Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Lambrechts over de opvang van jongeren in
particuliere en niet erkende opvanghuizen.(2030419290)
1
Heeft u kennisgenomen van de t.v.-uitzending waarin de opvang van jongeren in particuliere
en niet erkende inrichtingen aan de orde wordt gesteld? 1)
Ja, ik heb kennis genomen van genoemde t.v.-uitzending.
2
Is het waar dat er op dit moment een onderzoek plaatsvindt door de Inspectie Jeugdzorg
naar de ontoereikende zorg en mogelijk zelfs mishandeling van jongeren in het particuliere
opvangtehuis St. Difference in Haaksbergen? Wanneer verwacht u de uitkomst hiervan? Kan
de Tweede Kamer van de uitkomst op de hoogte worden gesteld?
De Inspectie voor de Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben een
onderzoek gedaan naar de Stichting Difference. De uitkomst van dit onderzoek hebben zij
mij donderdag 12 augustus jl. aangeboden. Bij brief van 12 augustus heb ik het rapport aan
uw kamer aangeboden.
3
Is het waar dat het wel erkende Orthopedagogisch Zorg Centrum (OZC) Amstelmonde haar
pupillen doorverwijst naar het niet erkende, particuliere, tehuis St. Difference in
Haaksbergen? Is het waar dat St. Difference daarbij functioneert als onderaannemer van het
OZC Amstelmonde? Hoe is dit financieel geregeld?
Er zijn door OZC Amstelmonde productieafspraken gemaakt met het zorgkantoor Noord-
Holland Noord voor het leveren van overbruggingszorg aan een aantal jonge, licht
verstandelijk gehandicapte cliënten met gedragsproblemen, die zich in een
verwaarlozingsituatie bevonden. Hiervoor zijn aanvankelijk wachtlijstmiddelen ingezet en
later financiële middelen op basis van toegelaten plaatsen met een achtervangfunctie.
Deze financiële middelen zijn deels door OZC Amstelmonde ingezet door plaatsen bij de St.
Difference in te kopen. St. Difference fungeert daarmee inderdaad als een soort
onderaannemer van OZC Amstelmonde.
4
Welke andere instanties verwijzen jongeren door naar het opvangtehuis St. Difference? Gaat
het daarbij ook om jongeren die onder toezicht zijn gesteld (OTS) door de rechter en
jongeren die zijn geïndiceerd voor specifieke zorg?
De kinderen die op 12 augustus 2004 bij de Stichting Difference verbleven waren daar
geplaatst via de William Schrikker Stichting, het Leger des Heils, twee Bureaus Jeugdzorg
en verschillende locaties van MEE. Het betrof hier licht verstandelijk gehandicapte jongeren
met een AWBZ-zorg indicatie.
Daarbij ging het ook om kinderen die onder toezicht zijn gesteld.
5
Hoeveel geïndiceerde en OTS-jongeren worden op dit moment opgevangen in andere
soortgelijke particuliere en niet erkende opvangtehuizen? Welke zijn de doorverwijzende
instanties? Welke financiële relaties bestaan er tussen de doorverwijzende instanties en de
niet erkende opvangvoorzieningen?
Over de aantallen kan ik u op dit moment nog geen antwoord geven. Ik heb daarom
zorgkantoren benaderd met de vraag of en hoe vaak AWBZ erkende LVG instellingen
werken met onderaannemers, en heb provincies gevraagd om inzicht te geven in hoeveel
gevallen zij op dit moment in de jeugdzorg werken met nieuwe aanbieders.
Eind september verwacht ik u over de omvang en aard van deze instellingen te kunnen
informeren en daarmee inzicht te kunnen geven in de hoeveelheid aanbieders. Tevens
verwacht ik ook een beeld te krijgen van de hoeveelheid geïndiceerde jongeren, waaronder
jongeren met een ots, die zorg ontvangen van deze nieuwe aanbieders, en van de
doorverwijzers.
Wat de financiële relaties betreft, gaat het, voor zover mij nu bekend, om inkoop van
plaatsen via een flexbudget of via onderaannemerschap. Vanuit de provinciaal gefinancierde
jeugdzorg hebben sommige provincies een flexbudget (soms beheerd door Bureau
Jeugdzorg, soms door de provincie zelf of soms door de zorgaanbieder), waarmee er in
noodgevallen extra plekken kunnen worden ingekocht.
Voor het zogenaamd "onderaannemerschap" zie vraag 9.
6
Hoeveel van deze particuliere, niet erkende opvangtehuizen zijn er inmiddels in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
7
Wie financieren de opvang van deze jongeren in de particuliere, niet erkende tehuizen?
Zie antwoord op vraag 5.
8
Wordt bij opvang in niet erkende tehuizen regelmatig gebruikt gemaakt van de constructie
van "onderaannemerschap"? Hoe gaat dat precies in zijn werk?
Ik heb de indruk dat een aantal erkende instellingen tijdelijk gebruik maakt van niet-erkende
instellingen in situaties waarbij cliënten op de wachtlijst staan en opvang dringend gewenst
is. Het gaat dan bijvoorbeeld om die situaties waarin verblijf in de thuissituatie niet langer
verantwoord is en men in afwachting is van plaatsing in de instelling zelf. Om deze situatie
beter in beeld te krijgen heb ik de zorgkantoren inmiddels schriftelijk verzocht mij vóór 15
september a.s. te informeren over:
- óf en hoe vaak AWBZ erkende LVG instellingen werken met onderaannemers en
hoeveel kinderen daar (gemiddeld) worden geplaatst;
- om welke particuliere instellingen het concreet gaat.
9
Is het waar dat de niet erkende inrichting als "onderaannemer" een veel lager bedrag
ontvangt dan de erkende instelling er zelf voor heeft gekregen? Over welke bedragen gaat
dat? Mag geconcludeerd worden dat het voor een erkende instelling financieel aantrekkelijk
is om naar een goedkope "onderaannemer" te verwijzen?
De erkende instelling maakt productieafspraken met het zorgkantoor en spreekt hierbij
tevens de tarieven voor de te verlenen zorg af. Voor de plaatsing van de lvg kinderen bij de
Stichting Difference is door het zorgkantoor en OZC Amstelmonde gekozen voor het tarief
dat hoorde bij de AWBZ indicatiestelling van deze kinderen. De indicatie was: zeer
intensieve behandeling en het daarbij behorende tarief: 207,-- per kind per dag. De
Stichting Difference in Haaksbergen ontving 128,-- per kind. Het verschil van 79,- kon
OZC Amstelmonde naar eigen inzicht binnen de zorg inzetten. In dit geval heeft het OZC
ondersteuning van een orthopedagoog (voor het opstellen van begeleidingsplannen),
maatschappelijk werk (onderhouden relatie met de ouders) en managementondersteuning (in
crisissituaties en in de vorm van intervisie) geleverd aan Difference ten behoeve van de
kinderen die zij daar tijdelijk plaatsten.
Overigens is door het CTG aan het zorgkantoor en OZC om opheldering gevraagd. Inmiddels
hebben het zorgkantoor en OZC informatie over de financiële afspraak aan het CTG
afgegeven. Het CTG heeft mij inmiddels meegedeeld in deze situatie geen reden te zien voor
een vervolgactie.
10
Kan op dit moment iedereen zomaar een particulier opvangtehuis voor jeugdigen beginnen?
Deelt u het standpunt dat het nodig is dat er kwaliteitseisen gesteld gaan worden aan een
opvangvoorziening die kinderen moet opvangen die geïndiceerd zijn voor zorg?
Onder de wet op de Jeugdzorg zijn de provincies verantwoordelijk voor de jeugdzorg en zij
kunnen zelf bepalen met welke aanbieders zij een subsidierelatie aan gaan. Als de provincies
met nieuwe zorgaanbieders willen gaan werken, waarmee in het verleden nog geen contact
is geweest, moeten zij zich ervan vergewissen dat het verantwoord is daar kinderen te
plaatsen. Omdat ik dit van groot belang vind, heb ik aan de provincies gevraagd mij te
informeren hoe zij vooraf de kwaliteit van nieuwe aanbieders toetsen.
Particuliere opvangtehuizen voor jeugdigen kunnen alleen kinderen opvangen die geïndiceerd
zijn voor AWBZ-zorg als zij onder de AWBZ zijn toegelaten, of indien zij als onderaannemer
functioneren van een erkende AWBZ-instelling. In dat geval gelden, zowel voor de erkende
instelling als voor de niet erkende instelling, dezelfde kwaliteitseisen.
11
Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden zorg in de particuliere, niet
erkende inrichtingen?
Onder de AWBZ is en blijft de toegelaten instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van
zorg door onderaannemers.
Onder de wet op de Jeugdzorg zijn de instellingen zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit
van de geleverde zorg. De provincie, als financier, zou zich er echter ook van moeten
vergewissen dat de zorg die wordt ingekocht voldoende van kwaliteit is.
12
Hoe is het toezicht geregeld? Wat is de rol van de Inspectie Jeugdzorg waar het gaat om
toezicht op de zorg geboden in niet erkende inrichtingen/opvangtehuizen. In hoeverre
verschilt het toezicht op de zorg in erkende inrichtingen met het toezicht op de zorg in niet
erkende inrichtingen? Hoe kan in alle gevallen effectief toezicht gegarandeerd worden?
De Inspectie voor de Jeugdzorg kan op eigen initiatief of op initiatief van de provincie bij alle
aanbieders waar de provincie een subsidierelatie mee heeft of waarvoor het bureau
jeugdzorg heeft geïndiceerd, toezicht houden. Onder de wet op de Jeugdzorg is er geen
verschil tussen toegelaten en niet toegelaten instelling.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt eveneens autonoom toezicht op de
kwaliteit van de zorg van de toegelaten instelling. Een bijzondere taak in dit toezicht heeft
de IGZ op grond van art. 63 van BOPZ, namelijk: "te waken voor de op het terrein van de
volksgezondheid betrekking hebbende belangen van alle personen wier geestvermogens zijn
gestoord. Zij zien deswege toe op een verantwoorde behandeling, verpleging, verzorging en
bejegening van deze personen". Het betreft hier zorg die aan geestelijke gezondheidszorg
cliënten en/of verstandelijk gehandicapten wordt verleend, óók als deze zorg wordt verleend
in een niet AWBZ toegelaten instelling.
Afhankelijk van de uitkomsten van de inventarisatie, die ik momenteel doe onder provincies
en zorgkantoren, wil ik bekijken hoe de startprocedure voor en het toezicht op deze nieuwe
aanbieders/particuliere instellingen goed geregeld kan worden.
13
Wie is momenteel verantwoordelijk voor het toezicht op de zorg voor jongeren die
gefinancierd wordt met middelen uit het provinciale budget, wie voor het toezicht op de
zorg voor jongeren voor wie de zorg gefinancierd wordt door justitie, en wie voor het
toezicht op de zorg voor jongeren waarvan de kosten voor rekening komen van de
zorgverzekeraar? Wie van de formeel verantwoordelijke toezichthouders houdt ook
daadwerkelijke fysiek toezicht op de zorg in de particuliere, niet erkende inrichtingen?
De Inspectie voor de Jeugdzorg is verantwoordelijk voor toezicht op alle aanbieders waar de
provincie een subsidierelatie mee heeft of waarvoor het bureau jeugdzorg heeft geïndiceerd.
Tevens is zij verantwoordelijk voor het toezicht op de justitiële jeugdinrichtingen, die
gefinancierd worden door justitie.
Voor het toezicht op de AWBZ-instellingen, gefinancierd door de zorgkantoren, is de
Inspectie voor de Gezondheidszorg verantwoordelijk.
Beide inspecties kunnen ook fysiek toezicht houden op particuliere, niet erkende instellingen
als daar kinderen vanuit de provinciaal gefinancierde jeugdzorg (IJZ), danwel vanuit de
AWBZ gefinancierde zorg (IGZ) verblijven.
14
Is het waar dat ouders en de betreffende jongeren zelf in veel gevallen niet op de hoogte zijn
gebracht van het feit dat zij te maken hebben met een particuliere, niet erkende inrichting?
Wat vindt u van die situatie? Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat betreffende ouders en
jongeren tijdig en volledig worden voorgelicht? Waar kunnen ouders met hun klachten
terecht?
Dat is mij niet bekend.
In geval van AWBZ-zorg hebben de erkende instelling en de plaatsende instanties tot taak
ouders/voogden en/of jongeren om toestemming te vragen. Uit informatie die ik hierover bij
enkele, plaatsende en erkende, instellingen heb ingewonnen, heb ik de indruk gekregen dat
zowel ouders/voogden, jongeren als plaatsende instanties op de hoogte zijn van de tijdelijke
plaatsing in de (niet-erkende) particuliere instelling.
Bij de jeugdzorg is er geen sprake van erkende en niet erkende instellingen. Wel kan er
sprake zijn van nieuwe zorgaanbieders (in tegenstelling tot reeds bestaande zorgaanbieders).
Onder de wet op de Jeugdzorg zijn de provincies verantwoordelijk voor de jeugdzorg en zij
kunnen zelf bepalen met welke aanbieders zij een subsidierelatie aan gaan. Als de provincies
met nieuwe zorgaanbieders willen gaan werken, waarmee in het verleden nog geen contact
is geweest, moeten zij zich ervan vergewissen dat het verantwoord is daar kinderen te
plaatsen.
Zowel in geval van zorg bij een reeds bestaande zorgaanbieders als in geval van zorg bij een
nieuwe zorgaanbieder wordt door bureau jeugdzorg aan ouders en jongeren kenbaar
gemaakt bij welke zorgaanbieder zij terecht kunnen.
Zowel in het geval van AWBZ-zorg, als in het geval van jeugdzorg vind ik dat ouders erop
moeten kunnen vertrouwen dat wanneer hun kind ergens geplaatst wordt, dat gebeurt bij
een zorgaanbieder die de kwaliteit van zorg biedt die het kind nodig heeft. Hierbij zou het
niet uit moeten maken of het wat betreft de AWBZ-zorg om een erkende of een niet erkende
instelling, of wat betreft de jeugdzorg om een reeds bestaande of een nieuwe zorgaanbieder
gaat.
Ouders kunnen met hun klachten terecht bij de erkende instelling, de plaatsende instantie of
bij bureau jeugdzorg.
15
Wat is de oorzaak dat steeds meer jongeren worden verwezen naar particuliere, niet
erkende instellingen? Moet de oorzaak gezocht worden in de oplopende wachtlijsten? Hoe
ontwikkelen de wachtlijsten zich op dit moment? Waarom wordt met de beschikbare
middelen de opvangcapaciteit van de bestaande voorzieningen niet uitgebreid in plaats van
uit te wijken naar goedkope niet erkende opvangvoorzieningen die de noodzakelijke zorg
veelal niet kunnen geven? In hoeverre speelt het financiële voordeel van goedkoper
"onderaannemerschap" een rol bij het doorverwijzen naar particuliere/niet erkende
instellingen? Wordt hier misbruik gemaakt van zorg en premiegelden?
Jongeren worden na indicatiestelling voor de AWBZ niet doorverwezen naar particuliere niet
erkende instellingen, maar kunnen met hun indicatie aankloppen bij een erkende instelling.
De instellingen proberen deze jongeren vervolgens te plaatsen, maar als dit niet mogelijk is
dan zullen zij in noodsituaties, al dan niet door bemiddeling van het zorgkantoor, een zo
goed mogelijke tijdelijke opvang realiseren. Dit in afwachting van een definitieve plaatsing.
Deze instelling kan in een dergelijke situatie een particuliere, niet erkende onderaannemer
betrekken in de levering van de zorg. Dit is legaal, mits de erkende instelling hiervoor een
vergunning heeft verkregen op grond van artikel 6 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.
Er kan niet gesproken worden van het feit dat er misbruik gemaakt wordt van zorg en
premiegelden. Ik heb geen aanwijzingen dat een verschil in tarief een rol speelt bij het
doorverwijzen naar niet-erkende particuliere instelling. De niet erkende instellingen worden
vooral benut om snel de beschikking te hebben over extra capaciteit. Dit hoeft geen
negatieve ontwikkeling te zijn, mits de kwaliteit van het zorgaanbod voldoende is.
Vanuit de jeugdzorg wordt er beperkt gebruik gemaakt van nieuwe aanbieders. Waar gebruik
gemaakt wordt van nieuwe aanbieders is dat vanuit een flexbudget bij bureau jeugdzorg. Dit
flexbudget kan bureau jeugdzorg gebruiken om in urgente gevallen snel een oplossing te
bieden.
Om antwoord te geven op uw vragen omtrent de wachtlijsten het volgende.
De wachtlijsten in de gehandicaptenzorg laten nog steeds geen substantiële afname zien
(stand 1-1-2004, bron: Jaarbeeld Zorg 2003). De cijfers laten zien dat de wachtlijsten voor
het overgrote deel (60%) betrekking hebben op aanvragen van redelijk "lichte" zorg voor
jeugdigen. Dit stijgingstempo is hoger dan voor de verstandelijke gehandicaptensector als
geheel. Hieruit zou men kunnen afleiden dat er sprake is van een aanzuigende werking, o.a.
vanuit de jeugdzorg (kinderen met een IQ hoger dan 70/75).
De afgelopen jaren is de capaciteit van de opvang voor licht verstandelijk gehandicapte
jongeren toegenomen. In 2003 is de capaciteit zelfs met 315 plaatsen toegenomen (van
2.467 plaatsen naar 2.782 plaatsen) en in 2004 zijn er opnieuw afspraken gemaakt voor
110 extra plaatsen. Sinds de introductie van de wachtlijstaanpak in 2000 is er ruim 60
miljoen extra in de LVG sector geïnvesteerd. Dit komt overeen met een groei van 47% in de
periode 2000-2003. Dit is deels geïnvesteerd in extra capaciteit, maar ook veel in
ambulante zorg.
De problematiek van de wachtlijsten speelt niet alleen bij de "lichte" zorg, maar bestaat ook
ten aanzien van ernstig gedragsgestoorde jeugdigen die intensieve zorg nodig hebben. Deze
problematiek doet zich voor op het grensvlak van de verschillende sectoren: jeugdzorg,
jeugd-ggz, justitiële inrichtingen en de zorg voor licht-verstandelijk gehandicapten. In ons
standpunt naar aanleiding van het advies van de werkgroep Optimalisering zorgaanbod voor
ernstig gedragsgestoorde jeugdigen dat op 1 juli jl. aan de uw kamer is aangeboden, gaan
we uitvoeriger op deze problematiek in.
1) Netwerk, 3 augustus jl.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport