Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 4420
Uw brief Ons kenmerk
W&B/URP/04/63915
Onderwerp Datum
Vragen n.a.v. brief van de minister van SZW 4 oktober 2004
d.d. 8 juni 2004 over het Inkomens Panel
Onderzoek van het CBS (29200 XV, nr. 91)
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft naar aanleiding van mijn brief
d.d. 8 juni 2004 over het Inkomens Panel Onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek (29
200 XV, nr. 91) vragen gesteld aan het kabinet. Hieronder volgt de beantwoording hiervan.
Vragen CDA-fractie
Vraag 1.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: minister) refereert in zijn brief aan een
voorgestelde nieuwe regeling: "De door het kabinet voorgestelde nieuwe regeling voor
kinderalimentatie is bedoeld om hier verbetering in te brengen". Kan de minister de status en de
inhoud van dit voorstel aangeven?
Antwoord 1.
Op 18 maart jl. is het wetsvoorstel herziening kinderalimentatiestelsel (Kamerstukken II,
2003-2004, 29480) bij Uw Kamer ingediend. Naar aanleiding van het hoofdlijnendebat van
27 mei jl. hebben de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bij brief van 28 juni jl. 1 de bereidheid uitgesproken om in overleg met de
Kamer het voorstel aan te passen en de Kamer verzocht verslag uit te brengen over het
wetsvoorstel teneinde op basis daarvan te kunnen beoordelen welke wijzigingen in het
wetsvoorstel aangewezen zijn. Inmiddels heeft de vaste commissie voor Justitie vragen
voorgelegd in reactie op de brief van 28 juni jl..
De inhoud van het wetsvoorstel komt aan bod in de beantwoording van vraag 4 en 5.
1 Kamerstukken II, 2003-2004, 29480, nr. 8.
---
Vraag 2.
Zal het voorstel van het kabinet het beroep op overheidsvoorzieningen (bijstand) om de verzorging
van kinderen na een scheiding te betalen beperken?
Is deze besparing al ingeboekt? Wat zijn de gevolgen voor de koopkracht van beide ouders, indien
het voorstel de beoogde werking heeft?
Antwoord 2.
In het wetsontwerp herziening kinderalimentatiestelsel wordt in paragraaf 6 van de
memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2003-2004, 29480, nr. 3) nader ingegaan op de
financiële consequenties voor de bijstandsuitgaven. Van de structurele besparing van 190
mln vanaf 2006 kan naar verwachting ongeveer 60% worden behaald via verhoogde
ontvangsten uit kinderalimentatie waardoor minder bijstandsaanvulling door gemeenten
noodzakelijk is. De overige 40% van de besparingen houdt verband met verhoogde
bijstandsonafhankelijkheid van alleenstaande ouders die, door de combinatie van
kinderalimentatie en loon uit arbeid, zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Voor de
jaren 2004 en 2005 was een budgettair effect voorzien van 50 mln respectievelijk 90
mln. Uitstel van de invoering van het wetsvoorstel zal dus in 2004 en volgende jaren leiden
tot verlies aan besparingen. Het beoogde structurele effect van 190 mln per jaar blijft
echter voor het kabinet het uitgangspunt van het wetsvoorstel. Het (latere)
invoeringsmoment is afhankelijk van de verdere afhandeling van dit wetsontwerp.
In het nieuwe kinderalimentatiestelsel wordt doorgaans meer alimentatie betaald dan in het
huidige stelsel. In het huidige stelsel betalen bijvoorbeeld de alimentatieplichtigen met een
inkomen rond minimumloon geen alimentatie en in het nieuwe stelsel wel. Voor de
verzorgende ouder die kinderalimentatie ontvangt betekent het nieuwe stelsel een hoger
eigen inkomen. Indien de verzorgende ouder een beroep doet op de bijstand, worden
inkomsten uit kinderalimentatie aangevuld tot op bijstandsniveau en blijft het totale
inkomen per saldo ongewijzigd. Voor de huidige ontvangers en betalers van
kinderalimentatie heeft het nieuwe stelsel geen koopkrachteffect omdat het nieuwe stelsel in
beginsel alleen nieuwe gevallen betreft.
