Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Inleiding tijdens de European Conference on City and Countryside

door SG Kalden, namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer dr. C.P. Veerman, op donderdag 21 oktober in Den Haag

Finding a new balance in Europe's Urbanised Regions

U bent hier te gast in een verstedelijkte omgeving bij uitstek: de Randstad. Uit cijfers van de OECD blijkt dat 57 procent - dus ruim de helft - van het Nederlandse grondgebied is verstedelijkt. In dat stedelijke gebied woont zo'n tachtig procent van de bevolking. De druk op het landelijk gebied daaromheen is dus enorm. Geen wonder dat de emmer soms overloopt. De stad 'claimt' het platteland. Het platteland krijgt veel nieuwe functies en wordt steeds intensiever gebruikt, bijvoorbeeld voor recreatie. De stad trekt als het ware het platteland in. Dat kun je heel goed zien op de foto op de voorkant van het programmaboekje van deze conferentie: in één oogopslag zie je een weiland met koeien, met op de achtergrond torenflats en een vliegtuig dat opstijgt. Dit is geen fotomontage. Als je bijvoorbeeld vanuit Amsterdam naar het zuiden fietst - maar ook hier in de buurt - is dit de realiteit. Zo ziet het 'landelijk gebied' er dan uit.

Hoe verhoudt deze stedelijke druk in Nederland zich tot de gemiddelde Europese situatie? Zo ongeveer als een volle emmer tot een lege. In de huidige Europese Unie als geheel, is namelijk minder dan tien procent van het grondgebied verstedelijkt. Ruim negentig procent kan worden aangemerkt als 'landelijk gebied'. Daar woont slechts een kleine zestig procent van de totale bevolking. En dat percentage daalt eigenlijk alleen maar, want men trekt nog steeds weg uit de landelijke gebieden. Voorzieningen verdwijnen. De achterblijvers hebben het vaak niet makkelijk. In zo'n gebied kun je dus heel andere foto's van het landschap maken geen torenflat te bekennen. Met andere woorden: deze emmer is bijna leeg.

Ik heb twee soorten landelijk gebied in Europa geschetst: die met leegloop naar de stad (de 'lege emmer') en die met overloop vanuit de stad (de 'volle emmer'). Dit zijn twee uitersten, twee 'archetypen' zou ik bijna willen zeggen. Maar deze typen bestaan echt. En zoals uit de cijfers blijkt: in Europa hebben we vooral veel 'lege emmers'. Dat heeft ertoe geleid dat niet zozeer de stedelijke druk, maar juist de 'leegloop' wordt beschouwd als een belangrijk probleem van het Europese platteland. De oplossing daarvoor moet komen van de nieuwe Kaderverordening Plattelandsbeleid. Die is erop gericht om deze dunbevolkte gebieden toch leefbaar te houden. De plattelandsverordening heeft uiteraard meer doelen, maar die laat ik even buiten beschouwing. Waar het mij vandaag om gaat, is dat Nederland graag zou zien dat het Europese beleid meer aandacht besteedt aan het verstedelijkte platteland. Want dat is óók platteland. Ook al lijkt het op papier soms alsof wij hier in Nederland helemaal geen landelijk gebied hebben, toch ervaren we het wél zo. We hebben polders, duinen, bossen, heiden en zandgronden, maar dan mét torenflats en fabrieken op de achtergrond.

Met andere woorden: we hebben hier in Nederland zo onze eigen problemen op het platteland. Bijvoorbeeld de vraag hoe we alle oude en nieuwe functies in evenwicht houden. Wat dat betreft sta ik achter de ideeën van het netwerk PURPLE, dat vandaag officieel wordt gelanceerd. PURPLE wil de coëxistentie van stad en land bevorderen door op zoek te gaan naar een nieuw evenwicht. Uitgangspunt daarbij is dat er ruimte moet blijven voor duurzame landbouw, maar dat er tegelijkertijd in de directe omgeving van steden ook voldoende ruimte moet zijn voor ontspanning en vrije tijd. Van oudsher is voedselvoorziening de belangrijkste functie van het platteland, maar daar zijn allerlei functies bij gekomen, denk aan recreatie, natuur, waterberging en behoud van karakteristieke landschaps- en cultuurelementen. In Nederland proberen we die functies in balans te houden door burgers, bedrijven en andere overheden zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid te geven bij de inrichting van het landelijk gebied. De provincies spelen hier een belangrijke rol. Zij krijgen van het rijk de opdracht om bepaalde doelen te halen, bijvoorbeeld om meer natuur en recreatiegebied rond de steden te realiseren. Daar krijgen ze een budget voor. En ze krijgen een deadline mee. Binnen die kaders zijn ze vrij om hun eigen maatregelen te treffen. De provincies bepalen dan zelf het waar en hoe. Dat betekent dus dat de provincies, binnen de gestelde rijkskaders, volledig hun eigen regie kunnen voeren over de inrichting van het landschap.

Maar niet alleen de provincies, ook het landbouwbedrijfsleven heeft grote invloed op de inrichting - en dus ook op de aanblik - van het landschap. De aard en omvang van de agrarische bedrijfsvoering bepalen voor een groot deel wat wij zien, als we een fietstochtje maken tussen de weilanden en akkers door. Koeien of geen koeien in de wei? Grote schuren en silo's, of vooral kleinschalige bedrijven, waar ook aan natuurbeheer wordt gedaan en waar je ook kunt kamperen? Die keuzes maken boeren uiteindelijk zelf, maar de invloed die Europa daarop heeft, moet je zeker niet uitvlakken. In Europa willen we de inkomensondersteuning van boeren steeds meer laten afhangen van de vraag of zij zich inzetten voor productiekwaliteit en voor het beheer van het landelijk gebied. Die inzet van middelen zal uiteindelijk dé maatschappelijke en politieke legitimatie vormen voor het landbouwbeleid én dus ook voor de agrarische sector. Want draagvlak voor het nieuwe Europese landbouw- en plattelandsbeleid vinden we niet alleen bij boeren, maar ook in de stad. Want juist daar is een enorme behoefte aan rust, ruimte en recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied. Boeren kunnen daarin een belangrijke rol spelen. Niet alle boeren zullen daarvoor kiezen. Sommige zullen zich liever specialiseren in de primaire voedselproductie. Die mogelijkheid voor ondernemerschap moet er zijn en blijven. Deze boeren krijgen overigens niet volledig vrij spel; er moet wel aan bepaalde randvoorwaarden op het gebied van duurzaamheid worden voldaan. Een tweede type boeren dat we kunnen onderscheiden, zal zich moeten 'inhouden' omwille van het behoud van natuur, milieu, rust en ruimte. Ik doel hier op boeren die in gebieden werken met grote landschappelijke, natuurlijke, of cultuurhistorische waarden. Die waarden worden beschermd via regelgeving en daardoor kunnen deze boeren bedrijfsmatig niet 'voluit gaan'. Dus als we deze boeren niet steunen, trekken ze weg en verpaupert het gebied, want ook andere economische dragers van het platteland zullen dan vertrekken. Daarom zou enige vorm van Europese steun aan deze boeren, bijvoorbeeld een toeslag per hectare, gerechtvaardigd zijn. Ten slotte is er een nog een derde type boeren te onderscheiden: boeren die 'groene en blauwe diensten' leveren. Zij zetten zich in voor bijvoorbeeld natuurbeheer, landschapsonderhoud, of waterberging en krijgen daarvoor een vergoeding. Dergelijke vergoedingen bestaan tot op zekere hoogte al in sommige Europese landen, waaronder Nederland, maar ze zijn vooral gekoppeld aan criteria als 'inkomensderving' en 'gemaakte kosten'. Die criteria moeten we gaan loslaten, want ze hebben een negatieve insteek; de boer moet iets nalaten en wordt daarvoor gecompenseerd. Het is beter om vanuit de positieve gedachte te gaan werken dat boeren iets dóen voor de maatschappij en daarvoor op een reële vergoeding kunnen rekenen van de samenleving. De prijsvorming van groene diensten zou dan tot stand kunnen komen via een systeem van marktwerking, bijvoorbeeld aanbesteding. Overigens denk ik natuurlijk niet dat alleen boeren de toekomst van het platteland in handen hebben. De plattelandseconomie heeft nog veel meer dragers. Ik denk dat ook deze bedrijven aanspraak moeten kunnen maken op Europees budget voor het landelijk gebied.

U hoort het: het platteland gaat mij aan het hart en daar heb ik vele redenen voor. In de plattelandseconomie wordt geld verdiend in de landbouw en tegenwoordig zeker ook in andere sectoren zoals recreatie en toerisme. Het platteland biedt ons mensen een plek om te werken, maar ook om te leven en te genieten. Het platteland is van grote waarde, al heeft het voor iedereen een andere betekenis. Het platteland herbergt waardevolle natuur en cultuurhistorische landschappen, die het waard zijn om zorgvuldig mee om te gaan zodat we er van kunnen blijven genieten. Daarom zet de Nederlandse regering in op een vitaal platteland, waar ruimte is voor betrokkenheid van burgers en voor vernieuwend ondernemerschap. We willen de landbouw als internationaal economisch concurrerende sector voldoende ruimte geven, onder andere door de aanwijzing van de greenports. Ruimte voor ondernemerschap is voor de landbouw én andere bedrijvigheid in de plattelandseconomie hard nodig en wordt in Nederland gecreëerd door mogelijkheden te bieden via ruimtelijk beleid, door deregulering, door het stimuleren van innovatie en door vermindering van administratieve lasten. De Nederlandse inzet bij de Kaderverordening is om onze brede, gebiedsgerichte plattelandsbeleid ook zoveel mogelijk in Europees verband te realiseren.

Een integraal plattelandsbeleid dus. En daar moeten we haast mee maken. Anders veranderen grote delen van het landelijk gebied van karakter, ófwel onder te zware druk van de stad, ófwel door leegloop en verpaupering. Dat kan zomaar gebeurd zijn, voor je het weet. Het is daarom goed dat de Europese Commissie hierop inspeelt door in de tweede pijler en via modulatie mogelijkheden te bieden voor het landelijk gebied. De manier waarop we de middelen inzetten, zal uiteindelijk dé maatschappelijke en politieke legitimatie vormen van het landbouwbeleid. Daarom moeten we het Europese plattelandsbeleid toesnijden op beide soorten landelijk gebied: niet alleen de gebieden met leegloop naar de stad verdienen onze aandacht, maar ook de gebieden waar de druk vanuit de stad steeds groter wordt. Met andere woorden: als we het water in de lege en de volle emmer goed verdelen, kunnen we ze evenwichtig dragen aan het juk.

Dank voor uw aandacht.