Het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie


---

13-10-2004 http://www.eu2004.nl/
Justitie en Binnenlandse Zaken | Persberichten


---


*Voorlopige agenda voor de bijeenkomst van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, 25 en 26 oktober 2004 te Luxemburg

I Raad JBZ


1. Goedkeuring van de voorlopige agenda


2. Goedkeuring van de lijst van A-punten

B-punten


3. JBZ-meerjarenprogramma

Document: nog niet beschikbaar
Rechtsgrondslag: niet van toepassing

Dit onderwerp is laatstelijk besproken tijdens de informele bijeenkomst van JBZ-ministers op 30 september en 1 oktober jl. te Scheveningen. Op dit moment wordt, in overleg met de Europese Commissie en het Secretariaat-Generaal van de Raad, de laatste hand gelegd aan het eerste concept van het meerjarenprogramma. Dit concept zal besproken worden in de bijeenkomst van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers op 14 oktober a.s. Vervolgens vindt nogmaals bespreking plaats in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers op 20 oktober, voordat de Raad zich erover buigt tijdens zijn bijeenkomst op 25 en 26 oktober.


4. (eventueel) Terrorisme (peer evaluations)

Document: nog niet beschikbaar
Rechtsgrondslag: artikel 29 en 34, eerste lid, EU-verdrag

Tijdens deze bijeenkomst van de Raad zal door het voorzitterschap een mondelinge toelichting worden gegeven met betrekking tot voortgang en de procedure van de wederzijdse evaluaties met betrekking tot terrorismebestrijding in de lidstaten. Inmiddels zijn 8 rapporten voor de wederzijdse evaluatie met betrekking tot terrorismebestrijding op werkgroepniveau afgerond: Ierland, België, Spanje, Frankrijk, Denemarken, Griekenland, Luxemburg en Portugal. De komende maanden zullen de overige 7 rapporten aan de orde komen in de raadswerkgroep terrorisme. Het streven is om tijdens de bijeenkomst van de Raad op 2 en 3 december a.s. een interim rapport te presenteren met de bevindingen van de landenrapporten van de 15 lidstaten die zijn geëvalueerd. Daarnaast is een schema opgesteld van de evaluatie van de overige EU lidstaten. Het eindrapport van alle 25 lidstaten dient in september 2005 gered te zijn.


5. (eventueel) Europees Strafregister (presentatie door de Commissie)

Document: nog niet beschikbaar
Rechtsgrondslag: besluit in de zin van artikel 34, tweede lid, onder c, Unieverdrag

Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 19 juli 2004 is naar aanleiding van de zaak Fourniret in België de uitwisseling van gegevens uit strafregisters onder het agendapunt 'Diversen' aan de orde gesteld. De lidstaten waren het erover eens dat de uitwisseling van dergelijke gegevens van groot belang is en tevens voor verbetering vatbaar. Reeds in het Programma van maatregelen ter uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning (opgesteld naar aanleiding van de Tampere-conclusies) zijn maatregelen op dit terrein aangekondigd. Door het Nederlandse voorzitterschap is mede in dat licht reeds op 1 juli 2004 de noodzaak van een verbeterde regeling van uitwisseling van gegevens uit strafregisters in de raadswerkgroep strafrechtelijke samenwerking aan de orde gesteld.

De Commissie heeft tijdens die bijeenkomst van de Raad aangegeven, in afwachting van (middel)lange termijn initiatieven, op korte termijn een maatregel voor te stellen ter verbetering van de uitwisseling van gegevens uit strafregisters. Deze maatregel wordt tijdens deze bijeenkomst van de Raad gepresenteerd. De maatregel gaat uit van het bestaande juridische kader voor uitwisseling van deze gegevens. Dit kader is neergelegd in de artikelen 13 en 22 van het Europees rechtshulpverdrag van 1959. Kort gezegd komt dit kader erop neer dat de staten die partij zijn bij dat verdrag zich verbinden ten minste eenmaal per jaar de veroordelingen van onderdanen van andere staten door te geven aan het land van herkomst. Tevens bestaat de verplichting op verzoek van een andere staat informatie uit het strafregister te verstrekken, wanneer die informatie nodig is in een strafprocedure in die andere staat. De voorgestelde maatregel laat dit kader intact, maar bevat bepalingen die deze uitwisseling versnellen en vergemakkelijken. De belangrijkste elementen zijn de volgende. Iedere lidstaat wijst een centrale autoriteit aan voor de uitwisseling van gegevens uit strafregisters. De communicatie tussen de lidstaten op dit terrein vindt rechtstreeks tussen deze autoriteiten plaats. Voorts wordt een standaardformulier geïntroduceerd voor het verzoeken en verstrekken van informatie uit strafregisters. Tenslotte wordt voorgesteld de spontane uitwisseling van informatie over onderdanen van andere lidstaten niet slechts eenmaal per jaar te doen plaatsvinden, maar steeds direct nadat een dergelijke uitspraak onherroepelijk is geworden.

Het Nederlandse voorzitterschap hecht prioriteit aan dit onderwerp en zal zich inzetten voor een snelle besluitvorming hierover, zo mogelijk nog tijdens ons voorzitterschap.


6. (eventueel) Ontwerp-kaderbesluit tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen

Document: 12818/04 DROIPEN 50 MAR 166 ENV 502 (NL) Status document: niet openbaar
Rechtsgrondslag: kaderbesluit in de zin van artikel 34, tweede lid onder b, Unieverdrag

Dit onderwerp is eerder aan de orde geweest in de geannoteerde agenda voor de Raad van 27 en 28 november 2003 , maar het punt is uiteindelijk niet behandeld tijdens die bijeenkomst van de Raad. De onderhandelingen over het ontwerp-kaderbesluit zijn sedertdien een eind gevorderd. Het feit dat de Raad voor Transport, Telecommunicatie en Energie op 11 juni jl. een politiek akkoord heeft bereikt over het gemeenschappelijk standpunt inzake de parallelle ontwerp-richtlijn inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Indachtig de wens van de Europese Raad van 20 en 21 maart 2003 tot spoedige voltooiing van zowel richtlijn als kaderbesluit is het Nederlandse Voorzitterschap voornemens dit ontwerp-kaderbesluit voor een politiek akkoord voor te leggen aan de eerstkomende Raad.

De onderhandelingen over het ontwerp-kaderbesluit, die momenteel nog intensief op ambtelijk niveau worden voortgezet, concentreren zich op een viertal restpunten. Ten eerste betreft het de relatie tussen het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) enerzijds en de Richtlijn en het Kaderbesluit anderzijds. Enkele lidstaten zijn de mening toegedaan dat Richtlijn en Kaderbesluit verder gaan dan MARPOL toestaat. Ten tweede betreft het de relatie tussen het ontwerp-kaderbesluit en het UNCLOS-Verdrag op het punt van de definitie van "vreemde vaartuigen". De discussie gaat met name over de vraag of schepen uit EU-landen al dan niet als zodanig zouden moeten worden aangemerkt. Ten derde gaat het om de hoogte van geldelijke sancties voor rechtspersonen. Een meerderheid van de lidstaten lijkt akkoord te kunnen gaan met het voorstel van het Voorzitterschap, maar een klein aantal lidstaten vindt de voorgestelde bedragen nog te hoog dan wel te laag. Ten vierde gaat het om de mate waarin lidstaten verplicht zijn rechtsmacht te vestigen voor de opsporing en vervolging van verontreiniging door schepen in de zin van het Kaderbesluit. Ook hier zijn sommige lidstaten van mening dat het ontwerp-kaderbesluit verder gaat dan vigerend internationaal recht, in het bijzonder het UNCLOS-verdrag.


7. (eventueel) Voorzitterschapspaper inzake integratie

Document: nog niet beschikbaar
Rechtsgrondslag: niet van toepassing

Het Nederlandse voorzitterschap streeft, als uitwerking van conclusies van de Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003, naar het bevorderen van een samenhangend kader voor de integratie van immigranten binnen de Europese Unie en naar het ontwikkelen van een Europese visie op het integratiebeleid. Om dit te bewerkstellingen legt het voorzitterschap ter eerste bespreking in deze Raad een aantal gemeenschappelijke, juridisch niet bindende, basisbeginselen over integratie voor.

Het bijgevoegde document zal, rekening houdend met de uitkomsten van de bespreking ervan in het Strategisch Comité voor immigratie, grenzen en asiel (SCIFA) van 7 oktober 2004, vervolgens worden besproken in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers. Na bespreking in deze Raad is het voornemen van het voorzitterschap erop gericht hierover een politiek akkoord te bereiken tijdens de eerst volgende Raad.

De basisbeginselen dienen, met respect voor de nationale bevoegdheden, als hulpmiddel voor een sterkere coördinatie, samenwerking en afstemming van het integratiebeleid tussen lidstaten onderling. Voor de Europese Unie dient het als basis om bestaande Europese instrumenten, waarvan integratie-aspecten een onderdeel uitmaken, af te stemmen en verder te ontwikkelen.

De basisbeginselen gaan uit van een integrale aanpak. Samenvattend hebben de ontwerp gemeenschappelijke basisbeginselen op het volgende betrekking: integratie is een voortdurend tweerichtingsproces; respect voor de basiswaarden van de Europese Unie; arbeid; basiskennis van de taal, geschiedenis en instituties van de ontvangende samenleving; onderwijs; toegankelijkheid van instellingen, goederen en diensten; interactie tussen immigranten en de samenleving; uitoefening van cultuur en religie; participatie in het democratische proces; het beter afstemmen van integratiemaatregelen; en het ontwikkelen van doelstellingen, indicatoren en evaluatiemechanismen.

A) Voorbereiding Ministeriële Trojka JBZ EU-Rusland (Permanente Partnerschaps Raad)

Document: 12167/04 JAI 309 RELEX 374 (EN)
Status document: niet openbaar

En marge van de bijeenkomst van de Raad van 25-26 oktober zal op 26 oktober een Ministeriële Trojka JBZ EU-Rusland plaatsvinden, ook wel genoemd de Permanente Partnerschaps Raad. Tijdens deze ontmoeting zal gesproken worden over de gezamenlijke ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Andere onderwerpen zijn o.a. terug- en overname, visa, asiel en grensbewaking, georganiseerde criminaliteit, terrorisme en justitiële samenwerking.

De Ministeriële Trojka JBZ EU-Rusland vormt de voorbereiding van het JBZ-deel voor de Top EU-Rusland op 11 november a.s., die in het teken staat van het Actieplan EU-Rusland voor de vier gezamenlijke ruimten (zie document). Op dit Actieplan is een tegenreactie gekomen van Rusland. Rusland ziet liever vier Road Maps voor de gezamenlijke economische ruimte, de gezamenlijke ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, de gezamenlijke ruimte voor externe veiligheid en de gezamenlijke ruimte voor onderzoek en onderwijs, inclusief culturele aspecten. De Europese Unie en Rusland onderhandelen sinds september over de inhoud van de vier Road Maps.

II Gemengd Comité


1. (eventueel) Goedkeuring van de voorlopige agenda


2. (eventueel) Voorstel voor een verordening van Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in paspoorten van EU-burgers

Document: nog niet beschikbaar
Rechtsgrondslag: artikel 62, punt 2, onder a, van het EG-Verdrag

De Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003 heeft de Europese Commissie opgeroepen om met voorstellen te komen die de invoering van biometrische kenmerken in documenten ten behoeve van onderdanen van derde landen en paspoorten van EU-burgers mogelijk maakt. Tijdens de bijeenkomst van de Raad van 27 en 28 november 2003 is overeenstemming bereikt over het invoeren van biometrie in visa en in verblijfsdocumenten voor onderdanen van derde landen. De Raad nam nota van het voornemen van de Europese Commissie om een voorstel in te dienen over biometrie in paspoorten van EU-burgers. Het voorliggende voorstel van de Europese Commissie voorziet in de invoering van minimumnormen voor de veiligheidskenmerken die moeten worden aangebracht in paspoorten, dit met het oog op de controles voor grensoverschrijding. Bovendien wordt in het voorstel bepaald welke biometrische gegevens moeten worden gebruikt. Technische details zijn niet uitgewerkt.

Het voorstel is eerder tijdens het Gemengd Comité, dat en marge van de bijeenkomst van de Raad van 8 juni jl. bijeenkwam, besproken . Toen is bepaald dat de paspoorten van EU-onderdanen een verplicht biometrisch kenmerk zouden moeten bevatten en wel de gelaatscan. Verder is besloten dat het tweede biometrische kenmerk optioneel is, maar indien hiervoor wordt gekozen, zouden dat de vingerafdrukken moeten zijn.

De bijgevoegde documenten zullen, rekening houdend met de uitkomsten van de bespreking ervan in het Gemengd Comité van het Strategisch Comité voor immigratie, asiel en grenzen van 6 oktober 2004, daarna worden besproken in het Comité van de Permanente Vertegenwoordigers. Het voornemen van het voorzitterschap is er vervolgens op gericht een politiek akkoord op de gehele ontwerp-verordening te bereiken in het Gemengd Comité, dat bijeenkomt en marge van deze bijeenkomst van de Raad.

Onder Nederlands voorzitterschap zijn de bepalingen inzake gegevensbescherming, zoals aanbevolen door de artikel 29 werkgroep voor gegevensbescherming, grotendeels reeds overgenomen in de tekst van de ontwerp-verordening. Er staan thans nog een tweetal punten open. Het eerste punt heeft betrekking op de termijn, die de lidstaten krijgen om de biometrische gegevens in te voeren in de paspoorten. De Europese Commissie houdt vast aan een termijn van 12 maanden, terwijl elf lidstaten, een termijn van 18 maanden voorstellen en zeven lidstaten 24 maanden. Een tweede punt dat nog openstaat, betreft de kwestie dat in artikel 3, lid 1, van de ontwerp-verordening is aangegeven dat de specificaties, zoals genoemd in artikel 2, geheim en niet gepubliceerd mogen worden. Het eerstgenoemde artikellid dient te worden aangepast, aangezien deze technische specificaties aansluiten bij ICAO-standaarden die openbaar zijn en ook al worden gepubliceerd.

http://www.eu2004.nl/20041013-10826-E