woonomgeving" maar licht toe dat het onder meer gaat om fysieke veiligheid en
een gevoel van geborgenheid waarbij het niet gaat om het wonen sec maar om de integrale
woon- en leefomgeving, waar ook voeding, schoonmaak, geestelijke verzorging en recreatieve en
sociaal-culturele voorzieningen deel uitmaken.
Zaken als bescherming, veiligheid, vereenzaming e.d. waren in het verleden voldoende criterium
voor opname in een verzorgingshuis. In de afgelopen jaren zijn de mogelijkheden van extramurale
hulp- en zorgverlening sterk toegenomen. Door een combinatie van geschikte woningen (al dan
niet geclusterd zoals in een wozoco), extramurale zorg (al dan niet op afroep), (welzijns)diensten
als tafeltje dekje, wijksteunpunten, alarmeringsapparatuur etc. wordt voorzien in de hulpbehoefte
en kunnen mensen zo lang mogelijk zelfstandig (blijven) wonen.
143 (PVDA)
Is het kabinet bekend met het feit dat grote groepen ouderen nog steeds behoefte hebben aan
goede verzorgingshuiszorg en de beschermde en sociale omgeving die verzorgingshuizen bieden?
Is het kabinet in dit verband op de hoogte van de SCP-studie "Advies ramingen verpleging en
verzorging", waaruit onder andere blijkt dat de vraag naar opname sterker stijgt dan de vraag
naar hulp aan huis en dat in 2003 dertigduizend mensen op de wachtlijst stonden voor een
plaats in een verzorgingshuis? Wordt in dat licht het schrappen van 50 tot 70 procent van de
verzorgingshuiscapaciteit verantwoord geacht? Zo ja, waarom? Is rekening gehouden met het
schaalvoordeel dat verzorgingshuizen bieden? (blz. 23)
50
143
Het SCP heeft geconstateerd dat mensen in verzorgingshuizen vaak dezelfde kenmerken hebben
als mensen die thuis wonen. Zij onderscheiden zich door beperkte hulpbronnen zoals een laag
inkomen en alleenstaand zijn (SCP rapportage ouderen 2004). Het SCP concludeert dat ouderen
met een redelijk inkomen in een beschermende woonvorm gaan wonen die dezelfde faciliteiten
biedt, terwijl de verzorgingshuizen een voorziening dreigen te worden voor mensen met lage
inkomens. Bovendien zijn mensen opgenomen in een verzorgingshuis die kenmerken hebben van
vragers van zorg aan huis of zelfs helemaal geen potentiële vragers zijn. Zij ontvangen zwaardere
hulp dan op grond van hun kenmerken te verwachten is. In de praktijk blijken veel personen die
wachten op opname, dat helemaal niet te willen; zij hebben naar eigen zeggen genoeg aan de
hulp aan huis die hen ter overbrugging van de wachttijd wordt geboden. Onder ouderen die
wachten op plaatsing in een verzorgingshuis zou dit voor meer dan de helft opgaan; hun verzoek
om opname is meer uit voorzorg gedaan dan vanwege de acute behoefte aan die voorziening. De
raming opname verzorging in het rapport "Advies ramingen verpleging en verzorging" moet
vooral worden gezien als een schatting van de groeiende behoefte aan vrij intensieve zorg van
een groep die voldoet aan het profiel van opname verzorging. In dit licht is de vervanging van
verzorgingshuizen door betaalbare beschermende woonvormen en verzorgd wonen goed
verdedigbaar. Schaalvoordeel doet zich ook in geclusterde zelfstandige woonvormen voor. De
scheidslijnen tussen intra- en extramuraal vervagen.
144 (PVDA)
Houdt het kabinet, als zij zegt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun woonfunctie en die
dus zelf moeten betalen, rekening met de vraag of zij die voorziening ook kunnen betalen? Zo ja,
hoe? Zo neen, waarom niet? Is het kabinet zich ervan bewust dat door bezuinigingen op de
huursubsidie dit "vangnet" aan kracht inboet? Is het kabinet bereid alvorens een groot deel van
het wonen uit de AWBZ te schrappen de gevolgen hiervan te onderzoeken voor mensen met een
laag inkomen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoet zien? Zo neen,
waarom niet? (blz. 23)
144
Zie het antwoord op vraag 30.
145 (PVDA)
Acht het kabinet het schrappen van een groot deel van het wonen uit de AWBZ verantwoord in
het licht van het grote tekort aan woningen voor ouderen en gehandicapten? Moet niet eerst dit
tekort worden opgelost, alvorens een zo verregaande maatregel als de onderhavige kan worden
getroffen? (blz. 23)
337 (Christen Unie)
Wat is de consequentie voor de wijzigingen in de AWBZ indien aan bepaalde randvoorwaarden
niet is voldaan, zoals de beschikbaarheid van voldoende woningen in de woonsector? (blz. 24)
145 en 337
De ministeries van VROM en VWS zetten in op een forse verhoging van de capaciteit aan
geschikte woningen. Ik verwijs hiervoor naar de brief 5 juli 2004 waarmee het Actieplan wonen
en zorg aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK 2003 - 2004, 26 631/28 951, nr. 99). De
planning rond de verblijfscapaciteit zal worden afgestemd op het tempo waarin voldoende
geschikte woningen in de woonsector beschikbaar komen.
146 (PVDA)
Waar liggen de omslagpunten voor de extramurale AWBZ-zorg? Gaat het kabinet ervan uit dat
het goedkoper is om mensen met een intensieve zorgzwaarte niet extramuraal te verzorgen maar
intramuraal? Op grond waarvan is de conclusie getrokken dat zorg die niet thuis wordt geboden
goedkoper is?
51
147 (PVDA)
Denkt het kabinet aan het berekenen van omslagpunten op individuele basis of wil het kabinet
gaan werken met gemiddelde budgetten voor verpleging voor intramurale zorg? Hoe verhoudt
een systeem met omslagpunten zich tot het systeem van financiering naar zorgzwaarte waarbij
de individuele zorgbehoefte leidend zal worden voor de financiering van de zorg rondom een
persoon?
148 (PVDA)
Leidt het werken met omslagpunten ertoe dat zorgvragers gedwongen worden opgenomen in
intramurale instellingen of leidt het tot een maximering van de hoeveelheid budget die aan een
individuele cliënt in extramurale setting wordt geboden? Wordt daarbij een onderscheid gemaakt
naar doelgroepen of leeftijden?( blz. 23)
361 (SGP)
Wat zijn de plannen van het kabinet betreffende het stellen van financiële grenzen aan de
hoeveelheid zorg die thuis kan worden geboden? (blz. 23)
146, 147, 148 en 361
Uitgangspunt bij het vraagstuk van de - individuele - omslagpunten in de AWBZ is dat de cliënt in
principe altijd zelf bepaalt in welke setting hij zijn zorg wil ontvangen. Dit uitgangspunt kent
echter grenzen. Deze grenzen worden bepaald door overwegingen van zowel financiële als
zorginhoudelijke en maatschappelijke aard. Een combinatie is ook mogelijk. Momenteel ben ik
met een aantal partijen uit het veld (cliëntenorganisaties, zorgaanbieders, RIO's en zorgkantoren)
in overleg over de beste manier om het vraagstuk van de omslagpunten praktisch hanteerbaar te
maken. Mijn bevindingen presenteer ik dit najaar aan u.
147 (PVDA)
Denkt het kabinet aan het berekenen van omslagpunten op individuele basis of wil het kabinet
gaan werken met gemiddelde budgetten voor verpleging voor intramurale zorg? Hoe verhoudt
een systeem met omslagpunten zich tot het systeem van financiering naar zorgzwaarte waarbij
de individuele zorgbehoefte leidend zal worden voor de financiering van de zorg rondom een
persoon?
147
Zie het antwoord op vraag 146.
148 (PVDA)
Leidt het werken met omslagpunten ertoe dat zorgvragers gedwongen worden opgenomen in
intramurale instellingen of leidt het tot een maximering van de hoeveelheid budget die aan een
individuele cliënt in extramurale setting wordt geboden? Wordt daarbij een onderscheid gemaakt
naar doelgroepen of leeftijden?( blz. 23)
148
Zie het antwoord op vraag 146.
149 (PVDA)
Hoeveel wordt naar verwachting bespaard met het schrappen van een groot deel van het wonen
uit de AWBZ? (blz. 24)
149
In kwantitatieve zin is in de brief van 23 april jl. aangegeven dat het aanscherpen van de functie
verblijf uiteindelijk leidt tot een geraamde vermindering van de verzorgingshuiscapaciteit met
minimaal 50.000 plaatsen en tot een vermindering van ongeveer 5.000 intramurale plaatsen in
de gehandicaptensector. Voor een deel keren deze kosten terug vanwege de extramuraal
52
verleende AWBZ-zorg en andere kostenposten. Op dit moment beschik ik nog over onvoldoende
gegevens om tot een raming te kunnen komen van de besparing.
150 (PVDA)
Waarom wordt bij de keuze voor overheveling geen onderscheid gemaakt in de aan zorg
gerelateerde huishoudelijke verzorging (zoals voor dementerenden, mensen met ernstige
verstandelijke of psychische beperkingen zoals schizofrenie) en andere vormen van
huishoudelijke verzorging? Wat vindt het kabinet van het bezwaar dat door de "knip" tussen aan
zorg gerelateerde huishoudelijke verzorging en andere vormen van huishoudelijke verzorging
mensen te maken gaan krijgen met een nieuw schot omdat hier twee wetten gaan gelden?( blz.
24)
150
Er is bewust voor gekozen om geen onderscheid te maken tussen enkelvoudige zorg en zorg in
combinatie met andere functies: het kabinet hecht aan een goede en eenduidige verdeling van
verantwoordelijkheden, om te voorkomen dat aanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten
verantwoordelijkheden op elkaar afschuiven, ten nadele van de cliënt.
Daar waar personen een indicatie voor de functie verblijf hebben, geldt dat op alle huidige
functies in de AWBZ aanspraak gemaakt kan worden. In veel gevallen van de door u genoemde
(doel)groepen zal hier sprake van zijn.
151 (PVDA)
Bij de AWBZ-functies ondersteunende en activerende begeleiding gaat het deels om kortdurende
ondersteuning en activering aan mensen met een lichte zorgvraag en deels om mensen met een
intensieve langdurige zorgvraag. Is het daadwerkelijk de bedoeling om ondersteunende en
activerende begeleiding voor mensen met een ernstige verstandelijke handicap en ernstige
psychiatrische aandoening zoals schizofrenie uit de AWBZ te halen, in de WMO onder te brengen
terwijl deze groep vrijwel zeker langdurig een beroep moet doen op deze functies en ook een
beroep doet op andere AWBZ-functies?
151
Indien mensen geïndiceerd worden voor de AWBZ-functie verblijf, krijgen zij ook de functie
ondersteunende en/of activerende begeleiding individueel- aangeboden ten laste van de AWBZ.
De indicatie voor de functie verblijf zal in het Besluit Zorgaanspraken op termijn zodanig zijn
geformuleerd dat ouderen, gehandicapten en chronische (na het eerste jaar) psychiatrische
patiënten die permanent toezicht nodig hebben of een beschermende woonomgeving in
combinatie met groepswonen, ook in de toekomst ondersteunende en activerende begeleiding
op individuele basis-, ten laste van de AWBZ zullen blijven ontvangen.
Voor die mensen, die niet in aanmerking komen voor de functie verblijf in het kader van de
AWBZ, zal de ondersteunende en/of activerende begeleiding op individuele basis, voor
gehandicapten en ouderen binnen de WMO worden gepositioneerd. Gedacht kan dan worden aan
begeleiding bij zelfstandig wonen, respijtzorg, maar ook training om te leren gaan werken of om
te leren om zelfstandig wonen.
Voor mensen die zorg krijgen vanwege een psychiatrische grondslag zal de individuele
ondersteunende en activerende begeleiding worden overgeheveld naar de zorgverzekeringswet.
Denk daarbij bijvoorbeeld aan hulp thuis van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige voor
zelfstandig wonende chronisch psychiatrische patiënten.
Voor de ondersteunende en activerende begeleiding die wordt overgeheveld naar de WMO
betekent dit dat de gemeente binnen het betreffende prestatieveld daaraan invulling geeft.
152 (PVDA)
Zal activerende en ondersteunende begeleiding voor mensen die een indicatie voor verblijf
hebben, ook in de WMO worden ondergebracht? Kan de overheveling van AWBZ-functies naar
WMO gepaard gaan met een onderscheid naar doelgroepen binnen de AWBZ om in ieder geval
53
de groepen die vanwege de ernst van hun handicap kwetsbaar zijn, extra bescherming te
bieden? (blz. 24)
152
Ondersteunende en activerende begeleiding individueel zal niet onder WMO worden gebracht
voor mensen die een AWBZ-indicatie voor verblijf hebben, In de brief is aangegeven hoe de
verdeling van de functies ondersteunende en activerende begeleiding individueel naar de WMO
zal plaatsvinden: voor psychiatrische cliënten gaan deze twee functies mee naar de
zorgverzekeringswet, voor mensen die een indicatie verblijf in het kader van de AWBZ krijgen,
blijven deze functies binnen de AWBZ aangeboden.
Bij de overheveling naar de WMO zal voor geen enkele doelgroep een uitzondering worden
gemaakt. Het is aan de gemeente om aan dit prestatieveld invulling te geven.
153 (PVDA)
Kunnen meer bijzonderheden worden verstrekt over de nadere invulling van de regeling voor
kortdurende huishoudelijke verzorging bij ziekenhuisopname? (blz. 25)
153
In de brief van 23 april 2004 heeft het kabinet aangegeven dat de kortdurende huishoudelijke
verzorging na ziekenhuisopname verzekerbaar in het derde compartiment zou zijn. Het kabinet
heeft hierbij allereerst overwogen dat het gaat om kosten die burgers ook vaak zelf kunnen
dragen. Immers, de kosten van kortdurende huishoudelijke verzorging zijn niet erg hoog. Zowel
verzekerden als verzekeraars zullen het overigens van belang vinden dat het ziekenhuisverblijf
niet langer duurt dan noodzakelijk. Vanuit die invalshoek kan het kabinet zich ook voorstellen dat
verzekerden hun verzekeraar de vraag voorleggen de kosten van huishoudelijke hulp te
vergoeden op basis van een aanvullende verzekering. Het is vervolgens ook aannemelijk dat
verzekeraars in die situatie bereid zijn een dergelijk product aanvullend te verzekeren. Of
vervolgens de verzekeraars een dergelijk product zullen aanbieden is de verantwoordelijkheid van
de betreffende verzekeraars. Het kabinet kan daarop geen invloed uitoefenen.
154 (PVDA)
Als het voornemen bestaat om de kortdurende huishoudelijke verzorging over te hevelen naar het
derde compartiment, is het risico dan aanvaardbaar dat sommige groepen, zoals chronisch zieken
en ouderen, voor deze functie buiten de boot vallen als gevolg van hoge premies voor
aanvullende verzekeringen of weigering op grond van leeftijd? (blz. 25)
154
Zoals in het antwoord op vraag 153 is aangegeven, gaat het alleen om kortdurende
huishoudelijke hulp bij ziekenhuisopname. De in deze vraag genoemde groepen zullen vaak al zijn
aangewezen op huishoudelijke hulp. Na ontslag uit het ziekenhuis zal betrokkene weer in
aanmerking komen voor de hulp die op grond van ziekte of gebreken als gevolg van leeftijd werd
geboden. De betreffende burger zal dan geen beroep doen op huishoudelijke verzorging na
ziekenhuisopname. Hij komt immers weer in aanmerking voor de huishoudelijke verzorging die
hem of haar eerder werd geboden. In die situatie bestaat dan ook geen behoefte aan een
aanvullende verzekering voor huishoudelijke hulp ten laste van een aanvullende verzekering. Het
te verzekeren risico is daarom bij die doelgroep niet per definitie anders dan bij andere
verzekerden. Het kabinet verwacht dan ook niet dat verzekeraars, indien zij overgaan tot het
aanbieden van een dergelijke verzekering aan chronisch zieken en ouderen hogere premies in
rekening zullen brengen of hun zullen weigeren op grond van leeftijd.
155 (PVDA)
Waarom wordt de ondersteunende en activerende begeleiding overgeheveld van de AWBZ naar
het onderwijs (ministerie van OCW), de arbeidsmarkt (ministerie van SZW) en de gemeenten,
terwijl met deze partijen nog geen sluitende afspraken over de invulling hiervan zijn gemaakt?
54
Deelt het kabinet de mening dat de cliënt hiervan de dupe kan worden? Wanneer worden wel
sluitende afspraken gemaakt? Hoeveel wordt naar verwachting bespaard met het afstoten van
de ondersteunende en activerende begeleiding? (blz. 25)
155
Vanuit de principes van inclusief beleid en gelijke behandeling wordt dagbesteding voor mensen
met een handicap en voor psychiatrische patiënten geacht tot het domein van arbeid dan wel
onderwijs te gaan behoren. Iedere beleidssector is vanuit de principes van gelijke behandeling
immers verantwoordelijk voor het eigen beleidsterrein voor alle burgers, dus ook voor mensen
met een beperking. Het kabinet is van mening dat aansturing van de dagbesteding vanuit het
arbeidsdomein en het onderwijs past in dit streven. Omdat de discussie over de WMO en de
houdbaarheid van de AWBZ wordt gevoerd, wordt dit streven omgezet in een concreet
voornemen voor die onderdelen van de AWBZ, waarvoor de overheveling naar arbeid en
onderwijs in de lijn der verwachting ligt. Ik zal samen met de betreffende departementen een
zorgvuldig traject opzetten om deze overheveling te realiseren, juist om te voorkomen dat
cliënten hiervan de dupe zouden kunnen worden. Inclusief beleid bevordert de kwaliteit van leven
voor mensen met beperkingen: ze kunnen weer deelnemen aan de samenleving.
Er wordt geen besparing verwacht.
156 (PVDA)
Is het kabinet niet van oordeel dat door enerzijds de functie activerende en ondersteunende
begeleiding voor ouderen naar de WMO over te hevelen en anderzijds de activerende en
ondersteunende begeleiding voor ggz-cliënten in de Zorgverzekeringswet onder te brengen,
ouderen het risico lopen ten onrechte te worden overgelaten aan het gemeentelijke domein
terwijl zij in feite thuishoren in de Zorgverzekeringswet, zoals oudere ggz-cliënten? Zo neen,
waarom niet? (blz. 25)
156
De grondslag is in deze leidend: indien mensen een psychiatrische aandoening hebben, zullen zij
de functies activerende en ondersteunende begeleiding op individuele basis vanuit de
zorgverzekeringswet aangeboden krijgen. Voor deze mensen met een psychiatrische aandoening
is immers behandeling noodzakelijk en vaak ook genezing mogelijk. Voor dat deel van de groep
cliënten met een psychiatrische stoornis, dat langer dan een jaar verblijft in een GGZ-instelling,
zal de financiering ten laste van de AWBZ geschieden.
Voor cliënten die uitsluitend op grond van hun ouderdom zorg nodig hebben, is vooral
ondersteuning noodzakelijk. De ernst van de ouderdomsproblematiek bepaalt of de ouder
wordende cliënt wordt geïndiceerd voor de AWBZ. In geval van een indicatie voor verblijf wordt
de begeleiding bekostigd uit de AWBZ. In die gevallen waar er ten gevolge van de ouderdom
(nog) geen indicatie is voor verblijf kan de gemeente middelen beschikbaar stellen voor de
begeleiding in het kader van de WMO.
157 (PVDA)
Hoeveel geld wordt voor het vervoer naar dagactiviteiten overgeheveld naar gemeenten en het
onderwijs- en arbeidsdomein? (blz. 26)
157
Het kabinet gaat dit najaar onderzoeken welke middelen op dit moment met dit vervoer zijn
gemoeid.
158 (PVDA)
Wat vindt het kabinet van het standpunt van de Rfv dat niet tot overheveling kan worden
overgegaan totdat aan een aantal belangrijke voorwaarden is voldaan, zoals de hoogte van het
budget, de verdeelcriteria, de realiseerbaarheid van noodzakelijk geachte ombuigingen, de
---
benodigde beleidsvrijheid van gemeenten en maatregelen in de overgangsperiode om de risico's
te kunnen beheersen?
158
Het kabinet kan zich vinden in de opvatting van de Rfv dat aan een aantal voorwaarden moet zijn
voldaan voordat tot overheveling kan worden overgegaan. De door de Rfv genoemde elementen
spelen een belangrijke rol in de kabinetsplannen. Het kabinet wil met de introductie van de WMO
geen onnodige risico's lopen. Dit laat echter onverlet dat het niet mogelijk is op alle door de Rfv
genoemde voorwaarden voor 100% zekerheid te krijgen voorafgaand aan het in werking treden
van de WMO.
Een separate reactie op het Rfv advies zal nog worden opgesteld en u in afschrift worden
toegezonden
159 (PVDA)
Wat vindt het kabinet van de constatering van de Rfv dat gemeenten een ombuigingsdoelstelling
krijgen opgelegd? Wat vindt het kabinet van het standpunt van de Rfv dat de noodzakelijk
geachte bezuinigingen moeten worden geëffectueerd voor de inwerkingtreding van de WMO,
onder andere omdat het decentralisatiestreven daarmee (weer) onverbrekelijk met bezuinigingen
wordt verbonden?
159
Het kabinet zal de taken op het moment van overdracht `schoon aan de haak' opleveren, zonder
efficiencykorting. Voor bezuinigingen of herschikkingen die door het kabinet gewenst worden
geacht, worden vóór de overdracht door het kabinet concrete maatregelen genomen, waarover
door het kabinet richting parlement en samenleving verantwoording wordt afgelegd. Er worden
dus geen bezuinigingen bij gelegenheid van de overheveling `over de schutting' gegooid.
160 (PVDA)
Kan in kaart worden gebracht wat de gevolgen zijn van de inwerkingtreding van de WMO voor
houders van een persoonsgebonden budget (pgb)? Is het kabinet bereid het instrument vanuit
een behoefte aan een permanente "opjager" voor zorgvernieuwing als instrument te handhaven,
ook binnen de WMO?
307 (Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van het voorstel van Per Saldo om een persoonsgebonden budget voor de
hulp, begeleiding en voorzieningen in de WMO op te nemen? Wat betekent de WMO voor
mensen die gebruik maken van een pgb? (blz. 9)
160
Voor budgethouders zullen de gevolgen dezelfde zijn als voor cliënten die hun zorg momenteel in
natura ontvangen. De keuze is aan gemeenten om het instrument van het persoonsgebonden
budget aan te bieden aan de burgers.
161 (PVDA)
Kan worden toegelicht hoe de beoogde beweging van intra- naar extramurale zorg wordt
gestimuleerd nu een "knip" wordt gelegd tussen de financiering van intramurale (AWBZ) en
extramurale (WMO) zorg?
161
Zie het antwoord op vraag 29.
162 (PVDA)
Waarom worden in de WMO geen garanties opgenomen over de kwaliteit en de toegankelijkheid
van de voorzieningen? Acht het kabinet zich verantwoordelijk voor de kwaliteit en de
56
toegankelijkheid van de voorzieningen? Zo neen, waarom niet? Wie is hiervoor wel
verantwoordelijk? Zo ja, hoe en door middel van welke instrumenten krijgt deze
verantwoordelijkheid vorm?
163 (PVDA)
Op welke manier kunnen burgers de kwaliteit, de aard en de omvang van de voorzieningen
afdwingen?
162
De minister van VWS is systeemverantwoordelijk en is daarmee aanspreekbaar als blijkt dat het
systeem niet goed functioneert. De WMO brengt verandering in de bestuurlijke
verantwoordelijkheid voor de voorzieningen Gemeenten hebben daarmee de regie over de
organisatie van de voorzieningen en zijn verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en de kwaliteit
van deze voorzieningen.
In het wetsvoorstel zullen geen nadere kwaliteitseisen worden opgenomen.
163 (PVDA)
Op welke manier kunnen burgers de kwaliteit, de aard en de omvang van de voorzieningen
afdwingen?
163
Zie het antwoord bij vraag 162.
164 (PVDA)
Is bij het ontwikkelen van de plannen voor de WMO rekening gehouden met de mogelijke
werkgelegenheidseffecten van de operatie? Is rekening gehouden met het feit dat de banen van
zeer veel werkenden in de zorg, zoals de ruim 180 duizend, voornamelijk laagopgeleide en
vrouwelijke werknemers in de thuiszorg, mogelijk op de tocht komen te staan en dat hun
arbeidsomstandigheden kunnen verslechteren? Is dit wenselijk, mede gelet op de actuele
economische situatie? Worden er maatregelen genomen om de werkgelegenheid in de
betreffende sectoren te behouden? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
164
Zie het antwoord op vraag 129.
165 (PVDA)
Worden er maatregelen genomen om de negatieve gevolgen van stapeling van eigen bijdrage te
voorkomen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
165
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
166 (PVDA)
Is het realistisch dat van het beschikbare budget naar verwachting van de VNG zo'n twintig
procent wordt uitgegeven aan overhead? Hoe verhoudt dit percentage zich tot het huidige
percentage in de AWBZ van 1,3 procent? Hoe verhoudt dit percentage zich zicht tot het streven
naar minder bureaucratie? Worden er maatregelen genomen om het overheadpercentage omlaag
te brengen?
227 (SP)
Is het waar dat gemeenten een beheersvergoeding van 20 procent vragen? Zo ja, hoeveel
procent wordt er momenteel uitgegeven aan de beheersvergoeding, en indien dit verschilt met de
eis van de gemeenten waar komt dat verschil dan vandaan? (blz. 2)
57
166 en 227
Op grond van artikel 2 van de Financiële verhoudingswet is het Rijk gehouden om, wanneer er
een verandering in de taken van gemeenten optreedt als gevolg van beleidsvoornemens van het
Rijk, aan te geven wat de financiële consequenties zijn en hoe de gemeenten een en ander
kunnen bekostigen. Ook bij de WMO zal hieraan uitvoering gegeven worden. Op dit moment is er
echter nog geen volledig inzicht in wat deze financiële consequenties zullen zijn. De VNG heeft
aangegeven dat gemeenten op dit moment ca 20% van de uitgaven voor de Wvg besteden aan
beheerskosten. Daarbij moet worden bedacht dat dit inclusief de kosten voor indicatiestelling is.
Het kabinet gaat ervan uit dat de uitvoeringslasten voor de WMO fors lager zullen liggen, omdat
er minder loketten zijn en efficiëntiewinst te behalen is.
De beheerskosten voor de AWBZ zitten nu bij verschillende partijen. Slechts een klein deel van
de totale uitvoeringslasten zitten op dit moment bij het zorgkantoor. Daarnaast zit een deel bij de
RIO's en een groot deel bij de instellingen zelf. De vergoeding van deze laatste kosten vindt
plaats via de reguliere tarieven. Het kabinet wil in overleg met de VNG komen tot een reële
vergoeding van de beheerskosten van de WMO.
167 (PVDA)
Is het waar dat voor de ggz-sector wel prestatievelden worden geformuleerd, maar dat geen
budget wordt overgeheveld? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
167
Een deel van het huidige dagbestedingsaanbod voor chronische psychiatrische patiënten zal
worden overgeheveld naar de WMO en/of het arbeids/onderwijsdomein. De bijbehorende gelden
zullen ook worden overgeheveld naar het desbetreffende domein.
168 (PVDA)
Is het waar dat de subsidieregeling "Zorg op maat" gaat verdwijnen? Zo ja, waarom?
168
In het kader van de modernisering van de AWBZ worden vanaf 1 april 2003 de aanspraken
functiegericht omschreven en wordt per functie een nieuw stelsel van tarieven ontworpen.
Binnen het voor een functie geldende tarief zijn zorgkantoren en aanbieders vrij om die producten
af te spreken en die organisatiestructuren te realiseren, die wenselijk worden geacht. Instellingen
kunnen binnen de functies nieuwe en alternatieve vormen van zorgverlening leveren. Het is niet
langer nodig om hiervoor speciale productieafspraken te maken op basis van een aparte
beleidsregel. Hiermee komt in principe de noodzaak voor een aparte beleidsregel voor
zorgvernieuwing, zoals nu in de beleidsregel Zorg op Maat van het College Tarieven
Gezondheidszorg beschreven is, te vervallen. Voor de sector V&V is er om deze reden vanaf 1
januari 2004 al geen aparte regeling meer voor zorgvernieuwing. In mijn streven om carebreed
op een zelfde wijze met zorgvernieuwing om te gaan, zal de zorg-op-maat beleidsregel voor de
GGZ en GZ per 1 januari 2006 dan ook vervallen. Voor zover de regeling wordt gebruikt om
zorgzwaarte te bekostigen en dit bij het vervallen van de beleidsregel nog niet binnen de
functiegerichte bekostiging bekostigd kan worden zal de zorg op maat beleidsregel in 2005
blijven doorlopen. Voor cliënten die vanwege hun extreme zorgzwaarte niet binnen de reguliere
bekostigingssystematiek passen zal het CTG/ZAio een oplossing bieden (via bijvoorbeeld een
aparte hardheidsclausule of beleidsregel).
169 (PVDA)
Welke alternatieve scenario's voor de WMO die aan de beoogde doelen tegemoet komen, zijn
overwogen? Is overwogen de AWBZ volledig te decentraliseren? Wat vindt het kabinet van het
advies van de RVZ om de AWBZ op te splitsen in enerzijds een deel in de basisverzekering en
anderzijds een deel van de gemeentelijke zorgtaken? Kan per alternatief scenario worden
toegelicht waarom hier niet voor gekozen is?
58
169
Als het gaat om de verhouding tussen de WMO en de AWBZ zijn verschillende scenario's
overwogen. In alle scenario's is uitgegaan van de eerder voorgestelde knip in de GGZ: de
overheveling van een aantal extramurale GGZ-functies en de intramurale GGZ gedurende het
eerste jaar naar de Zorgverzekeringswet. De scenario's liepen - kort samengevat - uiteen van een
zeer beperkte verkleining van het AWBZ-pakket (de enkelvoudige huishoudelijke verzorging, dus
uitsluitend wanneer geen sprake is van combinatie met een andere AWBZ-functie naar de WMO);
de verkleining van het AWBZ-pakket met huishoudelijke verzorging en ondersteunende en
activerende begeleiding, zoals nu door het kabinet wordt voorgesteld; het terugbrengen van de
AWBZ tot uitsluitend de zorg in combinatie met verblijf (de intramurale AWBZ-zorg), waarbij alle
zorg voor zelfstandig wonende mensen wordt overgeheveld naar WMO en Zorgverzekeringswet;
tot en met het volledig opheffen van de AWBZ, ongeveer in lijn met het advies van de RVZ.
Het kabinet heeft ervoor gekozen de knip tussen WMO en AWBZ te leggen bij het onderscheid
tussen ondersteuning en zorg: ondersteuning, waarbij geen sprake is van (para)medische, direct
lijfsgebonden of op genezing gerichte zorg, wordt ondergebracht in de WMO. De `zorg' hoort
thuis in een zorgverzekering. Daarbij is er tevens voor gekozen om geen onderscheid te maken
tussen enkelvoudige zorg en zorg in combinatie met andere functies: het kabinet hecht aan een
goede en eenduidige verdeling van verantwoordelijkheden, om te voorkomen dat aanbieders,
zorgverzekeraars en gemeenten verantwoordelijkheden op elkaar afschuiven, ten nadele van de
cliënt. Een verdergaande verschuiving van AWBZ naar WMO en Zorgverzekeringswet, zoals in de
laatste twee scenario's aan de orde is, acht het kabinet op termijn wellicht mogelijk, maar op dit
moment niet wenselijk. Het is van belang eerst de ervaringen met de invoering van de
Zorgverzekeringswet en de WMO af te wachten.
170 (PVDA)
Wat vindt het kabinet van het standpunt van het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) dat de
overheveling van de geestelijke gezondheidszorg naar de nieuwe Zorgverzekeringswet in
samenhang met andere maatregelen (zoals de invoering van de WMO) te complex wordt? Welke
conclusies worden hieraan verbonden?
170
In de onlangs door het CTG uitgebrachte uitvoeringstoets over de overheveling van de GGZ naar
de nieuwe Zorgverzekeringswet van 28 juni 2004 staat dat het CTG vanuit de huidige praktijk op
het gebied van bekostiging en financiering geen onoverkomelijke problemen ziet. Wat het CTG
zorgen baart, is dat de overheveling niet op zichzelf staat maar samenvalt met tal van andere
maatregelen, waardoor kans bestaat op een complexe samenloop. Ik ben het met het CTG eens
dat de verschillende maatregelen in onderlinge samenhang bekeken moeten worden. Een goede
afstemming is vanzelfsprekend van groot belang. In het hoofdlijnenakkoord is juist gekozen om
de overheveling van de curatieve zorg vanuit AWBZ naar de nieuwe standverzekering curatieve
zorg gelijktijdig te laten plaatsvinden met de invoering van die standaardverzekering. Dit onder
andere omdat overheveling voorafgaand aan de invoering van de standaardverzekering zou
betekenen dat zorgaanbieders en verzekeraars binnen één of twee jaar tijd tweemaal forse
technisch-administratieve aanpassingen moeten verrichten, met als gevolg onnodige extra
administratieve lasten. Uitstellen van de overheveling van de GGZ tot na de invoering van de
standaardverzekering zou betekenen dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars onnodig lang met
dubbele administraties en overgangsregelingen moeten werken.
171 (PVDA)
Kan aan het voorbeeld van de (sterk groeiende) vereenzaming van ouderen een uiteenzetting
worden gegeven in welk opzicht de WMO een verbetering is ten opzichte van de huidige
situatie?
171
59
De vereenzaming van ouderen kan beter worden aangepakt binnen de WMO, omdat gemeenten
voor een breed pakket verantwoordelijk zijn. De behoeften van ouderen, en ook andere mensen
die ondersteuning nodig hebben, worden in samenhang bezien. De loketfunctie bij gemeenten
zou een outreachende werking moeten hebben. Het eerste loket waar mensen terechtkomen bij
een hulpvraag is het gemeenteloket. Daar wordt dan bekeken wat een persoon nodig heeft.
172 (PVDA)
Op welke wijze zal de WMO zorgen voor de gewenste stimulans van de extramuralisering van de
ouderenzorg en bijbehorende essentiële voorzieningen, zoals de beschikbaarheid van 24-uurszorg
en een goede zorginfrastructuur? Acht het kabinet zich hiervoor nog verantwoordelijk? Waarom
komt er, naast het overhevelen van de bestaande subsidieregeling van 50 miljoen euro, geen
extra geld beschikbaar voor de extramuralisering?
172
Zie het antwoord op vraag 29.
173 (PVDA)
Wat vindt het kabinet van het standpunt van de branchevereniging Arcares dat persoonlijke
verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding en verpleging binnen de AWBZ moeten
blijven, omdat deze tot de kernfuncties van de zorg behoren?
173
Als met `kernfuncties van de zorg' wordt bedoeld dat het hier gaat om voor mensen zeer
belangrijke vormen van zorg en ondersteuning, deelt het kabinet deze mening. Dat wil echter niet
zeggen dat zij alle moeten behoren tot het verzekerde pakket van de AWBZ. Het kabinet heeft
een onderscheid gemaakt naar `zorg' en `ondersteuning' zoals in het antwoord op vraag 169 is
aangegeven.
174 (PVDA)
Wat vindt het kabinet van de constatering van de VNG dat zij op voor hen essentiële punten
geen overeenstemming hebben kunnen bereiken met het kabinet? Is invoering van de WMO
zonder de steun en medewerking van de VNG mogelijk en wenselijk, mede gelet op het feit dat
gemeenten een cruciale rol moeten vervullen in de WMO?
174
Bij de totstandkoming van de brief van 23 april jl. heeft regelmatig overleg plaatsgevonden met
de VNG. De VNG heeft in haar reactie aangegeven dat zij de grondgedachte van de WMO
ondersteunt. De belangrijkste kritiekpunten van de VNG hebben betrekking op de
randvoorwaarden waaronder de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de WMO moet
worden uitgevoerd, zoals de beschikbare financiën en het bestuurlijke instrumentarium. Over de
verdere uitwerking van het wetsvoorstel, de financiering alsmede de voorbereidingen op de
implementatie van de WMO wordt de VNG nog verder gesproken. Invoering van de WMO is
zonder de steun van de VNG in principe mogelijk, maar het is voor het draagvlak onder
gemeenten wenselijk als hun koepelorganisatie meewerkt aan de implementatie.
175 (PVDA)
Wat vindt het kabinet van de conclusie in de recente SCP-studie "Ouderen nu en in de toekomst"
dat de verwijdering van enkelvoudige huishoudelijke hulp uit de AWBZ zal leiden tot een sterke
stijging van de vraag naar persoonlijke verzorging (plus 50 procent) en opname verzorging (plus
40 procent)? Is het kabinet op grond van deze voorspelling bereid de verwijdering van de
huishoudelijke hulp uit de AWBZ te heroverwegen? Zo neen, waarom niet?
260 (Groen Links)
60
Hoe wordt het Nyferonderzoek "Oud en onverzorgd" beoordeeld, waarin is berekend dat het niet
meer bekostigen van huishoudelijke zorg via de AWBZ de overheid 1,6 miljard euro extra kost
omdat het voor 129.000 cliënten betekent dat zij niet langer kunnen thuis wonen, aangezien zij
geen professionele zorg en geen informele zorg kunnen betalen?
175 en 260
Het risico van verschuiving van de vraag wordt voorkomen door goede indicatiestelling. Het
wegvallen van huishoudelijke verzorging uit de AWBZ kan nooit een voldoende grondslag vormen
voor een indicatie met verblijf. Mij is bekend dat in het verleden verblijfsindicaties werden
afgegeven voor lichte zorg- en ondersteuningsvormen. De centralisatie van de indicatiestelling en
het scherper protocolleren en uniformeren daarvan moet dergelijke onnodige substituties
voorkomen. Het onderzoek gaat er bovendien van uit dat er geen alternatieven voor
huishoudelijke verzorging uit de AWBZ zouden zijn, terwijl de essentie van de WMO nu juist
gelegen is in het feit dat mensen ofwel zelf een alternatief zoeken, ofwel ondersteuning via de
gemeente kunnen krijgen.
176 (PVDA)
Kan worden toegelicht welk overgangsbeleid ten aanzien van de huidige cliënten zal worden
gevoerd, te meer daar op grond van de huidige wetgeving iedereen die gebruik maakt van
AWBZ-zorg is geïndiceerd?
176
In mijn brief van 23 april jl. heb ik weergegeven over welke punten ik me nader ga buigen bij de
uitwerking van de WMO. Als op deze punten helderheid is - en daarmee de exacte inhoud van de
WMO helder is - kan een overgangsregime ontworpen worden. Daarbij is het uitgangspunt dat
aan individuele burgers bestaande (reeds toegekende) rechten blijven bestaan voor de duur
waarvoor zij zijn toegekend.
177 (PVDA)
Kan het kabinet cijfermatig uiteenzetten waarom zij verwacht dat de hele operatie een
kostenbesparing zal opleveren? Is niet veeleer sprake van een verschuiving van kosten van het
Rijk naar de gemeenten en burgers?
177
Zie het antwoord op vraag 28.
178 (PVDA)
Welke gevolgen heeft de introductie van de WMO voor de zorgboerderijen en de wijze waarop
deze worden gefinancierd? Blijft het kabinet de ontwikkeling van zorgboerderijen steunen? Zo ja,
hoe? Zo neen, waarom niet?
178
Als het gaat om de functies ondersteunende en activerende begeleiding zal na introductie van de
WMO niet met het zorgkantoor of budgethouder over de te leveren begeleiding onderhandeld
moeten worden, maar met de gemeente of het arbeidsdomein. Voor zorgboerderijen met
doelgroepen binnen de GGZ en de verslavingszorg geldt dat de individuele activerende en
ondersteunende begeleiding onder de zorgverzekeringswet vallen.
Het kabinet blijft de ontwikkeling van zorgboerderijen steunen. De stichting landbouw en zorg,
waar initiatiefnemers en eigenaren van zorgboerderijen advies en informatie kunnen krijgen, zal in
ieder geval tot 2006 worden gesubsidieerd.
Daarnaast is in het actieplan wonen en zorg, dat op 5 juli 2004 aan de Kamer is gestuurd, het
ontwikkelen van een handreiking voor initiatiefnemers van woonzorgboerderijen aangekondigd.
Daarin zal ook aan de voorziene wijziging aandacht worden besteed.
61
179 (PVDA)
Is er kennisgenomen van de rondetafelgesprekken in de Tweede Kamer over de WMO d.d. 28
juni 2004? Is het daarbij ook opgevallen dat bij veel en uiteenlopende betrokken partijen, niet
alleen gemeenten, een groot wantrouwen heerst over de WMO? Wat vindt het kabinet hiervan?
Wat doet het kabinet om dit wantrouwen weg te nemen?
179
Ik acht een zeker wantrouwen bij de vele betrokken partijen inherent aan verandering en
begrijpelijk. Het gaat om een herschikking van verantwoordelijkheden waarbij partijen wel weten
wat ze nu hebben maar zeker in het begin van het proces niet precies weten wat ze straks
krijgen. Het kabinet rekent er ook niet op dat het scherper duiden van verantwoordelijkheden van
partijen altijd met gejuich zal worden ontvangen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zijn
bestuurlijke verantwoordelijkheid moet nemen om een toegankelijke AWBZ te blijven waarborgen
en ondersteuning waar nodig dicht bij de mensen te brengen. Tegelijkertijd zie ik in alle
geledingen ook voldoende partijen die de uitgezette koers een uitdaging vinden en er kansen op
verbetering in zien en graag bij de verdere uitwerking betrokken willen worden. Zo heeft zich
inmiddels een aanzienlijk aantal gemeenten aangemeld om als `pilot' in het implementatietraject
te fungeren. In die zin is het geluid van logischerwijs centraal georiënteerde landelijke
brancheorganisaties niet altijd gelijk aan dat van lokale partijen.
180 (PVDA)
Is het acceptabel dat de verstrekking van algemene voorzieningen ten koste kan gaan van het
leveren van individuele voorzieningen, zoals hulpmiddelen en huishoudelijke zorg? Zo ja,
waarom? Zo neen, wat gaat het kabinet doen om dit te voorkomen?
180
Ik ben er van overtuigd dat men op het lokale niveau een goede afweging kan maken tussen de
besteding van publieke middelen aan algemene voorzieningen en individuele voorzieningen.
Algemene voorzieningen hebben vaak een preventief karakter. Een gerichte inzet van deze
voorzieningen kan het beroep op individuele voorzieningen doen dalen. Dergelijke afwegingen zijn
afhankelijk van de situatie op lokaal niveau en kunnen dus per gemeente verschillend uitpakken.
181 (PVDA)
Waarom wordt de evaluatie van de modernisering van de AWBZ niet eerst uitgevoerd, alvorens
beslissingen te nemen over de toekomstige inbedding van de in deze wet geregelde zaken?
181
Het verbeteren van de samenhang in voorzieningen voor mensen met beperkingen is een
belangrijke uitdaging. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat niet tegelijkertijd aan de doelstelling van
de modernisering AWBZ - het centraal stellen van de cliënt - kan worden gewerkt. De voortgang
daarvan vindt u terug in de halfjaarlijkse voortgangsrapportages groot project.
182 (PVDA)
Kan worden toegelicht waarom in de AWBZ en de WMO amper nog onderscheid wordt gemaakt
tussen doelgroepen en leeftijdsfasen? Is er geen wereld van verschil in de zorgbehoefte van
ouderen, dementerenden, mensen met lichte of ernstige psychiatrische aandoeningen en allerlei
soorten handicaps en leeftijdsgroepen?
183 (PVDA)
In de gemoderniseerde AWBZ lijkt de behoefte aan het laten vervallen van bureaucratische
schotten ertoe te hebben geleid dat het doelgroepenbeleid is verdwenen omdat in
functieaanspraken en het formuleren van zorgondersteuning geen verschil meer is tussen
62
doelgroepen en leeftijdsfasen. Is het kabinet bereid uiteen te zetten wanneer en voor wie
dergelijk onderscheid nog wel degelijk zin heeft in een toekomstig systeem?
182 en 183
In het kader van de modernisering van de AWBZ is op 1 april 2003 overgestapt van institutionele
aanspraken naar AWBZ brede functiegerichte aanspraken. Niet het aanbod maar de vraag is
immers leidend bij het in kaart brengen van de zorgvraag van de cliënt. Dat vraagt om een
functiegerichte omschrijving, dwars door de oude sectoren heen. Dit geeft aanbieders de ruimte
om de zorg meer gericht op de wensen van de cliënt in te zetten. Bij het benoemen van de
functies is gekeken naar overeenkomsten qua inhoud van zorg tussen de verschillende sectoren.
Dat betekent inderdaad dat geen verschil meer wordt gemaakt tussen doelgroepen. De
zorgbehoefte van een cliënt is bijvoorbeeld `hulp bij eten', onafhankelijk van de beperking van de
cliënt. Zorgbehoefte kan wel bijvoorbeeld per leeftijdcategorie verschillen (bijvoorbeeld gericht op
arbeid of onderwijs).
Ook de prestatievelden in de WMO worden veelal zonder het benoemen van een specifieke
doelgroep geformuleerd. Ook hierbij geldt dat er wordt uitgegaan van de behoefte aan
ondersteuning van de burger, ongeacht de doelgroep waar hij toe behoort. Het gaat daarbij om
individueel maatwerk.
183 (PVDA)
In de gemoderniseerde AWBZ lijkt de behoefte aan het laten vervallen van bureaucratische
schotten ertoe te hebben geleid dat het doelgroepenbeleid is verdwenen omdat in
functieaanspraken en het formuleren van zorgondersteuning geen verschil meer is tussen
doelgroepen en leeftijdsfasen. Is het kabinet bereid uiteen te zetten wanneer en voor wie
dergelijk onderscheid nog wel degelijk zin heeft in een toekomstig systeem?
183
Zie het antwoord op vraag 182.
184 (VVD)
De WMO gaat over welzijn en niet over zorg. Kan een duidelijke definitie worden gegeven van
het begrip welzijn en van het begrip zorg?
184
Onder zorg versta ik die medische en lichaamsgebonden handelingen die gerelateerd zijn aan de
aandoening of gebrek betrekking hebben (wassen, wondverzorging, behandeling van kwalen).
Welzijn bevat die activiteiten en ondersteuning die maken dat mensen in relatie tot de
samenleving waar zij verblijven zich welbevinden en kunnen participeren. Een goede vormgeving
van welzijn kan een beroep op zorg voorkomen omdat het een grote preventieve werking heeft
(bijvoorbeeld sociaal culturele activiteiten, straathoekwerk, ouderengymnastiek, club- en
buurthuiswerk, maaltijdvoorziening, huishoudelijke zorg).
185 (VVD)
Kan een duidelijke omschrijving worden gegeven van wie kwetsbare burgers zijn?
185
Kwetsbaarheid is een onbalans tussen een hoge draaglast en een geringe draagkracht. Mensen in
die situatie kunnen in de dynamiek van de samenleving gemakkelijk op achterstand geraken door
het ontbreken van middelen en vaardigheden: fysiek, sociaal, financieel of verstandelijk.
186 (VVD)
De AWBZ wordt met de invoering van de WMO teruggebracht tot haar oorsprong: "zware zorg
voor bijzondere groepen". Indien er sprake is van een verblijfsindicatie, worden alle huidige
63
AWBZ-functies echter nog steeds vanuit de AWBZ vergoed. Hiermee erkent het kabinet de zorg-
insteek van alle functies. Wat maakt dat die overweging niet meer geldt als er geen sprake
(meer) is van een verblijfsindicatie? Is "zware zorg voor bijzondere groepen" hetzelfde als
"onverzekerbare zorg"?
186
De AWBZ is van oorsprong bedoeld voor mensen die langdurig zijn opgenomen in een instelling
voor gezondheidszorg. Voor deze mensen acht het kabinet het essentieel dat in de
verblijfssetting alle functies kunnen worden aangeboden die thans ook mogelijk zijn. Vaak gaat
het om mensen die niet meer volledig in staat zijn de regie over het eigen leven te voeren. Als de
cliënt met een verblijfsindicatie ervoor kiest geen gebruik te maken van de verblijfssetting wil ik
juist voor deze mensen met een verminderd regievermogen faciliteren dat zij alle zorgfuncties
vanuit de AWBZ geleverd kunnen krijgen. Mensen zonder verblijfsindicatie kunnen gebruik maken
van de AWBZ-functies persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling, maar zijn in beginsel
in staat andere zaken zelf te regelen, al dan niet met ondersteuning door de gemeente.
187 (VVD)
In het regeerakkoord is afgesproken dat alle op genezing gerichte zorg tot een jaar, die nu nog
wordt vergoed vanuit de AWBZ, wordt overgeheveld wordt naar de Zorgverzekeringswet.
Waarom wordt in dit kader alleen maar over de ggz gesproken en niet meer over de thuiszorg?
187
In het hoofdlijnenakkoord staat dat `bij de stelselherziening in beginsel alle op genezing gerichte
zorg van de AWBZ wordt overgeheveld naar de standaardverzekering curatieve zorg`. Voor het
uitwerken van het begrip `op genezing gerichte zorg' uit de AWBZ zijn verschillende
mogelijkheden overwogen en getoetst (aan de hand van een vaste set criteria). Bij brief van 21
november 2003 (TK 2003 - 2004, 23619/26631, nr. 19) is aangegeven dat het mogelijk is om
op korte termijn een betekenisvolle stap te zetten, door het overhevelen van de curatieve GGZ
per 1 januari 2006 (gelijktijdig met de invoering van de basisverzekering). Concreet betekent dit
dat per 1 januari 2006 de extramurale GGZ overgeheveld wordt en het eerste jaar van de
intramurale GGZ.
Uit de brief van 21 november 2003: `We hebben er nu voor gekozen om tegelijkertijd met de
invoering van de basisverzekering per 1 januari 2006 vooralsnog uitsluitend de GGZ-cure naar die
basisverzekering over te hevelen. De reden daarvoor is dat de overheveling van de GGZ-cure in
de praktijk relatief eenvoudig uitvoerbaar is. We onderzoeken of het mogelijk is om op termijn
alle AWBZ-zorg tot één jaar over te hevelen, met uitzondering van die zorg waarvan (op basis
van diagnostiek) vooraf bekend is of verwacht wordt dat de zorg langer dan een jaar zal duren.
Omdat het op dit moment niet mogelijk is een heldere afbakening voor dit model te maken, is het
risico op onduidelijkheid en afwenteling te groot. Wij vinden het daarom niet opportuun om
tegelijkertijd met de invoering van de basisverzekering per 1/1/2006, alle AWBZ-zorg tot één jaar
over te hevelen.'
In mijn brief van 23 april jl. heb ik over de thuiszorg gemeld dat de huishoudelijke verzorging voor
mensen zonder indicatie `verblijf' per 1 januari 2006 naar de WMO wordt overgeheveld en dat de
kortdurende zorg bij ziekenhuisopname in principe in het derde compartiment verzekerbaar is en
in overleg met Zorgverzekeraars Nederland nader wordt ingevuld.
188 (VVD)
Gaan lokale beleidsvrijheid en het geven van heldere aanspraken in de visie van het kabinet
samen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, is het kabinet bereid duidelijke afspraken te maken over de
aanspraken (zoals bij de Wet werk en bijstand)?
188
Lokale beleidsvrijheid en heldere aanspraken op landelijk niveau gaan niet samen. Een aanspraak
op een voorziening luidt voor iedere burger gelijk ongeacht de lokale en persoonlijke
64
omstandigheden. Een gemeente zou in zo'n geval een uitvoerder zijn van een voorzieningenwet.
De gemeenten hebben in de WMO wel de plicht om te presteren, maar hebben de vrijheid om
deze prestaties af te stemmen op de vragen en behoeften van burgers en de lokale
omstandigheden. De sturingsfilosofie van de WMO is dat de Rijksoverheid bepaalt op welke
terreinen de gemeenten moeten presteren, maar niet hoe zij deze prestaties kunnen bereiken. Het
maken van duidelijke afspraken over aanspraken strookt dan ook niet met de sturingsfilosofie
van de WMO.
189 (VVD)
De WMO wordt opgebouwd uit de Welzijnswet, de Wvg en een stukje AWBZ. Gaat de hele
Welzijnswet op in de WMO, dus inclusief de bibliotheek en bijvoorbeeld de schuldsanering?
189
Zie het antwoord op vraag 98.
190 (VVD)
Is er een berekening gemaakt van de uitvoeringskosten van de WMO voor de gemeenten? Zo ja,
hoe hoog zijn deze kosten? Zo neen, waarom niet?
191 (VVD)
Kan ter indicatie (gebruikmakend van recente cijfers) worden toegelicht hoeveel geld er dit jaar
omgaat in de vier functies die naar de gemeenten worden overgeheveld?
a. Kan worden toegelicht hoeveel mensen (uitgedrukt in fte's ) op het ministerie van VWS zich
beleidsmatig bezighouden met alle zaken waarvan in de brief wordt aangegeven dat het
kabinet deze wil overhevelen naar de WMO?
b. Kan dat ook (bij benadering) worden opgesteld voor het CVZ, het CTG en andere door het
kabinet gefinancierde organen?
c. Is het kabinet van plan of bereid deze fte's of het bedrag waarvoor zij staan ook over te
hevelen naar de gemeenten?
d. Hoeveel personeel zal het ministerie van VWS verlaten of een andere taak krijgen als gevolg
van de overheveling van de WMO naar de gemeenten?
190 en 191
Wanneer de taken van gemeenten veranderen als gevolg van beleidsvoornemens van het Rijk,
dan dient door het Rijk te worden aangegeven wat de financiële gevolgen voor de gemeenten
zijn en hoe zij een en ander kunnen bekostigen (artikel 2 Financiële Verhoudingswet). Dit zal bij
de WMO ook gebeuren. Op dit moment is het echter nog te vroeg om een berekening te kunnen
maken van de uitvoeringskosten van de WMO, want de uitvoeringsmodaliteiten zijn nog in
ontwikkeling. Ik wijs er overigens op dat gemeenten nu al voor het overgrote deel van de taken
in de WMO verantwoordelijk zijn en daarvan de uitvoeringskosten dragen.
Een verschuiving van taken van de AWBZ naar de WMO is slechts een verschuiving van de
systeemverantwoordelijkheid van VWS. Voor beide wetten draagt het ministerie
systeemverantwoordelijkheid. Of er sprake is van een verschuiving van taken van de Colleges
naar de gemeenten en wat daarvan de consequenties zijn, moet nader worden bezien.
191 (VVD)
Kan ter indicatie (gebruikmakend van recente cijfers) worden toegelicht hoeveel geld er dit jaar
omgaat in de vier functies die naar de gemeenten worden overgeheveld?
a. Kan worden toegelicht hoeveel mensen (uitgedrukt in fte's ) op het ministerie van VWS zich
beleidsmatig bezighouden met alle zaken waarvan in de brief wordt aangegeven dat het
kabinet deze wil overhevelen naar de WMO?
b. Kan dat ook (bij benadering) worden opgesteld voor het CVZ, het CTG en andere door het
kabinet gefinancierde organen?
65
c. Is het kabinet van plan of bereid deze fte's of het bedrag waarvoor zij staan ook over te
hevelen naar de gemeenten?
d. Hoeveel personeel zal het ministerie van VWS verlaten of een andere taak krijgen als gevolg
van de overheveling van de WMO naar de gemeenten?
191
Zie het antwoord op vraag 190.
192 (VVD)
Gemeenten geven al langer signalen af dat zij de kosten van extramuralisering/
vermaatschappelijking niet meer kunnen dragen. Hoe wordt voorkomen dat het extra geld dat
met de WMO wordt overgeheveld naar gemeenten verdwijnt in een blijkbaar bestaand gat en dat
er als gevolg daarvan nieuwe taken onvoldoende worden opgepakt?
192
Het gaat bij de WMO niet alleen om het oppakken van nieuwe taken, maar juist het in
samenhang met bestaande taken opnieuw en integraal vormgeven van de maatschappelijke
ondersteuning. Het is de taak en verantwoordelijkheid van de gemeenten om dit op te pakken en
de afweging te maken welke zaken prioriteit hebben. Het kabinet wil nagaan of een objectieve
indexatie mogelijk en/of wenselijk is bijvoorbeeld als gevolg van demografische ontwikkelingen.
Voor wat betreft de kosten samenhangend met extramuralisering is overigens per 1 januari 2004
de regeling Diensten bij wonen met zorg in werking getreden. Deze regeling kan worden
aangewend ten behoeve van verblijfsgeïndiceerden en daarmee worden de gemeenten voor een
deel ontlast. De regeling zal op termijn opgaan in de WMO en de betreffende middelen
(momenteel bijna 50 mln.) komen daarmee ter beschikking van de gemeenten.
193 (VVD)
Het Wvg-budget staat in een aantal gemeenten nu al onder druk als gevolg van de vergrijzing.
Wordt hiermee rekening gehouden bij het vaststellen van het WMO-budget?
193
Gemeenten zullen voldoende middelen krijgen om uitvoering te kunnen geven aan de WMO (zie
ook het antwoord op vraag 72 en 226).
194 (VVD)
De gemeenten wordt nadrukkelijk de mogelijkheid aangeboden tot het heffen van een eigen
bijdrage.
a. Mag een gemeente op grond van inkomen mensen uitsluiten van door de gemeente
georganiseerde steunsystemen?
b. Wie bepaalt en int de eigen bijdrage? Mag de gemeente dat zelf of moet het Centraal
Administratie Kantoor (CAK) dit doen?
c. Het heffen van een eigen bijdrage levert gemeenten een fikse administratieve last op. Wegen
de toenemende administratieve lasten voor de gemeenten op tegen het oorspronkelijke doel
van de WMO?
d. Het kabinet wil de administratieve lasten aanpakken. Voor elke nieuwe regel die ontstaat,
moeten er twee regels worden afgeschaft. Met het inwerkingtreden van de WMO ontstaan
een aantal nieuwe regels. Welke bestaande regels worden er afgeschaft?
e. Hoe kan worden voorkomen dat gemeenten van de WMO een administratief monster maken?
194
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
---
195 (VVD)
Wordt bij het ontwerpen van de WMO uitgegaan van gemeentelijke uitvoering of vooral van
regionale uitvoering? Indien uit wordt gegaan van regionale uitvoering, is de gemeente dan
feitelijk wel de juiste regisseur?
195
Bij het ontwerpen van de WMO wordt uitgegaan van gemeentelijke uitvoering c.q. regievoering
en niet van regionale uitvoering en regievoering. Het is vanuit het oogpunt van doelmatigheid
echter denkbaar dat kleinere gemeenten binnen een regio besluiten om (onderdelen van) de wet
gezamenlijk uit te voeren in het kader van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen.
196 (VVD)
Waarom acht het kabinet de gemeente de beste uitvoerder van de WMO?
196
De gemeente is de overheidslaag die het dichtst bij de burger staat en het best in staat is om in
te spelen op de vragen en behoeften van haar inwoners en op de lokale situatie. Daarnaast zijn
gemeenten op dit moment al verantwoordelijk voor de uitvoering van de Welzijnswet, de Wvg en
de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en hebben zij met de meeste
prestatievelden binnen de WMO al veel ervaring opgedaan. Ook heeft de gemeente belangrijke
verantwoordelijkheden op het terrein van de bijstandsverlening, de arbeidstoeleiding, verkeer en
vervoer, huisvestingsbeleid, het veiligheidsbeleid, etc. die allemaal raakvlakken hebben met de
taken en bevoegdheden van gemeenten in de WMO.
197 (VVD)
In de brief wordt gesteld dat de gemeentelijke organisatie het beste in staat is de behoefte van
hun inwoners in te schatten. Op welke feiten is deze aanname gebaseerd? Zijn de gebruikers van
de huidige AWBZ van mening dat in hun vraag onvoldoende wordt voorzien? Zo ja, is de
doelstelling van de gemoderniseerde AWBZ, vraagsturing, dan wel voldoende gerealiseerd?
197
Het kunnen aanbieden van de juiste voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning door een
gemeente is sterk afhankelijk van de mate waarin specifieke wensen en behoeften van de
inwoners van die gemeente zijn meegenomen in het beleid. Het aanbod van voorzieningen kan
tussen én binnen gemeenten verschillend zijn. Maatwerk dus. Voor die onderdelen die uit de
AWBZ overgaan naar de WMO is de gemeente beter in staat in de vraag van cliënten én in de
samenhang met andere terreinen te voorzien dan nu is geregeld in de AWBZ.
De modernisering van de AWBZ is officieel van start gegaan met de invoering van de
functiegerichte aanspraken op 1 april 2003. Daarmee is een begin gemaakt met het bereiken van
vraagsturing. Het is nog niet zover dat vraagsturing nu, anderhalf jaar later, al volledig bereikt is.
Alle partijen in de zorgketen, cliënt, RIO, zorgkantoor, aanbieder en VWS, zijn bezig met het
maken van de vereiste cultuuromslag. Over de voortgang van de doelstellingen van de
modernisering wordt u halfjaarlijks op de hoogte gesteld in de voortgangsrapportage groot
project.
198 (VVD)
Aan welke criteria moeten gemeenten voldoen om de WMO succesvol te implementeren?
a. Voldoen de gemeenten aan de criteria?
b. Wat gebeurt er als sommige gemeenten wel en andere gemeenten niet aan de criteria
voldoen?
c. Hoeveel tijd hebben gemeenten nodig, rekening houdend met intensief overleg met
veldpartijen, om de WMO effectief te implementeren? Is het kabinet bereid het
wetgevingstraject daarop aan te passen?
67
d. Is het kabinet bereid de WMO tijdens het wetgevingstraject te toetsen op feitelijke
uitvoerbaarheid door middel van een implementatie- laboratorium? Zo ja, op welke termijn
kan hiermee gestart worden? Zo neen, waarom niet?
198
Er worden vooraf geen criteria vastgesteld op basis waarvan gemeenten beoordeeld worden óf
zij de WMO succesvol hebben geïmplementeerd. In de WMO zullen wel (proces)voorwaarden
worden opgenomen waar gemeenten aan moeten voldoen, zoals het betrekken van burgers en
cliënten bij het beleid, het periodiek vastleggen van het beleid, et cetera. In het
implementatieplan zal worden aangegeven op welke wijze ik de gemeenten wil ondersteunen bij
de voorbereiding op de implementatie van de WMO. Tijdens het wetgevingstraject zullen diverse
gemeenten als pilotgemeente experimenteren met de WMO en de prestatievelden. De ervaringen
in deze proeftuinen zullen worden betrokken bij de voorbereidingen van de WMO. Ik hecht er
veel waarde aan dat gemeenten voldoende voorbereid zijn op het moment van inwerkingtreding
van de WMO. Veel gemeenten zijn al enige tijd bezig met het ontwikkelen van beleid rondom
wonen, zorg en welzijn. Bovendien heb ik begrepen dat diverse gemeenten en instellingen zich
nu al aan het voorbereiden zijn op de komst van de WMO. Zoals ik in mijn brief van 23 april heb
aangekondigd, zal ik de WMO fasegewijs invoeren. Dit betekent dat gemeenten gedurende het
wetgevingstraject ruimschoots de tijd hebben en krijgen om zich voor te bereiden op hun nieuwe
verantwoordelijkheden.
199 (VVD)
Welke instrumenten hebben de gemeenten nodig om de WMO goed te kunnen uitvoeren? Welke
instrumenten worden daadwerkelijk aangereikt?
199
In overleg met de VNG en op basis van de ervaringen in de pilots wordt bezien welke
aanvullende instrumenten nodig zijn voor gemeenten om de WMO goed te kunnen uitvoeren.
200 (VVD)
Een goede regisseur heeft niet alleen een naambordje nodig, maar vooral concrete
sturingsmogelijkheden. Worden deze ook verschaft?
200
In samenwerking met het ministerie van BZK wordt in het kader van de pilots van de WMO
bezien óf gemeenten over de juiste instrumenten beschikken om hun verantwoordelijkheden
waar te kunnen maken. Mocht blijken dat gemeenten over onvoldoende sturingsinstrumenten
beschikken dan zal ik in overleg met mijn collega bewindslieden bezien welke mogelijkheden er
zijn om gemeenten beter te faciliteren bij het invullen van hun verantwoordelijkheden.
201 (VVD)
Gemeenten moeten zelf invulling geven aan de WMO. Het Rijk blijft op afstand maar is wel
verantwoordelijk voor het systeem van de WMO en is aan te spreken op de maatschappelijke
resultaten van de wet wanneer die onder de maat zijn. Waarop kan de Kamer en de samenleving
als geheel, u aanspreken en wanneer? Worden er sanctiemogelijkheden in de wet opgenomen om
gemeenten die de wet niet naar behoren uitvoeren te straffen? Zo ja, wie gaat dat beoordelen? Is
het resultaat van lokale democratie überhaupt wel corrigeerbaar van bovenaf? Zo ja, in hoeverre
is er dan eigenlijk sprake van echte decentralisatie? Wie zorgt ervoor dat inwoners, meestal de
meest kwetsbare uit de samenleving, die de dupe zijn van slecht gemeentelijk beleid, wel de zorg
krijgen die ze nodig hebben?
201
68
De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor de inrichting en (macro) resultaten van het systeem.
Het systeem is zo ingericht dat de beleidsdoelen WMO doelmatig en doeltreffend gerealiseerd
worden. Dat betekent dat de leden van de Tweede Kamer mij kunnen aanspreken als er
knelpunten worden gesignaleerd die te wijten zijn aan de inrichting van het systeem.
In nauwe samenwerking met de VNG zal er een monitor en benchmark informatiesysteem
worden opgezet die aansluit bij de lokale gemeentelijke informatiesystemen. Deze informatie zal
openbaar en goed toegankelijk zijn. Op basis van deze informatie kunnen burgers de lokale
politiek aanspreken op het gevoerde beleid. Ook de Rijksoverheid wordt zo geïnformeerd over de
resultaten en de werking van het systeem.
Gelet op de bestaande rol en positie van gemeenten en rijk zou het ongebruikelijk zijn om in het
kader van de WMO ten aanzien van een medeoverheid sanctiemaatregelen op te nemen. De
WMO gaat uit van gemeentelijke verantwoordelijkheid met een lokale beleidsvrijheid. Gemeenten
zijn autonoom wat betreft de invulling ervan en leggen hierover verantwoording af in de lokale
politiek. Op grond van de bestaande taakverwaarlozingsregeling (Grondwet en Gemeentewet) is
ingrijpen als ultimum remedium mogelijk indien er sprake is van grove verwaarlozing. Ik zie geen
aanleiding bijzondere mogelijkheden in de WMO op te nemen. Ik heb vertrouwen in de dynamiek
van de lokale politiek en in de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten. Bovendien heb ik nog
een extra prikkel ingebracht door de in gezamenlijkheid te ontwikkelen informatiemonitor. Met de
WMO zal de dienstverlening aan en ondersteuning van mensen die dat nodig hebben, juist
verbeteren omdat de samenhang tussen de voorzieningen beter geregeld is.
202 (VVD)
Op het moment gaat de WMO-discussie in het land vooral over de zorgtaken die vanuit de AWBZ
overgaan naar de gemeenten. Kunnen er in de WMO duidelijke waarborgen komen van algemene
welzijnstaken van gemeenten, zoals jeugdwerk, die niet speciaal bestemd of bedoeld zijn voor de
ondersteuning van kwetsbare burgers?
202
De WMO gaat uit van prestatievelden. In de brief over de contouren zijn er acht genoemd. Ik
deel uw ervaring dat de discussie zich op slechts één daarvan lijkt te concentreren. De
prestatievelden geven aan waarvoor de lokale overheid verantwoordelijk is. Dit gaat verder dan
de huidige algemene verantwoordelijkheden uit de Welzijnswet 1994. Het blijft echter wel de
verantwoordelijkheid van de lokale overheid hoe zij haar beleid op deze prestatievelden wil
inrichten. In eerste instantie zal zij hier horizontaal verantwoording over af moeten leggen. Ik
verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 108.
203 (VVD)
Kleine gemeenten worden geadviseerd gebruik te maken van externe bureau's. Deelt het kabinet
de mening dat structurele taken, als de WMO, door de eigen organisatie uitgevoerd moeten
kunnen worden? Is het niet vreemd dat de rijksoverheid wil decentraliseren terwijl zij het lokale
niveau blijkbaar onvoldoende in staat acht de klus uit te voeren?
204 (VVD)
Er worden zorgen uitgesproken of kleinere gemeenten voldoende in staat zullen zijn de WMO
zelfstandig uit te voeren. Hoe groot moet een gemeente zijn om de WMO zelf te kunnen
uitvoeren?
330 (Christen Unie)
Er wordt betwijfeld of kleine gemeenten hun verantwoordelijkheid bij de WMO waar kunnen
maken. Waarom wordt dat aan de inhuur van externen overgelaten en wordt hiervoor geen
voorziening in de wet getroffen? (blz. 16)
203, 204 en 330
Belangrijk uitgangspunt bij de WMO is een grote mate van beleidsvrijheid voor gemeenten.
Daarin past het niet om regels te stellen over hoe gemeenten geacht worden de WMO uit te
69
voeren. De oplossing kan per (kleine) gemeente verschillend zijn: voor de een ligt inhuur van
externe deskundigheid voor de hand, voor de ander een regionaal samenwerkingsverband of
samenwerking met de provincie. Andere instrumenten dan een wettelijke voorziening acht ik
effectiever in de ondersteuning van kleine gemeenten. De gevolgen van de WMO voor kleinere
gemeenten vormen een belangrijk aandachtspunt bij het implementatietraject.
204 (VVD)
Er worden zorgen uitgesproken of kleinere gemeenten voldoende in staat zullen zijn de WMO
zelfstandig uit te voeren. Hoe groot moet een gemeente zijn om de WMO zelf te kunnen
uitvoeren?
204
Zie het antwoord op vraag 203.
205 (VVD)
Als een mogelijke andere oplossing voor kleine gemeenten worden de gemeenschappelijke
regeling van gemeente genoemd. Kunnen lokale patiënten en consumentenplatforms voldoende
invloed uitoefenen op deze bestuurslaag met benoemde functionarissen?
205
Voor gemeenschappelijke regelingen geldt als uitgangspunt, dat het kabinet hecht aan een
transparante en democratisch gelegitimeerde organisatie van het binnenlands bestuur. Regionale
samenwerking dient dus binnen het `huis van Thorbecke' verankerd te zijn. Het gaat hier niet om
een zogenaamde extra bestuurslaag; eerder is sprake van verlengd lokaal bestuur. Dit betekent
dat ook verantwoording afgelegd moet worden aan de betrokken gemeenteraden.
Voor de reikwijdte van een eventuele samenwerking geldt, dat voor elke gemeente afzonderlijk
het ter beoordeling is of en op welke terreinen men wil samenwerken. Daarbij zijn in principe dus
ook alleen door de gemeente ingebrachte bevoegdheden en middelen aan de orde. Een
gemeenschappelijke regeling is immers te beschouwen als een bijzonder soort publiekrechtelijke
overeenkomst, die dus verplicht tot naleving. Op basis van deze overwegingen ben ik van
mening dat de betrokkenheid van lokale patiënten- en consumentenplatforms via de
gemeenteraad voldoende gewaarborgd zal kunnen zijn.
206 (VVD)
Sinds de invoering van de Wvg is er in de Kamer vaak gesproken over de problemen die de Wvg
met zich meebrengt. Deze debatten hebben, op nadrukkelijk verzoek van de Kamer, geresulteerd
in het Wvg-protocol. Breed was de mening toegedaan dat er geen al te grote verschillen tussen
gemeenten in de verstrekkingen mochten bestaan. Vindt u dat u aan deze discussie recht doet
door nu voor te stellen de Wvg helemaal vrij te geven?
206
Gemeenten krijgen nu in de Wvg en straks in de WMO ruimte om lokaal integraal beleid te
kunnen voeren en op individueel niveau maatwerk te kunnen bieden. Hierdoor kunnen verschillen
tussen gemeenten ontstaan. Bij de ontwikkeling van de wet neem ik in overweging of aan het
vierjaarlijkse plan een verordeningsplicht moet worden gekoppeld. In overleg met de VNG -
wanneer dat weer wordt hervat - zal ik een mogelijke modelverordening zeker als belangrijk
bespreekpunt meenemen.
207 (VVD)
In de huidige Wvg is een zorgplicht van gemeenten opgenomen. Zal deze zorgplicht, in ieder
geval voor de oude Wvg beleidsterreinen, blijven bestaan? Kan die zorgplicht worden ingevoerd
voor de hele WMO? Zo neen, hoe worden dan de individuele aanspraken, zoals de aanspraak op
een rolstoel, gegarandeerd?
70
207
Zie het antwoord op vraag 21.
208 (VVD)
Waarom vindt het kabinet dat het Wvg-protocol en zelfs de bestaande Wvg niet meer voldoen?
208
De Wvg voldoet aan het doel dat met de wet beoogd wordt. In de WMO wordt de
verantwoordelijkheid voor de uitvoering echter, meer nog dan in de huidige Wvg,
gedecentraliseerd naar gemeenten. Zij krijgen grote beleidsvrijheid zodat ze integraal beleid
kunnen voeren en maatwerk bieden. Gemeenten kunnen in de WMO de huidige Wvg-
voorzieningen blijven verstrekken. Zij kunnen er echter ook voor kiezen op een andere manier
ondersteuning te bieden aan burgers. Het Wvg-protocol, dat aanvullende afspraken bevat over de
uitvoering van de Wvg, past niet bij de rol die gemeenten in de WMO krijgen. Het protocol regelt
te veel in detail hoe gemeenten geacht worden met bepaalde zaken om te gaan.
209 (VVD)
Gaat de AWBZ-premie omlaag als de voorgestelde functies uit het pakket gaan? Hoeveel gaat de
AWBZ-premie omlaag? Wat is het effect van de premiedaling op de belastingteruggave?
209
Een besluit hierover is nog niet genomen. Het ligt in de rede dat bij verschuiving van AWBZ
financiering naar begrotingsuitgaven de AWBZ-premiedruk zal verschuiven naar belastingdruk in
de eerste en tweede schijf. Per saldo zal dit dan ook geen effect hebben op de teruggave van de
inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
210 (VVD)
In de huidige situatie kunnen cliënten zorguitgaven alleen aftrekken als ze de voorziening niet op
een andere manier, bijvoorbeeld via de Wvg, kunnen regelen (voorliggende voorziening). Een
voorbeeld: mevrouw Jansen uit Amsterdam heeft een traplift nodig waarvoor een wachttijd van
anderhalf jaar bestaat. Omdat mevrouw Jansen niet zo lang kan wachten op de traplift besluit zij
deze lift zelf aan te schaffen. Aan het eind van het jaar blijkt dat deze voorziening niet aftrekbaar
is van de belasting omdat ze de traplift ook op een andere manier, namelijk via de Wvg, kon
krijgen. Mevrouw Jansen wordt op deze manier gestraft voor het nemen van initiatief en eigen
verantwoordelijkheid en kan geen aanspraak doen op een collectieve voorziening. Is het nemen
van "eigen verantwoordelijkheid" niet een kernthema? Is de bovengenoemde maatregel niet in
strijd met het kabinetsbeleid? Wat is het kabinet voornemens hieraan te doen?
210
Mevrouw Jansen uit het voorbeeld kan op grond van de Wvg een aanvraag voor een
woonvoorziening bij de gemeente indienen om een traplift te verkrijgen. Als de gemeente de
aanvraag honoreert, krijgt zij de voorziening in natura of ontvangt een financiële vergoeding.
Mevr. Jansen uit het voorbeeld besluit deze weg niet te volgen. Zij schaft uit eigen middelen een
traplift aan. Dientengevolge komt zij voor deze voorziening niet meer in aanmerking voor een
vergoeding in natura of in geld op basis van de Wvg. Voor de in de Wet inkomstenbelasting
2001 opgenomen buitengewone uitgavenregeling heeft dit tot gevolg dat de uitgaven voor de
traplift, mits er sprake is van een medische noodzaak, kunnen worden meegenomen binnen deze
regeling.
211 (VVD)
71
Worden aan de geformuleerde prestatievelden ook prestatieafspraken gekoppeld? Is het mogelijk
dat er meer, maar dan wel kleinere, prestatievelden komen? Is het mogelijk dat er minder
prestatievelden komen?
211
Aan de prestatievelden worden door de Rijksoverheid geen prestatieafspraken gekoppeld. Dit
past niet in een systeem waar de verantwoordelijkheden zijn gedecentraliseerd naar gemeenten.
Het is wel de bedoeling dat gemeenten in overleg met betrokken partijen op lokaal niveau
prestatieafspraken maken die passen bij de lokale situatie en behoeften. De huidige
geformuleerde prestatievelden geven naar mijn mening goed weer wat de verantwoordelijkheden
van gemeenten zijn en bieden hen tegelijkertijd voldoende mogelijkheid om hier een eigen
invulling aan te geven. Mocht echter blijken dat er voor een goede uitvoering door gemeenten
andere prestatievelden nodig zijn, dan ben ik bereid ze aan te passen.
212 (VVD)
De gemeenten spelen een belangrijke rol bij het realiseren van het scheiden van wonen en zorg.
Is het bespreekbaar dat woningen die speciaal bestemd zijn voor mensen die tot dan toe
woonden in een intramurale voorziening buiten het vastgestelde woningcontingent worden
gehouden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke manier zou het kabinet dit in de WMO willen
vastleggen?
212
De mogelijkheid om te sturen door middel van woningcontingenten wordt door provincies steeds
minder gebruikt. De meeste provincies die nog wel gebruik maken van dit instrument, staan toe
dat vervangende woonruimte voor intramurale voorzieningen buiten het woningcontingent
gehouden wordt. In de Nota Ruimte, die nu voor behandeling bij de Tweede Kamer ligt, wordt
voorgestaan dat provincies gemeenten de ruimte bieden om woningen te bouwen
overeenkomend met de natuurlijke bevolkingsaanwas. Hoe dit wordt geïnstrumenteerd staat de
provincies en gemeenten vrij. Zodra het beleid van de Nota Ruimte na vaststelling doorwerkt, ligt
het in de rede dat het instrument van strikte en gedetailleerde contingentering minder van belang
zal worden. Het beleid uit de Nota Ruimte geeft gemeenten en provincies geen belemmeringen
om ruimte bieden aan deze specifieke woningbehoefte. Indien in de praktijk toch sprake is van
ondoelmatig gebruik van contingentering voor wat betreft het scheiden van wonen en zorg, kan
door het rijk bestuurlijk worden opgetreden. Ik vertrouw echter op de inzet van de provincies en
gemeenten en zie daarom geen noodzaak om hiervoor nadere regels te stellen in de WMO.
213 (VVD)
Bent u, gezien de toename van het scheiden van wonen en zorg, bereid het budget voor de
stimuleringsregeling te verhogen terwijl het budget van VWS in de Wet ziekenhuisvoorzieningen
(WZV) afneemt?
213
Zie het antwoord op vraag 29.
214 (VVD)
Wat wordt verstaan onder maatwerk?
214
Onder maatwerk wordt verstaan dat de gemeente voorzieningen kan treffen die afgestemd zijn
op de lokale omstandigheden en de individuele/collectieve behoeften van de burgers en cliënten
in de gemeente.
215 (VVD)
72
Het leveren van maatwerk lukt alleen als organisaties, dus ook gemeenten, dat willen. Kan dit
worden afgedwongen?
215
De WMO draagt gemeenten op om maatwerk te leveren en het voorzieningenniveau af te
stemmen op de lokale omstandigheden en de vragen en behoeften van burgers en cliënten.
Burgers en cliëntenorganisaties kunnen hun wensen en behoeften kenbaar maken aan het lokale
bestuur, die hierover zal moeten besluiten. Dit kan echter niet worden afgedwongen door de
gemeente, voor zover het maatwerk van instellingen betreft waar de gemeente geen financiële
verantwoordelijkheid voor heeft.
216 (VVD)
Het maatschappelijk werk voor doven en slechthorenden zit als een subsidieregeling in de AWBZ.
Destijds is hiervoor gekozen omdat de doelgroep klein is, verspreid over het land woont, en zeer
kwetsbaar is. Blijft deze subsidieregeling in de AWBZ? Zo neen, wat voor maatregelen is het
kabinet van plan te nemen om te garanderen dat deze groep ook in de toekomst terecht kan bij
maatschappelijk werk dat voldoet aan de specifieke zorgvraag van de doelgroep?
285 (D66)
Hoe wordt voorkomen dat kleinschalige, zeer gespecialiseerde AWBZ-organisaties, zoals de
dienstverlening aan doven en slechthorenden, onder de WMO 480 contracten moet afsluiten,
zodat deze hulpverlening niet verloren gaat?
362 (SGP)
Op welke manier blijft bij overplaatsing van de doventolken naar gemeentelijk niveau de
beschikbaarheid gegarandeerd? (blz. 26)
216, 285 en 362
Er bestaat geen subsidieregeling in de AWBZ die het maatschappelijk werk voor doven en
slechthorenden regelt. Het maatschappelijk werk voor doven en slechthorenden wordt op dit
moment gefinancierd uit de AWBZ-aanspraken. Doven en slechthorenden kunnen mits zij een
indicatie hebben een beroep doen op deze voorziening.
Bij de invoering van de WMO is het de verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg te
dragen voor de organisatie van adequate ondersteunende voorzieningen voor doven en
slechthorenden in de gemeente. Elke gemeente is anders. Ik wil juist maatwerk, beleid dat past
bij de couleur locale van die gemeente en de specifieke wensen van de plaatselijke bevolking.
Het is aan de gemeente om te bekijken hoe zij deze verantwoordelijkheid wil organiseren, hetzij
voor zichzelf of samen met andere gemeenten.
217 (VVD)
Een van de doelstellingen van de WMO is de zorg toegankelijker en samenhangender te maken.
Tegelijkertijd wordt voorgesteld om dagbesteding voor gehandicapten over te hevelen naar het
ministerie van OCW en/of het ministerie van SZW. Dat lijkt in tegenspraak met elkaar. In 2002
werd de Wvg juist overgeheveld van het ministerie van SWZ naar het ministerie van VWS omdat
werd gemeend dat alle aan zorg gerelateerde portefeuilles bij een ministerie moesten worden
ondergebracht. Waardoor is het kabinet op dat punt van mening veranderd?
217
Het kabinet is van mening dat aansturing van de dagbesteding voor gehandicapten in de vorm
van arbeidsmatige dagbesteding en onderwijs, vanuit de principes van inclusief beleid, beter kan
worden aangestuurd vanuit de betreffende vakdepartementen. Het primaat van de dagbesteding
ligt immers bij arbeid dan wel onderwijs. Ook mensen met een handicap worden geacht aan het
arbeidsproces deel te nemen, voor zover dat uiteraard in hun vermogen ligt. Ook gehandicapte
kinderen worden geacht onderwijs te genieten. De positie in de maatschappij en de kwaliteit van
leven van mensen met een beperking zal daardoor verder worden versterkt.
73
218 (VVD)
Blijkbaar is het kabinet van mening dat dagbesteding voor gehandicapten niet ondergebracht
moet worden bij gemeenten. Is het een optie om die functie voor gehandicapten in de AWBZ te
handhaven? Zo neen, waarom niet?
218
Vanuit de principes van inclusief beleid en gelijke behandeling wordt dagbesteding voor mensen
met een handicap en voor psychiatrische patiënten geacht tot het domein van arbeid dan wel
onderwijs te gaan behoren. Iedere beleidssector is vanuit bovengenoemde principes immers
verantwoordelijk voor het eigen beleidsterrein. Het kabinet is van mening dat aansturing van de
dagbesteding vanuit het arbeidsdomein respectievelijk onderwijsdomein past in dit streven.
Omdat de discussie over de WMO en de AWBZ wordt gevoerd, wordt dit streven omgezet in een
concreet voornemen voor die onderdelen van de AWBZ, waarvoor de overheveling naar arbeid en
onderwijs in de lijn der verwachting ligt.
219 (VVD)
Deelt het kabinet de angst dat de WMO straks alweer helemaal is ingericht zonder dat de
belangengroepen er een substantiële bijdrage aan hebben kunnen leveren? Wat wordt gedaan
doen om dit te voorkomen?
219
Belangenorganisaties worden zeker betrokken bij de verdere uitwerking van de WMO. Het
betrekken van cliëntorganisaties betekent echter niet dat het kabinet en belangenorganisaties
het inhoudelijk op alle punten met elkaar eens zullen worden.
220 (VVD)
Voor het slagen van de WMO is het van levensbelang dat belangengroepering zich lokaal
manifesteren en organiseren. Een voorwaarde die overigens ook gold voor de modernisering
AWBZ . Wie gaat de organisatie daarvan op zich nemen? Is het mogelijk om de verschillende
geldstromen voor ondersteuning van belangengroepen, via rijksoverheid, provincies en
gemeenten, allemaal onder te brengen in één landelijke regeling?
220
Zie het antwoord op vraag 39.
221 (VVD)
Kan de WMO worden ondergebracht in de Kwaliteitswet zorginstellingen? Zo ja, op welke
termijn kan dit worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
221
De Kwaliteitswet Zorginstellingen stelt voorwaarden aan "verantwoorde zorg" en legt daarmee
nadrukkelijk de koppeling tussen kwaliteit en zorg. De WMO regelt welzijn en maatschappelijke
ondersteuning op gemeentelijk niveau en spreekt niet over zorg. Ik overweeg niet om de
Kwaliteitswet aan te passen en wil de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit volledig bij de
gemeenten neerleggen.
222 (SP)
Mensen ontvangen AWBZ-zorg nadat er een onafhankelijke en objectieve indicatie is afgegeven.
In de brief wordt desondanks uiteengezet dat de WMO mede nodig is om de mensen die de zorg
daadwerkelijk nodig hebben deze ook te blijven bieden. Zijn de minister en het kabinet van
mening dat er mensen zijn die onterecht AWBZ-zorg ontvangen? Zoja, wat zegt dit over het
indicatiesysteem en om hoeveel procent van de zorgvragers gaat het dan?
74
222
Het indicatiesysteem biedt toegang tot de aanspraken die in het Besluit Zorgaanspraken AWBZ
zijn vastgelegd. De geïndiceerde zorg wordt binnen de huidige aanspraken terecht geleverd. Het
ongewijzigd handhaven van die aanspraken zou leiden tot een onbeheersbare groei van de kosten
van de AWBZ. In een deel van de zorgbehoefte kan binnen het kader van de WMO in een andere
samenhang onder gemeentelijke verantwoordelijkheid op een doeltreffender manier worden
voorzien. Dit maakt dat de AWBZ aanspraken kunnen veranderen in relatie tot die nieuwe
verantwoordelijkheidsverdeling.
223 (SP)
Er wordt geschreven dat de geloofwaardigheid ermee gediend is indien de overheid niet steeds
opnieuw ingrijpende maatregelen hoeft te nemen omdat de uitgaven niet langer in het bestaande
systeem opgebracht kunnen worden. Wordt hier bedoeld de geloofwaardigheid van de overheid
of van het systeem? Is het kabinet van mening dat na de invoering van de WMO geen
ingrijpende maatregelen meer nodig zijn? Wat wordt er concreet verstaan onder ingrijpende
maatregelen? (blz. 2)
223.
Zie het antwoord op vraag 9.
224 (SP)
Is het waar dat er door verschillende kabinetten is gesleuteld, de ene keer iets in het pakket de
andere keer iets uit het pakket, aan de AWBZ-zorg? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de stelling dat
er sprake is van historische zekerheden? (blz. 3)
224
Dat is waar. De maatregelen in het verleden hebben geresulteerd in het pakket zoals dat thans is
samengesteld. De stelling is niet dat er sprake is van zekerheden, maar van
vanzelfsprekendheden die historisch zo gegroeid zijn. Vanzelfsprekendheden die thans anders
liggen en om ingrijpen vragen. In mijn antwoord op vraag 71 ben ik daar al op ingegaan.
225 (SP)
Welke visie en doelen lagen er ten grondslag aan de invoering van huishoudelijke hulp in de
AWBZ? (blz. 2)
225
De huishoudelijke hulp maakte tot 1 januari 1997 onderdeel uit van de gezinsverzorging zoals die
sinds 1989 door de toenmalige Ziekenfondsraad uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten
werd gesubsidieerd. Samen met het kruiswerk nam de gezinsverzorging een centrale plaats in
binnen de thuiszorg. Het kruiswerk was sinds 1980 als aanspraak op grond van de AWBZ
geregeld. Deze verschillende regelingen leidden ertoe dat de afstemming tussen deze nauw
samenhangende hulpvormen werd belemmerd. Hierdoor was het niet mogelijk om een optimale
doelmatigheid te realiseren bij de hulpverlening op het terrein van de thuiszorg. Daarom zijn toen
delen van het kruiswerk, te weten de wijkverpleging en de wijkziekenverzorging, en de
gezinsverzorging in eenzelfde regeling ondergebracht. Ook de verschillende bijdrageregelingen en
de indicatiestelling zijn daarbij geharmoniseerd.
226 (SP)
Wie bepaalt of gemeenten voldoende geld krijgen om uitvoering te geven aan de WMO? Wat is
de reden om het geld niet te oormerken en hoe gaat voorkomen worden dat het overgehevelde
geld niet aan andere zaken wordt besteed dan zorg en welzijn? (blz. 2)
75
226
Zie het antwoord op vraag 72.
227 (SP)
Is het waar dat gemeenten een beheersvergoeding van 20 procent vragen? Zo ja, hoeveel
procent wordt er momenteel uitgegeven aan de beheersvergoeding, en indien dit verschilt met de
eis van de gemeenten waar komt dat verschil dan vandaan? (blz. 2)
227
Zie het antwoord op vraag 166.
228 (SP)
Is het kabinet van mening dat mensen zolang mogelijk onafhankelijk en zelfstandig willen blijven
wonen? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de gewekte suggestie door de zin dat de functie
`verblijf'in de AWBZ beperkt gaat worden tot mensen die dat echt nodig hebben- dat mensen
onnodig gebruik maken van de verblijfsfunctie? En hoe is het mogelijk dat mensen onnodig
gebruik maken van deze functie gezien de onafhankelijke en objectieve indicatie die nodig is om
voor deze functie in aanmerking te komen? Zo neen, waarop is de mening gebaseerd dat mensen
zolang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen?
245 (Groen Links)
Zijn er momenteel mensen die voor de functie `verblijf' zijn geïndiceerd die dat niet echt nodig
hebben? Om welke groep gaat het dan?
228 en 245
Dat mensen zolang mogelijk onafhankelijk en zelfstandig willen blijven wonen is een trend die
zich al enige tijd voordoet. Bij het beperken van de functie `verblijf' in de AWBZ tot mensen die
dat echt nodig hebben, gaat het om mensen voor wie een AWBZ-verblijfslocatie nodig is om de
zorg te kunnen krijgen die zij behoeven. Het voert te ver om op basis van de heroverweging die
het kabinet op het punt van wonen en verblijf voorstaat te concluderen dat het kabinet meent
dat mensen, die op basis van een indicatie verblijven in een AWBZ-instelling, nu onnodig gebruik
maken van de zorg die in de verblijfssetting wordt geleverd. Wel is het zo dat er door het
groeiend aantal aanleunwoningen, woonzorgcombinaties, woonservicezones, arrangementen met
zorg-op-afspraak en alarmeringsmogelijkheden er voor mensen meer alternatieven komen om met
bepaalde beperkingen zelfstandig te kunnen blijven wonen. Zorg en diensten worden geleverd,
maar in een andere setting op basis van scheiden van wonen en zorg.
De voorgestelde nieuwe definitie van de functie verblijf en de daarop te enten indicatiestelling
sluit aan op de verruimde mogelijkheden om zorg thuis te leveren.
229 (SP)
Is het waar dat langdurige zorg voor verpleeghuis geïndiceerde in Frankrijk, Duitsland en België
plaatsvindt in reguliere ziekenhuizen? Zo ja, is dit meegenomen in de vergelijking zoals
weergegeven in tabel 1? Zo neen, wat zouden de uitgaven voor langdurige zorg in die landen zijn
indien de uitgaven aan mensen die langdurig verblijven in een ziekenhuis wel meegenomen
zouden worden? (blz. 3)
229
In Frankrijk, Duitsland en België bestaan er zelfstandige instellingen voor langdurige zorg, zoals
verpleeghuizen. Het is dus niet zo dat mensen met een verpleeghuisindicatie altijd in reguliere
ziekenhuizen worden opgenomen. Net als in Nederland komt het wel voor dat mensen een
verpleeghuisindicatie hebben en toch langdurig in een regulier ziekenhuis opgenomen zijn. Er zijn
bovendien indicaties dat bijvoorbeeld in Duitsland de ligduur in ziekenhuizen langer is omdat
langdurige zorg die minder intensieve verpleging vraagt soms alleen beschikbaar is in
ziekenhuizen.
76
De gegevens in tabel 1 zijn gebaseerd op de financieringsbron, niet op de locatie waar zorg
wordt geleverd. Als de langdurige zorg in het ziekenhuis betaald wordt uit de AWBZ of een
vergelijkbaar programma, dan zijn die uitgaven meegenomen in de vergelijking. Het is niet
mogelijk om voor de genoemde landen berekeningen te maken van langdurig verblijf in
ziekenhuizen uit andere financieringsbronnen.
230 (SP)
Wat is de reden dat Zweden hogere uitgaven heeft dan Nederland? (blz. 3)
230
Het feit dat Zweden hogere uitgaven heeft dan Nederland kan veel oorzaken hebben. Te denken
valt hierbij aan de vergrijzing die in Zweden groter is dan in Nederland. Daarnaast heeft het te
maken met het feit dat Zweden nauwelijks meerbedskamers heeft. Iedereen heeft zijn eigen
appartement. Tevens zijn de arbeidskosten hoger dan in Nederland.
231 (SP)
Het kabinet wil de AWBZ terugbrengen naar de oorspronkelijke bedoeling: zorg aan mensen met
een ernstige, zeer langdurige hulpvraag. Wat wordt concreet verstaan onder deze definiëring?
231
Onder de zorg aan mensen met een ernstige zeer langdurige hulpvraag verstaat het kabinet in elk
geval de zorg die grote financiële risico's met zich meebrengt, zoals voor ernstig lichamelijk,
verstandelijk of meervoudig gehandicapten, dementerende ouderen en chronische psychiatrische
patiënten. Het gaat om zorg die particulier niet te verzekeren is. In de voorstellen wordt de
AWBZ beperkt tot verblijf voor de allerzwaarste doelgroepen en een aantal extramurale
zorgfuncties.
232 (SP)
Bij de keuze om bepaalde vormen van hulp en zorg over te dragen naar de gemeenten is er onder
andere een vergelijking gemaakt met Spanje waar 80 procent van de zorg wordt geleverd door
mantelzorgers. Is het mogelijk dat dit hoge percentage samenhangt met de arbeidsparticipatie
van vrouwen en het aantal tweeverdieners dat de verschillende landen kennen? (blz. 6)
232
Dit percentage hangt vooral samen met de cultuur in Spanje dat men zo lang mogelijk zorgdraagt
voor familieleden. Daarnaast is er een rigide indicatiesysteem en weinig aanbod. Langdurige zorg
wordt in de eerste plaats gezien als een familiare verantwoordelijkheid. Er zijn enkele regionale
overheden die (afhankelijk van de situatie) een echtgeno(o)t(e), zoon of dochter aanwijzen die
verantwoordelijkheid moet dragen voor de patiënt.
Tot slot kan een deel van de verklaring inderdaad zitten in de arbeidsparticipatie van vrouwen.
Uit EU-cijfers blijkt dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland hoger ligt dan in Spanje.
Tegelijkertijd is het aandeel parttimers in Nederland een stuk hoger, voor zowel mannen als
vrouwen, wat de beschikbaarheid voor mantelzorg kan verhogen.
Tabel 1 Arbeidsparticipatie en aandeel parttimers naar sekse in Spanje en Nederland (2003)
Totaal Mannen Vrouwen
Arbeidsparticipatie (% beroepsbevolking) Spanje 59,7 73,2 46,0
Nederland 73,5 80,9 65,8
Aandeel parttimers (% werkenden) Spanje 8,2 2,6 17,1
Nederland 45,0 22,0 74,2
Bron: Eurostat Jaarboek 2003
---
233 (SP)
Wanneer wordt toegelicht dat verschillen tussen gemeenten acceptabel zijn, over wat voor
verschillen wordt dan gesproken, en zijn er verschillen die onacceptabel zouden zijn? Wat is de
reden om geen recht op zorg te regelen in de WMO en daarmee de verschillen te beperken? (blz.
7)
233
Zie het antwoord op vraag 7.
234 (SP)
Wordt bij het tot stand komen van de financiering rekening gehouden met de behoefte of vraag?
Zo ja, op welke wijze wordt dat vormgegeven? Zo neen, verwacht het kabinet dat het streven
om te groeien naar vraaggestuurde zorg nog waargemaakt kan worden? (blz. 10)
234
Voor wat betreft de verdeling van de WMO-middelen over de gemeenten zal nog een
verdeelsystematiek nader worden uitgewerkt. Deze verdeling moet aansluiten bij de
kostenstructuur van de gemeente en moet kunnen worden vertaald in verdeelmaatstaven.
Vervolgens wordt op lokaal niveau bepaald hoe de middelen worden aangewend. Per gemeente
kunnen daarbij andere afwegingen worden gemaakt. Zo wordt de behoefte aan individuele
voorzieningen mede bepaald door de kwaliteit van het algemene gemeentelijke beleid.
Gemeenten kunnen er daarom voor kiezen meer middelen voor dit algemene beleid vrij te maken.
235 (SP)
Hoe en wat gaat er precies vergeleken worden tussen de gemeenten om in zicht te krijgen in de
prestaties? (blz. 12)
235
Wij zullen in overleg met de VNG bezien op welke wijze de benchmarking tussen gemeenten
wordt vormgegeven en welke informatie in de benchmarks zal worden betrokken.
236 (SP)
Is het vragen van een eigen bijdrage door gemeente, aan de mensen die zorg nodig hebben, een
verplichting? Zo ja, gaat het CAK de inning van de eigen bijdrage regelen of kiezen gemeenten
ieder een eigen systeem? (blz. 15)
236
Gemeenten zijn niet verplicht een eigen bijdrage te vragen. Het staat de gemeenten vrij om voor
het vaststellen en innen van de eigen bijdrage een eigen systeem te kiezen. Voorstelbaar is dat
het voordelen oplevert om dit uit te besteden aan een gespecialiseerde organisatie.
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
237 (SP)
Is het kabinet van mening dat een zorgplicht voor gemeente gecombineerd met een recht op
wonen een waarborg kan zijn voor het creëren van voldoende opvangplaatsen en handhaven van
de crisisopvangfunctie bij dak- en thuisloosheid en bij geweld in de thuissituatie? Zo neen,
waarom niet? Zo ja, is het kabinet van plan om hier vorm aan te geven? (blz. 15)
237
Zie het antwoord op vraag 21.
238 (SP)
78
Hoe denkt het kabinet met deze wet een daling van de bureaucratie te behalen wanneer
zorgaanbieders nu met verschillende gemeenten moeten gaan onderhandelen in plaats van met
enkele zorgkantoren? In hoeverre is hier sprake van een verschuiving van bureaucratie door de
landelijke overheid naar bureaucratie naar de lokale overheid? (blz. 16)
238
Het aantal overlegmomenten kan toenemen. Door de WMO hebben gemeenten meer vrijheid bij
het kiezen van aanbieders van welzijn en ondersteuning. Voor een groot deel hebben zij die
contacten al. Overleg op gemeentelijk niveau kan noodzakelijk zijn om maatwerkafspraken te
kunnen maken. Het is aan gemeenten om te beoordelen wat het zwaarste weegt. Daarvoor
krijgen gemeenten de ruimte. Niet het belang van de zorgaanbieder staat hier voorop, maar het
belang van de gebruikers van de zorg en het belang van een doeltreffend aanbod op gemeentelijk
en regionaal niveau.
239 (SP)
Is het waar dat de zorguitgaven 2004/ 2005 van de AWBZ nu pas het uitgaven niveau van
1995/ 1996 overtreffen? Zo ja, kan worden geconcludeerd dat de zorguitgaven de afgelopen
jaren minder hard gegroeid zijn dan voorspeld en wat is hiervan de oorzaak? (blz. 17)
239
Zoals in de toelichting bij de grafiek op bladzijde 17 staat vermeld wordt de hobbel in de grafiek
veroorzaakt door het tijdelijk (van 1992 tot en met 1995) opnemen van de farmaceutische hulp
in de AWBZ en het vervolgens weer onderbrengen daarvan bij de curatieve zorg. Daarvoor
gecorrigeerd zijn de zorguitgaven harder gegroeid dan voorspeld.
240 (SP)
"De AWBZ-zorg is er in eerste plaats voor de allerzwaarste doelgroep". Is het kabinet van
mening dat juist voorkomen moet worden dat mensen onder de allerzwaarste zorggroep gaan
vallen en dat functies als ondersteunende en activerende begeleiding hierin een rol kunnen
spelen? Zo ja, is het wenselijk dat er verschillen tussen gemeenten gaan ontstaan in aan bod en
toegankelijkheid voor deze functies? Zo neen, waarom niet? (blz. 20)
240
Op basis van een indicatie wordt vastgesteld of mensen in het kader van de AWBZ recht hebben
op het volledige pakket binnen de AWBZ, inclusief ondersteunende en activerende begeleiding.
Indien mensen niet tot de groep behoren die het zogenaamde "full package" binnen de AWBZ
krijgen, kan hieruit de conclusie worden getrokken dat deze mensen voor een deel hun eigen
verantwoordelijkheid kunnen nemen. Of en in hoeverre de gemeenten voor deze mensen
ondersteuning beschikbaar stellen, is aan iedere gemeente. Via de prestatievelden in de WMO is
duidelijk waar de gemeenten verantwoordelijk voor zijn.
241 (SP)
Kan de conclusie worden getrokken dat mensen die gebruik maken van intramurale zorg in de
toekomst huur gaan betalen? In hoeverre mag van mensen worden verwacht dat ze meer huur
gaan betalen voor de woning waar ze tot dan in woonde aangezien bij verzorgingshuizen meer
componenten, zoals de boekwaarde, zullen worden meegenomen in de huur? (blz. 23)
241
Er blijven mensen waarvoor intramurale opname aangewezen is. In die situatie komen de kosten
van verblijf in een intramurale instelling voor rekening van de AWBZ. Diegenen, waarvoor zorg
zonder verblijf wordt geïndiceerd, dienen uiteraard de huur voor hun eigen woning te betalen.
Voor de situatie dat iemand woont in een (gedeelte van een) voormalig verzorgingshuis verwijs ik
naar het antwoord op vraag 10.
79
242 (SP)
Hoe wordt voorkomen dat met de beperking "verblijf" mensen niet de zorg krijgen die ze nodig
hebben? Is het kabinet van mening dat de beheersing van de collectieve lasten niet mag leiden
tot een verschraling en een daling van de kwaliteit van zorg?(blz. 24)
242
De beperking van verblijf leidt er niet toe dat mensen niet de nodige zorg krijgen. Voor de
extramurale zorg die onderdeel blijft uitmaken van de AWBZ kunnen zij zich met een geldige
indicatie wenden tot een toegelaten AWBZ-instelling. Op dat punt is er geen wijziging. Voor
ondersteuning kunnen zij zich wenden tot de gemeente. Er is geen reden om aan te nemen dat
dit leidt tot een verschraling van de zorg. Wel wordt van de burger die daartoe in staat is
gevraagd waar mogelijk meer eigen verantwoordelijkheid te nemen. Relevant in deze context is
dat uit recent SCP/SEO onderzoek (zie antwoord op vraag 30 en 144) blijkt dat burgers meer
tevreden zijn met een extramurale dan een intramurale setting.
243 (Groen Links)
Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat mensen nu onvoldoende zelf oplossingen bedenken
in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen? Zijn cijfers over de omvang van
mantelzorg en de druk die er op mantelzorgers staat daar niet tegenstrijdig mee?
243
Zie het antwoord op vraag 75.
244 (Groen Links)
Waaruit blijkt dat de individualisering van de samenleving onvoldoende gelijke tred heeft
gehouden met de noodzaak om mensen en hun maatschappelijke verbanden ook
verantwoordelijkheid te laten nemen? Is het niet veel meer de toegenomen arbeidsparticipatie
van vrouwen, de veranderingen van gezinssamenstelling (er zijn veel meer alleenstaanden, er zijn
veel minder kinderen in een gezin), de toegenomen mobiliteit in wonen die ertoe leiden dat er
minder beroep kan worden gedaan op de eigen sociale omgeving? Deelt het kabinet de mening
dat in die gevallen waar dat nog wel kan er juist wel vaak dat beroep wordt gedaan? Deelt het
kabinet de mening dat de samenleving niet meer dezelfde is als die van bijvoorbeeld 50 jaar
geleden?
244
Ongetwijfeld zullen de genoemde factoren van invloed zijn op de mate waarin mensen bereid en
in staat zijn zorg voor een naaste te verlenen. Toch moet dit met de nodige voorzichtigheid
worden bezien. Zo constateert het SCP dat het aantal mantelzorgers in 2004 overeen kwam met
een schatting uit 1991. Er bestaat volgens het SCP geen duidelijke relatie tussen het aantal
mensen dat mantelzorg verleent en de mate van arbeidsparticipatie. Van alle Nederlanders tussen
de 16 en 65 jaar werkte in 2001 65%; van de onderzochte mantelzorgers lag dit percentage op
66. Bovendien blijkt volgens het SCP dat op basis van waargenomen kenmerken van
mantelzorgers niet of nauwelijks voorspeld kan worden of iemand mantelzorg biedt. Met andere
woorden, er is nauwelijks sprake van een significante verandering in het aantal mantelzorgers en
de invloed van bepaalde factoren is op z'n minst niet zo sterk als in de vraag tot uitdrukking
wordt gebracht.
245 (Groen Links)
Zijn er momenteel mensen die voor de functie `verblijf' zijn geïndiceerd die dat niet echt nodig
hebben? Om welke groep gaat het dan?
245
80
Zie het antwoord op vraag 228.
246 (Groen Links)
Deelt het kabinet de mening dat het zogenaamde inclusieve beleid niet alleen bij gemeenten in de
kinderschoenen staat, maar ook bij de rijksoverheid? Is het vanuit die gedachte reëel om te
verwachten dat de sectoren arbeid en onderwijs de verschillende zorgtaken die momenteel in de
AWBZ zijn geregeld over kunnen nemen?
246
Zie het antwoord op vraag 78.
247 (Groen Links)
Deelt het kabinet de verwachting van landelijke cliëntorganisaties dat het schrappen van
aanspraken uit de AWBZ leidt tot minder voorzieningen? Zo neen, waarom niet? (blz. 7)
247
De verwachting van de landelijke cliëntenorganisaties wordt niet gedeeld. Zorgaanbieders zullen
als gevolg van de invoering van de WMO voor (een deel van) hun aanbod niet langer uit de
AWBZ worden gefinancieerd. Dat betekent niet dat dergelijke voorzieningen of alternatieven niet
meer worden geleverd.
248 (Groen Links)
Kunnen mensen zich op dit moment niet zo zelfstandig mogelijk en met zoveel mogelijk
keuzevrijheid tegelijkertijd naar vermogen verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf en de eigen
omgeving? Waarom is er een WMO nodig om dit te bereiken? (blz. 7)
248
Mensen kunnen dit in principe wel, echter door de inkleding van wetten en
verantwoordelijkheden de afgelopen jaren, met name de AWBZ, is een stelsel van verzekerde
rechten ontstaan dat bijna alles te bieden heeft, zorg én ondersteuning. De keuzevrijheid van
mensen is omarmd, maar er is te weinig gedaan om tegelijkertijd de eigen verantwoordelijkheid
te stimuleren. De nieuwe wetgeving is bedoeld om scherper dan nu de verantwoordelijkheden
tussen burger, gemeenten en Rijksoverheid te beschrijven op het terrein van zorg en
ondersteuning. De WMO bevordert dat mensen en hun omgeving meer eigen
verantwoordelijkheid nemen waar dat kan om zo op de langere termijn het systeem houdbaar te
houden. De WMO zorgt enerzijds voor een heldere afbakening met de AWBZ, nodigt anderzijds
uit tot actiever meepraten over het beleid binnen een gemeente en stelt gemeenten meer in staat
de regie te voeren over samenhangende activiteiten van (aanbieders van) zorg, wonen, welzijn
en dienstverlening.
249 (Groen Links)
Waaruit bestaan de deugdelijke garanties voor mensen die dat echt nodig hebben? Waarop
kunnen burgers zich beroepen als de garanties onvoldoende blijken te werken? (blz. 9)
249
De besluitvorming over de omvang en kwaliteit van het voorzieningenniveau in een gemeente is
een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Het is aan lokale cliëntenorganisaties om de
belangen van hun achterban te behartigen bij het lokale bestuur. Indien gemeenten een besluit
nemen over het al dan niet verstrekken van een individuele voorziening, kunnen burgers gebruik
maken van de beroepsmogelijkheden van de Algemene Wet Bestuursrecht, indien zij het niet
eens zijn met het besluit van de gemeente.
250 (Groen Links)
81
Op basis van welke argumenten is het nodig om de WCPV onderdeel te laten zijn van de WMO?
250
Er bestaat een duidelijke samenhang tussen een aantal beleidsterreinen van de WCPV en de
beoogde WMO. In de brief van 23 april jl. is daarom onderzoek aangekondigd naar de vraag `hoe
deze in de WMO kunnen worden ondergebracht'. Dat onderzoek vindt thans plaats. Er zijn
binnen de WCPV echter ook beleidsterreinen waarvoor dat niet of slechts in geringe mate geldt,
zoals de infectieziektebestrijding. Er is dus geen sprake van dat de WCPV als zodanig onderdeel
van de WMO zal gaan vormen.
251 (Groen Links)
Wordt de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang
wettelijk verankerd in de WMO, zoals dat nu in de huidige Welzijnswet is geregeld?
311 (Christen Unie)
Zijn er plannen om de landelijke toegankelijkheid voor bepaalde voorzieningen te verankeren in de
wet, zoals in de huidige Welzijnswet? (blz. 12)
251 en 311
In de WMO zal worden opgenomen dat door de centrumgemeente bekostigde voorzieningen op
de prestatievelden maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid en vrouwenopvang toegankelijk
zijn voor iedereen die in Nederland woont.
252 (Groen Links)
In welke mate is het acceptabel dat er verschillen ontstaan tussen het voorzieningenniveau van
gemeenten? Is de verwachting dat mensen zullen verhuizen naar "rijke" gemeenten met een
hoog voorzieningenniveau?
275 (D66)
In hoeverre is de verwachting reëel dat de WMO zal gaan leiden tot verhuizingen van cliënten
naar "betere" woongemeenten? Hoe wordt het effect van zorgmigratie tegengegaan?
252 en 275
Ik heb er voldoende vertrouwen in dat het lokale bestuur het voorzieningenniveau afstemt op de
lokale situatie en omstandigheden. In dat opzicht zijn lokale verschillen zelfs wenselijk. Ik
verwacht dan ook niet dat veel mensen om deze redenen zullen verhuizen naar een andere `rijke'
gemeenten. Er spelen daarnaast tal van andere factoren een rol bij de afweging om te gaan
verhuizen, zoals geboorteplaats, sociale contacten, lokale belastingtarieven, ligging gemeente,
werkgelegenheid, onderwijsvoorzieningen, etc.
253 (Groen Links)
Is het waar dat het kabinet rekent op "krachtige" belangenorganisaties die bij gemeenten moeten
aandringen op een hoog voorzieningenniveau? Is dit een realistisch beeld voor groepen die niet
zo talrijk zijn? Is dit scenario reëel voor burgers die niet zo mondig en zelfstandig zijn?
253
Zie het antwoord op vraag 95.
254 (Groen Links)
Delen het kabinet en de minister de mening dat door het invoeren van de WMO de complexiteit
en de bureaucratie van het zorgsysteem toeneemt? Zo neen, waarom niet? Krijgen verschillende
groepen patiënten niet te maken met nog meer schotten in de zorg, doordat ze bijvoorbeeld te
maken hebben met zowel de AWBZ, de Ziekenfondswet en de WMO?
254
82
Door de grote beleidsvrijheid voor gemeenten en het ontbreken van gedetailleerde voorschriften
waaraan gemeenten moeten voldoen moet de bureaucratie juist verminderd kunnen worden.
Inderdaad blijven burgers te maken hebben met schotten in de zorg. Dat is nu ook het geval:
mensen die thuis AWBZ-zorg ontvangen maken ook gebruik van bijvoorbeeld de huisarts en van
een groot aantal gemeentelijke voorzieningen. Het aantal schotten neemt echter niet toe. Voor
die mensen die uitsluitend gebruik maken van lichte vormen van ondersteuning, zoals
huishoudelijke verzorging, zal het aantal systemen waar zij mee te maken hebben juist afnemen,
omdat zij geen gebruik meer hoeven te maken van de AWBZ.
255 (Groen Links)
Is het kabinet zich bewust van het risico dat het creëren van een nieuw schot tussen intramurale
en extramurale zorg ertoe kan leiden dat zorgkantoren en gemeenten gaan proberen zorg op
elkaar af te wentelen?
255
Zie het antwoord op vraag 4.
256 (Groen Links)
Klopt het dat in de gevallen waar momenteel de indicatie voor bijvoorbeeld huishoudelijke zorg of
ondersteunende en activerende begeleiding plaatsvindt door het RIO, dit straks door elke
gemeente afzonderlijke moet worden georganiseerd? Op welk bedrag zijn de kosten geraamd
voor de organisatie daarvan en de benodigde deskundigheidsbevordering?
256
Gemeenten worden zelf verantwoordelijk voor de toegang tot WMO-voorzieningen. Een
gemeente kan, mocht men willen vasthouden aan de huidige indicatiestelling, het CIZ hiervoor
inschakelen. Maar een gemeente kan bij voorbeeld ook overgaan tot gebiedsgewijze concessies
aan zorgaanbieders en andere partijen. Ik verwacht dat de gemeenten creatief op de nieuwe
ontwikkeling zullen inspelen, en hun eigen vorm hiervoor zullen ontwikkelen. Belangrijk blijft
daarbij dat mensen in hun gemeente snel inzicht kunnen krijgen in de voor hen beschikbare
ondersteuning op grond van de WMO.
257 (Groen Links)
Op welke wijze worden gemeenten afgerekend op concrete prestatievelden? Spelen wachtlijsten,
kwaliteitscriteria, reistijd, kosten etc. daarbij nog een rol?
257
Ik ben niet voornemens om gemeenten af te rekenen op hun prestaties. De verantwoording in de
WMO vindt juist horizontaal plaats aan de gemeenteraad en burgers. Wel zal ik via monitoring de
ontwikkelingen op lokaal niveau blijven volgen, zodat ik mijn verantwoordelijkheid voor de
werking van het systeem kan nemen. Afrekening vindt plaats via de geëigende democratische
weg: de verkiezingen.
258 (Groen Links)
Waarop is de verwachting gebaseerd dat door het schrappen van verschillende ABWZ-functies
het benodigde aantal arbeidsplaatsen in de zorg zal dalen?
258
De verwachting bestaat dat op de langere termijn andere oplossingen bij beperkingen worden
gevonden. Denk aan beter toegankelijke woningen die makkelijker schoon zijn te houden en
voorzieningen waardoor mensen beter in staat zijn zich zelf te verzorgen. Bovendien kunnen er
nieuwe vormen van hulpverlening ontstaan waarbij vitale ouderen zich kunnen inzetten voor de
ondersteuning van de meer hulpbehoevende ouderen.
83
259 (Groen Links)
Deelt het kabinet de stelling dat zorg die nu wordt overgeheveld uit de AWBZ naar andere
terreinen hoe dan ook betaald moet worden? Wordt de verminderde stijging van de AWBZ-
premie voor burgers niet gecompenseerd door bijvoorbeeld hogere belastingen en hogere eigen
bijdrages? Is het de verwachting dat de WMO ook burgers geld gaat besparen?
259
Op de korte termijn zal het netto effect van de overheveling voor de burger nihil zijn. Inderdaad
zal een verlaging van de premie samengaan met een verhoging van de belasting in de eerste en
tweede schijf waarbij de belastingdruk in totaal constant blijft. Op de langere termijn verwacht ik
dat de maatschappij kan profiteren van op elkaar afgestemde voorzieningen op lokaal niveau
waardoor bijvoorbeeld opname in intramurale instellingen wordt voorkomen.
260 (Groen Links)
Hoe wordt het Nyferonderzoek "Oud en onverzorgd" beoordeeld, waarin is berekend dat het niet
meer bekostigen van huishoudelijke zorg via de AWBZ de overheid 1,6 miljard euro extra kost
omdat het voor 129.000 cliënten betekent dat zij niet langer kunnen thuis wonen, aangezien zij
geen professionele zorg en geen informele zorg kunnen betalen?
260
Zie het antwoord op vraag 175.
261 (Groen Links)
Hoe verwacht het kabinet dat de pgb's zich zullen ontwikkelen na het schrappen van de functies
huishoudelijke zorg, ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding? Zal het beroep
daarop fors dalen? Welke consequenties zal de WMO hebben voor mensen die nu dankzij hun
pgb zelfstandig en naar eigen keuze hun leven en de benodigde zorg en ondersteuning daarbij
kunnen organiseren?
261
Voor zover functies uit de AWBZ zullen worden overgeheveld naar de WMO, zal uiteraard ook
het persoonsgeboden budget voor deze functies in de toekomst niet meer algemeen mogelijk
zijn. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een daling van het beroep op persoonsgebonden budgetten.
Of en hoe gemeenten bij de uitvoering van de WMO een persoonsgebonden budget als
instrument zullen hanteren, is aan de gemeenten.
262 (Groen Links)
Op welke wijze draagt de WMO bij aan vraagsturing en keuzevrijheid?
272 (D66)
Hoe zitten verworvenheden van de modernisering AWBZ zoals vraagsturing en keuzevrijheid in
de WMO verankerd?
262 en 272
Eens in de vier jaar legt het gemeentebestuur haar algemene beleid op het terrein van de
maatschappelijke ondersteuning vast in een nota. Daarmee is duidelijk waar burgers op kunnen
rekenen. Deze nota wordt gemaakt in overleg met verschillende betrokken partijen, waaronder
cliëntenorganisaties. Zij hebben de belangrijke rol om de vragen en wensen vanuit de gemeenten
in te brengen. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid te kiezen voor een vorm van het
persoonsgebonden budget.
263 (Groen Links)
84
Hoe is de huidige "AWBZ-pot" van 18,7 miljard euro verdeeld over de 7 functies? Wat is het
totaalbedrag dat wordt overgeheveld naar gemeenten? Waarom wordt dit bedrag niet
geoormerkt? Welke bedragen worden er overgeheveld naar andere actoren?
263
Hoe het budget van de AWBZ precies over de 7 functies is verdeeld, is niet bekend. De 18,7
miljard is het totale bedrag voor intramurale- en extramulare zorg. Zeker intramuraal is het inzicht
in wat in termen van de diverse functies geleverd wordt nog beperkt, omdat de bekostiging nog
niet in functies plaatsvindt. Voor de extramurale zorg zal dit met ingang van 1 januari 2005 het
geval zijn. Met de functies die straks uit de AWBZ verdwijnen (huishoudelijke verzorging,
ondersteuning en activering, AWBZ vervoer en een aantal specifieke subsidieregelingen die nu uit
het fonds AFBZ worden betaald) is ongeveer 1,6 miljard gemoeid. Voor een antwoord op de
vraag naar de oormerking van de budgetten zie het antwoord op vraag 17.
264 (Groen Links)
Is het mogelijk toe te lichten hoe het geld dat wordt overgeheveld verdeeld wordt over
gemeenten? Wordt daarbij rekening gehouden met de omvang van de verschillende doelgroepen
(zoals ouderen en gehandicapten) in de regio? Zo neen, waarom niet? Wat betekent het concreet
dat er rekening wordt gehouden met de bijzondere situatie bij bepaalde prestatievelden, zoals de
maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang?
281 (D66)
Op basis van welke parameters wordt de 1,6 miljard euro over de verschillende gemeenten
verdeeld? Is hierover overleg geweest met de VNG? Is er budget om herverdeeleffecten op te
kunnen vangen?
323 (Christen Unie)
Hoe beïnvloeden factoren en structuurkenmerken de verdeling van de WMO-gelden? Waar denkt
het kabinet dan concreet aan? (blz. 15)
354 (SGP)
Betekent de opmerking dat het verdelen van het geld voor de WMO zo goed mogelijk moet
aansluiten bij de factoren of structuurkenmerken die kosten veroorzaken dat gemeenten met veel
ouderen of gehandicapten relatief meer geld krijgen voor de WMO dan andere gemeenten? Hoe
gedetailleerd zal deze financieringsstructuur worden? Wordt er bij de verdeling ook rekening
gehouden met de regiofunctie die sommige gemeenten hebben voor ouderen of gehandicapten?
(blz. 15)
264, 281, 323 en 354
De precieze verdeling moet nog worden uitgewerkt. Bij de bepaling van een optimale verdeling
over de gemeenten zullen eerst de relevante kostendrijvers in beeld moeten worden gebracht.
Nader onderzoek moet dit precies in beeld brengen. Uit deze gegevens wordt vervolgens een
geijkte verdeling afgeleid, dat wil zeggen dat daarbij wordt bepaald welke kostenfactoren wel of
niet worden gehonoreerd, en in welke mate. De geijkte verdeling die aldus wordt opgesteld,
wordt vervolgens vertaald naar verdeelmaatstaven die voldoen aan eisen van meetbaarheid,
bestendigheid etcetera en die zo goed mogelijk aansluiten bij de maatstaven van het
Gemeentefonds.
265 (D66)
De gang van zaken met de Wvg heeft ons geleerd dat rechtsongelijkheid en rechtszekerheid van
cliënten op het spel komt te staan als niet helder is waar cliënten aanspraken op kunnen maken.
Is het denkbaar dat middels een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) duidelijke functies en
taken worden geregeld?
265
85
De WMO legt in algemene termen vast op welke terreinen de gemeenten een beleid moet
voeren. Welke voorzieningen de gemeente op dat terrein realiseert en welke passend zijn voor
de lokale situatie - is een zaak van lokale besluitvorming. Dit past ook bij het proces van
gemeentelijke dualisering en bij het streven van het kabinet naar minder regels. Een AMvB die de
functies en taken zou vast leggen, botst hiermee. Ik wijs erop dat de principes van
rechtsgelijkheid en rechtszekerheid op lokaal niveau gewoon van toepassing zijn.
266 (D66)
Gaat de functie huishoudelijke verzorging bij cliënten met een AWBZ indicatie voor meervoudige
zorg altijd over naar de WMO? Met andere woorden, worden cliënten geconfronteerd met twee
loketten?
266
Als iemand voor de functie huishoudelijke verzorging in combinatie met de functie verblijf
geïndiceerd is en er voor kiest om thuis te blijven wonen, dan zal de huishoudelijke verzorging
vanuit de AWBZ gefinancierd worden. Als iemand niet voor verblijf geïndiceerd is, dan moet
iemand voor huishoudelijke verzorging een beroep op de WMO doen, ongeacht of men ook zorg
(bijvoorbeeld verpleging) vanuit de AWBZ ontvangt. Voor personen die zelfstandig wonen geldt
nu al dat zij voor vele zaken een beroep doen op gemeentelijke voorzieningen, het gemeentelijk
loket. Het aantal loketten neemt voor deze cliënten niet toe.
267 (D66)
Is het kabinet bereid de keuzemogelijkheid voor burgers tussen pgb en "natura" wettelijk te
regelen in de WMO? Is het kabinet bereid om een pilot pgb in de WMO uit te zetten?
267
Gelet op de beleidsvrijheid die met de WMO aan gemeenten wordt geboden, staat het iedere
gemeente vrij om te bepalen of zij een persoonsgebonden budget wil aanbieden aan de burgers.
Bij de pilots kan dit aan de orde komen, de thema's daarvoor liggen nog niet vast.
268 (D66)
Wat zullen de gevolgen zijn van de WMO voor huidige budgethouders? Op welke manier kunnen
zij hun zorg zelf blijven regelen en wat zijn de gevolgen voor de zorgarrangementen die ze nu
hebben geregeld?
269 (D66)
Is een overgangsregeling denkbaar, zodat mensen die nu een persoonsgebonden budget hebben,
hun rechten ook onder de nieuwe regeling behouden?
268 en 269
Zoals in de brief van de 23 april jl. is aangegeven, moet er een zorgvuldige overgangsregeling
worden getroffen voor mensen met een bestaande indicatie voor zorg. Bestaande rechten zullen
worden gerespecteerd.
269 (D66)
Is een overgangsregeling denkbaar, zodat mensen die nu een persoonsgebonden budget hebben,
hun rechten ook onder de nieuwe regeling behouden?
269
Zie het antwoord op vraag 268.
270 (D66)
Kan worden gegarandeerd dat mensen/cliënten straks onder de WMO precies weten waar zij
"recht" op hebben, dan wel aanspraak op kunnen maken? Kan worden toegezegd dat de Wet
86
medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) ook op de WMO van toepassing is c.q.
wordt verklaard? Op welke wijze kan de cliëntenondersteuning en inspraak beter worden
gewaarborgd en verankerd in deze wet? Welke beroep- en bezwaarmogelijkheden hebben
cliënten?
270
De WMO is geen `voorzieningenwet'. Zij regelt de verantwoordelijkheid van de gemeenten op het
terrein van maatschappelijke ondersteuning. Op lokaal niveau wordt bepaald welke voorzieningen
voor de burger beschikbaar zijn. Of men het `beschikbaar stellen' van voorzieningen via een
lokale verordening of op andere wijze wil vastleggen, is aan de lokale overheid. De manier
waarop zal ook mede bepalen of burgers een beroep- en bezwaarmogelijkheid hebben (op grond
van de Algemene wet bestuursrecht).
In de huidige constellatie is de WMCZ niet van toepassing op de WMO. Artikel 1 van de WMCZ
stelt immers dat een instelling in het kader van die wet toegelaten moet zijn op grond van AWBZ
of ZFW of gefinancierd moet worden via de ZFW (premiesubsidies) dan wel de Welzijnswet.
Er wordt nog bekeken of de WMCZ op dit punt aanpassing behoeft dan wel of er andere wegen
zijn om hetzelfde doel - betrokkenheid van cliënten - te bereiken.
Cliëntenondersteuning is onderdeel van de prestatievelden uit deze wet. Inspraak van cliënten
staat hier los van en is een van de aandachtspunten bij de uitwerking van het kabinet. In
antwoord op de vragen 39, 47, 93, 96, 115, 116 en 310 is hier verder op ingegaan.
271 (D66)
Kan worden toegelicht welke visie er zit achter de gekozen brede reikwijdte van de WMO en de
beschreven prestatievelden? Zou het de uitvoerbaarheid van de wet ten goede komen als deze
brede wet iets minder breed zou worden opgezet en heel concreet een aantal doelgroepen
worden benoemd?
271
Zie het antwoord op vraag 40.
272 (D66)
Hoe zitten verworvenheden van de modernisering AWBZ zoals vraagsturing en keuzevrijheid in
de WMO verankerd?
272
Zie het antwoord op vraag 262.
273 (D66)
Welke waarborgen biedt de WMO voor de toegankelijkheid van de zorg voor allen, de kwaliteit
van zorg en de continuïteit van zorg?
273
De WMO geeft via prestatievelden aan waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. De gemeente
is er aanspreekbaar op dat zij op deze terreinen beleid voert. Binnen dat kader heeft de gemeente
de vrijheid om eisen te formuleren rondom toegankelijkheid en kwaliteit, zoals deze het beste bij
haar lokale situatie passen. De WMO verlangt wel van de gemeente dat zij over de invulling van
de prestatievelden overleg voert met betrokkenen en dat zij haar plannen in een vierjaarlijkse
nota vastlegt.
274 (D66)
In hoeverre is de dreiging reëel dat de WMO zal gaan leiden tot een verschuiving van lichtere,
goedkope zorg naar duurdere en zwaardere zorg met name van verzorgingshuis naar
verpleeghuis, van thuiszorg naar institutionele zorg?
87
274
De WMO heeft geen enkele invloed op een verschuiving van verzorgingshuiszorg (verblijf zonder
behandeling) naar verpleeghuiszorg (verblijf met behandeling). Verschuiving van zorg thuis naar
verblijf wordt voorkomen door een goede indicatiestelling voor de AWBZ-functie verblijf. De
centralisering van de indicatiestelling voor de AWBZ en de nadere definiëring van de aanspraak
op de functie verblijf zullen hier naar verwachting aan bijdragen.
275 (D66)
In hoeverre is de verwachting reëel dat de WMO zal gaan leiden tot verhuizingen van cliënten
naar "betere" woongemeenten? Hoe wordt het effect van zorgmigratie tegengegaan?
275
Zie het antwoord op vraag 252.
276 (D66)
In hoeverre leunt/steunt de WMO op een aanbod en werkwijze van de mantelzorg? Kan de
mantelzorg dat wel bieden? Is de rek niet uit de mantelzorg en vervalt daarmee niet een pijler
onder deze wet?
276
De voorstellen ten aanzien van de WMO, de AWBZ en andere wetten en regelingen zijn er onder
meer op gericht een goed niveau van voorzieningen op het terrein van zorg en ondersteuning in
de toekomst te waarborgen. Het beroep op mantelzorg en vrijwilligers is "slechts" een van de
elementen die in de brief worden genoemd. Als dat niet zo was, zou de gedachte dat "de rek er
wel uit is" wel eens terecht kunnen zijn. In de voorstellen nemen zaken als herordening van
voorzieningen, verschuiving van verantwoordelijkheden naar andere overheden, beperking van de
bureaucratie, het beroep dat wordt gedaan op mensen zelf om zorg te regelen (niet iedereen is zo
zorgbehoevend dat zij persé een derde persoon nodig hebben) een belangrijke plaats in.
277 (D66)
Zijn er mogelijkheden om van de WMO een aanbouwwet te maken, waarbij niet alles in een keer
overgaat, maar stap voor stap, te beginnen bij de huidige gemeentelijke taken zoals
welzijnsvoorzieningen en de voorzieningen voor mensen met een beperking?
277
Zie het antwoord op vraag 36.
278 (D66)
Is het kabinet bereid om gedurende een aantal jaren het budget te oormerken om de
transparantie van voorzieningen en uitgaven tenminste gedurende de implementatie van de wet
te waarborgen en de druk op de (nieuwe) AWBZ te verkleinen?
278
Zie het antwoord op vraag 17.
279 (D66)
Blijven de financiële middelen nu wel of niet gewaarborgd? Is het kabinet bereid in geval van
toenemende vragen naar voorzieningen de financiële verantwoordelijkheid daarvoor te nemen? Is
er budget om zorginhoudelijke en demografische ontwikkelingen op te vangen?
279
---
Het kabinet zal de taken op het moment van overdracht `schoon aan de haak' opleveren, zonder
efficiencykorting. Voor bezuinigingen of herschikkingen die door het kabinet gewenst worden
geacht, worden voor de overdracht door het kabinet concrete maatregelen genomen, waarover
door het kabinet richting parlement en samenleving verantwoording wordt afgelegd. Er worden
dus geen bezuinigingen bij gelegenheid van de overheveling `over de schutting' gegooid.
Gemeenten krijgen hierdoor voldoende middelen om uitvoering te geven aan de WMO.
Het kabinet wil nagaan of een objectieve indexatie mogelijk en/of wenselijk is bijvoorbeeld als
gevolg van demografische ontwikkelingen. Het kabinet zoekt hierbij nadrukkelijk naar een
objectieve, niet beleidsmatig te beïnvloeden factor. Verder mag de indexatie geen afbreuk doen
aan de geest van de wet. Het kabinet wil namelijk vasthouden aan het principe van een
domeinwet, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het beleid.
280 (D66)
Kan duidelijkheid worden gegeven over de hoogte en groei van het budget? Gaat het budget van
eerst 1,6 miljard euro naar 1 miljard euro?
280
Zie het antwoord op vraag 20.
281 (D66)
Op basis van welke parameters wordt de 1,6 miljard euro over de verschillende gemeenten
verdeeld? Is hierover overleg geweest met de VNG? Is er budget om herverdeeleffecten op te
kunnen vangen?
281
Zie het antwoord op vraag 264.
282 (D66)
Welk deel van het budget hebben gemeenten nodig voor het vervullen van de regierol? Krijgen
gemeenten hier extra financiële middelen voor? Zo neen, hoe wordt voorkomen dat geld dat nu
direct aan zorg wordt uitgegeven aan de vervulling van de regierol besteedt zal gaan worden?
282
Op dit moment is nog niet duidelijk welke uitvoeringskosten voor gemeenten met de uitvoering
van de WMO gemoeid zullen zijn. Het kabinet zal uitvoering geven aan artikel 2 van de Financiële
verhoudingswet, dat stelt dat wanneer er verandering optreedt in gemeentelijke taken als gevolg
van beleidsvoornemens van het Rijk, het Rijk kwantitatief moet onderbouwen wat de financiële
consequenties zullen zijn en hoe de gemeenten e.e.a. kunnen bekostigen.
Op dit moment is daarin nog geen precies inzicht te geven. Dit zal te zijner tijd ook onderwerp
vormen van overleg met de VNG. Zie ook de vragen 190, 191, 166 en 227.
283 (D66)
Kan inzicht worden gegeven in de pilots? Kan inzicht worden gegeven in de criteria, de
deelnemende gemeenten, de financiering en de wijze en tijdstip van beoordeling van het
resultaat?
283
Criteria voor de uitnodiging aan gemeenten om als pilotproject op te treden zullen na het debat
met de Tweede Kamer worden vastgesteld, in aansluiting op het standpunt van de Kamer dat
over pilotprojecten voor het debat geen onomkeerbare besluiten worden genomen. Overigens
heeft een groot aantal gemeenten interesse getoond. Zie antwoord op vraag 66.
284 (D66)
89
Hoe wordt kwaliteitstoezicht in de WMO opgenomen?
284
Toezicht door Inspectie voor de Gezondheidszorg is nadrukkelijk gekoppeld aan zorginstellingen.
Dit betekent dat er onder die condities geen rol is voor de IGZ binnen de WMO. Inkoop en
kwaliteitstoezicht worden de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
285 (D66)
Hoe wordt voorkomen dat kleinschalige, zeer gespecialiseerde AWBZ-organisaties, zoals de
dienstverlening aan doven en slechthorenden, onder de WMO 480 contracten moet afsluiten,
zodat deze hulpverlening niet verloren gaat?
285
Zie het antwoord op vraag 216.
286 (D66)
Hoe wordt voorkomen dat de WMO neerkomt op overbodige bureaucratie en een verzwaring van
de administratieve lasten van zowel gemeenten, zorgaanbieders als van mensen met een
beperking? Wederom een regeling met opnieuw een ander indicatieregime en andere
verplichtingen.
286
De WMO wordt gekenmerkt door terughoudendheid bij het stellen van regels en biedt ruimte aan
gemeenten voor een eigen invulling van het beleid. Hoofdlijn is het verantwoorden door
gemeenten van resultaten op de prestatievelden. Het is een verantwoordelijkheid van de
gemeenten om overbodige bureaucratie te voorkomen.
287 (D66)
Zolang registratiesystemen en dossiers niet op een lijn zijn gebracht worden gemeenten en
aanbieders nodeloos op kosten gejaagd en wordt de afstemming en samenwerking bemoeilijkt.
Door een grotere kans op fouten worden risico's genomen. Op welke wijze worden de hiermee
gemoeide kosten en risico's beperkt?
287
Vanuit veldpartijen, zoals welzijnsinstellingen en gemeenten, worden al diverse initiatieven
genomen om registratiesystemen beter op elkaar af te stemmen. Zo ondersteun ik het project
Welzijn Informatievoorziening Lokaal en Landelijk (WILL) waarbij door gemeenten en
welzijnsinstellingen gezamenlijk gewerkt wordt aan een informatiesysteem, waarbij prestaties
vergeleken kunnen worden.
288 (D66)
Monopolies leiden tot schaarste, prijsopdrijving en kwaliteitsverlies. Hoe wordt voorkomen dat in
een gemeente of regio een feitelijk monopolie van een aanbieder of keten ontstaat?
288
In de WMO staat het gemeenten vrij om contracten af te sluiten met aanbieders waar zij zelf
voor kiezen. Ik kan mij voorstellen dat de bevordering van een gevarieerd aanbod voor een
gemeente een overweging vormt bij de voorziening in de zorgvraag.
Voor wat betreft de mogelijke rol van de NMa in deze verwijs ik naar het antwoord op vraag 43.
Het is uiteindelijk aan de NMa om te beoordelen of zij zorgaanbieders binnen de context van de
WMO zal kwalificeren als `ondernemingen', en daar dientengevolge de Mededingingswet op toe
zal passen. Toepassing van de Mededingingswet zou mede het toezicht op fusievorming
omvatten.
90
289 (Christen Unie)
Op welke wijze wordt binnen de WMO omgegaan met grondwettelijk gegarandeerde
toegankelijkheid en borging van kwaliteit van zorg?
289
De AWBZ blijft bestaan. Samen met de Ziekenfondswet (en straks de nieuwe
zorgverzekeringswet) zijn dat uitwerkingen van artikel 22 van de Grondwet. De WMO richt zich
op maatschappelijke ondersteuning. Deze komt tot uitdrukking in de genoemde prestatievelden.
290 (Christen Unie)
Kan worden ingegaan op de kritiek van onder meer de VGN dat het voorstel te weinig
waarborgen heeft om een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke
ondersteuning aan mensen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke en/of communicatieve
handicap te garanderen?
290
De brief van de VGN gaat in op een aantal belangrijke thema's rond de WMO: toename van het
aantal loketten, schaalgrootte voor voorzieningen en expertise, de grens tussen verblijf en
wonen, de maatschappelijke participatie van mensen met een handicap, lokale democratie,
vraagsturing, financiën en de invoeringsdatum. Deze thema's komen allen terug in de vragen die
u hebt gesteld.
Ik stuur een kopie van mijn antwoord op de brief van de VGN naar u toe (kenmerk DBO-CB-U-
2500488).
291 (Christen Unie)
"Er bestaan forse overschrijdingen van het beschikbare budget voor de zorg". Hiertoe worden
maatregelen getroffen. Hoe verhoudt deze zin zich tot wat later in de brief staat, namelijk dat de
WMO geen bezuinigingsmaatregel is? (blz. 1)
291
Het kabinet neemt diverse maatregelen om het kostenniveau in de gezondheidszorg te
beheersen. De WMO is zelf geen bezuinigingsmaatregel, maar maakt wel deel uit van het totaal
aan maatregelen om de kostenstijgingen in de toekomst te beheersen.
292 (Christen Unie)
Welk bedrag wordt bespaard met de invoering van de WMO? (blz. 1)
292
Zie het antwoord op vraag 28.
293 (Christen Unie)
De WMO bestaat uit de Welzijnswet, de Wvg en delen van de AWBZ. Nu zijn dit verschillende
"soorten" wetten, waarin bij de Welzijnswet de gemeenten grote vrijheid wordt verschaft en bij
de Wvg gedetailleerd het voorzieningenniveau wordt voorgeschreven. Wat betekent dit voor het
karakter van de WMO? (blz. 2)
293
De WMO is een optelsom van de huidige Welzijnswet 1994, Wvg en delen van de AWBZ voor
zover het om het domein gaat. Qua aard van de wet gaat de WMO uit van beleidsvrijheid van de
lokale overheid. De wet regelt waarvoor de lokale overheid verantwoordelijk is strikter
beschreven dan in de huidige Welzijnswet maar regelt niet hoe zij dit moet regelen. Wel zal de
WMO enkele `procedurele' eisen aan gemeenten stellen hoe zij het `hoe' verder in moeten vullen.
