Ministerie van Buitenlandse Zaken

parlementaire dimensie van het EVDB

Kamerbrief inzake parlementaire dimensie van het EVDB

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

Directie Veiligheidsbeleid

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

14 oktober 2004

Behandeld

Roos Wijman

Kenmerk

DVB/VD-368/04

Telefoon

+31 70 348 62 81

Blad


1/10

Fax

+31 70 348 54 79

Bijlage(n)


1

roselinde.wijman@minbuza.nl

Betreft

Beantwoording vragen van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie over de brief aan uw Kamer d.d. 14 juni 2004 inzake de parlementaire dimensie van het EVDB

Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister van Defensie, de reactie aan op uw verzoek van 3 september 2004 met kenmerk 04-BuZa-54 inzake beantwoording van vragen van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie over de brief aan uw Kamer d.d. 14 juni 2004 inzake de parlementaire dimensie van het EVDB (21501-02, nr. 560).

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de heer Kamp, minister van Defensie, op vragen van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie over de brief aan uw Kamer d.d. 14 juni 2004 inzake de parlementaire dimensie van het EVDB.

Vraag 1
Waar liggen volgens u de grenzen voor de parlementaire controle van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB)? In welke spoedeisende gevallen, bijvoorbeeld bij een spoedeisende interventie tegen een terroristische dreiging, kan er aan parlementaire controle vooraf voorbij worden gegaan?

Vraag 2
U schrijft dat in ieder geval aan de eisen van het toetsingskader wordt voldaan. Zijn er situaties te bedenken waarin aan het toetsingskader voorbij wordt gegaan?

Vraag 3
Is er ruimte voor verschillen in parlementaire controle van het EVDB tussen de lidstaten? Zijn er lidstaten waarbij de controle minder, meer of anders wordt uitgevoerd? Waarin is Nederland anders dan de gemiddelde lidstaat?

Vraag 13
Wat wordt nu precies de vormgeving van de parlementaire controle van het EVDB? Volgt deze controle precies de procedure van het toetsingskader? Is deze procedure, die in principe ontworpen is voor uitzendingen in het kader van vredesmissies, niet te omslachtig voor spoedeisende crisissituaties?

Antwoord
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de parlementaire controle op de nationale standpuntbepaling in de Raad van de Europese Unie en de parlementaire controle op de uitzending van militaire eenheden voor een (EU) operatie.

De nationale standpuntbepaling ten aanzien van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), als integraal onderdeel van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB), blijft onderworpen aan de normale nationale parlementaire controle. Van enige aanvullende controle ten aanzien van het Europees- en Veiligheidsbeleid is geen sprake. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar ook voor alle overige EU-lidstaten.

Deelname van Nederlandse militaire eenheden aan crisisbeheersingsoperaties in EVDB-kader valt onder artikel 100, eerste lid, van de Grondwet. Daarin is vastgelegd dat de regering de Staten-Generaal vooraf inlichtingen verstrekt over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zoals bekend is het Toetsingskader 2001 de leidraad bij de voorbereiding van uitzendingen van militaire eenheden waarvoor de informatievoorziening krachtens artikel 100 van de Grondwet geldt.

Artikel 100 van de Grondwet, tweede lid, bepaalt dat `dwingende redenen' het vooraf verstrekken van inlichtingen kunnen verhinderen. Voor een toelichting op deze verschoningsgrond moge kortheidshalve worden verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer (25 367, nr. 5, pagina 10) bij de voorstellen tot wijziging van de bepalingen in de Grondwet inzake de verdediging.

Zoals eerder gemeld in het kader van de NRF en in reactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (respectievelijk Kamerstuk 28 676, nr. 8 en 29 521, nr. 5), gaat de regering er voorshands vanuit dat de bestaande besluitvormingsprocedures ook toereikend zijn bij `rapid response'-operaties. In laatstgenoemde brief heeft de regering tevens opgemerkt zich te kunnen vinden in de suggestie van de AIV een eerste moment van parlementaire toetsing te voorzien op het moment van toewijzing van Nederlandse militaire eenheden. Op dat moment kan, voor zover mogelijk en relevant, een aantal van de in het Toetsingskader genoemde onderdelen door de regering worden toegelicht. Hoewel de modus operandi van de EU Battlegroups nog niet volledig is uitgekristalliseerd, ligt het voor de hand hierbij eenzelfde aanpak te hanteren.

Vraag 4
Bent u ervan op de hoogte dat de meeste fracties in de Tweede Kamer van mening zijn dat de activiteiten van de WEU-Assemblee dienen te worden voortgezet, zolang het EVDB en de parlementaire dimensie hiervan nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd?

Vraag 9
Trekt u de conclusie, dat, vooraleer invulling gegeven kan worden aan een toekomstige parlementaire dimensie van het EVDB, de WEU-Assemblee
- vooralsnog - haar taken en functie moet behouden?

Antwoord
De regering heeft recentelijk niet van gedachten kunnen wisselen met de Kamer over de WEU-Assemblée in relatie tot het EVDB.

De WEU speelt geen rol meer binnen het EVDB. De Unie beschikt inmiddels over een eigen operationele capaciteit voor crisisbeheersing. De EU is tevens regelingen overeengekomen met de NAVO over consultatie en samenwerking tussen beide organisaties. Voormalige WEU-organen als het Satellietcentrum en het Instituut voor Veiligheidsstudies zijn overgenomen door de EU en het Europees Defensie Agentschap neemt taken op zich op het gebied van materieelsamenwerking. De WEU-Raad kan dan ook niet worden aangesproken op EVDB-aangelegenheden. De Assemblee maakt zoals bekend geen deel uit van de institutionele structuur van de EU en heeft derhalve geen bevoegdheden op het gebied van het EVDB. Naar de mening van de regering kan de WEU-Assemblee dan ook geen rol spelen in de parlementaire dimensie van het EVDB.

Vraag 5
Deelt u de opvatting, dat COSAC een institutioneel kader ontbeert dat specifiek voor EVDB-aangelegenheden is bedoeld?

Vraag 6
Bent u bekend met de ervaringen, dat COSAC een chronisch gebrek heeft aan continuïteit van deelnemende delegaties en zich vooral bezighoudt met meer procedurele kanten van parlementaire controle in plaats van met de wezenlijke politieke inhoud van aangelegenheden betreffende het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en het EVDB?

Vraag 8
Kunt u een oordeel geven over het belang van een interparlementair forum over veiligheids- en defensiezaken, dat kan voorzien in de noodzaak nationale parlementariërs te betrekken bij de verdere opbouw en ontwikkeling van een Europees Veiligheids- en Defensiebeleid?

Vraag 10
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de wijzigingen met betrekking tot de parlementaire betrokkenheid bij het EVDB naar aanleiding van de (ontwerp)grondwet en het betreffende protocol en daarbij ook puntsgewijs aangeven op welke wijze men dit wil concretiseren in voorbereiding op het van kracht worden van de grondwet en het protocol? Wilt u in uw beantwoording een onderscheid maken tussen bevoegdheden van het Europees Parlement en het Nationale Parlement?

Antwoord
De regering is bekend met het feit dat COSAC zich tot nog toe niet of nauwelijks heeft beziggehouden met de inhoud van het GBVB en EVDB. Om hier verandering in te brengen heeft Nederland zich in de Conventie onder meer uitgesproken ten gunste van door COSAC te organiseren conferenties over het GBVB/EVDB. Het protocol bij het Grondwettelijk Verdrag over de rol van nationale parlementen bevestigt dat de COSAC dergelijke conferenties kan organiseren. Deze conferenties bieden een gelegenheid voor inhoudelijke bespreking van deze onderwerpen door direct bij het GBVB/EVDB betrokken parlementariërs. De regering onderschrijft de noodzaak nationale parlementariërs te betrekken bij de verdere opbouw en ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid, niet alleen via de gebruikelijke nationale procedures, maar ook op Europees niveau. De regering zou initiatieven van parlementariërs om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden voor interparlementair overleg binnen de Unie over GBVB/EVDB dan ook verwelkomen. De regering is echter niet vertegenwoordigd in COSAC en heeft dan ook geen stem in het bepalen van de institutionele structuur en het reglement van orde van COSAC, danwel in de manier waarop daaraan invulling wordt gegeven. Dit is voorbehouden aan de COSAC, en derhalve aan de parlementariërs zelf.

De regering zou het betreuren indien de parlementaire dimensie van het EVDB op Europees niveau beperkt zou blijven tot het op incidentele basis organiseren van genoemde conferenties. Een separaat institutioneel kader/forum voor EVDB-aangelegenheden buiten de EU ligt echter niet voor de hand, gezien het feit dat het EVDB integraal deel uitmaakt van het GBVB en raakvlakken heeft met wat thans nog de eerste en derde pijler zijn. Het is, zoals hierboven gesteld, aan het Europees parlement en de nationale parlementen om samen (binnen of buiten het kader van COSAC) te bepalen op welke wijze een efficiënte en regelmatige samenwerking kan worden gerealiseerd, hetgeen wordt bevestigd in artikel 10 van het protocol betreffende de rol van nationale parlementen in de Europese Unie bij het Grondwettelijk Verdrag.

Daarmee hoeft, naar het oordeel van de regering, overigens niet te worden gewacht tot het Grondwettelijk Verdrag in werking treedt. Het protocol over de rol van nationale parlementen bij het Verdrag van Amsterdam bepaalt dat de COSAC ten aanzien van iedere Europese aangelegenheid en ieder wetgevingsvoorstel een bijdrage aan de EU-instellingen kan doen toekomen. Het protocol noemt het EVDB weliswaar niet expliciet, maar sluit uiteraard ook niet uit dat COSAC daarover bijdragen levert en conferenties organiseert. Voorts biedt het reglement van orde COSAC de mogelijkheid om werk/studiegroepen op te richten voor een bepaald thema of een bepaalde activiteit. Dit reglement zou ook kunnen worden aangepast om de parlementaire dimensie van het GBVB/EVDB beter te faciliteren. Mogelijk zou het permanente secretariaat, waarover COSAC inmiddels beschikt, hierbij een rol kunnen spelen.

Behoudens de zowel in het bovenstaande, als in de brief over de parlementaire dimensie van het EVDB (21 501-02, nr. 560) beschreven wijzigingen in het protocol over de rol van nationale parlementen, bevat het Grondwettelijk Verdrag geen inhoudelijke wijzigingen met betrekking tot de parlementaire betrokkenheid bij het EVDB.

Vraag 7
Onderschrijft u de constatering, dat het Europees parlement geen competentie heeft in EVDB-aangelegenheden, zolang het EVDB een intergouvernementeel karakter blijft behouden?

Antwoord
Gezien het intergouvernementele karakter van het EVDB blijft, zoals reeds vermeld in de brief over de parlementaire dimensie van het EVDB (21 501-02, nr. 560), de uitoefening van de parlementaire controle op het EVDB een verantwoordelijkheid van de nationale parlementen. De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming over de uitzending van Nederlandse troepen blijft bij het nationale parlement liggen (zie tevens het antwoord op vraag 1-3 en 13).

De bepalingen over betrokkenheid van het Europees Parlement bij het GBVB/EVDB in het Grondwettelijk Verdrag zijn inhoudelijk vergelijkbaar met de bepaling in het huidige EU-Verdrag . Het Europees Parlement wordt periodiek geïnformeerd en geconsulteerd over de ontwikkelingen op het gebied van het GBVB, inclusief het EVDB. Het Europees Parlement kan tevens vragen en aanbevelingen tot de Raad richten en keurt de GBVB-begroting goed (het EVDB wordt echter grotendeels gefinancierd uit de nationale begrotingen van de lidstaten, met uitzondering van de civiele missies).

Vraag 11
Hoe kan het dat de steun voor de Nederlandse voorstellen inzake de parlementaire dimensie van het EVDB tijdens de Europese conventie beperkt was? Is dit een kwestie van lobbywerk of hebben we het hier over fundamentele verschillen van mening tussen de lidstaten met betrekking tot democratische controle van het EVDB?

Antwoord
Nederland heeft dit onderwerp meerdere malen opgebracht in de Werkgroep Defensie van de Europese Conventie, in de schriftelijke bijdrage van de regeringsvertegenwoordiger voor deze werkgroep, en daarnaast tijdens en en marge van de plenaire Conventie. Zoals in de brief inzake de parlementaire dimensie van het EVDB (21 501-02, nr. 560) uiteen is gezet bleek vermelding van de mogelijkheid meer samen te werken op GBVB/EVDB-gebied in het protocol over de rol van nationale parlementen het maximaal haalbare. Dit hangt samen met het gebrek aan belangstelling dat voor dit onderwerp werd getoond door de regeringen van het merendeel van de lidstaten, maar ook met het feit dat er lidstaten zijn die grote moeite hebben met het separaat aan de orde stellen van de kwestie van parlementaire controle op het EVDB. Deze lidstaten hechten eraan dat deze kwestie wordt behandeld binnen het algemene kader van de betrokkenheid van nationale parlementen bij de besluitvorming binnen de Unie.

Vraag 12
Op welke wijze heeft het kabinet vormgegeven aan de voortrekkerspositie om nationale parlementen te betrekken bij het EVDB?

Antwoord
De bijlage bij de brief inzake de parlementaire dimensie van het EVDB (21 501-02, nr. 560) bevat een overzicht van brieven over het standpunt en de activiteiten van de regering op dit gebied, die uw Kamer eerder zijn toegegaan. Daarin wordt onder andere melding gemaakt van een non-paper dat de Nederlandse regering in december 2000 heeft verspreid om deze kwestie op de agenda te plaatsen, van een seminar over dit onderwerp dat is georganiseerd door de Europese Beweging Nederland en gefinancierd door de Nederlandse regering, alsmede van de inzet van de Nederlandse regering op dit punt in de Europese Conventie.

Artikel III-304 van het Grondwettelijk Verdrag betreft de betrokkenheid van het Europees Parlement bij het GBVB en is, indien het in samenhang wordt genomen met de artikelen I-40 lid 8 en I-41 lid 8, vergelijkbaar met artikel 21 van het huidige EU-verdrag. De tekst is aangepast aan de instelling van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en de rol die hij als voorzitter van de Raad speelt.