Openbaar Ministerie

Persberichten
Arrondissementsparket Arnhem, 4 oktober 2004


Eis officier van justitie in zaak Erik O.

Het Openbaar Ministerie heeft vandaag in de zaak tegen Erik O. een straf van 6 maanden militaire detentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur geëist. In het requisitoir heeft de officier van justitie onder meer het volgende naar voren gebracht.

Bewezen
Het OM vindt bewezen dat de verdachte op 27 december 2003 in Irak een schot heeft gelost waardoor een Irakese burger werd gedood. Deze burger was per auto op weg naar huis om medicijnen te brengen en moest vanwege de wegblokkade wachten. Deze burger was dus, anders dan vaak in de pers is gesuggereerd, géén plunderaar.
De verdachte mocht dit schot volgens het OM niet lossen omdat er -en dat is een cruciaal punt- volgens het OM geen sprake was van dreiging. Door aldus te handelen heeft verdachte zich volgens het OM schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet opvolgen van een dienstvoorschrift tengevolge waarvan de Irakese burger is overleden.

Straf
Bij de vaststelling van de eis heeft het OM enerzijds rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit en de ernstige, onomkeerbare gevolgen ervan, namelijk de dood van een onschuldige Irakese burger. Daarbij is ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte een ervaren militair en schutter is.
Anderzijds is rekening gehouden met het feit dat verdachte onder vaak moeilijke omstandigheden zijn werk in Irak moest doen. Het OM heeft er bovendien rekening mee gehouden dat verdachte heeft geleden onder de publicitaire ophef die over deze strafzaak is ontstaan.

Breed onderzoek
Vlak na het incident rees de verdenking dat er opzettelijk een schot was afgegeven waardoor een burger was gedood, terwijl er feitelijk gezien geen sprake leek te zijn van een dreigende situatie. Daarom werd, zoals in zon situatie gebruikelijk, een breed onderzoek ingesteld waarin alle opties zijn onderzocht door de Koninklijke Marechaussee (Kmar). Na het uitvoerige onderzoek van de Kmar is het OM gebleken dat het opzettelijk niet opvolgen van een dienstvoorschrift tengevolge waarvan iemand is overleden (een strafbaar feit dat is strafbaar gesteld in art. 136 van het Wetboek van Militair Strafrecht), het beste past bij wat er feitelijk gebeurd is op 27 december 2003 en ook bewezen kan worden. Daarom is ervoor gekozen de dagvaarding op dit artikel toe te spitsen.

Aanhouding
Het OM heeft in het requisitoir ook uitgelegd waarom de verdachte na het schietincident werd aangehouden.
Na het schietincident was duidelijk:
a. dat er een concrete verdenking was dat over grote afstand gericht was geschoten zonder directe aanleiding, waardoor een burger dodelijk in de rug werd getroffen;
b. dat onderzoek naar de gang van zaken nodig was; c. en dat de verdachte de leidinggevende was van diverse getuigen in deze zaak; verdachte kon dus niet in de buurt van die getuigen blijven.
Deze omstandigheden hebben het OM ertoe gebracht de verdachte aan te houden, in het belang van het onderzoek. Verdachte is na zijn aanhouding naar Nederland overgebracht. Dat is vaker gebeurd in een uitzendgebied: bij een verdenking van een ernstig strafbaar feit wordt de verdachte zo spoedig mogelijk overgebracht naar Nederland en in Nederland in verzekering gesteld. Zo worden alle aan verdachte toekomende rechten veiliggesteld. Een aanhouding in het uitzendgebied levert bovendien veel praktische problemen op met betrekking tot bijvoorbeeld een plaats van detentie, rechtsbijstand en toetsing door een rechter van de vrijheidsbeneming.

De aanhouding is in Nederland door de rechter-commissaris (RC) getoetst en rechtmatig bevonden. Een aantal dagen later vond de RC onvoldoende gronden aanwezig om de verdachte in bewaring te stellen.

Arnhem, 4 oktober 2004