91
294 (Christen Unie)
Is het kabinet bereid de "verblijf" definitie te verruimen, zodat alle vormen van beschermd wonen
voor mensen met een handicap eronder vallen? Zo neen, waarom niet? (blz. 2)
294
Zie het antwoord op vraag 52.
295 (Christen Unie)
Maatschappelijke ondersteuning vertalen overheden en instellingen nog onvoldoende in hun
beleid". Hoe had dat dan moeten gebeuren? (blz. 4)
295
Overheden en instellingen zijn in het recente verleden te weinig gestimuleerd om er serieus voor
te zorgen dat mensen ook daadwerkelijk de verantwoordelijkheid voor zichzelf of hun naasten
kunnen nemen. Te denken is bijvoorbeeld aan flexibele werktijden, zorgverlof en mogelijkheden
voor vrijwilligerswerk.
296 (Christen Unie)
Hoe draagt de WMO bij aan de omslag naar "zo licht mogelijke vormen van zorg"? (blz. 5)
296
Met de invoering van de WMO beoogt het kabinet dat eerst op lokaal niveau op maat
oplossingen worden gezocht en waar nodig "lichte" ondersteuning wordt geboden. Pas wanneer
dat niet toereikend is en specifieke zorg, bijvoorbeeld vanuit AWBZ en Wet op de Jeugdzorg
noodzakelijk is, kunnen deze zwaardere vormen van zorg worden geïndiceerd.
297 (Christen Unie)
In de brief wordt verwezen naar de situatie in een aantal andere landen. Hoe valt de vergelijking
met de voorgestelde WMO uit in relatie tot andere landen, met andere woorden op welk systeem
uit welk land is het voorgestelde systeem gebaseerd? Wat zijn de ervaringen met dat systeem?
(blz. 6)
297
De WMO is niet specifiek op één systeem gebaseerd. Gekeken is naar mechanismen in andere
landen om de langdurige zorg te regelen. De conclusie van het kabinet is dat de AWBZ in
Nederland een heel goed systeem is dat veel waarborgen heeft. Dit wil ik in stand houden. Om
te voorkomen dat mensen snel een beroep op de AWBZ moeten doen, wil ik een goed systeem
van ondersteuning opzetten. Zo kunnen mensen zo lang mogelijk blijven deelnemen aan de
samenleving. Daar is de WMO voor. De WMO neemt verschillende elementen van de systemen
uit de landen om ons heen over, zonder daarbij voorbij te gaan aan de cultuur en gewoonten in
Nederland.
298 (Christen Unie)
Op basis waarvan wordt verondersteld dat door de ervaringen van gemeenten met de Wvg en de
Welzijnswet gemeenten geen moeite zullen hebben met de dienstverlenende en regisserende
taken bij de uitvoering van de WMO? Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat gemeenten
deze taakverzwaring aankunnen? (blz. 7)
298
Uit evaluaties van de Wvg en de Welzijnswet blijkt dat gemeenten over het algemeen hun
verantwoordelijkheid nemen voor de taken die zij hebben op basis van deze wetten. Uit
onderzoek onder de cliënten van de Wvg blijkt dat ruim 85% tevreden is met het beleid van de
92
gemeente. In het kader van de WMO zal de gemeente steeds meer de rol van regisseur op zich
moeten nemen in plaats van uitvoerder van voorzieningen. Veel gemeenten zijn al met deze
ontwikkelingen aan de gang. In het kader van de voorbereiding op en de implementatie van de
WMO zullen gemeenten hierbij door de Rijksoverheid en de VNG worden ondersteund.
299 (Christen Unie)
Kan worden toegelicht hoe de WMO leidt tot minder onnodige bureaucratie en minder schotten?
Wat vindt het kabinet van de kritiek dat met de WMO juist nieuwe schotten ontstaan? (blz. 8)
299
Zie het antwoord op vraag 34.
300 (Christen Unie)
Bij de ontwikkeling van de uiteindelijke WMO is overleg gevoerd met de betrokken partijen. Is nu
al contact geweest met hen? Zo ja, wat is de uitkomst van deze overleggen? Zo neen, waarom
niet? (blz.9)
300
Bij de ontwikkeling van de contourennota WMO is inderdaad regelmatig overleg gevoerd met
betrokken partijen. Binnenkort worden de overleggen hervat met VNG, cliënten- en
brancheorganisaties. Na de behandeling van de contourennota in de Tweede Kamer zal het
overleg met de verschillende organisaties weer worden hervat.
301 (Christen Unie)
Kan systematische worden toegelicht waaruit de verschillende fasen bestaan van het verdwijnen
van de Welzijnswet en de Wvg, de inwerkingtreding van de WMO en het vervallen van enkele
aanspraken in de AWBZ? (blz. 9 en 21)
301
Zie het antwoord op vraag 136.
302 (Christen Unie)
In de WMO wordt veel nadruk gelegd op ondersteuning vanuit de (sociale) omgeving. Komt er
een vangnet voor mensen van wie de omgeving geen ondersteuning wil c.q. kan bieden?
302
Gemeenten zullen hun beleid en de daarbij te stellen prioriteiten moeten richten op de groep
mensen die niet voor zich zelf kunnen zorgen en die ook geen sociaal netwerk hebben om dat te
doen. Gemeenten geven in het beleid, dat zij maken, invulling aan de prestatievelden. Zij moeten
in hun plannen aangeven hoe zij met deze prestatievelden om denken te gaan en - op een later
moment - wat daarvan terecht is gekomen. Dit uitgangspunt is feitelijk het hart van de nieuwe
wetgeving.
303 (Christen Unie)
Op welke wijze worden de eisen die de 24-uurs economie stelt (waardoor veel mensen meer
gaan werken) gecombineerd met het voorstel hen meer in te zetten in een sociaal netwerk?
303
Zie het antwoord op de vragen 33 en 244.
304 (Christen Unie)
93
Het kabinet wil geen leun-, maar steungedrag. Wat doet het kabinet concreet om dit "steunen"
te stimuleren? Welke mogelijkheden heeft de overheid om de civil society succesvol te laten
werken? (blz. 9)
304
Zie het antwoord op vraag 101.
305 (Christen Unie)
Omarmt het kabinet het idee van de "civil society"niet te makkelijk omdat de overheid vanwege
financiële redenen genoodzaakt is terug te treden.
305
Zoals in het hoofdlijnenakkoord is opgenomen, wil de overheid de eigen verantwoordelijkheid van
burgers stimuleren. Los van de financiële overwegingen heeft het kabinet geconstateerd dat veel
burgers en ook de overheid zelf te hoge verwachtingen hebben gehad over hetgeen de overheid
kan. Dit heeft er toe geleid dat burgers klagen over de kwaliteit van de publieke dienstverlening,
zoals de wachtlijsten in de zorg, de bureaucratie, de regelzucht, etcetera. Daarom wil het kabinet
voor een deel de verantwoordelijkheid weer terug leggen bij burgers en maatschappelijke
organisaties en deze versterken.
306 (Christen Unie)
Is het kabinet van plan op landelijk niveau normen vast te stellen wie in welke situatie in
aanmerking komt voor welke vormen van hulp, begeleiding en voorzieningen?
306
In de WMO wil de Rijksoverheid als wetgever de omvang van het speelveld en de regels
vaststellen. In termen van prestatievelden wordt aangegeven op welk terrein de gemeente beleid
moet voeren en hoe prestaties op dat terrein zichtbaar moeten worden gemaakt. Welke
voorzieningen een gemeente op een prestatieveld wil realiseren en wat daarmee voor welke
doelgroep bereikt moet worden is aan de gemeente om te bepalen, in overleg met betrokkenen.
De WMO wil op die manier aansluiten bij het advies Bevrijdende Kaders van de Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling dat uitgaat van het belang van horizontale bestuurlijke relaties
(gemeente-burgers en gemeenten onderling). Daarom zal het kabinet niet op landelijk niveau
normen vaststellen wie in welke situatie in aanmerking komt voor welke vormen van hulp,
begeleiding en voorzieningen.
307 (Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van het voorstel van Per Saldo om een persoonsgebonden budget voor de
hulp, begeleiding en voorzieningen in de WMO op te nemen? Wat betekent de WMO voor
mensen die gebruik maken van een pgb? (blz. 9)
307
Zie het antwoord op vraag 160.
308 (Christen Unie)
Wat is de reactie van het kabinet op de stelling de gehandicaptenzorg wordt met de WMO-
plannen de "dupe" van ontwikkelingen in de ouderenzorg? Voelt het kabinet ervoor om de zorg
en ondersteuning van mensen met een verstandelijke handicap buiten de werkingssfeer van de
WMO te houden? (blz. 9)
308
Met de WMO beoogt het kabinet voor alle mensen met beperkingen op lokaal niveau een
samenhangende structuur voor maatschappelijke ondersteuning te organiseren. De AWBZ zal
94
zich richten op zware chronische en permanente zorg. Een deel van de groep verstandelijk
gehandicapten zal op basis van een indicatie voor verblijf hun zorg vanuit de AWBZ behouden
(het zogenaamde full package: verblijf met alle functies, die nu in het Besluit Zorgaanspraken zijn
opgenomen).
Dat deel van de groep verstandelijk gehandicapten, dat niet wordt geïndiceerd voor AWBZ-
verblijf zal in de toekomst voor de individuele ondersteunende en activerende begeleiding een
beroep moeten gaan doen op gemeenten. Het gaat dan bijvoorbeeld om begeleiding bij wonen of
het verkrijgen van respijtzorg ter ontlasting van de informele en mantelzorgers. Voor de
dagbesteding (ondersteunende en activerende begeleiding DAG), zullen zij zich moeten wenden
tot de domeinen van SZW (arbeid) en OCW (onderwijs). Vanuit het principe van inclusief beleid
heb ik de verwachting dat voor deze groep de maatschappelijke participatie juist zal worden
bevorderd.
309 (Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van de suggestie van onder andere de MO- groep om prestatie-eisen te
koppelen aan de prestatievelden? (blz. 10)
309
In een systeem van gedecentraliseerde bevoegdheden past het niet om als Rijksoverheid
prestatie-eisen te formuleren. Dit is een eigen verantwoordelijkheid van de gemeente richting
haar burgers en uitvoerende organisaties. De prestatie-eisen kunnen afhankelijk van de lokale
omstandigheden en behoeften ook per gemeente verschillen.
310 (Christen Unie)
Hoe ziet het kabinet de rol van de (nationale) overheid bij het stimuleren van landelijke
organisaties om belangenbehartiging lokaal te organiseren? (blz. 12)
310
Zie het antwoord op vraag 39.
311 (Christen Unie)
Zijn er plannen om de landelijke toegankelijkheid voor bepaalde voorzieningen te verankeren in de
wet, zoals in de huidige Welzijnswet? (blz. 12)
311
Zie het antwoord op vraag 251.
312 (Christen Unie)
Erkent het kabinet het belang van identiteitsgebonden instellingen met een landelijke functie?
Hoe worden deze instellingen in de toekomst gefinancierd? (blz. 12)
312
Zie het antwoord op vraag 46.
313 (Christen Unie)
Wat betekent de constatering dat landelijke (cliënt)organisaties nog niet klaar zijn voor hun rol
bij de uitwerking van de WMO? (blz. 12)
313
In de brief over de WMO van 23 april jl. doel ik op lokale en niet op landelijke
(cliënt)organisaties. Met de zin `Die lokale organisaties zijn er nog niet overal; ze zijn ook niet in
alle opzichten klaar om die rol volwaardig te kunnen spelen' is aangegeven dat er verschillen
bestaan in de mate waarin belangenorganisaties nu op lokaal niveau actief zijn en met de lokale
95
overheid in discussie zijn. Voor sommige lokale organisaties geldt een achterstand in
deskundigheid of informatie over voor de WMO relevante thema's.
314 (Christen Unie)
Voor wie is de vierjaarlijkse rapportage van de WMO bestemd? Welke mogelijkheden biedt die
rapportages burgers om dit beleid te beïnvloeden? (blz. 12)
314
De gemeente heeft de plicht om vierjaarlijks een nota op te stellen waarin zij haar beleid in het
kader van de WMO vastlegt. Op deze manier kunnen burgers en maatschappelijke organisaties
zien welke prestaties de gemeente wil leveren. In de wet zal worden geregeld dat burgers en
maatschappelijke organisaties betrokken worden bij het opstellen van deze nota en de
bijbehorende prestaties. Het college zal verantwoording moeten afleggen over de behaalde
resultaten aan de gemeenteraad.
315 (Christen Unie)
Waarom zal een breed gedragen, meerjarig beleid dat is opgesteld en vastgelegd, bijdragen aan
een vitale, op onderlinge steun gerichte, lokale samenleving? (blz. 12)
315
Voor burgers en maatschappelijke organisaties is het van belang dat de gemeente periodiek
vastlegt op welke wijze zij invulling wil geven aan de prestatievelden van de WMO. Deze
prestatievelden hebben ook betrekking op de wijze waarop het lokale bestuur wil bijdragen aan
het versterken van de "civil society", zoals het ondersteunen van de mantelzorg en het
stimuleren van het vrijwilligerswerk.
316 (Christen Unie)
Op welke wijze worden de waarborgen die met het Wvg-protocol geregeld waren in de WMO
gegarandeerd? (blz. 14)
316
Zie het antwoord op vraag 118.
317 (Christen Unie)
Per wanneer wordt het Wvg-protocol ingetrokken? Komt daarmee geen einde aan de openbare
toetsing en transparantie van de verantwoording van gemeentelijk beleid (blz. 14)?
317
Het Wvg-protocol blijft tot de inwerkingtreding van de WMO van toepassing. Het wetsvoorstel
dat het protocol een wettelijke basis zou kunnen geven wordt zo spoedig mogelijk ingetrokken.
Met de WMO komt er geen einde aan de openbare toetsing en transparantie van de
verantwoording van het gemeentelijk beleid. Integendeel, deze zal worden versterkt. Meer nog
dan in de Wvg moeten gemeenten aan hun burgers zichtbaar maken welk beleid ze voeren op
het gebied van maatschappelijke ondersteuning en welke resultaten ze daarbij hebben behaald
(zie ook het antwoord op vraag 118 en 316).
318 (Christen Unie)
Op welke wijze kan de minister van VWS en de minister van VROM bestuurlijke actie
ondernemen om de samenwerking tussen de verschillende partijen en uitvoerende organisaties
op gang te helpen?
318
96
Wanneer het gaat om samenwerking op het snijvlak van wonen, zorg en welzijn/dienstverlening,
is deze bestuurlijke actie al in gang gezet. Deze acties zijn beschreven in het actieplan wonen en
zorg dat op 5 juli 2004 aan de Kamer is gestuurd. Voorbeeld vormt de regionale aanpak op het
terrein van wonen, zorg en welzijn. In een vijftal proefregio's worden afspraken gemaakt die
voorzien in samenwerking tussen partijen en een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod
voor nu en de middellange termijn. Ook de tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling van VROM en
VWS was ondermeer bedoeld om samenwerking tussen partijen te stimuleren en dat heeft effect
gehad.
Over het algemeen is er sprake van goede samenwerking tussen partijen op lokaal niveau waarbij
men elkaar steeds vaker weet te vinden.
319 (Christen Unie)
"Het kabinet vindt dat beslissingen op het terrein van de AWBZ niet mogen leiden tot het
afwentelen van problemen op gemeenten". Wat zegt het u dat deze angst wel sterk leeft bij
gemeenten? (blz. 14)
319
Ik kan mij voorstellen dat gemeenten met enige argwaan kijken naar de WMO omdat tegelijkertijd
bezuinigingen plaatsvinden binnen de zorg. Ik heb echter in mijn brief van 23 april aangegeven
dat het decentraliseren van nieuwe taken naar gemeenten geen budgettaire reden heeft. Andere
belangrijke redenen zijn dat de verantwoordelijkheden van betrokken partijen duidelijk worden
gedefinieerd en bij de juiste partijen worden neergelegd, zodat de burger weet bij wie hij terecht
moet. Daarnaast wil ik door de verantwoordelijkheid voor bepaalde voorzieningen bij gemeenten
neer te leggen, de bureaucratie verminderen. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid zal ik ook
er op toezien dat gemeenten over voldoende middelen beschikken om de hun toebedeelde taken
te kunnen waarmaken en dat de budgetten voor gemeenten gerelateerd worden aan de
ontwikkelingen in de vraag.
320 (Christen Unie)
Welke concrete afspraken worden met de VNG gemaakt om knelpunten te voorkomen? Op
welke termijn nadat de WMO in werking is wilt u die mogelijke aanpassingen overwegen? (blz.
14)
320
Gemeenten krijgen een adequaat financieel kader en een adequaat bestuurlijk arrangement om
hun regiefunctie waar te maken. Dit laat onverlet dat gemeenten voor de grote uitdaging staan
om deze regiefunctie waar te maken. Dit zal van alle betrokkenen een forse inzet vergen. Het
kabinet is in dat kader vanzelfsprekend steeds bereid tot overleg met de VNG over gebleken
knelpunten bij de uitvoering van de WMO en waar mogelijk haar invloed aan te wenden ter
stimulering van een oplossing.
321 (Christen Unie)
Blijven de huidige gemeenten centrumgemeenten? Verandert er nog iets op dit punt? (blz. 15)
321
Op dit moment zijn op basis van de Welzijnswet 1994 43 gemeenten aangewezen als
centrumgemeente voor de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid. 35 daarvan zijn
ook centrumgemeente voor de vrouwenopvang. Deze gemeenten hebben de
verantwoordelijkheid om in overleg met de regiogemeenten beleid te voeren op deze terreinen.
De middelen worden op dit moment door middel van een specifieke uitkering verstrekt aan de
centrumgemeenten. Ik ben voornemens om het systeem van centrumgemeenten te handhaven,
maar wil wel bezien óf financiering mogelijk is via de (nieuwe) verdeelmaatstaven van het
97
gemeentefonds zonder dat tot kapitaalvernietiging voor de instellingen op de onderhavige
terreinen leidt. Voor deze instellingen blijft ook de landelijke toegankelijkheid gehandhaafd.
322 (Christen Unie)
Deelt het kabinet de mening van het Rfv dat er nu onvoldoende inzicht is in de omvang van de
kosten, die samenhangen met de voorgestelde decentralisatie van taken? Zo ja, waar leidt dat
toe? Zo neen, waarom niet? (blz. 15)
322
Het kabinet is van mening dat er voldoende inzicht is in de omvang van de totale landelijke
kosten die samenhangen met de voorgestelde decentralisatie van taken. Dit inzicht zal de
komende periode door nader onderzoek worden aangescherpt.
Zie verder het antwoord op vraag 28.
323 (Christen Unie)
Hoe beïnvloeden factoren en structuurkenmerken de verdeling van de WMO-gelden? Waar denkt
het kabinet dan concreet aan? (blz. 15)
323
Zie het antwoord op vraag 264.
324 (Christen Unie)
Deelt het kabinet de mening van het Rfv dat het nu nog niet mogelijk is om de uitkering op basis
van passende structuurfondsen via de algemene uitkering te verdelen? (blz. 15)
324
Zie het antwoord op vraag 17.
325 (Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van de suggestie van de Rfv om een gewenningsperiode in te stellen,
waardoor duidelijk wordt hoe gemeenten de uitvoering van de WMO vorm en inhoud kunnen
geven? (blz. 15)
325
Het kabinet is van mening dat financiering via het gemeentefonds de aangewezen weg is. Een
onderscheid in financiering tussen individuele en collectieve voorzieningen is voor het kabinet
niet bespreekbaar. Echter, financiering gedurende een korte periode via een doeluitkering dan wel
oormerking binnen het gemeentefonds wil het kabinet niet bij voorbaat uitsluiten voor de nieuwe
gemeentelijke taken als dat uiteindelijk overeenstemming over de WMO zou bewerkstelligen. Het
kabinet wil in de eindsituatie de WMO middelen via een niet-geoormerkte storting in het
Gemeentefonds te doen overgaan.
Indien besloten wordt om een bepaalde periode de financiering voor de WMO, die uit de AWBZ
worden overgeheveld, te oormerken, dan kan deze periode tevens dienen voor gewenning.
326 (Christen Unie)
Zijn er plannen om een gemeentelijke zorgplicht te formuleren voor een geïntegreerd aanbod van
preventie, dienstverlening, woon en zorgvoorzieningen, waarbij minimumvereisten voor
kwaliteit en rechtsgelijkheid worden vastgesteld (zoals onder meer door de Rfv wordt
voorgesteld)? (blz. 15)
326
Zie het antwoord op vraag 21.
98
327 (Christen Unie)
Is het wenselijk indien de eigen bijdrage van burgers voor dezelfde voorziening per gemeente
gaat verschillen? Worden er voorwaarden gesteld waarmee deze eigen bijdrage kan worden
gemaximeerd? (blz. 15)
327
Het past in de benadering van de WMO dat gemeenten zelf een eigen bijdrage beleid kunnen
voeren. Dit kan er toe leiden dat, naast het voorzieningenpakket, ook de eigen bijdrage per
gemeente kan gaan verschillen.
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
328 (Christen Unie)
Hoe wordt bij de eigen bijdrage rekening gehouden met de inkomenspositie van de cliënten? (blz.
15)
328
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
329 (Christen Unie)
In hoeverre wordt de bijdrage aan het Gemeentefonds voor de WMO aangepast aan veranderde
omstandigheden, zoals de groei van de zorgvraag? (blz. 15)
329
Het kabinet wil nagaan of een objectieve indexatie mogelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van
demografische ontwikkelingen (vergrijzing). Het kabinet zoekt hierbij nadrukkelijk naar een
objectieve factor. Deze indexatie op basis van een objectieve indicator mag geen afbreuk doen
aan de geest van de wet. Het kabinet wil namelijk vasthouden aan het principe van de WMO als
zijnde een domeinwet, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het beleid.
330 (Christen Unie)
Er wordt betwijfeld of kleine gemeenten hun verantwoordelijkheid bij de WMO waar kunnen
maken. Waarom wordt dat aan de inhuur van externen overgelaten en wordt hiervoor geen
voorziening in de wet getroffen? (blz. 16)
330
Zie het antwoord op vraag 203.
331 (Christen Unie)
Kan de ondersteunende rol van de provincie voor het uitvoerende beleid in het kader van de
WMO worden uitgewerkt? (blz. 16)
331
Provincies hebben op basis van de Welzijnswet 1994 een steunfunctietaak, hetgeen betekent
dat zij het uitvoerend werk op lokaal niveau ondersteunen. Provincies bieden vanuit deze taak
ondersteuning aan gemeenten, het particulier initiatief en cliëntenorganisaties. Ik wil dat de
provincies deze taak in het kader van de WMO continueren.
332 (Christen Unie)
Waarop is de verwachting gebaseerd dat gemeenten hun regierol zo organiseren dat succesvolle
activiteiten van zorgaanbieders ook onder de WMO hun weg kunnen vinden? (blz. 16)
---
332
Gemeenten hebben er belang bij om bij de vormgeving van het beleid voor de maatschappelijke
ondersteuning zo goed mogelijk te presteren op de verschillende prestatievelden. Zij zullen dan
ook diensten en producten inkopen van instellingen die over de juiste knowhow beschikken en
een goede prijs/kwaliteitsverhouding hebben. Veel zorgaanbieders hebben inmiddels op basis van
financiering in de AWBZ ruimschoots ervaring opgedaan met verschillende diensten en producten
die straks in het kader van de WMO onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen.
Hoewel de gemeenten de vrijheid hebben om zelf te bepalen bij welke aanbieders zij diensten
c.q. producten afnemen, ligt het voor de hand dat zij gebruik maken van de succesvolle
activiteiten van deze aanbieders.
333 (Christen Unie)
"Er worden geen onomkeerbare stappen gezet voordat de Kamer zich heeft kunnen uitspreken
over de WMO". Worden er al stappen gezet? Zo ja, welke? (blz. 16)
333
Er worden wel voorbereidende stappen gezet, maar geen onomkeerbare. Er zijn in het land
enkele werkconferenties georganiseerd om visie en standpunten uit te wisselen met de
deelnemers: wethouders, gemeentelijke beleidsmakers, maar ook regionale zorgverleners,
cliëntenorganisaties en welzijnsinstellingen. Het ministerie werkt uiteraard aan de nadere
uitwerking van diverse deelaspecten van de contourennota en heeft daarnaast recent - naar
aanleiding van de VNG-reactie op de contourennota - aan de VNG een brief gestuurd met een
aanvulling en nadere verduidelijking van de contourennota (brief d.d. 15 juli 2004, kenmerk
DVVO-U-2498823).
334 (Christen Unie)
Terecht wordt aandacht gevraagd voor de noodzaak dat burgers goed geïnformeerd moeten
worden over waar zij voor zorg en dienstverlening terecht kunnen. Welke taak is daarbij
weggelegd voor uzelf? (blz. 17)
334
Zie het antwoord op vraag 127.
335 (Christen Unie)
Hebt u het idee dat er nog veel meer mogelijkheden voor mantelzorg zijn? Op basis waarvan
wordt die conclusie getrokken?
335
Op dit moment wordt al een zeer belangrijk deel van de zorg aan mensen door mantelzorgers
geboden. Belangrijk is dat het aantal mantelzorgers dat nu "werkzaam" is in de zorg zoveel
mogelijk wordt gehandhaafd. Er zijn geen instrumenten om een schatting te maken van het
aantal mantelzorgers dat er in de toekomst zal zijn. Het noemen van een cijfer is dan ook puur
speculatief. Maatregelen die in het recente verleden zijn genomen en waaraan op dit moment
door het kabinet wordt gewerkt (levensloopregeling) moeten ertoe bijdragen dat veel mensen in
staat en bereid zijn om deze vorm van zorg te verlenen. Op een later moment zal moeten worden
bezien welk resultaat dit in concrete aantallen heeft gehad.
336 (Christen Unie)
Waarom wordt de decentrale aanpak voor de indicatiestelling losgelaten? Is dat een logische
consequentie in relatie tot de decentrale WMO-ontwikkeling?
336
100
Het loslaten van de decentrale, gemeentelijke, verantwoordelijkheid voor de indicatiestelling
AWBZ wordt ingegeven door ontwikkelingen binnen de AWBZ en het belang van indicatiestelling
als poortwachter voor de AWBZ. Bij de AWBZ gaat het om een individueel recht op zorg waarbij
vooraf bepaald moet worden in hoeverre een verzekerde daar in redelijkheid op is aangewezen.
Het CIZ kan de indicatiestelling heel goed decentraal blijven uitvoeren. In de WMO worden
gemeenten verantwoordelijk voor de indicatiestelling.
337 (Christen Unie)
Wat is de consequentie voor de wijzigingen in de AWBZ indien aan bepaalde randvoorwaarden
niet is voldaan, zoals de beschikbaarheid van voldoende woningen in de woonsector? (blz. 24)
337
Zie het antwoord op vraag 145.
338 (Christen Unie)
Een aantal taken uit de AWBZ gaan naar de WMO of naar aangrenzende domeinen. Hoe wordt
voorkomen dat bepaalde taken "tussen" verantwoordelijken komen te vallen, waardoor burgers
er moeilijker of geen aanspraak op kunnen maken? (blz. 24)
338
De WMO is bedoeld om de verantwoordelijkheden van gemeenten op het terrein van
maatschappelijke ondersteuning vast te leggen. Zij zal aangeven wat de rol van de
verantwoordelijke overheden op dit terrein is. Zij biedt geen aanspraken aan individuele burgers.
Voor wat betreft de overdracht van activiteiten uit de AWBZ naar aangrenzende domeinen
arbeid en onderwijs worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht. Voor de genoemde
onderdelen geldt dat juist het aangrenzende domein een logische plek is om de
verantwoordelijkheid onder te brengen.
339 (Christen Unie)
Hoe wordt voorkomen dat mensen plotseling geconfronteerd worden met grote veranderingen in
de zorg? komen? (blz. 24)
339
Voor mensen die in zorg zijn, komt er een zorgvuldig overgangstraject. In het
implementatietraject is aandacht voor een zorgvuldig overgangsregime.
340 (Christen Unie)
In de brief worden verschillende jaartallen genoemd (2006, 2007) waarin verschillende
veranderingen ingaan. Hoe verhouden die zich tot elkaar? (blz. 25)
340
Zie het antwoord op vraag 136.
341 (Christen Unie)
Wanneer kan het verder overhevelen van persoonlijke verzorging en behandeling en verpleging
wel aan de orde komen? (blz. 28)
341
Zoals in het antwoord op vraag 169 is aangegeven vindt het kabinet het verstandig eerst de
ervaringen met de invoering van de Zorgverzekeringswet en de WMO af te wachten. Wel wordt
op dit moment onderzocht welke producten bij de functie persoonlijke verzorging te maken
hebben met lijfsgebonden zorg en welke het karakter hebben van praktische ondersteuning en
beter in het lokale domein passen. Een eventuele aanscherping van de functie persoonlijke
101
verzorging in de AWBZ zou mogelijk al gelijktijdig met de invoering van de WMO kunnen
plaatsvinden.
342 (Christen Unie)
Zijn er plannen om de werking van de WMO te evalueren? Op welke termijn na de
inwerkingtreding? (blz. 28)
342
Er zal een `nulmeting' verricht worden ten behoeve van de WMO. Voor de exacte invulling van
de evaluatie van de WMO wordt in samenwerking met het SCP een plan opgesteld.
343 (SGP)
Welk beeld van de burger heeft het kabinet voor ogen als achterliggende gedachte bij de
voorgestelde systeemwijzingen? Wat zijn de kenmerken van deze burger? Hoe wordt voorkomen
dat een burger die niet voldoet aan deze kenmerken wordt verwaarloosd?
343
Het kabinet heeft daarbij burgers voor ogen die waar mogelijk verantwoordelijkheid nemen om
oplossingen te zoeken voor zichzelf en hun sociale omgeving. Wie daartoe niet in staat is, krijgt
daarbij ondersteuning.
344 (SGP)
Het kabinet spreekt over de steeds hogere verwachtingen die burgers hebben over wat de
overheid kan bieden. Invoering van een nieuw stelsel neemt deze verwachtingen niet
automatisch weg. Op welke manier wordt bevorderd dat de verwachtingen en het gedrag van de
burgers zich aanpassen aan het nieuwe systeem? (blz. 3)
344
Ik ben het met u eens dat de wereld er op 1 januari 2006 als gevolg van de invoering van de
WMO niet ineens heel anders uit zal zien. Dergelijke systeemwijzigingen hebben tijd nodig. In het
implementatietraject zal het bereiken van de benodigde cultuuromslag bij alle partijen en dus ook
bij burgers een belangrijk punt van aandacht zijn. Mede daarom worden ook cliëntenorganisaties
nauw betrokken bij het implementatietraject.
345 (SGP)
Maatwerk in zorg en ondersteuning is belangrijk. Voorzieningen moeten zoveel mogelijk gericht
zijn op de wensen van de burger. Betekent de invoering van de WMO zonder verzekerde rechten
een terugkeer naar een meer aanbodgericht systeem, waarin niet de zorgaanbieder maar de
gemeente bepaalt wat de mogelijke voorzieningen zijn? Welke garanties blijven er voor
ondersteuning die aansluit op de wensen van de burgers? (blz. 7)
345
Het is niet mijn bedoeling om met de WMO terug te keren naar een aanbodgericht systeem.
Integendeel, ik wil juist dat de vraagsturing binnen het systeem van de WMO wordt bevorderd.
Ik wil dan ook bezien in hoeverre de principes van vraaggericht werken zoals deze bijvoorbeeld
gehanteerd zijn bij het project modernisering AWBZ ook bij de uitvoering van de WMO mogelijk
zijn. In de pilots voor de WMO zal hier nadrukkelijk aandacht aan worden besteed.
346 (SGP)
De wijze waarop een gemeente invulling geeft aan de WMO zal verschillen. Hoe wordt
voorkomen dat de verschillen per gemeente te groot worden, zodat het draagvlak wordt
ondermijnd? Is er naast de uitwisseling van goede voorbeelden nog een vorm van toezicht? Hoe
wordt dit toezicht concreet ingevuld? (blz. 7)
102
346
Door benchmarking tussen gemeenten en instellingen en het openbaar maken van de resultaten
hiervan, krijgen burgers de mogelijkheid om de prestaties van hun gemeente te vergelijken met
andere gemeenten. Daarnaast krijgen gemeenten in de WMO ook de verantwoordelijkheid om
zorg te dragen voor de kwaliteit van de voorzieningen. Er zal geen toezicht door de Rijksoverheid
plaatsvinden, omdat dit niet past bij gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. De belangrijkste
vorm van toezicht is de lokale democratie.
347 (SGP)
Wat zijn de gevolgen voor regionaal werkende voorzieningen zoals dagverblijven voor mensen
met een handicap? Hoe wordt voorkomen dat mensen worden belemmerd in hun keuze voor
ondersteuning of begeleiding door een instelling die werkt vanuit een bepaalde identiteit? (blz. 7)
347
Indien de financiering van de dagbesteding wordt overgeheveld naar andere departementen,
zullen de voorzieningen die nu producten aanbieden via productieafspraken met zorgkantoren in
de AWBZ in de toekomst in het domein van arbeid afspraken maken om hun producten te
kunnen aanbieden. Dit geldt ook voor instellingen die werken vanuit een bepaalde identiteit.
Uiteraard kan niet verplicht worden dat de producten van instellingen die nu via de AWBZ
worden gefinancierd, straks ook daadwerkelijk zullen worden afgenomen.
348 (SGP)
Is het in situaties als in de vorige vraag bedoeld en in het algemeen mogelijk om te werken met
een persoonsvolgende financiering?
348
Het is na de overheveling van dagbesteding, aan het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en aan het Ministerie van Onderwijs om te bepalen hoe de financiering van de
dagbesteding wordt vormgegeven.
349 (SGP)
Mogen gemeenten bij de uitvoering van de WMO er ook voor kiezen om bijvoorbeeld
vervoersvoorzieningen of andere ondersteunende diensten uit te besteden aan
vrijwilligersorganisaties met daarbij een vergoeding van de gemaakte onkosten? (blz. 9)
349
Het staat de gemeente vrij om producten en diensten af te nemen van professionele organisaties
óf vrijwilligersorganisaties.
350 (SGP)
Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij de wet uitvoeren. De rijksoverheid is wel
verantwoordelijk voor het systeem van de WMO als geheel. Hoe kan er concreet vorm worden
gegeven aan verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke resultaten? Is het waar dat bij een
gedecentraliseerde en gedifferentieerde uitvoering het erg moeilijk is om vast te stellen wanneer
gemeenten "onder de maat" presteren? Zijn de genoemde criteria niet zodanig algemeen dat deze
aansprakelijkheid zeer marginaal zal zijn? Wie neemt de uiteindelijke beslissingen? (blz. 10)
350
Ik heb vertrouwen in de lokale politiek en democratie. Juist in die dynamiek worden de lokale
beleidsmakers aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor een geïntegreerd
ondersteuningsbeleid voor mensen die dat echt nodig hebben. Lokale beleidsvrijheid betekent dat
103
er verschillen zullen zijn. Deze verschillen moeten we accepteren, maar dat hoeft ook helemaal
niet slecht te zijn. Een gemeente heeft juist de mogelijkheid om tot lokaal maatwerk te komen.
De rijksverantwoordelijkheid betreft de maatschappelijke resultaten van het systeem. Het rijk is
niet verantwoordelijk voor de maatschappelijke resultaten van individuele gemeenten maar
verantwoordelijk als er dezelfde knelpunten worden gesignaleerd in vele gemeenten die
veroorzaakt worden door tekortkomingen in het systeem. De maatschappelijke resultaten van het
systeem zijn gerelateerd aan de beleidsdoelen van de WMO.
351 (SGP)
Er wordt reeds lang gesproken over de één-loketgedachte. Tot op heden is er nog in te veel
gemeenten sprake van slecht op elkaar aangesloten loketten. Op welke wijze wordt invulling
gegeven aan de bevordering van de doelstelling om in elke gemeente één loket te vormen?
Wanneer beschikt elke gemeente over één loket? (blz. 10)
351
Bij een kwart van de gemeenten bestaat er al één loket. Bij de ene gemeente loopt dit loket beter
dan bij de andere. We moeten van de goede voorbeelden leren. Tijdens het implementatietraject
zullen de gemeenten worden ondersteund bij ontwikkeling van één loket. Het is de bedoeling dat
bij de start van de WMO alle gemeenten één loket hebben.
352 (SGP)
Hoe krijgt het primaat van de particuliere organisaties in de praktijk vorm? Aan welke
voorwaarden moet zijn voldaan om vast te stellen dat er geen geschikte particuliere organisaties
zijn? Welke inspanning moet de gemeente hiervoor leveren? (blz. 12)
352
Gemeenten kunnen producten en diensten inkopen bij particuliere organisaties en/of subsidie
verlenen aan particuliere initiatieven. Indien er geen passend aanbod is voor door de gemeente
noodzakelijk geachte diensten en/of producten dan kan de gemeente besluiten om deze
activiteiten zelf uit te voeren. De verwachting is echter dat er op lokaal dan wel regionaal niveau
voldoende aanbod is voor deze voorzieningen.
353 (SGP)
Is het de bedoeling van het kabinet om jaarlijks te rapporteren aan de Kamer hoe de uitvoering
van de WMO in de praktijk verloopt?
364 (PvdA, Groen Links en D66)
Kan worden toegelicht op welke wijze de verantwoording aan de Kamer wordt vormgegeven?
Welke informatie verstrekt het kabinet in haar verantwoording aan de Kamer? Met welke
frequentie zal deze verantwoording plaatsvinden? Hoe worden de effecten van beleid gemeten?
Wie worden daarbij betrokken? Aan welke criteria worden de effecten van beleid getoetst?
Wanneer is het kabinet tevreden over de effecten en wanneer niet? Indien het kabinet niet
tevreden is, welke mogelijkheden staan haar dan nog ter beschikking om in te grijpen?
353 en 364
Jaarlijks zal het kabinet aan de hand van kengetallen rapporteren over de uitvoering van de wet
in de praktijk. Deze rapportage zal qua karakter vergelijkbaar zijn met de huidige jaarlijkse
rapportage over de uitvoering van de WVG. Welke kengetallen dat in de WMO zullen zijn wordt
nog nader uitgewerkt mede afhankelijk van de precieze vormgeving van de prestatievelden. De
effecten van beleid zullen worden getoetst aan de mate waarin de in de brief genoemde
maatschappelijke doelen worden bereikt. In trefwoorden gesteld: verantwoordelijkheid;
solidariteit; participatie; goede zorg en zo weinig mogelijk bureaucratie. Het kabinet is tevreden
als daarin aanwijsbare vooruitgang wordt geboekt. Daarbij wordt gekeken naar het systeem als
geheel. Wanneer een individuele gemeente geen aanwijsbare vooruitgang boekt is dat geen reden
om in te grijpen. Bij ernstige verwaarlozing van de opgedragen taak gelden de normale spelregels
zoals die in de gemeentewet zijn opgenomen. Als zou blijken dat de WMO als `systeem' niet leidt
104
tot het bereiken van de beoogde maatschappelijke doelen, dan is er wel aanleiding tot
heroverweging. Dat zal echter pas na enkele jaren kunnen blijken. In de wet zal daarom voorts
een bepaling worden opgenomen dat de wet na 3 jaar zal worden geëvalueerd.
354 (SGP)
Betekent de opmerking dat het verdelen van het geld voor de WMO zo goed mogelijk moet
aansluiten bij de factoren of structuurkenmerken die kosten veroorzaken dat gemeenten met veel
ouderen of gehandicapten relatief meer geld krijgen voor de WMO dan andere gemeenten? Hoe
gedetailleerd zal deze financieringsstructuur worden? Wordt er bij de verdeling ook rekening
gehouden met de regiofunctie die sommige gemeenten hebben voor ouderen of gehandicapten?
(blz. 15)
354
Zie het antwoord op vraag 264.
355 (SGP)
Komen er centrale normen voor de gemeentelijke eigenbijdrageregelingen? Op welke wijze vindt
er afstemming plaats met de verschuldigde eigen bijdragen voor de AWBZ? (blz. 15)
355
De Tweede Kamer zal middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen bijdrage
WMO worden geïnformeerd.
356 (SGP)
Kan uit de voorgestelde maatregelen worden opgemaakt dat het de doelstelling is om het gat
tussen de potentiële vraag en de vervulde vraag te vergroten, of is het vooral de bedoeling het
systeem zodanig te wijzigen dat het percentage van de vervulde vraag zoveel mogelijk gelijk
blijft? (blz. 18)
356
De voorgestelde maatregelen zijn niet bedoeld om het gat tussen vervulde vraag en potentiële
vraag te vergroten. Geprobeerd wordt om mensen met een potentiële vraag zoveel mogelijk
binnen hun eigen kring oplossingen te laten zoeken of dit met behulp van de ondersteuning van
gemeenten te laten doen.
357 (SGP)
Het kabinet heeft als doelstelling de uitgaven voor de AWBZ als percentage van het BBP niet
verder op te laten lopen. Gezien het genoemde scenario van de hoge extra groei betekent dit
bijna een halvering van het verwachte percentage in 2020. Is deze verwachting realistisch? Kan
per maatregel worden toegelicht welk aandeel van deze halvering eraan is toe te rekenen? (blz.
19 en 20)
357
Deze verwachting is realistisch omdat binnen dit kader van beheerste groei aan kwetsbare
burgers de noodzakelijke zorg geleverd kan worden. Bovendien wordt de groei van de uitgaven
vanwege de demografische ontwikkelingen binnen dit kader opgevangen. De
beheersingsmaatregelen gaan wel tegen dat uitgaven die voorheen door bijvoorbeeld burgers of
door gemeenten werden opgevangen ten laste van de AWBZ worden gebracht. Uiteraard zal het
effect van de maatregelen worden nagegaan. Indien dat onvoldoende is kunnen de maatregelen
worden aangepast.
Op voorhand is niet te zeggen wat het effect is van iedere maatregel of voorbereide maatregel
afzonderlijk. Het betreft grotendeels maatregelen die nog verder moeten worden uitgewerkt.
Over het effect van bij voorbeeld het verhogen van de eigen bijdrage en het boter bij de vis
105
principe is de Kamer bij brief van 7 november 2003 TK 2003-2004, 26631, nr. 60
geïnformeerd. Het betreft in totaal netto 350 miljoen.
358 (SGP)
Betekenen een aantal van de voorgestelde maatregelen niet vooral een verschuiving van de
kosten richting, bijvoorbeeld huursubsidie of Zorgverzekeringswet, zodat de publieke lasten niet
echt verminderen? (blz. 19 en 20)
358
Het is niet de bedoeling van de WMO om het voorzieningenniveau aan te tasten. Wel is het de
bedoeling om via de WMO het bestaande voorzieningenaanbod doelmatiger te organiseren. Dit
gaat gepaard met het verplaatsen van voorzieningen naar met name het gemeentelijk niveau. Het
is vervolgens aan de gemeenten om te bezien op welke wijze zij voorzieningen uit hoofde van de
WMO het best op lokaal niveau kunnen organiseren. Naar de overtuiging van het kabinet kan
door een betere organisatie de groei van de publieke lasten in de toekomst worden beperkt.
359 (SGP)
Is de verwachting dat het goed toepassen van het protocol `gebruikelijke zorg' leidt tot minder
geïndiceerde zorg reëel, als er nu al sprake is van een groot gat tussen de potentiële en de
vervulde zorg?
359
De verwachting dat het goed toepassen van het LVIO-werkdocument `gebruikelijke zorg' zal
leiden tot minder geïndiceerde zorg is gebaseerd op de ervaringen in het eerste jaar. Het
document heeft alleen betrekking op de situatie dat er huisgenoten zijn die kunnen voorzien in
(delen van) de zorgfuncties huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging en ondersteunende
begeleiding. Het goed toepassen van het document zal dus alleen kunnen leiden tot een daling in
de hoeveelheid geïndiceerde zorg voor deze drie functies.
Bij de potentiële zorg gaat het om mensen die gezien hun zorgbehoefte recht zouden hebben op
AWBZ-zorg maar die zich daarvoor niet melden bij het indicatieorgaan. Of dit aantal mensen
meer of minder zal stijgen als gevolg van het goed toepassen van het LVIO-werkdocument
`gebruikelijke zorg' is op voorhand moeilijk te zeggen.
360 (SGP)
Kan het kabinet vanuit de bestaande praktijk of vanuit verwachtingen voor de toekomst
uiteenzetten of de huurprijzen voor woningen in het kader van de verblijfsfunctie op een
vergelijkbaar niveau (zullen) liggen als die voor gewone woningen? Liggen die huurprijzen onder
de bestaande maxima voor het verkrijgen van huursubsidie? (blz. 23)
360
Verwezen wordt naar de antwoorden op de vragen 10 en 241.
361 (SGP)
Wat zijn de plannen van het kabinet betreffende het stellen van financiële grenzen aan de
hoeveelheid zorg die thuis kan worden geboden? (blz. 23)
361
Zie het antwoord op vraag 146.
362 (SGP)
Op welke manier blijft bij overplaatsing van de doventolken naar gemeentelijk niveau de
beschikbaarheid gegarandeerd? (blz. 26)
362
106
Zie het antwoord op vraag 216.
363 (SGP)
Kan er een duidelijk overzicht worden gegeven van de maatregelen, samen met een bijbehorend
tijdpad en de te nemen maatregelen?
Zie het antwoord op vraag 136.
364 (PVDA, Groen Links en D66)
Kan worden toegelicht op welke wijze de verantwoording aan de Kamer wordt vormgegeven?
Welke informatie verstrekt het kabinet in haar verantwoording aan de Kamer? Met welke
frequentie zal deze verantwoording plaatsvinden? Hoe worden de effecten van het beleid
gemeten? Wie wordt daarbij betrokken? Aan welke criteria worden de effecten van het beleid
getoetst? Wanneer is het kabinet tevreden over de effecten en wanneer niet? Indien het kabinet
niet tevreden is, welke mogelijkheden staan haar dan nog ter beschikking om in te grijpen? (blz.
13)
364
Zie het antwoord op vraag 353.
365 (PVDA en Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van het standpunt van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) dat
er nog te veel financiële risico's zitten aan het overhevelen van het budget van de AWBZ naar de
gemeenten c.q. dat het te vroeg is om tot financiering van WMO-taken via het Gemeentefonds
over te gaan? (blz. 15)
365
Zie het antwoord op vraag 17.
366 (PVDA en Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van de suggestie van de Rfv om, totdat de financiële risico's zijn
ondervangen en er aan de voorwaarden is voldaan, over te gaan tot een tijdelijke specifieke
uitkering door het Rijk, zodat de rijksoverheid vooralsnog financieel verantwoordelijk blijft? (blz.
15)
366
Zie het antwoord op vraag 17.
107
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport