Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
SV/R&S/04/67280

Onderwerp Datum
Operationalisering van het begrip 'zeer 13 oktober 2004
moeilijk plaatsbare cliënten', de financiering
van scholing in de trajectprijs en
instrumenten t.b.v. Wajonggerechtigden

Met deze brief informeer ik u over een aantal onderwerpen op het gebied van reïntegratie en reïntegratie-instrumenten in de Sociale Verzekeringen. Achtereenvolgens komen aan bod de operationalisatie van het begrip zeer moeilijk plaatsbare cliënten, mijn reactie op de evaluatie van de 3e aanbestedingsprocedure en de anticumulatiebepaling in de Wajong.

Operationalisering zeer moeilijk plaatsbare cliënten
In het kader van de invoering van de Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO) is door mevrouw Noorman-Den Uyl een motie ingediend die er toe strekt om voor de categorie zeer moeilijk plaatsbare cliënten een afwijkende mate van resultaatfinanciering te hanteren. Tijdens het Algemeen Overleg over de IRO van 23 juni jl. heb ik u toegezegd het UWV te verzoeken om in samenspraak met de LCR en Borea het begrip zeer moeilijk plaatsbare cliënten te operationaliseren.

Bij brief van 20 september heeft het UWV mij in kennis gesteld van het protocol zeer moeilijk plaatsbare cliënten (zie bijlage 1). Het UWV komt tot de conclusie dat het niet mogelijk is om op basis van alleen objectieve persoonskenmerken een zeer moeilijk plaatsbare cliënt te identificeren. Het protocol is daarom een handleiding voor een gesprek tussen de arbeidsdeskundige/reïntegratiecoach en een cliënt. Pas tijdens een persoonlijk gesprek kan gekeken worden naar subjectieve kenmerken zoals persoonlijke belemmeringen, houding, motivatie, beleving van gezondheid en afstand tot de arbeidsmarkt. Het protocol waarborgt dat alle cliënten op dezelfde aspecten worden beoordeeld. Op de uitkomst van het protocol kan de cliënt bezwaar en/of beroep aantekenen. In het eerste jaar zal via intervisie, monitoring en evaluatie bezien worden tot welke resultaten het protocol leidt, of het protocol aanpassing behoeft en of de resultaten budgettair verantwoord zijn.

Voor reïntegratiebedrijven moet het voldoende interessant zijn een IRO af te sluiten met clienten, waarvoor met behulp van het protocol wordt geconcludeerd dat zij zeer moeilijk plaatsbaar zijn en er derhalve verwacht mag worden dat er sprake is van een traject waarbij

2

intensieve reïntegratie-inspanningen zijn vereist. Daartoe strekt het voorstel in de motie van mevrouw Noorman - Den Uyl c.s.. In deze motie wordt het percentage
inspanningsfinanciering verhoogd naar 80% en het percentage resultaatsfinanciering verlaagd naar 20%. Consequentie hiervan is echter dat de prikkel voor het reïntegratiebedrijf om tot resultaat te komen, aanzienlijk wordt verminderd. In de praktijk valt te verwachten dat de plaatsingspercentages van deze trajecten daardoor fors zullen afnemen. Hier heeft niemand belang bij, in de laatste plaats de betrokkenen. Ik bepleit daarom om het UWV de bevoegdheid te geven de trajectprijs van een IRO voor een zeer moeilijk plaatsbare cliënt vast te stellen tot op het niveau van de trajectprijs die in de aanbestedingsprocedure tot stand komt voor de reïntegratie van moeilijke doelgroepen, waarbij de mate van resultaatfinanciering in tact blijft. Aangezien de IRO trajectprijs in dit voorstel wordt gebaseerd op een in de markt tot stand gekomen prijs, zal het voor reïntegratiebedrijven voldoende interessant zijn een IRO af te sluiten met een zeer moeilijk plaatsbare cliënt. Er blijft in dit voorstel een aanzienlijke bonus bestaan op het realiseren van een duurzame plaatsing. Dit is enerzijds in het belang van de moeilijk plaatsbare cliënt zelf en houdt anderzijds meer rekening met de beperkte reïntegratiemiddelen. Overigens is het in het kader van gelijke kansen voor reguliere en IRO trajecten en tevens budgettair van belang dat ook voor andere doelgroepen de trajectprijs van een IRO gelijkwaardig is aan de prijs van een regulier traject.

