Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Toelichting Protocol Zeer moeilijk plaatsbare cliënten

I Algemene toelichting op het protocol Zeer moeilijk plaatsbaren voor het Ministerie SZW

UWV heeft de opdracht gekregen om een definitie van zeer moeilijk plaatsbare (ZMP) cliënten op te stel- len en nader te operationaliseren. Op basis van hetgeen bekend is uit wetenschappelijk onderzoek én op basis van expertise vanuit de uitvoering, kan vastgesteld worden dat het niet mogelijk is om louter op basis van objectieve persoonskenmerken een zeer moeilijk plaatsbare cliënt te identificeren. Er moet ook geke- ken worden naar subjectieve kenmerken zoals persoonlijke belemmeringen, houding, motivatie, beleving van gezondheid, afstand tot de arbeidsmarkt en dergelijke. Cliënten moeten altijd individueel beoordeeld worden. Het professionele oordeel van de reïntegratiecoach blijft daarbij centraal staan en is onmisbaar. Daarom is gekozen voor het instrument van een gespreksprotocol.

Het protocol heeft de vorm van een itemlijst, waarbij per cliënt door de reïntegratiecoach/arbeidsdes- kundige een beoordeling wordt gevormd op een aantal indicatoren. Er zijn geen vooraf vastgestelde scores of waarden aan de indicatoren toegekend. Wel worden grenzen aangegeven waarbinnen het oordeel `zeer moeilijk plaatsbaar' geplaatst dient te worden. De bovengrens (het verschil tussen zeer moeilijk plaatsbaar en plaatsbaar) wordt bepaald door het antwoord op de vraag waarom een regulier gefinancierd traject bij deze persoon niet zal volstaan. De ondergrens wordt bepaald door het verschil tussen zeer moeilijk plaats- baar en het (op het beoordelingsmoment) in zijn geheel niet plaatsbaar zijn van een cliënt.

De beoordeling over het ZMP zijn, vindt plaats in het gesprek met de cliënt, op basis van het oordeel van de reïntegratiecoach/arbeidsdeskundige. Het gespreksprotocol waarborgt, dat alle cliënten op dezelfde as- pecten beoordeeld worden bij het bepalen van het ZMP zijn.


1

II Toelichting op het protocol per onderdeel

Per onderdeel van het protocol geven we in het onderstaande, waar nodig geacht, een toelichting op ge- maakte keuzes.


1. Doelgroep van het protocol
Bij de WW'ers is bewust gekozen om in de preselectie geen leeftijdsgrens te hanteren. Ook cliënten ouder dan 55 jaar kunnen in fase 1 of fase 2 worden ingedeeld.
Bij WAO'ers ouder dan 55 jaar wordt het protocol altijd toegepast. Deze keuze is gemaakt op basis van de aangehouden leeftijdsgrens in de herbeoordelingsoperatie WAO (per 1 oktober 2004).

Bij de Wajong-populatie wordt het protocol ook altijd toegepast. Vanwege de relatieve onbekendheid en de kwetsbaarheid van deze groep wil UWV niet vooraf bepalen dat (bepaalde groepen binnen) de Wajong- populatie standaard als ZMP worden gekenmerkt, hoewel daar in het uitvoeringsveld wel ideeën over be- staan.

Tweede kans-trajecten
De cliënten die al eerder (deels) een traject hebben gevolgd, worden niet apart bij de preselectie benoemd, omdat ervan uit wordt gegaan dat zij al onder de huidige preselectievoorwaarden vallen.


2. Beoordeling op indicatoren
De arbeidsdeskundige/reïntegratiecoach dient bij het beoordelen van de indicatoren steeds voor ogen te houden hoe bepaalde beperkingen/belemmeringen binnen een traject kunnen worden opgelost en of dit binnen een regulier gefinancierd traject (50-50) mogelijk is. Hiervoor dient nadrukkelijk aandacht te wor- den besteed aan kennisopbouw bij de arbeidsdeskundigen/reïntegratiecoaches. Binnen UWV vindt mo- menteel een opleidingstraject plaats van arbeidsdeskundigen. Hierbij kan aansluiting worden gezocht.


3. De indicatoren
Bij het operationaliseren van de indicatoren zijn geen objectieve maatstaven opgenomen over de ernst of mate van een belemmering. De mate of ernst van het probleem wordt impliciet meegenomen in de oplos- sing die wordt voorgesteld (de inzet van een specifiek instrument dat binnen een regulier gefinancierd tra- ject niet inzetbaar is).


4. Scholing
Ten aanzien van scholing en de inzet van dit instrument bij zeer moeilijk plaatsbare cliënten volgt aan het einde van dit jaar nog een notitie van UWV.

2

III Implementatie en ontwikkeling van het instrument

Het protocol zoals het geïntroduceerd wordt, is geen statisch instrument. In het eerste jaar zal een combi- natie van intervisie, coaching en monitoring nodig zijn. Dit is nodig om te komen tot een uniforme beoor- deling en een set indicatoren die dekkend is voor de grote meerderheid van de cliënten. In het eerste jaar moet door periodieke metingen onderzocht worden in hoeverre er patronen te vinden zijn in de beoorde- ling, die verwerkt kunnen worden ter aanpassing van het protocol en nadere richtlijnen. Tevens kan bezien worden tot welke resultaten het protocol leidt en of de resultaten budgettair nog verantwoord zijn. Er dient sprake te zijn van een combinatie van intervisie, (externe) beoordeling van de individuele resulta- ten, verschillen daartussen, en periodieke analyse van de kwantitatieve resultaten. Het inzicht in hoe de be- oordelingen plaatsvinden, is ook belangrijk omdat de cliënt de mogelijkheid heeft tot het indienen van een bezwaar/beroepschrift op het besluit dat hij niet ZMP is.


3