Vraag 3.
Het rapport van de werkgroep alimentatiebeleid "Het kind centraal, verantwoordelijkheid blijft"2
beveelt de oprichting van een instantie aan, intermediair genoemd, die hoogte van kinderalimentatie
vaststelt, handhaving van nakomen onderhoudsplicht op zich neemt en ondersteuning biedt als zich
haperingen vertonen. De intermediair moet verregaande bevoegdheden krijgen zoals bijvoorbeeld
loonbeslag bij alimentatieplichtigen. Zijn deze voorstellen verwerkt in het voorstel van het kabinet?
Kan de minister dit kabinetsstandpunt toelichten? Welke rol ziet de minister voor het LBIO
weggelegd?
2 Tweede kamer, vergaderjaar 2002 -2003, 28 795, nr. 1
3
Antwoord 3.
In de hiervoor genoemde brief van de minister van Justitie en van de staatsecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 28 juni 2004 wordt ingegaan op de rol van het
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Het wetsvoorstel gaat uit van inning
door partijen zelf en eventueel door het LBIO, zoals dat ook in het huidige stelsel het geval
is. Evenals in het huidige stelsel is het LBIO in het kader van de inning van
onderhoudsbijdragen ook bevoegd tot loonbeslag.
Inning door de werkgever wordt onwenselijk geacht. De werkgever wordt dan
verantwoordelijk voor de tijdige doorbetaling van de kinderalimentatie en de
alimentatiegerechtigde wordt afhankelijk van diens medewerking. Deze optie past niet
binnen het kabinetsbeleid om de administratieve lasten van het bedrijfsleven zoveel
mogelijk te beperken. Nieuw in het wetsvoorstel is dat, in de gevallen waarin de bijdrage
niet door de civiele rechter wordt vastgesteld, het LBIO deze vaststelt. De bedoeling is om
de procedure bij het LBIO zo eenvoudig mogelijk in te richten, waarbij aanvragen per post
of elektronisch ingediend kunnen worden.
Vraag 4.
Ook worden in het rapport van de werkgroep drie voorstellen gedaan om de hoogte van de
kinderalimentatie te bepalen:
- Eenmalige vaststelling van kinderalimentatie met normen door overheid voor
onderhoudscomponent en norm voor de verzorgingscomponent ter hoogte van 50% van
de eigen bijdrage kinderopvang.
- De onderhoudscomponent wordt gestaffeld naar het inkomen van de niet verzorgende
ouder.
- De onderhoudscomponent wordt gestaffeld naar inkomen van niet verzorgende ouder en
op 4e, 12e en 18e jaar wordt kinderalimentatie aangepast
De werkgroep denkt dat met deze voorstellen er meer kinderalimentatie betaald gaat worden door
alimentatieplichtigen. Uit het eindrapport wordt volgens de leden van de CDA-fractie onvoldoende
duidelijk gemaakt waarom deze maatregelen leiden tot meer betaling van kinderalimentatie. Kan de
minister dit nog eens nader toelichten?
Vraag 5.
Blijven de drie opties voor de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie naast elkaar
bestaan of moet er voor de uiteindelijke nieuwe regeling 1 optie worden gekozen die leidend zal
zijn?
Antwoord 4 en 5.
Bovenstaande voorstellen zijn afkomstig uit het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO)
alimentatiebeleid. Bij brief van 10 februari 2003 is het kabinetsstandpunt bij dit onderzoek
aan uw Kamer aangeboden. Het resultaat van de nadere uitwerking van de IBO-voorstellen
is neergelegd in het eerder genoemde wetsontwerp herziening kinderalimentatiestelsel dat
op 18 maart jl. bij uw Kamer is ingediend. Uitgangspunt van het nieuwe systeem is
vooralsnog dat kinderalimentatie in de regel slechts eenmalig forfaitair wordt vastgesteld en
slechts bij ingrijpende wijziging van omstandigheden gewijzigd kan worden. Een
eenvoudiger berekeningswijze stelt ouders in staat om zelf afspraken te maken over
4
kinderalimentatie en zal tevens het maken van onderlinge afspraken bevorderen. Het LBIO
kan als laagdrempelig intermediair worden ingeschakeld voor vaststelling van
kinderalimentatie indien ouders er onderling niet uit komen en er geen rechterlijke
procedure omtrent scheiding of gezag aanhangig is. Bovenstaande maatregelen zijn bedoeld
om het aantal gevallen waarin kinderalimentatie wordt betaald in belangrijke mate te
verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Een eenvoudiger en meer transparant
berekeningssysteem zal bovendien tot minder conflicten leiden en de naleving ten goede
komen.
Vraag 6.
In de brief van de minister wordt niet gesproken over een regeling voor partneralimentatie. Wat is
hiervoor de reden? Geconstateerd wordt in het eindrapport dat het huidige stelsel van alimentatie
niet bevorderlijk is voor de arbeidsparticipatie. Wordt hier een onderscheid gemaakt in kinder-
dan wel partner alimentatie? Kan de minister toelichten op welke wijze beide vormen van
alimentatie met elkaar samenhangen, welke koopkrachtgevolgen de voorgestelde regeling heeft en
op welke wijze deze regeling de arbeidsparticipatie zal stimuleren?
Antwoord 6.
Partneralimentatie wordt in het wetsvoorstel herziening kinderalimentatiestelsel niet aan de
orde gesteld omdat het voorgestelde stelsel niet geschikt is voor partneralimentatie.
De rechtsgrond voor partneralimentatie is gelegen in de naleving van de wederzijdse
verantwoordelijkheid van de echtgenoten binnen het huwelijk. Per geval moet beoordeeld
worden in hoeverre en voor welke periode de ene ex-echtgenoot nog een zorgplicht heeft
tegenover de ander. Het gaat daarbij om uiteenlopende situaties waarbij een beslissing op
maat aangewezen is. Daarin voorziet het huidige stelsel. Het nieuwe kinderalimentatiestelsel
zal naar verwachting leiden tot een vergroting van de financiële zelfstandigheid van
alleenstaande ouders. Een eigen arbeidsinkomen gecombineerd met kinderalimentatie
bevordert de economische zelfstandigheid van de alleenstaande ouder. De behoefte aan
partneralimentatie kan daardoor verminderen. Het eindrapport van de werkgroep
alimentatiebeleid concentreert zich eveneens op kinderalimentatie, zoals wordt aangegeven
in de inleiding. Partneralimentatie komt slechts zijdelings aan de orde.
Alimentatiewetgeving is neergelegd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarvoor de
minister van Justitie verantwoordelijk is. In artikel 404 Boek 1 BW is geregeld dat ouders
verplicht zijn naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van
hun minderjarige kinderen. Deze onderhoudsverplichting loopt ook na echtscheiding door.
Daarnaast kan recht op partneralimentatie ontstaan na een huwelijk of geregistreerd
partnerschap, indien de ex-partner niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft
noch zich in redelijkheid kan verwerven. Als er naast partneralimentatie ook een verzoek
om kinderalimentatie is gedaan, gaat kinderalimentatie in de praktijk voor op de
partneralimentatie. Bij de berekening van kinderalimentatie wordt rekening gehouden met
de behoefte van het kind en de draagkracht van de ouder. Richtlijnen voor de berekening
van alimentatie zijn door een rechterlijke werkgroep Alimentatienormen opgesteld.
Uit een in 2001 verschenen onderzoek (Jehoel-Gijsbers), dat voorafging aan het
interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar alimentatiebeleid, blijkt dat ontvangst
van kinderalimentatie in combinatie met loon uit arbeid voor alleenstaande ouders in
belangrijke mate kan bijdragen aan het vergroten van de financiële zelfstandigheid.
