Ministerie van Buitenlandse Zaken

van de leden Tjon-A-Ten en Samson over Technische Assistentie

Beantwoording kamervragen van de leden Tjon-A-Ten en Samson over Technische Assistentie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

Directie Financieel Economische Zaken

Afdeling Begrotingszaken

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

5 oktober 2004

Behandeld

Martijn Dadema

Kenmerk

FEZ/BZ-237/04

Telefoon

070-3485208

Blad


1/7

Fax

070-3484803

Bijlage(n)

martijn.dadema@minbuza.nl

Betreft

Beantwoording vragen van de ledenTjon-A-Ten en Samson over Technische Assistentie

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Tjon-A-Ten en Samson over Technische Assistentie. Deze vragen werden ingezonden op 1 september 2004 met kenmerk 2030420350.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van mevrouw van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelings-samenwerking, mede namens mevrouw Van Gennip, staatssecretaris van Economische Zaken op vragen van de leden Tjon-A-Ten en Samson (PvdA) over Technische Assistentie

Vraag 1

Wat is het percentage binnen de homogene groep internationale samenwerking voor 2004 en in de begroting voor 2004 van economische zaken voor technische assistentie? Hoeveel geld (ODA en non-ODA) is hiermee gemoeid en onder welke begrotingsartikelen staan deze uitgaven gemeld

Antwoord

De traditionele vorm van technische assistentie¾het langdurig uitzenden van deskundigen¾wordt niet langer levensvatbaar geacht, noch als afzonderlijk instrument binnen ontwikkelingssamenwerking op basis van aparte programma's en begrotingen, noch als bestanddeel van projecten. Technische assistentie heeft slechts perspectief wanneer zij wordt geboden om doelbewust instituties en aanwezige capaciteit te versterken. Veel ontwikkelingsprogramma's bevatten zo'n component. Er bestaat binnen het ministerie geen apart programma meer waarbij deskundigen uitgezonden worden om technische assistentie te leveren in projectverband. Voorts is de verantwoordelijkheid voor bilaterale ontwikkelingshulpinspanningen naar de posten gedelegeerd, die voor technische assistentie in toenemende mate van locale en regionale expertise gebruik maakt. Het is daarom niet goed mogelijk om met betrekking tot het ODA-deel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking te specificeren welk percentage aan technische assistentie wordt besteed. Grofweg kan worden gesteld dat de laatste decennia binnen de bilaterale ontwikkelingssamenwerking mogelijk tot een vijfde of een kwart van de middelen aan technische assistentie werd besteed. Door wijzigingen in beleid zal dit aandeel iets zijn geslonken. Het is vooral het karakter van bestedingen dat een ander beeld te zien zal geven (namelijk toenemend gebruik van lokale deskundigheid).

Binnen het non-ODA deel van de HGIS wordt technische assistentie verleend in bijvoorbeeld landen in transitie en andere opkomende markten. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld het Matra-programma van Buitenlandse Zaken. Ook hier is de assistentie in de regel onderdeel van een grotere activiteit, zodat niet goed is aan te geven welk percentage aan technische assistentie wordt uitgegeven. Bij andere faciliteiten zoals IBTA (Buitenlandse Zaken) en TAOM (Economische Zaken) speelt deze complicatie overigens niet, de voor deze instrumenten beschikbare middelen worden volledig aan technische assistentie besteed.

Vraag 2

Welke ministeries houden zich naast Buitenlandse Zaken en Economische Zaken eveneens bezig met het geven van Technische Assistentie in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Veel Ministeries zijn, vaak via kleinschalige projecten, betrokken bij capaciteitsopbouw, kennisoverdracht en kennisuitwisseling. Zo geeft het Ministerie van VROM enige projectgerelateerde capaciteitsopbouw bij CDM-contracten. Ook ondersteunt VROM milieubeheer in China, Indonesië en Zuid-Afrika. Het Ministerie van LNV is o.a. actief in enkele projecten voor handelsgerelateerde technische assistentie en partnerschappen in het kader van WSSD. Het Ministerie van Justitie verzorgt activiteiten in Suriname, met name gericht op versterking van opsporings- en vervolgingsdiensten die belast zijn met criminaliteits- en drugsbestrijding. Specialisten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat worden soms ingezet in waterprojecten, en met China heeft V&W een programma voor kennisuitwisseling. Ook in het interdepartementale programma Partners voor Water wordt aandacht gegeven aan kennisoverdracht en -uitwisseling. Het Ministerie van Financiën verleent technische assistentie aan o.a. de landen behorend tot de Nederlandse kiesgroep bij IMF en Wereldbank en Suriname. Tot slot kan nog worden gemeld dat een aantal ministeries technische assistentie verlenen aan de Nederlandse Antillen en Aruba, dit in het kader van de samenwerking binnen het Koninkrijk.

Vraag 3

Welke definitie hanteert u voor Technische Assistentie?

Antwoord

Technische assistentie is binnen het Beleidskader Technische Assistentie gedefinieerd als een instrument van ontwikkelingsamenwerking dat beoogt op diverse niveaus het vermogen te versterken om kennis en vaardigheden te genereren, transformeren, absorberen en gebruiken.

Vraag 4

Wat wordt wel en wat wordt niet gerekend tot technische assistentie

Antwoord

Personele uitzending, studies, training en netwerkvorming kunnen tot technische assistentie gerekend worden, als deze bijdragen aan institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw. Activiteiten waarbij geen sprake is van kennisoverdracht of -opbouw in structurele zin, zoals bijvoorbeeld bij noodhulp, worden doorgaans niet tot technische assistentie gerekend.

Vraag 5

Welke organisaties in Nederland houden zich bezig met het geven van technische assistentie?

Antwoord

Van de organisaties in Nederland die bijdragen aan institutionele en capaciteitsversterking en zich daarbij in meer of mindere mate van technische assistentie bedienen, zijn de meest prominente organisaties op dit gebied SNV en PSO, naast een aantal andere maatschappelijke organisaties die ondermeer gefinancierd worden middels het Medefinancieringsprogramma (MFP) en het Thematische Medefinancieringsprogramma (TMF). Daarnaast kunnen onderwijs- en onderzoeksinstellingen, veelal middels "twinning" overeenkomsten, alsmede bedrijven, zich bezighouden met technische assistentie als onderdeel van hun activiteiten.

Waar het betreft de verlening van technische assistentie aan bedrijven in ontwikkelingslanden en opkomende markten wordt de Nederlandse technische assistentie (TA) in de regel door de bedrijven zelf geleverd (business to business). De focus van de ondersteuning hiervan ligt bij de EVD en de FMO: de EVD voert onder meer het beheer over de programma's PSO (Programma Samenwerking Oost-Europa) en PSOM (Programma Samenwerking Opkomende Markten), de FMO is belast met de uitvoering van de ORET- en TAOM-regeling en krijgt subsidie voor het IBTA-programma. Al deze programma's dragen een belangrijke TA-component in zich. Tenslotte wordt technische assistentie verleend door (oud-) managers in het kader van het Programma Uitzending Managers, uitgevoerd door de Stichting PUM.

Vraag 6

Vindt er afstemming en coördinatie plaats met betrekking tot het geven van Technische Assistentie tussen de verschillende ministeries? Zo ja, op welke wijze? Welke Ministerie heeft hierbij het voortouw.

Antwoord

Ja, coördinatie en interdepartementale afstemming vindt plaats waar nodig. Overkoepelende coördinatie vindt plaats binnen het kader van de algehele HGIS-coördinatie. Uit het voorgaande blijkt dat er diverse soorten van TA zijn, die onderling zeer verschillen. Afstemming vindt daarom met name sectoraal of thematisch plaats. De ondersteuning in de bedrijfsvoering van een kleine zelfstandige ondernemer in Tanzania door een gepensioneerde manager die door PUM wordt uitgezonden heeft bijvoorbeeld weinig van doen met de institutionele versterking van het ministerie van gezondheid, die bijvoorbeeld gesteund wordt door de Nederlandse ambassade in hetzelfde ontwikkelingsland. Tegelijkertijd is zo'n PUM-ondersteuning wel afgestemd op de ondersteuning die geboden kan worden door bijv. het IBTA-programma van FMO, door een medefinancieringsorganisatie als NOVIB of HIVOS, door de International Finance Corporation binnen haar Africa Project Development Facility (APDF) of door het Centre for the Development of Enterprise (CDE) van de EU.

Vraag 7

Waaraan wordt gemeten dat er door inzet van technische assistentie (significante) veranderingen optreden in de landen die deze assistentie ontvangen.

Antwoord

Gezien het bovenstaande moge het duidelijk zijn dat de effecten van technische assistentie vaak niet afzonderlijk gemeten worden omdat zij deel zijn van bredere interventies op het gebied van institutionele en capaciteitsversterking. De effectiviteit van die bredere interventies wordt vanzelfsprekend wel gemeten in reguliere evaluaties. Bij specifieke TA-faciliteiten zoals IBTA (Buitenlandse Zaken) en TAOM (Economische Zaken) speelt deze complicatie overigens niet, het effect van die technische assistentie kan daar eenduidig worden vastgesteld. Door verschillende donoren en organisaties, zowel nationaal (zie vraag 5) als internationaal zoals de Wereldbank en IFC worden steeds meer initiatieven genomen om institutionele en capaciteitsversterking te kunnen monitoren en evalueren. Daarbij verschuift de nadruk van de korte termijn, namelijk van de effectiviteit van het instrument zelf, naar uiteindelijke impact met betrekking tot het creatieve vermogen van de doelgroep.