Concluderend: voor IRO-trajecten geldt een financieringswijze waarbij 50% op basis van inspanning en 50% op basis van resultaat wordt vergoed. UWV krijgt de bevoegdheid om het protocol zeer moeilijk plaatsbare cliënten toe te passen en voor zeer moeilijk plaatsbare cliënten een afwijkende trajectprijs vaststellen tot op het niveau van de trajectprijs die in de aanbestedingsprocedure tot stand komt voor de reïntegratie van moeilijke doelgroepen. De financiering van de IRO bij zeer moeilijk plaatsbare cliënten wordt daarmee gelijk getrokken met de financiering van moeilijke doelgroepen in de reguliere aanbesteding.

Evaluatie 3e aanbestedingsprocedure
Tijdens het Algemeen Overleg over SUWI op 24 juni jl. heb ik u toegezegd te reageren op de knelpunten die het UWV signaleert naar aanleiding van het evaluatierapport over de 3e aanbestedingsprocedure.

Sinds 2001 contracteert het UWV reïntegratiebedrijven door middel van een aanbestedingsprocedure. Deze aanbestedingsprocedure heeft zich voortdurend ontwikkeld op basis van de evaluaties die TNO jaarlijks uitvoert. Op 11 maart publiceerde TNO het evaluatierapport over de derde aanbesteding. Ik ben verheugd te constateren dat TNO over de 3e aanbesteding schrijft dat het UWV op weg is naar een professioneel en kwalitatief hoogwaardige aanbestedingsprocedure. Dat neemt niet weg dat het UWV bevindingen signaleert die van belang kunnen zijn voor de verdere ontwikkeling van de aanbestedingsprocedure. Het betreft de looptijd van de contracten met reïntegratiebedrijven en de financiering van scholing tijdens een reïntegratietraject.

Ik heb begrip voor de constatering dat meer stabiliteit in de bedrijfsvoering van reïntegratiebedrijven de kwaliteit en de efficiëntie van reïntegratie ten goede komt. Het UWV contracteert reïntegratiebedrijven voor 1 jaar, terwijl reïntegratietrajecten 2 jaar kunnen duren. Dit heeft tot gevolg dat reïntegratiebedrijven zich moeten bezig houden met acquisitie nog voordat de resultaten van het lopende contract bekend zijn. Dit brengt voor alle partijen onzekerheid met zich mee.

3

Ik heb het UWV verzocht om de mogelijkheden te verkennen voor het introduceren van langer lopende contracten en/of het verlengen van de best presterende contracten. Het UWV is uitgenodigd om met een voorstel te komen hoe deze aanpassingen in de aanbesteding van
1 oktober 2004 kunnen worden geïncorporeerd. Een en ander met inachtneming van de Europese richtlijnen inzake opdrachtverlening in de publieke sector, de zgn Richtlijn Diensten. Ook bij de opdrachtverlening inzake diensten dient een gepaste mate van non- discriminatie, transparantie en objectiviteit in acht te worden genomen.

Met de aanbestedingsprocedure van 1 oktober heeft het UWV dergelijke contractvormen opgenomen. De doelgroep ontslagwerklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en ontslagwerklozen van 50 jaar en ouder worden per 1 oktober aanbesteed voor een contractduur van 2 jaar. De doelgroep arbeidsgehandicapten die zijn herbeoordeeld op basis van het gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt aanbesteed met een contractduur van één jaar, met een optie tot verlening van de contractduur met nog een jaar. Bij de contractsverlenging beoordeelt UWV de reïntegratiebedrijven op hun prestaties op basis van de gunningscriteria.

De aanpassingen hebben tot doel de bedrijfsvoering van reïntegratiebedrijven te verbeteren/stabiliseren. Reïntegratiebedrijven zijn daardoor in staat om meer te investeren in hun relaties met de opdrachtgevers, de cliënten en werkgevers. Reïntegratiebedrijven zijn hierdoor ook beter in staat om de risico's van resultaatsfinanciering te dragen en om te investeren in de benodigde scholing. Ik ga er van uit dat de problematiek met betrekking tot de financiering van scholing als onderdeel van de trajectprijs hiermee in ieder geval is verminderd.

Sinds 1 juli 2003 maakt scholing onderdeel uit van de door het reïntegratiebedrijf geoffreerde trajectprijs. Reïntegratiebedrijven zullen rekening houden met de gemiddelde scholingsbehoefte van de doelgroep waarop zij offreren. Dit laatste wordt gemakkelijker gemaakt als de reïntegratiekenmerken van de doelgroep voor alle partijen vooraf bekend zijn. Dit is nog niet altijd in voldoende mate het geval. Het is daarom van belang om expliciet vast te stellen voor welke cliënten scholing wenselijk is.
Conform de werkwijze met betrekking tot de operationalisatie van zeer moeilijk plaatsbare cliënten zal het UWV nog voor het einde van dit jaar een scholingsprotocol ontwikkelen. Dit protocol geeft antwoord op de vraag wanneer scholing een met het oog op de plaatsingskansen nuttig onderdeel van het reïntegratietraject is. Ik zal u het scholingsprotocol toezenden, waarbij ik ook zal ingaan op de financieringsmogelijkheden van scholing. Hiermee reageer ik tevens op de motie De Wit/Huizinga-Heringa, waarin aandacht wordt gevraagd voor de scholingsmogelijkheden van uitkeringsgerechtigden.

Anticumulatiebepaling (no risk polis werknemer)
Tijdens het Algemeen Overleg over de Wajonggerechtigden op 15 september jl. heb ik u toegezegd om uiteen te zetten waarom de anticumulatiebepaling verlengd wordt van 3 naar 5 jaar en waarom ik niet opteer voor onbepaalde tijd.

De Wajong kent een anticumulatiebepaling. Als een Wajonggerechtigde werk aanvaardt, wordt niet direct beoordeeld of dit reden is voor herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid en van het recht op een Wajong-uitkering. Die periode is thans maximaal drie jaar en wordt mede op basis van het advies van de Commissie Het Werkend Perspectief verlengd van maximaal drie jaar naar standaard vijf jaar. Tijdens die periode blijft het recht op Wajong bestaan en wordt de uitkering weer uitbetaald zodra er geen

4

inkomen meer wordt verworven. Indien de betrokkene gedurende een langere periode dan 5 jaar in staat blijkt om inkomsten van ten minste het wettelijke minimum(uur)loon te verdienen zonder begeleiding en buiten een Wsw-dienstbetrekking, is er grond voor herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid en van de uitkering.

De Wajonggerechtigde heeft met 5 jaar werkervaring aangetoond in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
Tevens heeft een Wajonggerechtigde die minimaal 5 jaar heeft gewerkt, gelet op de voor de werknemersverzekeringen geldende referte-eis, voldoende rechten opgebouwd om aanspraak te maken op één van de andere sociale verzekeringen. Indien het dienstverband onverhoopt wordt afgebroken, ontleent hij inkomensbescherming aan die verzekeringen.

Het Kabinet is van mening dat iedereen met verdiencapaciteit, dit kunnen ook jongeren met een arbeidshandicap zijn, alles in het werk moeten stellen om zelfstandig een inkomen te verwerven. Een levenslang vangnet is alleen beschikbaar als alle mogelijkheden om zelfstandig een inkomen te verwerven zijn uitgeput. Een Wajonggerechtigde die werkt en aantoont duurzaam minimaal het wettelijke minimum loon te kunnen verdienen, toont aan dat er geen levenslange inkomensbescherming nodig is. Een langere periode zou ook afbreuk doen aan het commitment dat een werknemer, na een periode van 5 jaar, in zijn/haar werkkring zal hebben opgebouwd. Een levenslange anticumulatiebepaling past, alle argumenten bijeengenomen, niet in dit beleid.

Herleving van de uitkering
Indien de betrokkene door dezelfde aandoening opnieuw uitvalt binnen een periode van vijf jaar na intrekking van de uitkering, wordt opnieuw Wajong-uitkering toegekend. De wachttijd daarvoor is dan ten hoogste vier weken. Kortom, gedurende tien jaar na werkaanvaarding kan de betrokkene altijd terugvallen op de Wajong als hij uitvalt door de oorzaak die grond was voor toekenning van de Wajong. Indien de uitval wordt veroorzaakt door een andere oorzaak, is er ten minste gedurende twee jaar recht op loondoorbetaling door de werkgever. Na afloop daarvan is er in de meeste situaties recht op uitkering op grond van de Wet WIA.

Uitzonderingen op de regel
Personen die werkzaam zijn in een Wsw-dienstbetrekking of bij een reguliere werkgever met permanente begeleiding vanuit de Wsw of de Wet REA (jobcoach) worden geacht alleen in een beschermde omgeving te kunnen werken en behouden dus recht op de Wajong- uitkering. Ook Wajonggerechtigden die werkzaam zijn met toepassing van loondispensatie en dus minder verdienen dan het wettelijke minimumloon voldoen aan de voorwaarden voor het recht op Wajonguitkering.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)