5
Normaal gesproken moet een alleenstaande ouder met een minimale verdiencapaciteit
minimaal 33 uur per week werken om uit de bijstand te geraken; degene die maandelijks
136 aan kinderalimentatie ontvangt, hoeft 28 te werken en iemand die 317 per maand aan
kinderalimentatie ontvangt 22 uur. Koopkrachteffecten als gevolg van de voorgestelde
regeling worden in het antwoord op vraag 2 belicht.
Vraag 7.
De doelstelling van het kabinet is dat meer mensen langer doorwerken en in hoeverre werkt het
huidige systeem van partner- en kinderalimentatie uit op deze kabinetsdoelstelling? Is dit
meegenomen in de nieuwe regeling?
Antwoord 7.
Alhoewel langer doorwerken geen afzonderlijke doelstelling is geweest in het
kabinetsstandpunt bij het IBO-rapport van 10 februari 2003, kan een ander
kinderalimentatiestelsel, zoals voorgesteld, hieraan wel bijdragen. Zoals hiervoor is gemeld
kan een goed geregelde kinderalimentatie in combinatie met loon uit arbeid bijdragen aan
een vergroting van de financiële zelfstandigheid. Daarbij dient weliswaar te worden
voorzien in een aantal randvoorwaarden zoals scholing, werkgelegenheid en betaalbare
kinderopvang.
Vraag 8.
De werkgroep alimentatiebeleid heeft geen uitspraken en aanbevelingen gedaan inzake de
partneralimentatie. Is de minister van mening dat als er sprake is van een relatie tussen de
ontvangen partneralimentatie en geringe arbeidsparticipatie het wellicht zinvol is om het systeem van
partneralimentatie nogmaals te bekijken en er bijvoorbeeld een glijdende schaal van te maken in
plaats van 12 jaar lang dezelfde rechten te hebben?
Antwoord 8.
Van een dusdanige relatie zijn geen signalen bekend binnen dit departement. Daarbij moet
in aanmerking worden genomen dat partneralimentatie alleen kan worden toegekend indien
de ex-partner onvoldoende inkomsten voor levensonderhoud heeft, noch deze in redelijkheid
kan verwerven. Kan de ex-partner in redelijkheid wel geheel of ten dele in het
levensonderhoud voorzien, maar laat hij/zij dit na dan kan de rechter met zogenaamde
,,imaginaire" inkomsten rekening houden bij de vaststelling van de behoefte.
Vraag 9.
Is het zo dat de groep mensen die geen kinderalimentatie ontvangt (tussen de 43% en 65%) ook
geen partneralimentatie ontvangt of is er een gedeelte wat wel partneralimentatie ontvangt?
Antwoord 9.
Blijkens p. 19 van het IBO-rapport alimentatiebeleid hebben genoemde percentages
betrekking op het niet ontvangen van zowel kinder- alsmede partneralimentatie.
Vraag 10.
Indien er ook geen partneralimentatie ontvangen wordt, is het dan niet zinvol om te bekijken in
hoeverre ook de alimentatieregeling aangepast kan worden zodat deze vorm van inkomsten vaker
6
betaald wordt? Het is toch zo dat als deze vorm van alimentatie ontvangen wordt er ook minder
een beroep wordt gedaan op de bijstand? En is dit niet wenselijker?
Antwoord 10.
Bij partneralimentatie gaat het erom dat per geval beoordeeld moet worden in hoeverre en
voor hoe lang er nog een zorgplicht bestaat tegenover de ex-partner. Daarbij zijn
uiteenlopende situaties aan de orde die een beslissing op maat vragen. Het huidige stelsel
biedt daartoe de mogelijkheid. Er bestaat geen aanleiding om daarin verandering te
brengen. Het huidige stelsel van partneralimentatie is toereikend om aanspraken terzake te
effectueren. Dit laat onverlet dat niet altijd de aanspraak op partneralimentatie gerealiseerd
kan worden bijvoorbeeld in de situatie dat de alimentatieplichtige onvoldoende draagkracht
heeft.
Vragen PvdA-fractie
Vraag 11.
Heeft de regering overwogen om zelf een ouderschapsheffing op te leggen in de kosten van de
verzorging van kinderen aan de niet-verzorgende ouder?
Antwoord 11.
Niet geheel duidelijk is op welk soort heffing de PvdA-fractie hier doelt en onder welke
omstandigheden deze zou moeten worden toegepast. In het wetsvoorstel is een eenvoudig en
uitvoerbaar systeem neergelegd, waarbij de verzorgende ouder rechtstreeks een bijdrage in
de kosten voor opvoeding en verzorging van het kind kan vragen.
Vraag 12.
Is het met de komst van ICT niet mogelijk om vanuit de authentieke basisadministratie van kosten
van kinderen van de SVB en relatief eenvoudige heffing op de kosten van kinderen aan de niet-
verzorgende ouder op te leggen?
Vraag 13.
Is vanuit de basisadministratie van de belastingdienst niet op relatief eenvoudige manier aan de
hand van de hoogte van het verzamelinkomen jaarlijks de hoogte van de heffing op het inkomen
van de niet-verzorgende ouder ten behoeve van het onderhoud van het kind vast te stellen als
percentage van het inkomen?
Antwoord 12 en 13.
Zoals blijkt uit de toelichting op het wetsvoorstel herziening kinderalimentatiestelsel
(Kamerstukken II, 2003-2004, 29480, nr.3) is onderzocht welke bestaande centrale instantie
belast zou kunnen worden met de vaststellingstaak. Gekeken is naar de mogelijkheden bij
de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het LBIO. De Belastingdienst heeft
als kerntaak het heffen en innen van rijksbelastingen. Bij het innen van kinderalimentatie
gaat het echter om inning van gelden op grond van een schuldregeling tussen burgers,
hetgeen niet past bij de kerntaken van de Belastingdienst. Daarnaast is het
uitvoeringsproces van de Belastingdienst ingericht op massale geautomatiseerde processen.
Bij vaststelling en inning van kinderalimentatie gaat het om een relatief kleinschalig
---
uitvoeringsproces, waarbij bovendien in veel gevallen sprake is van individuele handmatige
aanvragen (gevalsbehandeling). De Belastingdienst zou hiervoor een apart
uitvoeringsproces moeten inrichten, waarbij nauwelijks synergievoordelen met de bestaande
uitvoeringsprocessen van de Belastingdienst kunnen worden geboekt. Het is dan ook niet
aangewezen om deze taak aan de Belastingdienst op te dragen. Overigens
kan de Belastingdienst wel relevante inkomensgegevens verstrekken, waarin het hiervoor
genoemde wetsvoorstel ook voorziet. De SVB is evenmin een optie, omdat de SVB een
uitkeringsinstantie is die slechts geringe ervaring heeft met de terugvordering van ten
onrechte uitbetaalde uitkeringen op grond van de Kinderbijslagwet, de Algemene
nabestaandenwet en de Algemene Ouderdomswet. Het LBIO wordt het meest geschikt
geacht om de vaststellingstaak te gaan vervullen, omdat dit de enige instantie is die
ervaring heeft op het terrein van (inning van) kinderalimentatie. Opmerking verdient
overigens wel dat het LBIO geen ervaring heeft op het terrein van vaststelling van
inkomensafhankelijke bijdragen. Deze instantie zal daartoe dan ook nog toegerust moeten
worden.
Vraag 14.
Nu maar 38% van de niet-verzorgende gescheiden levende ouders een bijdrage in de kosten van
het kind betaalt heeft dat verstrekkende gevolgen voor de inkomenspositie van de verzorgende
ouder. Kan worden aangegeven hoeveel alleenstaande ouders indien deze bijdrage wel betaald zou
worden geen beroep op de bijstand zouden hoeven te doen?
Antwoord 14.
In het nieuwe kinderalimentatiestelsel wordt er rekening mee gehouden dat 10% van de
alleenstaande ouders die op dit moment in de bijstand zitten een substantiële baan zullen
verwerven, waarmee in combinatie met kinderalimentatie niet langer een beroep op bijstand
meer nodig is3.
Vraag 15.
Indien de bijdrage wel betaald zou worden hoeveel gaat de verzorgende ouder er dan gemiddeld in
koopkracht op vooruit?
Antwoord 15.
De hoogte van kinderalimentatie in het huidige stelsel is afhankelijk van draagkracht en
behoefte en kan per individueel geval verschillen. Zo lang de verzorgende ouder ook na
ontvangst van kinderalimentatie gedeeltelijk inkomensafhankelijk blijft van de bijstand
verandert er niets in de koopkracht. Pas op het moment dat de verzorgende ouder na
ontvangst van kinderalimentatie in combinatie met loon uit arbeid meer inkomen verwerft
dan de bijstandsnorm verandert de koopkracht.
Vragen VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen met de brief van minister van
SZW betreffende financiële effecten van echtscheidingen waarbij rekening wordt gehouden met de
3 IBO-rapport alimentatiebeleid, p. 38.
---
uitbetaling van kinderalimentatie en waarbij een relatie wordt gelegd met de motie van der vlies
(29200 XV nr. 67). Wel bestaan er bij de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen en
onduidelijkheden.
Vraag 16.
De aan het woord zijn de leden vragen de minister meer duidelijkheid over het bedrag dat teveel
Abw-uitkeringen wordt uitgegeven omdat verzorgende ouders na de echtscheiding onevenredig
financieel belast worden.
Vraag 17.
De minister schrijft dat 38% van het aantal ooit gescheiden vaders kinderalimentatie betaald voor
kinderen die jonger zijn dan 18 jaar. Kan de minister meer duidelijkheid verschaffen over de
oorzaken die ten grondslag liggen aan dit lage cijfer? Hoe zullen de nieuwe regelingen voor
kinderalimentatie dit verbeteren? Welk streefpercentage stelt de minister aan het betalen van
kinderalimentatie aan de verzorgende ouder?
Antwoord 16 en 17.
De hoogte van kinderalimentatie in het huidige stelsel is afhankelijk van draagkracht en
behoefte en kan deze per individueel geval verschillen. Uit het IBO-rapport4
alimentatiebeleid blijkt dat alleenstaande ouders binnen het bestaande
kinderalimentatiestelsel om verschillende redenen vaak geen kinderalimentatie vragen of
ontvangen, waardoor zij vaker een beroep op bijstand doen dan strict noodzakelijk zou zijn
bij een meer gelijke verdeling van lasten na een scheiding. Het wetsontwerp herziening
kinderalimentatiestelsel beoogt hierin een verandering te bewerkstelligen, dit kan leiden tot
een structurele besparing van 190 mln vanaf 2006 op de bijstandsuitgaven. In dit bedrag
wordt er rekening mee gehouden dat na inwerkingtreding van het voorgestelde
kinderalimentatiestelsel bij 95% 5 van de eenoudergezinnen in de bijstand sprake is van
kinderalimentatie in de nieuwe situatie.
Op grond van artikel 56 van de Wet werk en bijstand (WWB) kunnen gemeenten een
bijstandsgerechtigde verplichten om kinderalimentatie te regelen. Deze aanpak wordt
mogelijk gemaakt doordat de bijstandsgerechtigde in het nieuwe stelsel op eenvoudige wijze
kinderalimentatie kan regelen, namelijk door bij het LBIO een aanvraag tot vaststelling van
kinderalimentatie in te dienen. Doet men dat niet dan kan de bijstand lager worden
vastgesteld.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
4 IBO-rapport alimentatiebeleid, pp. 18 t/m 21.
5 IBO-rapport alimentatiebeleid, p. 38.
9
(mr. A. J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid