Federale regering Belgie


Jeugdbescherming
(2004-10-22)

Persbericht van de Ministerraad

Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, keurde de Ministerraad, in derde lezing en na aanpassing aan het advies van de Raad van State, het voorontwerp van wet goed tot wijziging van de wet van 1965 over de jeugdbescherming.

Het voorontwerp heeft als doel om een aantal praktijken die de laatste jaren werden ontwikkeld een wettelijke basis te geven en een aantal nieuwigheden te introduceren voor de tenlasteneming van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Het voorontwerp geeft meer middelen aan de Procureurs des Konings en aan de jeugdrechters: zo kan de jongere zelf deelnemen aan zijn herstel, kunnen de ouders geresponsabiliseerd worden en kan het aantal plaatsingen verminderd worden ten voordele van een opvoedend project in de leefomgeving van de jongere.

Over het voorontwerp van wet werd overlegd met verschillende beroepsmensen van de sector en met de Gemeenschappen die hun bemerkingen hebben overgemaakt aan de Minister. Als gevolg van deze bemerkingen werd een aantal nieuwe elementen opgenomen in het ontwerp. Het werd ook aangepast naar aanleiding van het advies van de Raad van State.

De grote lijnen van het voorontwerp zijn:


- Een wettelijke grond voor de bevoegdheden van de Procureurs des Konings opdat ze sneller en beter zouden kunnen handelen.

Een voorbeeld is de praktijk van de herstelbemiddeling, die toelaat de eventuele slachtoffers te vergoeden of de band met de eventuele slachtoffers te herstellen. De Procureur des Konings zal worden verplicht om systematisch de mogelijkheid van een bemiddeling te overwegen.


- Een uitbreiding van de waaier van maatregelen waarover de jeugdrechter beschikt.

Enkele voorbeelden: de herstelbemiddeling, het invoeren van prestaties van educatieve aard of van algemeen belang, of de jeugdrechter de mogelijkheid geven om een beroep te doen op andere manieren van plaatsing die beter aangepast zijn aan de persoonlijkheid van de minderjarige (jeugdpsychiatrische en drug- en dranktherapeutische diensten) en dit voor een welbepaalde termijn die slechts uitzonderlijk zal kunnen worden verlengd. Dit laat ook toe om de jongeren uit de gesloten instellingen te houden, aangezien ze daar niet op hun plaats zijn. Plaatsing in een gemeenschapsinstelling zal bovendien slechts mogelijk zijn onder strikte voorwaarden, rekening houdend met de ernst van het gepleegde feit en het gevaar dat de jongere vormt voor zichzelf en voor de samenleving. Alle plaatsingen zullen minstens jaarlijks moeten worden herzien. Alle instanties die een plaatsing uitvoeren zullen de jeugdrechter kunnen adviseren over de situatie van de jongere en de voortzetting van de maatregel. Over elke plaatsing in een gesloten afdeling zal trimestrieel een rapport moeten worden voorgelegd aan de jeugdrechter, die deze toelaat om de situatie te herevalueren. Die evaluatie moet zesmaandelijks plaatsvinden.


- De mogelijkheid voor de minderjarige om verantwoordelijkheid op te nemen voor zijn daden.

Het doel is om aan de minderjarige de mogelijkheid te bieden om aan de jeugdrechter een geschreven project voor te leggen van maatregelen waaraan hij zich wil onderwerpen. Indien de rechter akkoord gaat met het project, zal het in een akkoord bekrachtigd worden. De uitvoering van dit akkoord zal op doeltreffende wijze worden opgevolgd. In geval van niet-naleving van het akkoord, zal de jeugdrechter een andere maatregel kunnen bevelen.


- Responsabiliseren van de ouders voor de daden van hun kinderen

Het is noodzakelijk dat de ouders betrokken worden bij de diverse stappen van de procedure. Met het oog hierop zullen ze systematisch worden opgeroepen en verplicht worden te verschijnen.

De rechtbank kan eveneens een ouderstage bevelen, om aan de ouders die hun taak niet vervullen de middelen te verschaffen om een positief ouderlijk gezag te (her)vestigen binnen het gezin.


- De uithandengeving als oplossing voor jongeren die recidiveren en voor jongeren die zware feiten plegen.

De uithandengeving is een bijzondere en uitzonderlijke mogelijkheid waarover de jeugdrechter beschikt om het dossier van een jongere (ouder dan zestien jaar op het ogenblik van de feiten) door te verwijzen naar de jurisdictie die normaal voorbehouden is voor volwassenen.
Hiertoe zal een specifieke correctionele kamer in de rechtbank van
1ste aanleg en in het hof van beroep voorzien worden.

De jeugdrechtbank maakt van deze mogelijkheid «in laatste instantie» gebruik indien hij - op basis van een medisch-psychologisch verslag en een sociaal onderzoek - van mening is dat geen enkele van de maatregelen die hij ter beschikking heeft en die hij de jongere in beginsel k anopleggen,aangepastis.

De voorwaarden voor een uithandengeving zullen identiek blijven (sociaal onderzoek en medisch-psychologisch verslag, die zich specifiek uitspreken over de opportuniteit van een uithandengeving), maar de proceduretermijnen zullen gepreciseerd worden en korter zijn. De jongere die na uithandengeving wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf en de uithandengegeven jongere die in voorlopige hechtenis wordt geplaatst, zullen worden ondergebracht in een op te richten (vleugel van een) gesloten federaal centrum. Daar zullen ze een specifieke omkadering genieten, met hun oog op hun sociale reïntegratie, ver van de criminogene invloeden aanwezig in de klassieke gevangenissen.