Overheid bepaalde levensvatbaarheid voortgezet onderwijs begin 20ste eeuw
Promotie Onderwijskunde
donderdag 14 oktober 14.00 uur
Aan het begin van de negentiende eeuw was onderwijs vooral een zaak van provinciale en plaatselijke besturen en de particuliere sector. Een sterke decentrale oriëntatie van politici, de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de ouders en een in financieel opzicht bijna afwezige rijksoverheid bepaalden in de eerste helft van de negentiende eeuw het ontwikkelingsproces van het voortgezet onderwijs. Dit beeld verandert drastisch aan het begin van de twintigste eeuw. Er ontstaan talloze schoolsoorten in het voortgezet onderwijs die jongeren opleiden voor een specifiek segment van de arbeidsmarkt of een studie in het hoger onderwijs. De rijksoverheid is dan de grootste financier geworden en regelt steeds meer het voortgezet onderwijs. In korte tijd worden diverse maatregelen genomen waaraan het huidige onderwijssysteem zijn vormgeving te danken heeft. Het optreden van de overheid brengt het voortgezet onderwijs binnen het bereik van meer leerlingen. Dirk van Gijlswijk ging na waardoor het optreden van de rijksoverheid veranderde. Hij onderzocht welke politieke belangengroepen invloed uitoefenden op de rol van de rijksoverheid tot 1920 en wat de effecten daarvan zijn geweest. Hij besteedt daarbij vooral aandacht aan de geldstromen die van het rijk naar de verschillende schoolsoorten in het voortgezet onderwijs zijn gegaan. Deze bepaalden voor een belangrijk deel de levensvatbaarheid en toekomstkansen. De uitkomsten van de schoolstrijd droegen bij aan een groeiende invloed van de rijksoverheid op de onderwijsvoorzieningenstructuur.
T.W.M. van Gijlswijk: De overheid en het voortgezet onderwijs ± 1800-1920. Promotoren zijn prof. dr. P.T.F.M. Boekholt en prof. dr. A.M.L. van Wieringen.
Meer informatie over de items in deze agenda kunt u krijgen bij de afdeling Persvoorlichting, tel. 020 - 525 2695, e-mail:
Universiteit van Amsterdam