Ministerie van Buitenlandse Zaken




- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum

Auteur


- Mw. drs. B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-561/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/32

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

10

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij tien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


- Ontwerp-kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, met name ten aanzien van zware misdrijven, zoals terroristische daden
- Mededeling van de Commissie "een versterkt partnerschap voor de ultraperifere gebieden: beoordeling en vooruitzichten"
- Voorstel voor een Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad over het doorgeven van bepaalde gegevens aan Interpol
- Rapport van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de vereenvoudiging van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Groenten en Fruit
- Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB - hervorming van de suikersector
- Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren
- Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur 2007 (2007-2013)
- Voorstel voor een besluit van het Europese Parlement en van de Raad: Het opstellen van het "Jeugd in actie" programma voor de periode 2007-2013
- Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007)
- Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de huidige en toekomstige werking van het communautair kader voor personenvervoer per touringcar en autobus: toegang tot de markten voor internationaal en cabotagevervoer, veiligheid en passagiersrechtenDe staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Ontwerp-kaderbesluit betreffende vereenvoudiging uitwisseling informatie tussen wetshandhavingsautoriteiten

Titel:


- Ontwerp-kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, met name ten aanzien van zware misdrijven, zoals terroristische daden


Datum Raadsdocument: 4 juni 2004

Nr Raadsdocument: 10215/04

Nr. Commissiedocument:n.v.t.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m. SZW, BZK, VROM, FIN, EZ BZ, V&W, LNV en DEF

Behandelingstraject in Brussel: Multidisciplinaire Raadswerkgroep Georganiseerde Criminaliteit, Comité artikel 36, JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het doel van dit door Zweden ingebrachte voorstel is snellere informatie-uitwisseling tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van voorkomen, onderzoeken of opsporen van strafbare feiten. Die informatie-uitwisseling zou binnen een vastgestelde tijdslimiet moeten plaatsvinden (voorgesteld wordt 12 uur). Het gaat om uitwisseling van informatie voor strafrechtelijke onderzoeken en onderzoeken die deze status nog niet hebben bereikt, met name op het terrein van zware misdrijven (inclusief terroristische misdrijven).

Het gaat specifiek om de uitwisseling van politiële informatie en inlichtingen die voorhanden zijn bij genoemde autoriteiten, en alle informatie waartoe deze autoriteiten toegang hebben of waar ze, zonder gebruik te hoeven maken van dwangmiddelen, toegang toe kunnen krijgen. Het voorstel beoogt niet te zien op de informatie van Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Het betreft informatie-uitwisseling, inclusief persoonsgegevens, over verdachten, over personen van wie vermoed wordt dat zij misdrijven beramen en over personen, indien feitelijk mag worden aangenomen dat informatie-uitwisseling dienstig kan zijn ter opsporing, voorkoming of onderzoek naar een misdrijf. Hierbij is het uitgangspunt dat het op verzoek internationaal verstrekken van informatie aan een andere lidstaat niet aan meer voorwaarden is gebonden dan de voorwaarden, die bij onderlinge nationale uitwisseling van informatie binnen een lidstaat gelden. Ook wordt uitgegaan van een plicht om aan een verzoek tot informatieverstrekking te voldoen, waarbij de degene die het verzoek indient handelt overeenkomstig het nationale recht . De informatie kan worden benut voor strafrechtelijke opsporingsonderzoeken en onderzoeken die deze status nog niet hebben bereikt en hieraan vooraf gaan. Het voorstel ziet niet op de uitwisseling van informatie ten behoeve van gebruik als bewijs in een strafzaak. Daarop blijft het bestaande rechtshulpinstrumentarium (justitiële samenwerking in strafzaken) van toepassing.

Met dit Zweedse initiatief wordt tegemoet gekomen aan een van de actiepunten van de EU-terrorismeverklaring van de Europese Raad van 25 maart jl. Ook wordt ermee voldaan aan een van de deadlines van het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme (15 juni jl.), waarin bepaald werd dat een dergelijk voorstel in juni 2004 zou moeten worden ingediend. Geen deadline is opgenomen met betrekking tot de afronding van de onderhandelingen.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 30, lid 1, onder a en b, en 34, lid 2, onder b, van het EU-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Op grond van artikel 34, lid 2, onder b juncto artikel 39 van het EU-verdrag besluit de Raad met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité:nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief.

Het voorstel beoogt de informatie-uitwisseling tussen de rechtshand­havingsdiensten van de 25 lidstaten te verbeteren. Afspraken over verbetering van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten dienen op Europees niveau te worden gemaakt en vastgelegd.

Proportionaliteit: positief.

In de ER-verklaring van 25 maart jl. inzake terrorisme is de gebrekkige informatie-uitwisseling als knelpunt aangewezen en is overeengekomen dat deze uitwisseling moet worden verbeterd. Het voorstel beoogt aan de verbetering van de informatie-uitwisseling bij te dragen en bouwt daarbij voort op bestaande instrumenten zoals Schengen. In het voorstel worden niet meer verplichtingen opgenomen dan noodzakelijk zijn voor verbetering van de informatie-uitwisseling. Dit laatste zal ook tijdens de onderhandelingen blijvend in het oog worden gehouden.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het ziet er niet naar uit dat dit voorstel zal leiden tot meer verzoeken om informatie-uitwisseling; het zal slechts moeten leiden tot een versnelling van de afhandeling van deze verzoeken. De beoogde vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling kan echter wel drempelverlagend werken: indien derhalve wel sprake zou zijn van een toename van informatieverzoeken, zou dit op termijn enige lastenverzwaring kunnen geven voor o.a. het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) waaronder bureau SIRENE valt (ontvangen en doorzenden van de verzoeken), de overige rechtshandhavingsdiensten (die verplicht zijn de gevraagde informatie veelal binnen een bepaald tijdsbestek bijeen te brengen) en het bedrijfsleven (die informatie op verzoek van de nationale rechtshandhavingsdiensten zullen moeten verstrekken). De vraag blijft of die toename dan het gevolg is van dit kaderbesluit of dat die toename past binnen de algemene trend voor wat betreft het toe- of afnemen van verzoeken tot informatie. Aangezien het kaderbesluit niet beoogt het aantal verzoeken te laten toenemen, wordt hier vanuit gegaan dat het kaderbesluit op dit punt geen consequenties zal hebben, maar indien toch sprake is van budgettaire consequenties dan komen die ten laste van de begrotingen van de betrokken partijen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Dit voorstel betreft vooral een verbetering in de uitvoering van de reeds bestaande informatie-uitwisseling. Veel aanpassingen zijn niet te verwachten. Mogelijkerwijs kan aanpassing nodig zijn van bijvoorbeeld de Wet politieregisters of de Wet justitiële gegevens. Ook kan het zijn, dat door de strakke deadlines die in het voorstel worden genoemd (in sommige gevallen moet binnen 12 uur informatie worden uitgewisseld), de prioriteiten binnen de rechtshandhavingsdiensten moeten worden bijgesteld. Het uitgangspunt is, dat wat nationaal mogelijk is, ook internationaal mogelijk moet zijn, maar dat impliceert niet dat wat nationaal niet mogelijk is, internationaal mogelijk zou moeten zijn.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De voorgestelde implementatietermijn betreft twee jaar na inwerkingtreding van het kaderbesluit, hetgeen haalbaar lijkt.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland hecht aan een goede en snelle samenwerking op politieel en justitieel gebied om zowel de georganiseerde criminaliteit als terrorisme aan te pakken. Nederland hecht aan een goede uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale diensten. Dit voorstel beoogt die samen­werking en de informatie-uitwisseling op operationeel niveau te verbeteren. De uitgangspunten van het voorstel kunnen worden ondersteund, wel dient tijdens de besprekingen aan specifieke onderdelen nadere uitwerking gegeven te worden (werkingssfeer, tijdslimiet, doelbinding, gegevensbescherming e.d.).

Fiche 2: Mededeling over een versterkt partnerschap voor de ultraperifere gebieden

Titel:

Mededeling van de Commissie "een versterkt partnerschap voor de ultraperifere gebieden: beoordeling en vooruitzichten"


Datum Raadsdocument: 23 augustus 2004

Nr. Raadsdocument: 10166/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)543

Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. BZK, BZ, DEF, EZ, FIN, JUS, LNV, OCW, SZW, V&W, IPO, VNG

Behandelingstraject in Brussel: Bespreking van deze mededeling in Raadskader is nog niet voorzien.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Raad van Sevilla (juni 2002) verzocht de Commissie voorstellen in te dienen voor een Gemeenschapsbeleid dat meer rekening houdt met de ultraperifere gebieden. De mededeling "A stronger partnership for the outermost regions" (COM(2004)343 d.d. 26/5/2004) komt voort uit deze wens. Voorliggende mededeling "A stronger partnership strengthened for the outermost regions: assessment and prospects" (COM(2004)543 inclusief bijlage) sluit hierop aan. In deze mededeling beoordeelt de Commissie de inspanningen voor de ultraperifere gebieden sinds 2000 en schetst een strategie voor de toekomst.

De ultraperifere gebieden zijn genoemd in artikel 299 van het EG-verdrag: de Franse overzeese departementen (Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique en La Réunion), de Canarische eilanden, de Azoren en Madeira. Het uiteindelijke doel van deze bepaling is de integratie van de ultraperifere gebieden in de Interne Markt. Daarbij wordt rekening gehouden met de grote afstand tot het Europese vasteland, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, het moeilijke reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten.

In het eerste deel van de mededeling evalueert de Commissie de maatregelen die de Gemeenschap sinds 2000 heeft genomen. De ultraperifere gebieden hebben middelen ontvangen in het kader van het cohesiebeleid en de Europese Investeringsbank heeft hen leningen verschaft. Zij hebben voorts kunnen profiteren van speciale maatregelen op het vlak van staatssteun, belastingen, transport, energie, onderzoek, milieu, douane, regionaal samenwerkingsbeleid, immigratie, landbouw, visserij en ondernemingsbeleid. De Commissie concludeert dat de genoemde maatregelen over het algemeen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van de ultraperifere gebieden. Hun natuurlijke beperkingen en ligging ten opzichte van de rest van de Unie maken evenwel intensivering van de inspanningen noodzakelijk.

In het tweede deel van de mededeling laat de Commissie weten op welke punten het beleid van het Gemeenschap voor de ultraperifere gebieden verbetering behoeft. Er bestaat behoefte aan een meer horizontale benadering van het principe van territoriale cohesie in de ultraperifere gebieden. Daarnaast wil de Commissie, gezien doelstelling van integratie in de Interne Markt, onderzoeken hoe hoog de additionele kosten voor de ultraperifere gebieden zijn om hun producten in Europa af te zetten en hoe deze additionele kosten berekend dienen te worden. Een uniforme benadering hiervan ontbreekt. Tot slot constateert de Commissie dat de specifieke regelingen verschillend geïnterpreteerd worden (bijvoorbeeld staatssteun).

Om bespoediging van de integratie in de Interne Markt mogelijk te maken stelt de Commissie voor, in het kader van het cohesiebeleid, steun voor de ultraperifere gebieden te intensiveren. Niet alleen kunnen de ultraperifere gebieden aanspraak maken op verschillende fondsen binnen het nieuwe cohesiebeleid. Ook krijgen zij qualitate qua extra cohesiemiddelen toebedeeld. Het actieplan "wider neighbourhood" is bedoeld om de economische, sociale en culturele integratie in de eigen regio te bevorderen. Dit actieplan omvat enerzijds maatregelen op het gebied van handels- en douanebeleid om handel in goederen en diensten te bevorderen. Anderzijds voorziet het actieplan in middelen om op het gebied van immigratie, milieu, visserij, transport en onderzoek samenwerking tot stand te brengen.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen niet van toepassing, omdat het een mededeling betreft. De mededeling gaat wel in op toekomstige gevolgen voor de EU-begroting. In de mededeling wordt namelijk het bedrag genoemd dat onder de Doelstelling Convergentie van het structuur- en cohesiebeleid bestemd is voor ultraperifere gebieden. Het betreft 0,42% van deze doelstelling en dus ¤ 1,1 miljard in totaal over de hele periode 2007-2013. In de mededeling wordt een nadere onderbouwing gegeven voor deze intensivering van de cohesiesteun aan ultraperifere gebieden. De toekomst van het cohesiebeleid maakt integraal onderdeel uit van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. Het Nederlandse standpunt inzake de nieuwe Financiële Perspectieven is gericht op een reëel constant uitgavenkader van maximaal 1% BNI, het principe 'nieuw-voor-oud' en toetsing aan de criteria toegevoegde waarde en subsidiariteit. Het Nederlandse standpunt t.a.v. de cohesiebenadering voor structuurfondsen is hier eveneens van toepassing.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

De ultraperifere gebieden maken onderdeel uit van lidstaten van de Unie. Het door de Commissie aangekondigde actieplan "wider neighbourhood" kan gevolgen hebben voor de ultraperifere gebieden op bepaalde onderdelen van het EU-beleid, bijvoorbeeld de handelspolitiek. Dit kan van invloed zijn op de relatie tussen de ultraperifere gebieden en de in de regio gelegen ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De mededeling is in de eerste plaats van belang voor Frankrijk, Spanje en Portugal, die binnen hun staatsverband ultraperifere gebieden hebben. Dat geldt thans niet voor Nederland. Als in Koninkrijks-verband wordt besloten voor Aruba en de Nederlandse Antillen de ultraperifere status aan te vragen zou dat veranderen.

Wel raakt de mededeling aan de financiële belangen van Nederland. Met betrekking tot de voorstellen die raken aan de hervorming van het cohesiebeleid is het regeringsstandpunt t.a.v. de nieuwe Financiële Perspectieven (periode 2007-2013) leidend. Dit betekent een reëel constant uitgavenkader, het principe 'nieuw-voor-oud' en toetsing aan de criteria toegevoegde waarde en subsidiariteit. Verder geldt het Nederlandse standpunt t.a.v. de toekomst van het structuur- en cohesiebeleid, de zogenaamde cohesiebenadering.

Fiche 3: Gemeenschappelijk Standpunt over het doorgeven van gegevens aan Interpol

Titel:

Voorstel voor een Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad over het doorgeven van bepaalde gegevens aan Interpol.


Datum Raadsdocument: 21 juni 2004

Nr Raadsdocument: 10475/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 427

Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK i.o.m. JUS, DEF, SZW, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep SIS/Sirene en JBZ Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme, zoals aangenomen door de Europese Raad van juni 2004, wordt onder meer opdracht gegeven voor het opzetten van een geïntegreerd stelsel voor de uitwisseling van gegevens betreffende gestolen en verloren geraakte paspoorten, met gebruikmaking van het Schengen Informatiesysteem (SIS) en de Interpolgegevensbank. De gestelde deadline voor het indienen van een voorstel door de Commissie is gesteld op juni 2004.

Het door de Commissie voorgestelde Gemeenschappelijke Standpunt (GS) is de (eerste) stap ter invulling van deze opdracht van de Raad. Hierbij gaat het om een ad hoc oplossing: de gegevensoverdracht van de nationale diensten aan Interpol. Deze oplossing zal gevolgd worden door een structurele opzet, middels het opnemen van relevante voorzieningen in de tweede generatie van het Schengeninformatiesysteem (SIS II). SIS II zal over meer technische capaciteit beschikken dan het huidige SIS om gegevens aan Interpol door te geven.

Het Gemeenschappelijk Standpunt is gericht op het bevorderen van het overdragen van gegevens omtrent vermiste en/of gestolen paspoorten aan internationale rechtshand-havingspartners, teneinde deze te helpen personen te identificeren die gestolen paspoorten van een EU-lidstaat gebruiken om tegen de lidstaten of derde landen gerichte strafbare feiten te plegen. Het doel is om preventie en bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit (met inbegrip van terrorisme) te bevorderen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dragen alle huidige en toekomstige gegevens over vermiste en/of gestolen paspoorten over aan de Interpolgegevensbank. De gegevens waarop het voorstel betrekking heeft, zijn: documentnummer, land van uitgifte van het document en het documenttype.

De gegevens worden uitsluitend gedeeld met de Interpollanden die tenminste dezelfde gegevens doorgeven en die een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens waarborgen. De verplichtingen inzake de wederkerigheid en passende gegevensbescherming zullen worden opgenomen in een instrument dat samen met Interpol en de andere betrokken Interpollanden wordt vastgesteld.

Rechtsbasis van het voorstel:Art. 34, lid 2, onder a) EU-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Unanimiteit. Geen raadpleging EP vereist.

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief Gelet op de aard van de problematiek zijn afspraken op het niveau van de Europese Unie aangewezen.

Proportionaliteit: positief. Het voorstel gaat niet verder dan hetgeen nodig is om het voornoemde doel te verwezenlijken. Daarnaast heeft de Juridische Dienst van de Raad aangegeven dat artikel 34 lid 2, onder a) van het VEU (een Gemeenschappelijke Standpunt) een juiste juridische basis is voor gegevensuitwisseling tussen de in strafzaken bevoegde politieautoriteiten van de lidstaten en met de internationale partners. Hoewel een gemeenschappelijk standpunt in de derde pijler een gebruikelijk rechtsinstrument is, geeft de keuze van het rechtsinstrument aanleiding tot discussie.

Dit instrument wordt gebruikt om afspraken te maken over de aanpak van de EU ten aanzien van een bepaalde materie. Het betreft een meer operationeel instrument dan bijvoorbeeld een kaderbesluit, dat is gericht op de onderlinge aanpassing van wettelijke bepalingen in de lidstaten. Een gemeenschappelijk standpunt in de derde pijler dient niet verward te worden met een gemeenschappelijk standpunt in het kader van de co-decisie procedure (art. 251 EG).

Consequenties voor de EU-begroting:geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in het kader van het beheer van het reisdocumentensysteem een register (het zogenaamde Basisregister reisdocumenten) ingericht met gegevens van Nederlandse reisdocumenten die niet in het verkeer mogen voorkomen, waaronder als gestolen of vermist opgegeven reisdocumenten. Het bestaan van het register is verankerd in artikel 4a van de Paspoortwet.

Totdat de overdracht van informatie naar Interpol kan lopen via SIS II, zullen voorzieningen moeten worden getroffen bij BZK/Agentschap BPR en BZK/KLPD om mogelijk te maken dat de gegevens omtrent gestolen en vermiste paspoorten, via het KLPD, worden overgedragen aan Interpol. De kosten daarvan worden (voorlopig) geraamd op tenminste ¤ 0,5 mln voor 2004. Deze kosten zullen worden opgevangen binnen de begroting van het ministerie van BZK.

Onderzoek moet worden gedaan naar de wijze waarop in de toekomst de gegevens omtrent de vermiste en gestolen paspoorten uit het Basisregister via SIS II aan Interpol kunnen worden verstrekt. De financiële consequenties zijn pas in kaart te brengen als dat onderzoek is uitgevoerd.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

In artikel 4a van de Paspoortwet worden regels gesteld aan de inrichting en het beheer van het Basisregister. Lid 6 van dit artikel bepaalt dat de in het Basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens verstrekt kunnen worden aan instellingen en personen die zijn belast met een publiekrechtelijke taak voor zover de gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak. Bij een regeling van de minister voor BVK (artikel 4a, lid 8) kunnen hieraan nadere regels worden gesteld.

De bepalingen in de Paspoortwet bieden voldoende basis voor het verstrekken van de gegevens omtrent vermiste en gestolen paspoorten via het KLPD aan Interpol.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking-treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het Gemeenschappelijk Standpunt treedt in werking (artikel 5) op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het Gemeenschappelijk Standpunt bevat ook nog een specifieke implementatie-termijn. Het standpunt gaat er namelijk van uit (artikel 3 lid 4) dat de lidstaten uiterlijk tegen december 2004 de infrastructuren opzetten die nodig zijn om de on-line raadpleging van de Interpol-gegevensbank te vergemakkelijken. Vooralsnog lijkt deze termijn voor Nederland haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland steunt het doel van het Gemeenschappelijk Standpunt. Nederland hecht aan een goede en snelle samenwerking op politieel en justitieel gebied om zowel de georganiseerde criminaliteit als terrorisme aan te pakken. In dit kader wordt de verbetering van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale diensten en Interpol gesteund. Daarbij is het voor Nederland echter ook van belang dat er voldoende vertrouwen is in de rechtspleging in derde landen. Er moeten voldoende waarborgen zijn dat gegevensuitwisseling met derde landen (met name de derde landen waarmee Nederland geen rechtshulpverdrag heeft) niet leidt tot een schending van mensenrechten.

De uitvoering van het Gemeenschappelijk Standpunt vergt echter wel het nodige. Er moet daarbij onderscheid gemaakt worden tussen twee stappen: de overdracht van gegevens op korte termijn (tussen de bevoegde nationale instanties van de lidstaten en Interpol) en de structurele wijze van gegevensverstrekking aan Interpol (via SIS II). De verwachting is dat SIS II in 2007 gereed zal zijn.

Voor de korte termijn (totdat SIS II operationeel is) dient, om uitvoering te geven aan het Gemeenschappelijk Standpunt, een ad-hoc voorziening gecreëerd te worden. Dat kan op verschillende manieren gerealiseerd worden. Belangrijk hierbij is om een oplossing te vinden die met relatief weinig lasten (organisatorisch en financieel) het beoogde resultaat oplevert. Tevens dient de te kiezen oplossing te waarborgen dat de integriteit van de gegevens is verzekerd.

Er zijn verschillende opties bezien die alle voor- en nadelen hebben. De beste oplossing lijkt (vooralsnog) dat vanuit het Basisregister reisdocumenten, naast een initiële gegevensoverdracht (bulk), een automatische doorverstrekking (van mutaties) wordt gerealiseerd naar het KLPD. Het KLPD kan hiermee het reeds bestaande Nederlands Schengen Informatiesysteem (NSIS) aanvullen of corrigeren en vervolgens, met gebruikmaking van de reeds bestaande voorzieningen, de gegevens overdragen aan Interpol.

Fiche 4: Rapport over de vereenvoudiging van de GMO voor groenten en fruit

Titel:

Rapport van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de vereenvoudiging van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Groenten en Fruit


Datum Raadsdocument: -

Nr Raadsdocument: -

Nr. Commissiedocument:COM(2004)549 (10 augustus 2004)

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ, FIN, BZ, BZ-OS

Behandelingstraject in Brussel: CSA, Landbouw- en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het rapport geeft een overzicht van de aanpassingen en vereenvoudigingen van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Groenten en Fruit die de Commissie op verzoek van de Raad in de jaren 2002, 2003 en 2004 heeft doorgevoerd. Verder heeft het rapport tot doel in de Raad, in het Europees Parlement en in de sector zelf de discussie over de toekomst van de sector en de noodzaak van verdere aanpassingen te bevorderen. Daartoe heeft de Commissie aan het einde van het rapport een aantal (open) vragen van strategische aard geformuleerd.

De belangrijkste aanpassingen van de GMO in de afgelopen jaren waren:


- Voor de sector verse groenten en fruit het instellen van een maximumpercentage van 4,1 % van de omzet van de telersvereniging- voor de EU-bijdrage aan de operationele programma's. De EU-bijdrage vindt plaats onder voorwaarde dat de producentenvereniging zelf ook en in gelijke mate een bijdrage levert. In de operationele programma's geven de producentenverenigingen aan wat hun plannen voor de komende 3 - 5 jaren zijn.
- Wijziging van de financiële steun voor verwerkte producten. Voorheen werd de steun betaald aan de verwerkers van de producten en op basis van het eindproduct. In de huidige situatie wordt de steun via de producentenverenigingen aan de telers van de producten bestemd voor verwerking betaald.Voor de verwerking van citrus zijn maximale productieplafonds vastgesteld voor citroenen, sinaasappelen en kleine citrusvruchten, alsmede nationale plafonds voor de betrokken lidstaten (Griekenland, Italië, Spanje en Portugal). Bij overschrijding van deze plafonds vindt in het jaar erop korting plaats van de steun.

De Commissie stelt de volgende strategische vragen voor het bevorderen van de discussie over eventuele toekomstige aanpassingen van de GMO:


- Is er een noodzakelijkheid om de basis van de GMO Groenten en Fruit, zoals deze in 1996 is vastgesteld, te hervormen?
- Wat kan er worden gedaan om de toepassing van de GMO voor producentenorganisaties te vereenvoudigen?
- Wat kan er worden gedaan om de concentratie van het aanbod in regio's met lage organisatiegraad te verbeteren, speciaal in de nieuwe Lidstaten?
- Moet de speciale cross-compliance regeling voor de groenten en fruitsector in stand blijven of moet dit worden geïntegreerd in de cross-compliance regeling die is vastgesteld na de Mid Term Review?
- Wat kan er worden gedaan om het aanbod van kwaliteitsproducten en/of producten die op milieuvriendelijke wijze zijn geproduceerd, te vergroten?
- Wat kan er worden gedaan om een beter crisismanagement te verzekeren?
- Is het noodzakelijk om radicale wijzigingen aan te brengen en de specifieke regelingen voor verwerkte producten en voor citrus?
- Hoe kan de coherentie tussen de GMO voor Groenten en Fruit en de regeling voor plattelandsontwikkeling worden verbeterd?Hoe kan een beter gebruik van het huidige budget worden verzekerd?

Er zal een algemene discussie worden gevoerd in de Raad over de hiervoor genoemde vragen. Afhankelijk van de uitkomsten van deze discussie kan de Commissie met voorstellen komen die tot een verdere vereenvoudiging van de GMO-regelgeving zouden kunnen leiden.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een rapport.

In de huidige GMO is voor wat betreft de uitgavenposten voorzien in interventiemaatregelen, uitvoerrestituties, een regeling voor de telersverenigingen en financiële steun voor de verwerking van tomaten, perziken en peren. Het totale budget voor de groenten en fruit marktordening (vers en verwerkt) bedraagt ca. ¤ 1,55 miljard per jaar. Dit is inclusief ca. ¤ 300 miljoen voor de Gemeenschappelijke Marktordening voor Bananen.

Het is te verwachten dat bij eventuele wijzigingen van de GMO vooral het meer marktconform produceren zal worden gestimuleerd. Dit betekent dat de uitgaven voor interventieregelingen alsmede voor de regelingen voor steun bij de verwerking van de hiervoor reeds genoemde producten verder teruggedrongen zullen worden. Het afbouwen van de uitvoerrestituties is inmiddels onderwerp van discussie in WTO-kader. Nederland is groot voorstander van marktwerking en kan derhalve een wijziging die uitmondt in verminderde overheidsinterventie van harte ondersteunen.

Consequenties voor de begroting kunnen pas daadwerkelijk ingeschat worden als de voorstellen er zijn.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Strikt genomen n.v.t. want het betreft een rapport. Het doel van eventuele wijzigingen in de GMO is het realiseren van vereenvoudiging, hetgeen zou moeten leiden tot minder personele en administratieve kosten voor overheid en bedrijfsleven.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:N.v.t., het betreft een rapport.

De regelingen m.b.t. de invoer en de uitvoer liggen buiten het kader van dit rapport. Deze zullen onderwerp van discussie zijn bij de WTO-onderhandelingen. Ten aanzien van de huidige verwerkingssteun voor tomaten, perziken, peren en citrus geldt dat deze handelsverstorend is. Deze subsidievorm benadeelt producenten in derde landen, waaronder ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is van mening dat bij de grote hervorming van de GMO in 1996 een stap voorwaarts is gezet op de weg naar een meer marktconforme productie in de groenten - en fruitsector door in het marktbeleid nog slechts in beperkte mate te steunen op het interventiemechanisme en veel meer belang toe te kennen aan de telersverenigingen. De telersverenigingen moeten een belangrijke rol vervullen bij het concentreren van het aanbod waardoor de marktpositie van telers wordt verbeterd. Dit heeft tot doel dat individuele telers een hogere prijs voor hun producten ontvangen. Voor Nederland is het dan ook niet noodzakelijk om de GMO fundamenteel te hervormen. Nederland ziet meer in een verdere aanpassing van het beleid naar marktconformiteit. In dat kader denkt Nederland dat het mechanisme van interventie verder kan worden beperkt. De overheidsinterventie zou moeten worden afgeschaft of alleen in uitzonderlijke omstandigheden mogen worden toegepast. Interventie zou dan alleen nog door telersverenigingen kunnen worden toegepast.

Ook is Nederland van mening dat de uitvoerrestituties in de groenten- en fruitsector moeten worden afgebouwd. In WTO-kader wordt hier inmiddels over gesproken.

Nederland is van mening dat ook in de sector voor de verwerkte producten het principe van marktconform produceren toegepast moet worden. Nu gelden productiedrempels met vaste steunbedragen voor verwerking voor tomaten, perziken en peren. Omdat verwerkingssteun zowel producenten in derde landen, waaronder ontwikkelingslanden, als Europese producenten die niet aan deze regeling meedoen benadeelt, is Nederland van mening dat er een tijdpad moet worden vastgesteld voor de afbouw van de verwerkingsteun.

Fiche 5: Mededeling over de hervorming van de suikersector

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB - hervorming van de suikersector


Datum Raadsdocument: 16 juli 20042004

Nr Raadsdocument: 11491/04

Nr. Commissiedocument:COM (2004)499 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ, FIN, BZ, OS

Behandelingstraject in Brussel: RWG suiker, CSA, Landbouw- en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Door de recente hervormingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) bij de Midterm Review (MTR), de onderhandelingen in het kader van de WTO Doha-ronde en het Everything but arms-initiatief (EBA), is de noodzaak tot een hervorming van het suikerbeleid binnen de EU toegenomen. Een ongewijzigd suikerbeleid zou een discrepantie opleveren met de nieuwe beginselen van het GLB, waarbij een verschuiving is ingezet van prijs- en productieondersteuning naar een algemeen beleid van ontkoppelde inkomenssteun voor landbouwers.

In het najaar van 2003 heeft de Commissie al een mededeling gepresenteerd met een drietal opties voor de hervorming van de suikermarktordening (zie brief van regering aan Tweede Kamer hierover, Kamerstuk 28 625, nr. 12):


- Handhaving van het huidige systeem van hoge prijzen en vaste nationale productiequota;
- Forse prijsverlaging, verhandelbaar maken van de nationale productiequota en op termijn wellicht afschaffing van de quota;
- Volledige liberalisering.Uit het debat in de Raad en het Europees Parlement dat naar aanleiding van de publicatie van dit optiepapier gevoerd is, kwam naar voren dat een status-quo niet houdbaar is en een volledige liberalisering niet reëel. De huidige mededeling benadert de tweede optie. In lijn met eerdere hervormingen in andere sectoren streeft de Commissie naar een suikersector, die marktgerichter, duurzamer en minder handelsverstorend is.

Concreet stelt de Commissie het volgende voor:


- De interventieprijs wordt vervangen door een referentieprijs. De referentieprijs zal als basis dienen voor de minimum suikerbietenprijs, de invoerbescherming en de preferentiële invoer en de particuliere opslagregeling;
- Deze referentieprijs voor suiker wordt met ingang van het verkoopseizoen 2005/2006 in twee fasen met 33 % verlaagd en daaraan gekoppeld wordt ook de minimum bietenprijs in twee fasen verlaagd met 37%;
- Telers van suikerbieten worden voor de prijsdaling gedeeltelijk, d.w.z. voor 60%, gecompenseerd via ontkoppelde inkomenssteun (een bedrijfstoeslag per hectare);
- De A- (bestemd voor interne EU consumptie) en B-quota (bestemd voor uitvoer met restitutie) worden samengevoegd en verlaagd met ongeveer 20%. De productieheffing op A/B-suiker komt te vervallen, omdat de suikerproductie in de EU achterblijft bij het suikerverbruik;
- Debepalingen t.a.v. C-suiker (bestemd voor uitvoer zonder restitutie) blijven vooralsnog onveranderd;
- De nationale productiequota worden tussen de lidstaten verhandelbaar;
- Er komt een communautair gefinancierde opkoopregeling voor het uit de markt nemen van suikerquota;
- De op dit moment ongelimiteerde preferentiële invoer van suiker uit de Westelijke Balkan wordt omgezet in een tariefcontingent;
- In overleg met betrokken landen wordt bezien hoe ACS-landen- kunnen worden geholpen bij aanpassing en herstructurering van hun suikersector t.g.v. de voorgenomen prijsverlaging. Hiervoor wordt een actieplan opgesteld.De looptijd van de nieuwe marktordening moet ingaan op 1 juli 2005 en beperkt zich tot 1 juli 2009. In de verwachting dat er tegen die tijd meer duidelijkheid bestaat over de nieuwe WTO-afspraken, de lopende WTO-suikerpanels en het gebruik van de EBA-faciliteit, is in 2008 een evaluatie voorzien, wellicht gepaard gaande met nadere voorstellen over de periode daarna.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling.

De jaarlijkse kosten van de voorgestelde maatregelen, waarbij de ontkoppelde bedrijfstoeslag het belangrijkste element vormt, namelijk ¤1.340 miljoen per jaar vanaf 2007/08, zullen worden gecompenseerd door de besparingen die voortvloeien uit een aanzienlijke vermindering van de uitgaven voor uitvoerrestituties, ten bedrage van ongeveer ¤ 1.100 miljoen per jaar en de afschaffing van de productierestitutie voor de chemische en de farmaceutische sector en van de raffinagesteun, ten bedrage van ongeveer ¤ 250 miljoen. De kosten voor de regeling inzake particuliere opslag zouden beperkt zijn en slechts ontstaan wanneer de marktprijzen aanzienlijk onder de referentieprijzen zouden komen te liggen. De Commissie noemt haar voorstel dan ook budgetneutraal t.o.v. de status quo.

De Commissie houdt in deze berekeningen echter geen rekening met ten eerste het verdwijnen van de eigen-middelen-inkomsten uit de productieheffingen en ten tweede de compensatie van ACS-landen:


- Voor de EU-suiker die met exportrestituties wordt uitgevoerd, komen de kosten (van deze exportrestituties) voor rekening van de Europese bietentelers en suikerindustrie, die hiervoor achteraf een productieheffing krijgen opgelegd. (in 2004 zijn dit 360 miljoen euro aan eigen-middelen-inkomsten uit deze heffingen). Deze inkomsten uit de productieheffingen zullen verdwijnen als gevolg van het in lijn brengen van de EU suikerproductie met de EU-suikerconsumptie.
- De eventuele compensatie van ACS-landen wordt door verschillende onderzoekscentra geschat tussen 400 à 800 miljoen euro per jaar.De Commissie stelt voor de compensatie van de ACS-landen tot 2006 met het Flexibiliteitsinstrument te financieren en vanaf 2007 door een thematische toewijzing in het kader van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking zoals voorgesteld voor de volgende Financiële Perspectieven 2007-2013.

De optelsom van dit alles maakt dat de totale budgettaire implicatie van de voorliggende mededeling tussen ¤ 800 à 1.200 miljoen per jaar ligt.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:N.v.t., het betreft een mededeling.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):N.v.t., het betreft een mededeling.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking redding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De mededeling gaat uit van implementatie met ingang van 1 juli 2005 in de eerste fase en met ingang van 1 juli 2007 (prijzen) en 1 juli 2008 (quota) in de tweede fase.

Het ziet er nu al naar uit dat implementatie met ingang van 1 juli 2005 niet haalbaar zal zijn omdat de besluitvorming over de hervorming daartoe waarschijnlijk niet tijdig zal hebben plaatsgevonden.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Strikt genomen niet van toepassing. Het betreft een mededeling.

De gevolgen voor ontwikkelingslanden van de voorgestelde hervorming van de EU-suikersector zijn niet eenduidig aan te geven. De vermindering van de EU-suikerproductie zal over het algemeen een positief effect hebben op de ontwikkelingslanden die suiker produceren. Maar het effect verschilt per "groep" ontwikkelingslanden:

De suiker producerende ontwikkelingslanden zonder preferentiële toegang tot de EU-markt kunnen voordelen hebben bij de hervorming: door het wegvallen van een belangrijk deel van de uitvoer van EU-suiker met restitutie kunnen de prijzen op de wereldmarkt stijgen en kan voor derde landen meer ruimte op de wereldmarkt ontstaan. Landen met lage productiekosten - zoals Brazilië, Thailand, Australië, Guatemala en landen in Zuidelijk Afrika - bevinden zich in de beste positie om hiervan te profiteren.

De 17 ACS-landen en India, die nu in het kader van het Suikerprotocol een speciale gegarandeerde toegang hebben tot de EU-suikermarkt, zullen er door de voorgestelde prijsverlagingen op achteruit gaan. De Commissie wil de bepalingen van het huidige Suikerprotocol handhaven. Op grond hiervan is de EU verplicht om jaarlijks een overeengekomen hoeveelheid van ongeveer 1,3 miljoen ton witte-suikerequivalent tegen een gegarandeerde prijs te kopen. Parallel aan de prijsverlaging voor Europese boeren zal echter ook de prijs voor ruwe rietsuiker uit de ACS-landen met 37% worden verlaagd. De exportinkomsten van deze landen kunnen hierdoor met enkele honderden miljoenen euro verminderen. Om de effecten hiervan op te kunnen vangen, wil de Commissie met de ACS-landen in dialoog treden over een Actieplan met flankerende maatregelen. Het actieplan, dat eind 2004 zal worden gepresenteerd, zal zowel handels- als hulpelementen bevatten. De maatregelen zouden in moeten spelen op de specifieke situatie van de suikersector in het ACS-land in kwestie: verbetering van competitiviteit in ACS-landen waar perspectief is voor de suikersector, diversificatie en begeleide sanering waar dit ontbreekt.

Vanaf juli 2009 kunnen de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) in het kader van het EBA-initiatief onbeperkt en tariefvrij suiker naar de EU exporteren. De prijsdaling van suiker die voortvloeit uit de voorgestelde hervorming van het EU suikerbeleid, maakt de EU-markt voor deze suiker echter wel minder aantrekkelijk.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De mededeling van de Commissie sluit grotendeels aan bij de inhoud van de brief van de regering aan de Tweede Kamer van 11 november 2003 naar aanleiding van het optiepapier. De regering heeft in deze brief al de hoofdlijnen van het Nederlandse kabinetsstandpunt uiteengezet inzake het toekomstige suikerbeleid (Kamerstuk 28 625, nr. 12). Het daarin neergelegde standpunt vormt dan ook het uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige mededeling. Dat wil zeggen dat Nederland:


- Voorstander is van verdere voorstellen van de Commissie voor verdere hervorming van het GLB, inclusief suiker, omdat de huidige internationale ontwikkelingen dit zowel onafwendbaar als gewenst maken.
- Kiest voor een ambitieuze hervorming van het suikerbeleid met een verlaging van de interne prijs in de EU, afschaffing van de interventieprijs en uitfasering van de exportrestituties.
- Van mening is dat de bietentelers en de suikerindustrie zich op een redelijke wijze aan de hervorming moet kunnen aanpassen, zodat een internationaal concurrentiekrachtige suikersector in Europa ontstaat.
- Het van belang vindt dat bij deze herstructurering gewaarborgd dient te worden dat de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economisch, ecologisch en sociaal) gelijkelijk mee worden gewogen.
- Van mening is dat de compensatie aan de bietentelers voor prijsverlagingen ontkoppeld moet zijn van de productie en de uitbetaling daarvan afhankelijk wordt gesteld van cross-compliance, modulatie en financiële discipline.
- Vindt dat de kosten van de hervorming onder het plafond zoals vastgelegd in de afspraken van de Europese Raad Brussel (oktober 2002) gefinancierd dienen te worden.
- Van mening is dat het op termijn niet verstandig is een beleid te voeren dat erop gericht is de Europese suikerindustrie overal binnen de EU in stand te houden.
- In principe voorstander is van de verhandelbaarheid van nationale productiequota tussen de lidstaten, zodat de Europese suikerindustrie zich kan herstructureren en een proces van economische specialisatie in de diverse regio's kan doormaken.
- Als uitgangspunt hanteert dat de daling van de suikerprijs voldoende substantieel moet zijn om te bewerkstelligen dat de EU in beginsel geen suiker meer zal exporteren.
- Vindt dat rekening moet worden gehouden met de 17 ACS-landen die op grond van het ACS-suikerprotocol toegang hebben tot de EU-markt tegen gegarandeerde prijzen. Flankerende maatregelen zijn daarom nodig om de effecten van prijsdaling op te kunnen vangen. Naast steun voor herstructurering en omschakelingsmaatregelen kan hierbij ook aan extra markttoegang worden gedacht.
- Van mening is dat het beleid duidelijkheid moet verschaffen aan de groep van armste landen, zodat geen investeringen worden uitgelokt die verkeerd voor hen kunnen uitpakken.Daarnaast geldt dat de door de Commissie beoogde ingangsdatum van de hervorming van het suikerbeleid, te weten 1 juli 2005, rijkelijk vroeg wordt geacht, gelet op de voorbereiding van het zaaiplan voor 2005 dat nu al in volle gang is. Ervan uitgaande dat de hervorming pas op 1 juli 2006 zal ingaan, is de termijn die de Commissie heeft voorzien tot de volgende hervorming van de marktordening, te weten 1 juli 2009, naar de mening van de Nederlandse regering dan weer kort om alle betrokkenen in de suikersector voldoende zekerheid en visie te bieden op grond waarvan zij zich - voor wat betreft hun investeringen - op de toekomst kunnen richten.

Ook moet in de uiteindelijke voorstellen van de Commissie rekening worden gehouden met de uitspraak van het WTO-suikerpanel. Een nieuw EU-suikerbeleid moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WTO-afspraken. In dit licht beziet Nederland nog in hoeverre de regeling voor C-suiker onverkort kan blijven bestaan.

Fiche 6: Besluit over actieprogramma op het gebied van levenslang leren

Titel:

Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren


Datum Raadsdocument: 20 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11587/04

Nr. Commissiedocument:COM (2004)474

Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. BZ, SZW, VWS, EZ, FIN, BZK, VNG, IPO

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, OJC-Raad.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).

Het "integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren" is het nieuwe EU-onderwijsprogramma voor de periode 2007-2013, dat de huidige programma's Leonardo da Vinci II en Socrates II, - eLearning, Erasmus Mundus (vanaf 2009) en het communautair actieprogramma ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding(zg. A-lijn programma's) vervangt. Nieuw is dat het programma ook "Europass" (het Europese kader om de transparantie op het gebied van diploma's, kwalificaties en competenties te verbeteren) zal omvatten.

De Commissie beoogt met het nieuwe EU-onderwijsprogramma een bijdrage te leveren aan het bereiken van de Lissabon-doelstelling dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet zijn. Vanuit deze optiek zijn de primaire doelstellingen van het programma het bevorderen en optimaliseren van:


- Mobiliteit tussen onderwijsinstellingen

- Samenwerking tussen onderwijsinstellingen

- Uitwisseling tussen onderwijsinstellingenAls kwantitatieve doelstellingen noemt het voorstel ondermeer:


- Dat in 2011 drie miljoen studenten moeten hebben deelgenomen aan het Erasmus mundes programma.
- Dat er in 2013 jaarlijks 150.000 personen deelnemen aan het Leonardo II programma.
- Dat er jaarlijks 25.000 personen deelnemen aan Grundtvig programma
- Dat 1 op de 20 leerlingen betrokken is bij de Comenius-acties.Het voorstel kent een matrix-benadering waardoor meer transparantie en efficiency in en tussen de vier deelprogramma's (Erasmus, Leonardo, Comenius en Grundtvig) bereikt moet worden.Daarnaast kent het voorstel een 'transversaal programma' dat inpassing van o.a. ICT- en taalcomponenten in de deelprogramma's moet mogelijk maken. Het voorstel voorziet in een sterk gedecentraliseerd programma waarbij ca. 80% van het budget beheerd gaat worden door Nationale Agentschappen. - Nederland zal de Commissie om nadere toelichting vragen over de beoogde rol van de nationale agentschappen.

De Commissie stelt voor het nieuwe onderwijsprogramma een budget voor van ¤ 13,6 mld. voor de periode 2007 -2013. De Commissie kiest daarmee voor een aanzienlijk hoger ambitieniveau dan voorheen. Opgemerkt moet worden dat de huidige en het nieuwe programma (-'s) budgettair gezien niet precies vergelijkbaar zijn aangezien de samenwerkingsprogramma's met derde landen voorlopig buiten beschouwing worden gelaten en de opbouw van het programma is gewijzigd. Zo zal het huidige Erasmus-Mundusprogramma, dat tot 2008 loopt, vanaf 2009 als nieuw onderdeel het integrale programma worden opgenomen. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat de budgetten zijn van de afzonderlijke programmaonderdelen van het integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren (Leonardo II, Socrates II, eLearning, de A-lijn programma's, Erasmus mundus en Europass)

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 149 en 150 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Co-decisie. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. De gekozen primaire doelstellingen zoals het bevorderen en optimaliseren van mobiliteit, samenwerking en uitwisseling tussen onderwijsinstellingen in verschillende lidstaten lenen zich door hun aard beter voor een aanpak op communautair niveau. Voorts grijpt het programma niet in de nationale structuren of de inhoud van de nationale onderwijs- en trainingsprogramma's, maar richt het zich primair op gebieden waar Europese meerwaarde kan ontstaan.

Proportionaliteit: Positief. Het voorgestelde optreden van de Gemeenschap gaat qua vorm en ruimte die het nog aan de lidstaten laat, niet verder dan wat nodig is om de verdragsdoelstellingen te verwezenlijken. In dit kader is Nederland van mening dat de verwijzing in artikel 4 lid 2, sub e (ii) waar gesproken wordt over convergentie van onderwijs en beroepsopleidingstelsels van de Lidstaten, dient te worden geschrapt.

Consequenties voor de EU-begroting:

De Commissie stelt een budget voor van ¤ 13,62 mld. voor de periode 2007-2013 (inclusief het Erasmus Mundus programma). Wat betreft de financiering zal rekening gehouden moeten houden met de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 (FP's). Nederland gaat een voorlopige inhoudelijke discussie niet uit de weg, maar heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de periode van de nieuwe FP's betreffen. De voorstellen worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe FP's, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader van max. 1% BNI en het principe 'nieuw-voor-oud', alsmede toetsing op toegevoegde waarde van EU-uitgaven en subsidiariteit.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Hoewel, evenals in de huidige programma's, in het voorstel is opgenomen dat voor de apparaatskosten t.b.v. de uitvoering van de programma's door nationale organisaties voor minimaal 50% co-financiering dient plaats te vinden is vooralsnog geen duidelijkheid over eventuele financiële consequenties voor de nationale begroting. Nederland zal de Commissie vragen meer helderheid te verschaffen over eventuele nationale budgettaire consequenties. Budgettaire consequenties dienen binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement te worden opgevangen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorstel beoogt dat ca. 80% van het budget beheerd gaat worden door Nationale Agentschappen. Of de Commissie ook doelt op decentrale besluitvorming op het niveau van Nationale Agentschappen is vooralsnog onduidelijk. Dit zal onderwerp van overleg zijn in de komende periode.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

In 2009 zal het Erasmus Mundus-programma in het geïntegreerde programma worden opgenomen. Het Erasmus Mundes programma beoogt de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met 'derde` landen en dient Europese samenwerking en internationalisering in het hoger onderwijs te bevorderen door middel van financiële steun aan Europese masteropleidingen en het verstrekken van beurzen aan studenten van buiten de EU om in de EU te studeren.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland meent dat sterk onderwijs in de EU, op het niveau van de lidstaten maar ook binnen de EU als geheel, in een één op één relatie staat tot de verwezenlijking van de Lissabonstrategie. In dit verband is het van belang te constateren dat op het gebied van onderwijs meer vraagstukken een aanpak vergen die de nationale schaal te boven gaan. Dit maakt het noodzakelijk om verbindingen te leggen tussen de nationale stelsels en tussen lerenden en lesgevenden. Te meer daar de kracht van Europa ook gelegen is in diversiteit. Diversiteit maakt instellingen en burgers alleen sterk als ze op elkaar betrekking hebben.

Nederland meent dat zowel de slag die we met het Lissabon proces moeten maken alsook de uitbreiding van de Unie, het noodzakelijk maken om het volume van de uitwisselings- en samenwerkingsprojecten tussen de onderwijsinstellingen, alsmede de omvang van de mobiliteit te vergroten. Nederland meent evenwel dat de door de Commissie voorgestelde financiële inzet, en het daarmee samenhangende volume, te hoog is. De Ministerraad heeft besloten dat enige reële groei op het terrein van onderwijs gewenst is vanwege het belang voor het Lissabon proces.

Het verhogen van het volume van de uitwisselings- en samenwerkingsprojecten tussen onderwijsinstellingen en het vergroten van mobiliteit, geldt voor het hoger onderwijs waar de Europese universiteiten internationaal een concurrentieslag voeren; het geldt op het niveau van het beroepsonderwijs waar een goed opgeleide bevolking met internationale ervaring noodzakelijk is; en het geldt op het niveau van het primaire en secondaire onderwijs, waar het vormen van actieve burgers gebaat is bij internationale uitwisseling.

Bovendien kunnen studenten door uitwisseling hun positie op de arbeidsmarkt versterken waardoor ook een betere aansluiting op de vraag vanuit het bedrijfsleven ontstaat.

Om de nationale verantwoordelijkheid voor de onderwijsstelsels te behouden zullen de verbindingen op Europees niveau niet gezocht moeten worden in meer Europese wetgeving, maar in een samenwerking via de open coördinatie methode.

Fiche 7: besluit over het programma Cultuur (2007-2013)

Titel:

Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur 2007 (2007-2013)


Datum Raadsdocument: 19 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11572/04

Nr. Commissiedocumen COM (2004)496

Eerstverantwoordelijk ministerie: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i.o.m. BZ, FIN, VNG

Behandelingstraject in Brussel:, Onderwijscomité, OJC-Raad.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).

Het programma "Cultuur 2007" is de opvolger van het huidige cultuurprogramma "Cultuur 2000" dat in 2006 afloopt. Het nieuwe cultuurprogramma zal openstaan voor alle gebieden van cultuur en kunst, zonder vooraf vastgestelde categorieën, en voor een grote variëteit aan culturele actoren (van nationale en lokale overheden tot netwerken en ondernemingen in de culturele sector). Het heeft slechts één rechtsgrond in plaats van de huidige twee, en één begrotingslijn in plaats van vijf. Het programma wordt ook meer gebruikersvriendelijk opgezet.

De primaire doelstellingen van het Cultuur 2007 programma zijn:


- Het bevorderen van transeuropese mobiliteit van personen werkzaam in de culturele sector.
- De bevordering van mobiliteit van kunstcollecties.
- De bevordering van de interculturele dialoog.Nieuw is dat het programma zich distantieert van een sectorale benadering (artistieke en culturele disciplines). Aanvragers zijn vrij projecten in te dienen die passen binnen de algemene doelstellingen van het programma.

Het programmavoorstel kent drie actielijnen:


- Ondersteuning van culturele acties door contactpunten, samenwerkingsacties en bijzondere acties (ca. 77 % van het budget.;
- Ondersteuning van Europese organisaties die op Europees niveau actief zijn (ca. 10 % van het budget).
- Ondersteuning van onderzoek, het verzamelen en verspreiden van informatie over culturele samenwerking (ca. 5% van het budget).In actielijn 1 kiest de Commissie voor grootschaligere projecten. Zo wordt in actielijn 1.1.(cultural focal points) gekozen voor (degressieve) financiering over voor een periode van 5 jaar. Dit is een belangrijke verbetering in vergelijk met het huidige programma, waar de mogelijkheid tot indienen van kleine projecten leidde tot een versnippering. De grootschaligheid leidt tevens tot betere kansen voor Nederland dat traditioneel sterk is in het organiseren van grootschalige culturele projecten.

De relatie met de programma's Media en Jeugd voor de periode 2007-2013

Een thema dat in de evaluaties in het kader van de huidige generatie programma's voor cultuur, media en jeugd voortdurend terugkomt, is de noodzaak van vereenvoudiging. Met eenvoudiger en meer evenredige contractuele en financiële voorschriften en minder complexe regels kan er meer energie besteed worden aan uitvoering in plaats van administratie. De Commissie stelt daarom voor minder, eenvoudiger en flexibeler rechtsinstrumenten in te zetten. De voorstellen verminderen het aantal rechtsgronden van de huidige acht tot vier en het aantal begrotingslijnen van 22 tot vier. Dankzij de nieuwe instrumenten wordt sterkere decentralisatie mogelijk. De Commissie wil ook voor de drie betrokken programma's (cultuur, media en jeugd) een uitvoeringsagentschap opzetten. Dat nieuwe orgaan zal worden belast met technische taken voor deze programma's, en op dagelijkse basis bijstand verlenen en vervolgdiensten bieden Voor het beheer van het programma (agentschap) wordt in het voorstel circa 8% van de begroting uitgetrokken.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 151 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie (art. 251 EG). De Raad besluit tijdens de gehele procedure van art. 251 met eenparigheid van stemmen.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. De gekozen primaire doelstellingen zoals nu in het voorstel geformuleerd lenen zich door hun aard goed voor een aanpak op communautair niveau.

Proportionaliteit: Positief. Het voorgestelde optreden van de Unie gaat niet verder dan wat nodig is om de eerder genoemde doelstelling op het gebied van cultuur te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: ¤ 408 miljoen voor de periode 2007-2013.

Wat betreft de financiering zal rekening gehouden moeten houden met de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 (FP's). Nederland gaat een voorlopige inhoudelijke discussie niet uit de weg, maar heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de periode van de nieuwe FP's betreffen. De voorstellen worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe FP's, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader van max 1% BNI en het principe 'nieuw-voor-oud', alsmede toetsing op toegevoegde waarde van EU-uitgaven en subsidiariteit.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Vooralsnog geen. Nederland heeft geen nationaal (uitvoerings)agentschap m.b.t. het Europese cultuurprogramma. Eventuele budgettaire consequenties dienen te worden opgevangen binnen de begroting van het beleidseerstverantwoordelijke departement.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:N.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegenover de in het ontwerpprogramma ontvouwde lijn:


- Het programma stelt een duidelijke focus voor en beperkt zich tot drie actielijnen.
- Door het loslaten van de sectorale benadering wordt een onnodige versnippering en verstarring van het programma tegengegaan.
- Door te kiezen voor betrekkelijk grootschalige projecten wordt het aantal projectsubsidies duidelijk gelimiteerd, wat zal leiden tot minder versnippering en minder uitvoeringsproblemen.
- Van de voorgestelde aanpak valt tevens een versimpeling van het beheer van de programma's te verwachten.
- Inhoudelijk worden een aantal keuzes gemaakt voor acties (mobiliteit, circulatie en steun aan netwerken) die goed voldoen aan het subsidiariteitcriterium
- De mobiliteitsfocus sluit zeer goed aan bij de prioritering van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad.
- Nederland zal de Commissie vragen inzicht te verschaffen in eventuele nationale budgettaire consequenties.Fiche 8: Besluit over "Jeugd in actie" programma voor de periode 2007-2013

Titel:

Voorstel voor een besluit van het Europese Parlement en van de Raad: Het opstellen van het "Jeugd in actie" programma voor de periode 2007-2013


Datum Raadsdocument: 19 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11586/04

Nr. Commissiedocument COM (2004) 471

Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS i.o.m. FIN, OCW, SZW, BZ, JUST en IPO

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Jeugd, Onderwijs-, Jeugd- en Cultuurraad. De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).

Het voorstel heeft tot doel om te komen tot een vervolg op het huidige Jeugdprogramma van de EU (2000-2006) in de vorm van een nieuw programma Jeugd in Actie voor de periode 2007-2013.

In de mededeling over de Financiële Perspectieven van 10 februari 2004 (COM (2004)101 def.), benoemde de Commissie de ontwikkeling van Europees burgerschap tot één van haar prioriteiten voor toekomstige actie. Naast stimulering van vrijheid, recht en veiligheid, wil de Commissie een invulling geven aan Europees burgerschap. In dit voorstel komt de Commissie met een nadere invulling van de plannen voor het nieuwe Jeugdprogramma.

De Commissie heeft de uitkomsten van alle consultaties en evaluaties over het Programma Jeugd (2000-2006) in het voorstel verwerkt en rekening gehouden met de ervaringen van het lopende programma, waarbij de sterke punten van het huidige programma overeind zijn gebleven. Het nieuwe programma en de doelstellingen van het Witboek Jeugd sluiten goed op elkaar aan.

De hoofdlijn voor de nieuwe programma's is als volgt:

Bij het programma Jeugd streeft de Commissie naar de volgende acties:


- "Jeugd voor Europa" (programma voor steun aan uitwisselingen en mobiliteit van jongeren, evenals aan initiatieven voor en door jongeren);
- "Jongeren van de wereld" (programma om bij jongeren meer onderling begrip voor elkaar te stimuleren);
- "Jeugd- en jongerenwerkers en ondersteuningsregelingen" (instrument om de kwaliteitsontwikkeling van ondersteuningsregelingen in de lidstaten te verbeteren);
- "Steun voor beleidsmatige samenwerking" (instrument om de samenwerking in het jeugdbeleid binnen de Unie te verbeteren).Wat de relatie met de programma's onderwijs, cultuur, media voor de periode 2007-2013 betreft het volgende. Een thema dat in de evaluaties van de huidige generatie programma's voor onderwijs, cultuur, media en jeugd voortdurend terugkomt, is de noodzaak van vereenvoudiging. Met eenvoudiger en meer evenredige contractuele en financiële voorschriften en minder complexe regels kan er meer energie besteed worden aan uitvoering in plaats van administratie. De Commissie stelt daarom voor minder, eenvoudiger en flexibeler rechtsinstrumenten in te zetten. De voorstellen verminderen het aantal rechtsgronden van de huidige acht tot vier en het aantal begrotingslijnen van 22 tot vier. Dankzij de nieuwe instrumenten wordt sterkere decentralisatie mogelijk. De Commissie wil ook voor de drie betrokken programma's een uitvoeringsagentschap opzetten. Dat nieuwe orgaan zal worden belast met technische taken voor deze programma's en op dagelijkse basis bijstand verlenen en vervolgdiensten bieden.

Voor de uitvoering op nationaal niveau zijn lidstaten verantwoordelijk. Hiervoor bestaat in elke lidstaat een nationaal agentschap. De operationele kosten van dit agentschap worden voor 50% door de Commissie gefinancierd en voor 50% door de lidstaat (in NL uit de bergoting van VWS). Een deel van de kosten van het agentschap zijn dus onderdeel van het budget van het programma. Voor 2004 bedroeg de Nederlandse bijdrage ¤ 313.981.

Rechtsbasis van het voorstel: - Artikel 149 EG.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Co-decisie. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

In artikel 10 van het voorstel wordt voorgesteld een comité in te stellen, waarbij verwezen wordt naar de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. Dit is een comité waarin de lidstaten zitting hebben, informeel vergezeld door de agentschappen.

Subsidiariteit en proportionaliteit: zie preambule (24)

Subsidiariteit: in beginsel positief. De voorgestelde acties (gericht op de bevordering van mobiliteit, steun aan beleidsmatige samenwerking tussen lidstaten op het gebied van jeugdbeleid en op het kweken van beter begrip tussen jongeren) zoals nu in het voorstel geformuleerd lenen zich door hun aard goed voor een aanpak op communautair niveau.

Proportionaliteit: in beginsel positief. Het voorgestelde optreden van de Unie gaat niet verder dan wat nodig is om de eerder genoemde doelstellingen op het gebied van jeugdbeleid te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting:

Uitbreiding van het budget tot ¤ 915 mln. voor de periode 2007-2013 ten opzichte van ¤ 520 mln. in het budget 2000-2006.

Wat betreft de financiering zal rekening gehouden moeten houden met de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 (FP's). Nederland gaat een voorlopige inhoudelijke discussie niet uit de weg, maar heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de periode van de nieuwe FP's betreffen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het gaat om voortzetting en mogelijke financiële uitbreiding van een bestaand programma. De mate van uitbreiding hangt samen met proportionaliteit, de uitvoeringskosten zijn afhankelijk van het aan Nederland toegekende budget. De afspraak van 50% cofinanciering van de bureaukosten van het nationale agentschap door VWS blijft gehandhaafd. Het budgettaire voorstel van de Commissie is gebaseerd op de uitbreiding van de EU en een accres, waardoor de verdeling over de lidstaten nauwelijks zal wijzigen. De Commissie is voornemens aanvraagprocedures en dergelijke voor een aantal Europese programma's als voor onderwijs, cultuur en ook jeugd te vereenvoudigen. Een mogelijke verhoging van het budget zal daardoor naar verwachting niet tot extra administratieve lasten leiden ten opzichte van de huidige situatie.

De uitvoeringskosten voor de nationale begroting bedragen voor het jaar 2004 ¤ 313.981. De uitvoeringskosten zullen maximaal ¤ 330.000 bedragen. Deze kosten worden gedekt binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement. Op basis van de (nieuwe) informatie van de Commissie zal z.s.m. een nieuwe raming gemaakt worden en aangegeven worden op welke wijze deze kosten binnen de VWS-begroting worden gedekt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Consequenties zullen beperkt zijn omdat opdracht, werkwijze en taak niet zullen wijzigen. De Commissie streeft naar een vereenvouding van (aanvraag)procedures. Deze zijn echter nog niet concreet vormgegeven. Uitvoering blijft plaatsvinden door een nationaal agentschap.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De voorgestelde implementatiedatum van 1 januari 2007 is haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Financieel (kader): Wat betreft de financiering van het nieuwe programma voor jeugd zal Nederland rekening houden met de nieuwe Financiële Perspectieven (FP's) en het voorstel van de Commissie beoordelen aan de hand van het reeds voor de onderhandelingen over de FP's bepaalde standpunt, in het bijzonder een reëel constant uitgavenkader en het principe 'nieuw-voor-oud'. Ook zal het voorstel nog worden getoetst aan subsidiariteit en de toegevoegde waarde van de Europese uitgaven.

Inhoudelijk (programma's): Ten aanzien van het onderdeel Jeugd zal Nederland naar voren brengen inhoudelijk positief te staan tegenover het voorstel (met inachtname van het financiële voorbehoud). Het voorstel sluit goed aan bij de doelstellingen van het Witboek Jeugd en reflecteren voor een belangrijk deel de uitkomsten van de mid-term evaluatie van het huidige programma Jeugd.

Fiche 9: Besluit betreffende een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007)

Titel:

Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007)


Datum Raadsdocument: 20 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11585/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 470

Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. BZ, EZ, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Audiovisueel, Onderwijs, Jeugd en Cultuur Raad. De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (Kamerstuk 2003-2004, 21501-20, nr. 259 TK).

Het nieuwe programma voor steun aan de Europese audiovisuele sector "Media 2007" is de opvolger van de huidige programma's "Media Plus" en "Media Opleiding", die in 2006 aflopen. Media 2007 zal lopen van 2007 t/m 2013 (een jaar langer dan het huidige, verlengde Media Plus programma). Het nieuwe programma voegt de twee huidige mediaprogramma's bijeen en integreert de diverse componenten van de Europese audiovisuele productieketen (zowel actielijnen ter ondersteuning van ontwikkeling, distributie en promotie, opleiding als proefprojecten m.b.t. ICT, zijn hierin opgenomen). Door de instelling van één geïntegreerd programma en de integratie van vier begrotingsonderdelen in één begrotingsonderdeel (het begrotingsonderdeel voor MEDIA 2007 omvat de twee huidige programma's, het besluit betreffende het Europees Waarnemings-centrum voor de audiovisuele sector en de monitoring van het audiovisueel beleid) zullen de communautaire maatregelen in de audiovisuele sector structureel worden vereenvoudigd.

De primaire doelstellingen van het Media 2007 programma zijn:


- De Europese culturele diversiteit en het Europese film- en audiovisuele erfgoed behouden en bevorderen, dit erfgoed toegankelijk maken voor de Europese burgers en interculturele dialoog bevorderen.
- De circulatie van Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie bevorderen.
- Het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector vergroten op een open en concurrerende markt

Het voorgestelde programma kent een viertal horizontale prioriteiten:
- Het belang van het creatieve proces in de Europese audiovisuele sector en de culturele waarde van het Europese film- en audiovisuele erfgoed.
- De noodzaak tot versterking van de productiestructuren van het Midden en Klein Bedrijf, dat de kern van de audiovisuele sector vormt, met als doel het concurrentievermogen te verbeteren.
- De noodzaak tot vermindering van de, zoals de Commissie stelt, wanverhouding op de Europese audiovisuele markt tussen landen met een grote productiecapaciteit enerzijds en landen met een geringe productiecapaciteit of een beperkt taalgebied anderzijds.
- Bevordering van marktontwikkelingen met betrekking tot digitalisering.De relatie met de programma's Cultuur en Jeugd voor de periode 2007-2013

Een thema dat in de evaluaties in het kader van de huidige generatie programma's voor cultuur, media en jeugd voortdurend terugkomt, is de noodzaak van vereenvoudiging. Met eenvoudiger en meer evenredige contractuele en financiële voorschriften en minder complexe regels kan er meer energie besteed worden aan uitvoering in plaats van aan administratie. De Commissie stelt daarom voor minder, eenvoudiger en flexibeler rechtsinstrumenten in te zetten. De voorstellen verminderen het aantal rechtsgronden van de huidige acht tot vier en het aantal begrotingslijnen van 22 tot vier. Dankzij de nieuwe instrumenten wordt sterkere decentralisatie mogelijk. De Commissie wil ook voor de drie betrokken programma's een uitvoeringsagentschap opzetten. Dat nieuwe orgaan zal worden belast met technische taken voor deze programma's, en op dagelijkse basis bijstand verlenen en vervolgdiensten bieden. Voor het beheer van het programma wordt in het voorstel circa 7% van de begroting uitgetrokken.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 157 EG lid 3, Artikel 150 EG lid 4

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Co-decisie. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. De gekozen primaire doelstellingen zoals nu in het voorstel geformuleerd lenen zich door hun aard goed voor een aanpak op communautair niveau.

Proportionaliteit: Positief. Het voorgestelde optreden van de Unie gaat niet verder dan wat nodig is om de hierboven genoemde doelstellingen op audiovisueel gebied en media te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: ¤ 1.055 miljoen

Wat betreft de financiering zal rekening gehouden moeten worden met de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 (FP's). Nederland gaat een voorlopige inhoudelijke discussie niet uit de weg, maar heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de periode van de nieuwe FP's betreffen. De voorstellen worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe FP's, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader van maximaal 1% BNI en het principe 'nieuw-voor-oud', alsmede toetsing op toegevoegde waarde van EU-uitgaven en subsidiariteit.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Vooralsnog geen. Nederland heeft geen nationaal (uitvoerings)agentschap m.b.t. het Europese Mediaprogramma. Eventuele budgettaire consequenties dienen te worden opgevangen binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegenover de algemene lijn van het Commissievoorstel.


- De opzet van het nieuwe programma volgt in hoofdlijnen de opzet van de huidige programma's Media Plus en Media Opleiding. Het belang en de effectiviteit daarvan kwam naar voren in de onafhankelijke tussentijdse evaluatie die in 2003 is uitgevoerd door APRIL/Media Consulting Group/SECOR.
- Ook op nationaal niveau is eind 2003/begin 2004 een onafhankelijke evaluatie uitgevoerd door Bureau Berenschot over het Media Plus programma. Ook in deze evaluatie werd geconstateerd dat het Media Plus programma een waardevolle bijdrage levert aan de bevordering van de economische potentie van de Europese audiovisuele markt.
- De opbrengst die Nederland uit het Media programma ontvangt is 3.99% van het totaal voor het Media programma beschikbare budget.
- Het programma bevordert de culturele samenwerking en diversiteit en draagt daarmee bij aan Europees burgerschap en deelname van Europese burgers in het integratieproces. Een betere Europese circulatie van audiovisuele werken draagt bij aan de interculturele dialoog en wederzijdse kennis en begrip van Europese culturen.
- De audiovisuele sector heeft niet alleen een politiek en cultureel belang maar ook een groot sociaal en economisch potentieel. Belangrijk uitgangspunt van het door de Commissie voorgestelde programma is de versterking van de structuur en de concurrentiekracht van de Europese audiovisuele industrie, en de bevordering van een optimale benutting van de mogelijkheden van de interne markt door audiovisuele bedrijven. De versterking van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele industrie via innovatie en marktintegratie sluit aan bij de doelstellingen van de Lissabonstrategie.
- Het programma beoogt professionals te stimuleren om vanaf de aanvang van een audiovisueel project het Europese potentieel daarvan te bevorderen. Hiermee draagt het bij aan de professionalisering van de Nederlandse audiovisuele sector en de vergroting van de afzetmarkt voor Nederlandse audiovisuele producties over de landsgrenzen.
- Daarnaast beoogt het programma de Europese dimensie van audiovisuele producties te bevorderen, zowel wat betreft de culturele waarden die deze producties vertegenwoordigen als wat betreft het bereiken van een Europees publiek. Dit wordt onder meer bevorderd door het stimuleren van training en samenwerking tussen Europese audiovisuele professionals.
- Nationale maatregelen richten zich in vrijwel alle lidstaten - inclusief Nederland - primair op de productiefase. De pre- en post-productiefasen zijn echter evenzeer belangrijke onderdelen van de audiovisuele productieketen, waaraan het Europese programma een waardevolle bijdrage levert. De steun in de pre-productiefase is erop gericht onder meer Europese partners voor een project te vinden, het project inhoudelijk af te stemmen op de Europese markt etc. In de post-productiefase gaat het om de bevordering van de transnationale circulatie van Europese werken, dus niet alleen tussen twee landen, maar een werkelijk pan-Europees bereik van deze werken bevorderen. Deze doelstelling kan het beste op communautair niveau worden uitgevoerd en gecoördineerd.
- De horizontale prioriteit van de bevordering van marktontwikkelingen m.b.t. digitalisering alsmede de geplande proefprojecten over de integratie van ICT in de audiovisuele sector sluiten aan bij het nationale beleid zoals geformuleerd in de Rijksbrede ICT-agenda (26 643, nr. 47) en het digitaliseringsbeleid in het kader van de Cultuurnota.
- Positief aan het Commissievoorstel is verder onder meer de doelstelling om het programma te vereenvoudigen d.m.v. de integratie van de twee huidige programma's en de verhoging van de gebruikersvriendelijkheid van het programma. Dit sluit aan bij het nationale beleid in het kader van deregulering. De Commissie dient echter in het programmavoorstel Media 2007 beter duidelijk te maken waar deze vereenvoudiging uit zal bestaan en hoe het programma kan bijdragen aan de bevordering van synergie tussen bestedingen op Europees, nationaal en regionaal niveau.
- Nederland zal de Commissie vragen inzicht te verschaffen in eventuele nationale budgettaire consequenties.- Fiche 10: Mededeling over personenvervoer per touringcar en autobus

Titel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de huidige en toekomstige werking van het communautair kader voor personenvervoer per touringcar en autobus: toegang tot de markten voor internationaal en cabotagevervoer, veiligheid en passagiersrechten


Datum Raadsdocument 31 augustus 2004

Nr Raadsdocument: 11865/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 527

Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m. FIN, BZ, EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep 'Vervoer over land', Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling geeft een analyse van de werking van de communautaire regelgeving met betrekking tot de toegang tot de internationale markten en cabotagemarkten voor personenvervoer. De Commissie was verplicht te komen met deze analyse op grond van twee bestaande verordeningen (11/98 betreffende het internationale personenvervoer en 12/98 betreffende het cabotagevervoer van personen). In de mededeling wordt ingegaan op een aantal onderwerpen: communautaire vergunningsprocedures, cabotagevervoer van personen, verkeersveiligheid en passagiersrechten.

Met betrekking tot de communautaire vergunningen stelt de Commissie dat gestreefd moet worden naar een steeds verdere liberalisering van de markt voor geregelde internationale diensten. In dit licht worden drie scenario's voorgesteld:


- het beperken van de redenen tot weigering van een vergunning;
- een stilzwijgende goedkeuringsprocedure;

- het afschaffen van de vergunningsprocedure.De Commissie nodigt alle betrokken partijen (vervoersbedrijven, vervoerdersorganisaties en nationale autoriteiten) uit om commentaar te leveren op de drie scenario's. Aan de hand van dit commentaar zal de Commissie eind 2004/begin 2005 met een voorstel komen.

De mededeling vermeldt verder dat verordening 12/98 aangaande cabotagevervoer van personen geen problemen met de interpretatie of toepassing heeft opgeleverd. De Commissie stelt dan ook geen wijzigingen voor.

Met betrekking tot de verkeersveiligheid wordt de wens geuit de haalbaarheid en wenselijkheid van een certificatiesysteem voor de vervoerders te bekijken, die niet alleen aan de minimale veiligheidsvoorschriften van de communautaire en nationale wetgeving maar ook aan zeer hoge verkeersveiligheidseisen zouden moeten voldoen.

Tot slot wordt aandacht gevraagd voor passagiersrechten in de sector autobus- en touringcarvervoer. De Commissie nodigt alle belanghebbende partijen uit, met name de vervoerders- en de gebruikersorganisaties, om opmerkingen en suggesties terzake toe te sturen. Voorts stelt de Commissie dat passagiersrechten de komende jaren een van de prioriteiten van het communautaire beleid zullen vormen.

De mededeling bevat als bijlage een werkdocument dat dient bij te dragen aan een uniforme toepassing van de communautaire regels op het gebied van markttoegang. Het behandelt drie onderwerpen die van belang zijn voor de ontwikkeling van het internationale personenvervoer per touringcar en autobus, namelijk de economische aspecten van de markt voor het personenvervoer over de weg, de veiligheid van voertuigen en passagiersrechten.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:N.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling.

Als het tot een certificeringssysteem zou komen kan dit leiden tot extra administratieve last voor de vervoerder. Aan de andere kant betekent een geharmoniseerd certificeringssyteem ook dat een level-playing field ontstaat (buitenlandse vervoerders kunnen niet met oude, onveilige bussen de Nederlandse markt op). Over de precieze omvang van deze mogelijke extra administratieve lasten kan pas een inschatting gemaakt worden zodra er meer duidelijkheid is over een dergelijk systeem.

Het meest vergaande scenario m.b.t. de vergunningsprocedure (afschaffing) zal marginale consequenties hebben voor de vergunningverlenende instantie (Inspectie Verkeer en Waterstaat) en de vervoerder (ongeveer 1 fte op jaarbasis voor de vergunningverlenende instantie, de winst voor vervoerder zal liggen in vermindering van de administratieve lasten).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling.

De mogelijke wijziging tot afschaffing van de vergunningsprocedure (scenario drie) heeft tot gevolg dat het uitvoeringsbesluit onder de Wet personenvervoer 2000 aangepast zou moeten worden. Deze wijziging zou tot gevolg kunnen hebben dat er een andere werkwijze gehanteerd zal moeten worden met betrekking tot handhaving van de overige voorschriften uit dit uitvoeringsbesluit met betrekking tot het internationale busvervoer. Er zijn - zoals nu kan worden overzien - geen consequenties voor decentrale overheden, agentschappen of ZBO's.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Met betrekking tot de drie voorgestelde scenario's op het gebied van vergunningverlening (het beperken van de redenen tot weigering van een vergunning, een stilzwijgende goedkeuringsprocedure, het afschaffen van de vergunningsprocedure) is Nederland voorstander van het derde scenario (afschaffen van de vergunning). Nederland is van mening dat de eerste twee door de Commissie voorgestelde scenario's (beperken van de redenen tot weigering van de vergunning, een stilzwijgende goedkeuringsprocedure) slechts leiden tot een geringe verandering. De trage vergunningenprocedure blijft gehandhaafd en de af te geven vergunning grensoverschrijdend geregeld vervoer voegt niets toe aan uitvoering, veiligheid en controleerbaarheid van dat vervoer.

Het derde scenario (afschaffing van de vergunningsprocedure) kan daarentegen leiden tot een interne markt voor grensoverschrijdend vervoer. Regels op het gebied van verkeersveiligheid en sociale wetgeving zijn reeds in andere EG-wetgeving vastgelegd. Door het voeren van een sanctiebeleid met uitsluitend gebruikmaking van de communautaire vergunning (scenario 3) kan de markt dan ook goed geordend worden. Wel is Nederland van mening dat de consumentenbelangen in dit scenario goed beschermd dienen te worden. Nederland is dan ook van mening dat, mocht er uitvoering gegeven gaan worden aan dit scenario, de consumentenbelangen verder beschermd dienen te worden door het verplicht instellen van een landelijke klachtenregeling en het zich verplicht aansluiten van de ondernemer bij een geschillencommissie.

Ander aandachtspunt betreft het feit dat voorkomen dient te worden dat er voor geregeld internationaal vervoer van passagiers en voor cabotage bij ongeregeld vervoer, oude bussen met dubieuze veiligheids- en milieu-eigenschappen worden ingezet. Nederland is dan ook van mening dat aan bussen nadere eisen dienen te worden gesteld. De eisen die in Annex 2 van het Commissievoorstel over de Interbus-overeenkomst staan, lijken plausibel.

Nederland staat niet onwillig tegenover een certificeringsysteem op het gebied van verkeersveiligheid en het verder vergroten van de passagiersrechten en wacht voorstellen van de Commissie af.

Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn.


- Een telersvereniging is een groepering van producenten die o.m. de afzet/verkoop van de door de leden geproduceerde producten organiseert. Door de bundeling van het aanbod kan de telersvereniging de positie van de telers op de markt versterken. Telersverenigingen kunnen ook een rol spelen bij het bevorderen van de productie van kwaliteitsproducten, van milieuvriendelijke producten, promotie, etc.


- Een 17-tal landen in Afrika, Caraibische en Stille Oceaan (ACS-landen) heeft onder het Suikerprotocol van het Cotonou-verdrag een speciale gegarandeerde toegang tot de EU-suikermarkt.

===