Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuk, 6-10-2004

Inspectierapport crisisplaatsing jji

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-CB-U-2518199

6 oktober 2004

In uw brief van 16 september jl. verzoekt de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij de pleegouders in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de inhoud van het inspectierapport `Casusonderzoek crisisplaatsing jji' en hen fiat te vragen voor openbaarmaking van het rapport. Volgens de commissie ontbreekt de grond om vertrouwelijkheid in acht te nemen, omdat daarin aan het betrokken meisje uitsluitend wordt gerefereerd als "minderjarig meisje", de pleegouders alleen met "pleegouders" worden aangeduid en de betreffende organisaties niet met naam worden genoemd. Dit rapport heb ik u, mede namens de minister van Justitie, toegestuurd met het verzoek dit vertrouwelijk te behandelen. Mede namens de minister van Justitie zal ik hieronder ingaan op het verzoek van de commissie.

Allereerst wil ik benadrukken dat openbaarmaking van het rapport niet afhankelijk kan worden gesteld van het fiat van de voormalige pleegouders. Een bestuursorgaan heeft ten aanzien van de beslissing tot openbaarmaking te allen tijde een eigen verantwoordelijkheid. De minister van Justitie en ik zijn van mening dat er reden bestaat voor de gevraagde vertrouwelijkheid. Werkelijk niet tot personen herleidbare openbaarmaking is niet mogelijk omdat de identiteit van de verschillende betrokkenen bij meerdere personen bekend is. Daarnaast geeft het rapport een dermate gedetailleerd beeld dat niet uit te sluiten valt dat ook voor personen die maar enigszins met de situatie bekend zijn, duidelijk wordt op wie het rapport betrekking heeft. Door publicatie van het rapport zouden bijzondere persoonsgegevens, onder meer met betrekking tot de gezondheid van het meisje, geopenbaard worden. Daarnaast zouden gegevens geopenbaard worden die zeer persoonlijk van aard zijn en bij uitstek de persoonlijke levenssfeer raken en gegevens die bij openbaarmaking betrokkenen onevenredig kunnen benadelen.

Indien de voormalig pleegouders daartoe een verzoek indienen hebben zij op basis van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) recht op inzage in het rapport voor zover het betrekking heeft op de gegevens die hen zelf betreffen. Ook de algemene gegevens kunnen vrijgegeven worden (de algemene aanbevelingen uit 3.2).

Voor zover het gegevens betreft die over het kind gaan, dient eerst toestemming te worden verleend door haar wettelijk vertegenwoordiger. Ik ben bereid om naar aanleiding van een desbetreffend verzoek van pleegouders mij in te spannen om kennisneming van het rapport voor hen mogelijk te maken.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp