Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZ Toespraak: De verhouding België-Neder land in de nieuwe Europese Unie

Geachte collega, geachte aanwezigen, dames en heren,

U verwacht van mij vandaag een positief verhaal over de relatie tussen Nederland en België; ik zal dus beginnen met het eerste goede nieuws. Wetenschappelijk onderzoek toont het namelijk aan - de trend is onomkeerbaar; dames en heren, de Belgenmop sterft uit.  En volgens de taaldeskundigen geldt hetzelfde in België voor de Hollandermop.

Het zou natuurlijk spijtig zijn wanneer er in onze bilaterale relatie voor humor geen plaats meer zou zijn. Maar het verdwijnen van deze specifieke vorm van humor is positief: het geeft immers aan dat Belgen en Nederlanders elkaar niet langer geschikt vinden als object van hun spot. Blijkbaar beginnen we elkaar gewoon te vinden. Ik ben geen socioloog, maar er zijn mensen die als verklaring hiervoor hanteren dat de Nederlanders steeds minder last hebben van het opgeheven vingertje dat hen in de ogen van veel Belgen soms onuitstaanbaar maakte. En volgens deze theorie maakt Belgische bescheidenheid juist plaats voor een gezond Belgisch zelfbewustzijn. Misschien zijn de Belgen Nederlandser en de Nederlanders Belgischer geworden.

Het verdwijnen van onze grappen over en weer duidt dus op een normalisering van onze relatie. En dat werd tijd. Want iedereen die de ontwikkelingen in de EU volgt weet dat wij elkaar in de toekomst hard nodig zullen hebben, zowel in politiek, cultureel als economisch opzicht.

Dat brengt mij bij de centrale vraag van vandaag: wat is de plaats van landen als België en Nederland in de nieuwe Unie van 25 lidstaten en op welke manier zouden wij kunnen samenwerken? Ik kijk hierbij ook nadrukkelijk in de richting van ambassadeur Graff van Luxemburg. Want in deze bredere vraagstelling ligt natuurlijk ook de vraag besloten in hoeverre de Benelux ons in de nieuwe Unie van dienst kan zijn. Hebben wij behoefte aan een "relance Béneluxoise"?

Dames en heren,

In november 2002 heb ik vrijwel dezelfde vraagstelling behandeld in een toespraak ter viering van het 25-jarige bestaan van de Nederlands-Belgisch-Luxemburgse vereniging.

Ik heb destijds getracht twee mythes tegelijk door te prikken, die beide verband hielden met het perspectief van een zich uitbreidende Unie. De eerste mythe is dat er een vaste groep van grote lidstaten zou ontstaan die in staat is op een coherente manier doelstellingen dwingend op te leggen aan de rest van de Unie. De tweede mythe is dat de kleinere lidstaten op hun beurt in staat zouden zijn met gesloten rangen of in regionale allianties een succesvol machtsblok te vormen tegen de grote broers.

Waarom waren dit in mijn ogen mythes? Kort samengevat: in de ervaring die wij de afgelopen decennia met elkaar hebben opgedaan ligt het empirisch bewijs besloten dat noch de grootste lidstaten, noch de kleinere lidstaten onderling daadwerkelijk een consensus kunnen bereiken die zo stevig en duurzaam is, en zoveel intrinsiek gewicht vertegenwoordigt, dat zij de EU-besluitvorming permanent naar hun hand kunnen zetten.

In plaats daarvan, zo luidde mijn inschatting, zou het onderhandelingsspel in de Unie worden gedomineerd door wisselende coalities. Coalities waarvan vorm en samenstelling zouden veranderen als de zandbanken van de Noordzee. Tegelijkertijd constateerde ik dat binnen dit verhevigde bilateralisme een rol is weggelegd voor een meer duurzaam verband als de Benelux - niet voor niets krijgt de Benelux een speciale vermelding in het constitutioneel verdrag. Voor de Benelux blijft gelden dat het totaal meer is dan de som der delen.  En daarvan moeten wij profiteren.

Welnu, waar staan Nederland en België - waar staat de Benelux  - nu precies temidden van het Europese en internationale krachtenveld? Een tour d'horizon langs de beleidsterreinen die voor onze landen van belang zijn geeft ons misschien wat houvast voor de toekomst.

Om te beginnen, de institutionele ontwikkeling van de Europese Unie: traditioneel een terrein waarop de Benelux vruchtbaar samenwerkt. Kijken we naar de totstandkoming van het nieuwe constitutioneel verdrag, dan valt op dat de Benelux inderdaad succesvol is geweest; ons gezamenlijk memorandum vormde het richtpunt voor een coalitie van gelijkgezinde landen. Deze landen verdedigden tot in de eindfase van de Conventie de communautaire methode. Deze eensgezindheid heeft tastbare resultaten opgeleverd: de positie van de Commissie en het Europees Parlement is geconsolideerd en op sommige punten zelfs versterkt, de rol van de voorzitter van de Europese Raad is aan duidelijke criteria gebonden, en het evenwicht tussen de diverse EU-instellingen is daarmee behouden gebleven.

Het bijeenhouden van een coalitie van negentien landen bleek overigens een bijzonder moeilijke opgave; tegen het einde van de Conventie werden al scheuren zichtbaar tussen de Benelux en andere partners. En na afloop van de Conventie werd ook de Benelux-samenwerking zelf brozer. Dit is geen verwijt, maar een wel een nuchtere constatering.

De economie: traditioneel wordt van Nederland gezegd dat het een voorstander is van vrijhandel, terwijl België juist tot protectionisme geneigd zou zijn. De werkelijkheid is minder zwart-wit. Wel zijn de afgelopen jaren opvallend veel pogingen mislukt om te komen tot strategische partnerschappen tussen Belgische en Nederlandse bedrijven. Commentatoren zoeken de oorzaak daarvoor al dan niet terecht in culturele verschillen. Gelukkig zijn er ook positieve voorbeelden. Zij vormen het bewijs dat culturele verschillen tussen Belgen en Nederlanders geen obstakel hoeven te zijn voor samenwerkingsverbanden die onze beider economieën ten goede zouden komen.

Het Europees veiligheidsbeleid, de NAVO, de transatlantische relatie en de kwestie-Irak: over dit samenstel van thema's ontstond in de Veiligheidsraad, de NAVO en de Europese Unie in 2003 grote verdeeldheid. Vaak stonden Nederland enerzijds en België en Luxemburg anderzijds tegenover elkaar.

Voor iedereen die de politieke Benelux-samenwerking een warm hart toedraagt was deze episode teleurstellend. Nu ben ik van nature een optimist. Dus zie ik deze episode vooral als een aansporing om beter ons best te doen. En als ik mij niet vergis is daarvoor ook bij alle partners voldoende politieke wil aanwezig.

Zo wordt de samenwerking op het terrein van justitie en binnenlandse zaken steeds nauwer. Ik noem in dat verband de Hazeldonk-samenwerking van de Benelux en Frankrijk tegen drugshandel. En zo willen wij met een Schengen-III verdrag de politiesamenwerking tussen de Benelux-landen, Duitsland en Oostenrijk op een hoger plan brengen.

Ook op de gevoelige buitenlandspolitieke dossiers zijn de rangen der EU-partners, inclusief die der Benelux-partners, al weer gesloten. Zo kan Irak rekenen op de eensgezinde steun van de EU bij de wederopbouw en het politieke proces. Onze beide landen werken bovendien hard om de Europese defensie-capaciteiten te versterken. Nederland zal deelnemen aan één of twee "EU battle groups" en draagt bij aan de nieuwe Europese gendarmerie.

Enkele andere externe thema's. Zo voelen onze beide landen zich nauw betrokken bij de ontwikkelingen in Afrika. Onze regeringen hebben daarom enige tijd geleden afgesproken om Afrika in onze samenwerking speciale aandacht te geven. Inmiddels heeft zich dit gematerialiseerd. Zeker ten aanzien van de Grote Meren werken wij bijzonder intensief samen. Dit geldt voor zowel de politiek als voor de ontwikkelingssamenwerking.

Ten opzichte van Azië zou de Benelux zich mijns inziens ook vaker in gezamenlijkheid kunnen presenteren. Voor Aziatische bedrijven vormt onze regio bovendien een uitstekende uitvalbasis naar de Europese interne markt. En waarom zouden wij dat niet meer benadrukken?

Dames en heren,

België en Nederland waren het de afgelopen decennia niet van nature altijd met elkaar eens, maar de vraag is of dat ook per se zou moeten. Het Frans-Duitse voorbeeld toont aan dat uit these en antithese een synthese kan groeien die de hele Unie ten goede komt. De Benelux legt weliswaar minder gewicht in de schaal, maar kan wel uitstekend een brugfunctie vervullen.

Dat Nederland veel ziet in samenwerking met België en Luxemburg wordt onderstreept in de begroting voor het jaar 2005 van mijn departement. Onder de noemer "na te streven resultaten" valt te lezen: "Intensivering van de Benelux-samenwerking alsook de betrekkingen met de grote lidstaten; versterking (grensoverschrijdende) bilaterale samenwerking met buurlanden België en Duitsland."

Aannemende dat ook de Belgische regering interesse heeft in meer samenwerking, kan ik mij voorstellen dat collega De Gucht en ik de komende tijd verdere afspraken maken om die versterking gestalte te geven. Wij zullen het ook in de toekomst niet altijd eens zijn, maar wij moeten elkaar in ieder geval de kans geven om het eens te zijn. Daarom zou ik hierbij willen pleiten voor:

De verdere intensivering van overleg tussen de Benelux-landen op alle niveau's  - tussen de hoofdsteden en tussen onze diplomatieke posten in derde landen, op al die dossiers die zich daar voor lenen.

Doorgaan met, en intensivering van, de wederzijdse detachering van ambtenaren; wij hebben tot nu toe een goede ervaring op gedaan met onze detacheringen in Brussel en zijn bijzonder blij met de kwaliteit van de collega's die ons door het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken ter beschikking zijn gesteld.

En tot slot, dames en heren, het creëren van een Belgisch-Nederlandse voetbalcompetitie - zoals dat in het ijshockey al is gebeurd.

Dat laatste is niet mijn interpretatie van een Hollandermop. En ik weet ook wel dat het niet aan een minister van buitenlandse zaken is om zich te bemoeien met de sport, laat staan met Koning Voetbal. Toch zit er een serieuze kant aan dit laatste idee: onze samenwerking zal pas echt tegen een stootje bestand zijn wanneer zij gefundeerd is in een meer gemeenschappelijke kijk op de wereld. Te vaak zijn wij onnodig verdeeld - teveel met onszelf bezig. Stelt u zich eens een competitie voor met wedstrijden als Club Brugge tegen Ajax, Feyenoord tegen Anderlecht, FC Antwerp tegen PSV, en "Le Standard" tegen FC Utrecht. Een dergelijke competitie zou spannender zijn en kwalitatief hoogwaardiger. De clubs zouden bovendien meer mogelijkheden krijgen om zich te verweren tegen rijke clubs in grotere competities elders in Europa. Maar belangrijker nog - het zou onze bevolking in de verleiding kunnen brengen wat meer belangstelling voor elkaar te hebben. Iets dergelijks zou ook het geval kunnen zijn wanneer bijvoorbeeld de Ronde van Vlaanderen eens het Nederlands grondgebied zou aandoen - zoals dat met de Tour de France al is gebeurd. Hoe het ook zij - naast literatuur, muziek, theater en andere kunstvormen, kan ook de sport een nuttige bijdrage leveren aan het verbreden van onze horizonten. Met Euro 2000 en de uitwisseling van scheidsrechters is wat dat betreft tussen Nederland en België al een mooi precedent geschapen.

Ziet u het idee van een Belgisch-Nederlandse voetbalcompetitie als een metafoor voor versterkte samenwerking in Benelux-kader. Wanneer wij bereid zijn om:

wat meer water bij de nationale wijn te doen en iets vaker begrip voor elkaar te hebben,

in een vroeg stadium te overleggen over mogelijkheden voor coalities,

wat meer belangstelling hebben voor elkaar,

en wanneer er in onze samenwerking ruimte blijft voor humor,

dan zou het kunnen zijn dat de mooiste jaren van de samenwerking in onze bilaterale relatie en de Benelux nog voor ons liggen  - en dat een van onze beide landen het wereldkampioenschap voetbal eens zal kunnen vieren.

Ik dank u voor uw aandacht.


---