Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Postbus 90801 2509 LV Den Haag Tweede Kamer der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-Gravenhage

Uw brief Ons kenmerk
W&B/B&K/04/66398

Onderwerp Datum
Verslag van een schriftelijk overleg inzake 28 oktober 2004
reactie op het Nibud rapport "Financieel
gedrag in Nederland"(SZW04-508))

./. Hierbij ontvangt u de antwoorden van een schriftelijk overleg naar aanleiding van de brief d.d. 1 juli 2004 met een reactie op het Nibud rapport "Financieel gedrag in Nederland" (SZW 04-508).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

Vraag 1
Wat doet de regering nog meer op het gebied van schuldenpreventie behalve de "jongerencampagne" weer starten?
Vraag 5
Is de regering van mening dat de (rijks)overheid nog meer kan doen op het gebied van preventie van ontstaan van schuldensituaties?
Vraag 9
Het onderzoek van het Nibud wijst uit dat vooral jongeren tot 39 jaar en eenoudergezinnen de meeste schulden maken. Zal de regering zich bij de preventie vooral op deze groepen richten?

2

Vraag 15
Welke financiële inzet levert de regering bij zijn inzet voor jongeren met schuldproblemen en de preventie daarvan?

Antwoord op 1, 5, 9 en 15
De keten schuldhulpverlening wordt gevormd door een aantal partijen die binnen hun beleidsterreinen zich hiervoor inzetten. Op Rijksniveau zijn de ministeries van SZW, Justitie, Economische zaken en Financiën betrokken. SZW is bij de schuldenproblematiek betrokken vanuit haar coördinerende rol voor het armoedebeleid en haar verantwoordelijkheid voor de Wet Werk en Bijstand; Justitie vanuit haar beleidsverantwoordelijkheid voor de Wet Schuldsaneringen Natuurlijke Personen; Economische Zaken als beleidsverantwoordelijke voor de private
schuldbemiddelingsbureaus; en Financiën als beleidsverantwoordelijke voor de Wet op het Consumenten Krediet en het wetsvoorstel Wet Financiële Dienstverlening. Op lokaal niveau maken de gemeenten deel uit van de keten schuldhulpverlening. De regie en de uitvoering van de schuldhulpverlening ligt bij de individuele gemeente. De regering vindt schuldenpreventie erg belangrijk en is van oordeel dat al veel gedaan wordt op dit gebied.

Ter voorkoming en vermindering van de schuldenproblematiek heeft het ministerie van Financiën gedragsregels opgelegd aan kredietbemiddelaars en kredietaanbieders gericht op het voorkomen van overkreditering. In het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Wet financiële dienstverlening (Wfd), waarin de Wet op het consumentenkrediet (Wck) in herziene vorm zal worden geïncorporeerd, is expliciet de ken- uw-klant-verplichting voor aanbieders van krediet opgenomen. Aanbieders van consumentenkrediet moeten altijd informatie inwinnen over de financiële positie van de consument en beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. Mocht dat met het oog op het voorkomen van overkreditering niet het geval zijn, dan mag de aanbieder van krediet geen overeenkomst aangaan met deze consument. Ter verduidelijking is daarbij in de toelichting van het wetsvoorstel opgenomen dat een zwakke of onzekere financiële positie, bijvoorbeeld bij jongeren met een laag inkomen, er eerder toe zal leiden dat het aangaan van een overeenkomst inzake krediet onverantwoord is in het kader van het voorkomen van overkreditering van de betrokken consument. Daarnaast zijn de kredietaanbieder en de kredietbemiddelaar verplicht de consument van informatie te voorzien. Ook deze informatieverplichtingen zal de consument tegen overkreditering beschermen. De consument kan met de verkregen informatie namelijk het krediet met andere aanbiedingen vergelijken en voor zichzelf de passendheid van het krediet beoordelen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), die toeziet op de naleving van de Wck en straks op de Wfd, heeft onlangs een brochure voor consumenten uitgebracht met informatie over geld lenen. Deze informatie kan de consument helpen om tot een weloverwogen beslissing te komen over het aangaan van een lening. De consument behoudt daarbij nadrukkelijk eigen verantwoordelijkheid.
Tenslotte zal in de Wfd de reikwijdte van de vergunningplicht en het
toezichtinstrumentarium van de toezichthouder worden uitgebreid ten opzicht van de Wck. Ook bemiddelaars in krediet worden onder de Wfd vergunningplichtig en de toezichthouder op de naleving van de Wfd, AFM, kan op grond van de Wfd boetes en dwangsommen opleggen. Dankzij deze uitbreidingen kunnen overtredingen door kredietaanbieders en kredietbemiddelaars straks effectiever worden aangepakt.

3

Zoals gezegd ligt de regie van de schuldhulpverlening bij gemeenten. SZW faciliteert verschillende activiteiten ter ondersteuning van het werk van gemeenten. Behalve het voortzetten van de jongerencampagne, worden door SZW verschillende activiteiten op het gebied van schuldhulpverlening gesubsidieerd. Zo subsidieert SZW het Nibud, dat zich inzet met informatie en advies op het terrein van geldzaken en is sterk gericht op het voorkomen van geldproblemen bij consumenten. Het Nibud biedt de mogelijkheid van een online budgetadvies, informatie over lenen en specifieke informatie voor jongeren. Verder ontwikkelt het Nibud op dit moment lesmateriaal voor de VMBO klassen en de onder- en bovenbouw. Het streven is om in november dit materiaal beschikbaar te hebben. De gemeenten Utrecht, Rotterdam en Amsterdam gaan deze lesmethodiek als pilot draaien.
Het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening en StimulanSz hebben in september jl de Handreiking Integrale Schuldhulpverlening uitgebracht. Hierin is ook aandacht besteed aan preventie als onderdeel van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
SZW heeft in 2004 in totaal een bedrag van 545.000,- uitgetrokken voor deze preventieactiviteiten.
Daarnaast faciliteert SZW ook innovatieve projecten, onderzoeken en
methodiekontwikkelingen op het terrein van de schuldhulpverlening.

Uit een inventarisatie van het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening blijkt dat er verschillende gemeenten zijn, die naast de curatieve activiteiten rond schuldhulpverlening ook preventietaken verrichten, zoals: convenanten/ afspraken met lokale crediteurs, budgetspreekuren; informatie en voorlichting; lespakketten, brochures en nazorg na een schuldregelingstraject.
Een aantal gemeenten, zoals Enschede, Rotterdam en Utrecht, hebben ook specifieke projecten voor jongeren en schulden.
Tot slot kan ook genoemd worden dat een energiebedrijf een pilotproject draait in Rotterdam met prepaid kaarten voor energieleverantie.

Vraag 2.
Ziet de regering de voordelen van een verplichte cursus "budgetbeheer en kennis financiële producten" op scholen in het kader van preventie? Is de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereid om zich hiervoor te beijveren bij zijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord op 2:
Het verplichten van cursussen op dit vlak past niet bij de beleidslijn dat scholen zelf bepalen hoe lesmateriaal er uit ziet. Verder kampen veel scholen al met een vol studieprogramma. In lijn met de door OCW ingezette Koers 2010 voor het primair en voortgezet onderwijs laat de regering de scholen derhalve vrij in de keus in hoeverre zij, uit oogpunt van preventie, aandacht besteden aan dit onderwerp in daarvoor geschikte lesuren. Indien scholen hiertoe besluiten kunnen zij gebruik maken van het beschikbaar materiaal van het Nibud.

Vraag 3
Hoe staat de regering tegenover een uitbreiding van registratie van schulden bij Stichting BKR met studieschulden, CJIB-boetes en Wet Schuldsanering Natuurlijke
Personen(WSNP)-trajecten?
Vraag 4

4

Hoe staat de regering tegenover het registreren van achterstanden op het gebied van huur en energie? Is de regering van mening dat een dergelijke uitbreiding het inzicht in de financiële situatie van huishoudens zou verbeteren en het financiële dienstverleners zou helpen bij de beoordeling van kredietverstrekking? Is de regering bereid zich voor voorgaande in te spannen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3 en 4:
In de brief van 15 juli 2003 (TK, vergaderjaar 2002-2003, 28258, nr. 7) heeft mijn voorganger u bericht over de uitkomst van de Verkenning centrale registratie van schulden. Er is toen geconcludeerd dat de baten van een centrale registratie van schulden niet opwegen tegen de lasten. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de Wfd is de regering gevraagd nogmaals aandacht te besteden aan de uitbreiding van de schuldenregistratie. De minister van Financiën heeft toegezegd contact op te zullen nemen met SZW om te bezien of mogelijk gemaakte afwegingen in de verkenning voor heroverweging in aanmerking komen. U zult schriftelijk door Financiën over de uitkomst hiervan worden geïnformeerd.

Vraag 8.
Is de regering van mening dat op het gebied van preventie er meer gedaan kan worden aan vroege signalering? Is de regering bekend met het systeem van Money Advice Budgetting System in Ierland? Meent de regering dat hier voor Nederland initiatieven uit te destilleren zijn?

Antwoord op 8:
Een vroege signalering van betalingsachterstanden door de verschillende crediteurs is van belang. Op lokaal niveau worden regelmatig door schuldhulporganisaties afspraken over bijvoorbeeld het incassobeleid met lokale woningcorporaties, energieleveranciers en andere schuldeisers gemaakt. Ik zal het belang hiervan uitdragen bij gemeenten die dergelijke afspraken nog niet hebben gemaakt.

Ierland presenteert op 18 en 19 november a.s. in het kader van de Europese peer review sociale insluiting, als een voorbeeld van een goede aanpak op dit punt, het project Money Advice Budgetting System (MABS). Nederland zal daarbij aanwezig zijn en de waarde van dit project voor Nederland beoordelen.

Vraag 7
Kan de regering toelichten in hoeveel gemeenten sprake is van wachttijden voor een schuldhulpverleningstraject? Worden de wachtlijsten langer? Wat is hiervan de oorzaak?

Vraag 13
Heeft de regering een overzicht van hoe gemeenten omgaan met schuldhulpverlening na de bezuinigingsronde op de bijzondere bijstand in de nieuwe WWB? Zo ja, kan de Tweede Kamer deze toegezonden krijgen? Zo neen, is de regering voornemens dit op korte termijn samen te stellen?

Antwoord op 7 en 13:
De schuldhulpverlening is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De organisatie, de vormgeving en de financiering van schuldhulp is gemeentelijke vrijheid. In zijn algemeenheid bereiken mij geluiden van schuldhulporganisaties dat een aantal gemeentebesturen nog steeds voldoende middelen inzet op schuldhulpverlening terwijl bij

5

andere gemeenten het bestuur zou hebben aangegeven in de komende jaren minder middelen voor schuldhulpverlening beschikbaar te stellen. Het past niet binnen de autonomie van gemeenten op het gebied van schuldhulpverlening, om individuele gemeenten vanuit SZW uit te vragen over mogelijke wachttijden en over hoe de financiële middelen worden ingezet. Het Landelijk Platform maakt op dit moment een landelijk overzicht van alle lokale schuldhulpverleningsorganisaties met een beschrijving van de organisatie en werkwijze.

Vraag 10.
Heeft dit onderzoek geholpen om meer inzicht te krijgen in schuldensituaties bij sociale diensten? Hebben zij hun beleid inzake schuldhulpverlening gewijzigd?

Antwoord op 10:
Het onderzoek Financieel gedrag in Nederland is in opdracht van Divosa uitgevoerd. Informatie bij Divosa heeft uitgewezen dat op dit moment nog geen inzicht bestaat over de betekenis van dit onderzoek voor de sociale diensten. Er zal een studiedag gehouden worden over de uitkomsten van dit onderzoek en de betekenis hiervan voor Sociale Diensten.

Vraag 11.
Waarom is een gewijzigd wetsvoorstel WSNP nog niet naar de Kamer gezonden? Hoe lang laat dit nog op zich wachten? Ondertekent de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit samen met de minister van Justitie?

Antwoord op 11:
Het wetsvoorstel tot wijziging van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is op 27 juli 2004 naar de Raad van State gezonden voor advies. Inmiddels is het advies ontvangen en is het Nader Rapport in voorbereiding. Verwacht wordt dat het wetsvoorstel najaar 2004 door de minister van Justitie aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Vraag 12.
De regering benadrukt dat er op lokaal niveau een vangnet aanwezig moet zijn voor mensen met problematische schulden. Is het niet zo dat voor deze taak alle middelen via een korting van 220 miljoen dit jaar zijn wegbezuinigd? En is het niet zo dat de (deels tijdelijk) toegevoegde 110 miljoen een andere bestemming heeft, namelijk inkomensreparatie van chronisch zieken, gehandicapten en aanvullende collectieve ziektekosten verzekering?

Vraag 6
Kan de regering iets zeggen over de uitvoering van de schuldhulpverlening door de gemeenten? Hebben zij voldoende middelen om adequaat burgers in problematische schuldensituaties te helpen? Zijn de middelen in de bijzondere bijstand toereikend?

Antwoord op vragen 6 en 12:
Gemeenten hebben beleidsvrijheid om vorm te geven aan de schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen die taken financieren met middelen uit het Gemeentefonds, waaronder het fictief budget van de bijzondere bijstand en de Welzijnswet, of met eigen gemeentelijke middelen. Daarnaast is financiering van schuldhulpverlening ook mogelijk uit het W-deel van de WWB-middelen voor zover de schuldhulpverlening wordt ingezet als voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling. De uitname uit het gemeentefonds ad 220 miljoen euro in 2004 hing samen met de vermindering van de bijstandspopulatie en de beperking


---

van de mogelijkheden tot categoriale bijzondere bijstandsverlening. De 111 miljoen euro zijn middelen die in 2004 zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds onder andere om de gemeenten in staat te stellen extra aandacht te besteden aan de inkomenspositie van mensen met een chronische ziekte of handicap. Dit neemt niet weg dat het "fictief budget bijzondere bijstand" in de algemene uitkering van het gemeentefonds niet-geoormerkte middelen betreffen. Het staat de gemeenten dan ook vrij om ­gelet op de lokale omstandigheden- in het kader van het gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid eigen beleidsmatige en financiële keuzes te maken. De voor dit doel aan het gemeentefonds toegevoegde middelen biedt hen daartoe de beleidsmatige en financiële ruimte.

Vraag 14.
Op welke wijze is de motie van de heer Mosterd bij de begrotingsbehandeling SZW inzake problematische schulden van jongeren uitgevoerd?1
Hebben de gemeenten daarvoor budget gekregen? Zo ja welk?

Antwoord op 14:
De motie gaat over het verbeteren van de voorlichting over lenen aan jongeren en het in overleg met kredietverleners komen tot aanscherping van de voorwaarden waaronder leningen aan jongeren worden verstrekt.
In het antwoord op de vragen 1 en 5 wordt ingegaan op wat door de regering wordt gedaan ter voorkoming van schuldensituaties in het algemeen. Deze initiatieven zijn ook gericht op jongeren en het voorkomen van hun problemen met schulden.
In mijn brief van 24 september 2004 (W&B/B&K/04/54741) bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Schulden: een(on)dragelijke last? heb ik u geïnformeerd over de toelichting bij het wetsvoorstel Wet financiële dienstverlening waar specifiek aandacht wordt geschonken aan het voorkomen van overkreditering bij jongeren.
Ook in het kader van de uitwerking van de Wfd in lagere regelgeving zal deze problematiek aandacht krijgen.

Ten aanzien van de Voorlichtingscampagne voor jongeren en schulden, kan ik u berichten dat in de maanden juli tot en met september 2004 een attenderingscampagne op de website van SZW over jongeren en schulden is geweest. Daarnaast zal er medio november 2004 weer een voorlichtingscampagne over jongeren en schulden van start gaan.

Vraag 16.
Wat verklaart de stijging van het aantal huishoudens dat na 2001 zegt niet te kunnen rondkomen? Welke effecten zijn toe te schrijven aan het gekozen regeringsbeleid?

Antwoord op 16:
De toename van het aantal huishoudens dat zegt niet te kunnen rondkomen hangt deels samen met de verslechtering van de economische situatie. Hierdoor worden meer huishoudens geconfronteerd met een inkomensachteruitgang als gevolg van werkloosheid en nemen de perspectieven op inkomensverbetering af. Daarnaast is de invoering van de euro op 1 januari 2002 van invloed geweest op de bestedingen van huishoudens. In haar onderzoek "financiële problemen door de invoering van de euro" concludeert het Nibud dat de euro heeft geleid tot aanpassingsproblemen ten aanzien van het besef of iets duur of goedkoop is. Volgens het Nibud hebben mensen hierdoor vergissingen gemaakt en meer gekocht dan voorheen of duurdere varianten van artikelen dan voorheen.


1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003­2004, 29 200 XV, nr. 49.

7

Vraag 17
Op welke grond en met welke argumenten meent de regering dat het Nibud in zijn conclusie niet geloofwaardig zou zijn?

Vraag 21
In de brief van de regering van 1 juli 2004 schrijft de regering dat in 2002 het beeld veel gunstiger blijkt te zijn dan uit het Nibud onderzoek blijkt. De regering schrijft dat 10% van de huishoudens moeilijk of zeer moeilijk rondkwam en dat 52% gemakkelijk of zeer gemakkelijk rond kan komen. De aan het woord zijnde leden vragen de regering toe te lichten hoeveel de gegevens van de regering verschillen van de gegevens van het Nibud, waar de verschillen vandaan komen en hoe de verschillen verklaard kunnen worden.

Antwoord op 17 en 21:
De onderzoeksresultaten van het Nibud verschillen voor wat betreft het aantal huishoudens dat moeite heeft met rondkomen zeer sterk van die van het CBS. Gezien de verslechterende economische omstandigheden is het aantal huishoudens dat moeite heeft met rondkomen tussen 2002 en 2003 waarschijnlijk toegenomen. Echter, zoals ik ook in mijn brief heb aangegeven, is het onwaarschijnlijk dat het beeld in 2003 met de helft is verslechterd.

De oorzaak van het verschil tussen beide onderzoeken heeft mogelijk te maken met het verschil in onderzoeksopzet en populatie. Het CBS maakt voor haar jaarlijkse onderzoek gebruik van een panel dat wat betreft samenstelling representatief is voor alle Nederlandse huishoudens. Het Nibud daarentegen heeft bezoekers van haar internetsite gevraagd mee te doen aan de enquête. Het is te verwachten dat deze groep vaker problemen heeft met rondkomen en daardoor geen representatieve afspiegeling vormt van de Nederlandse bevolking. Dit betekent overigens dat het Nibud onderzoek wel een goed beeld geeft van samenstelling van de groep huishoudens die problemen heeft met rondkomen.

Vraag 18
Hoe beoordeelt de regering de roodstand van eenoudergezinnen en gezinnen met kinderen? Is de regering verontrust dat rondkomen in die gezinnen aanmerkelijk moeilijker is dan in huishoudens zonder kinderen? Zo ja vindt de regering dat er aanvullend beleid nodig is? Zo ja welk?

Vraag 19
Welke conclusie verbindt de regering aan het feit dat alleenstaande ouders en ouders met kinderen een zeer hoge schuldpositie hebben ten opzichte van andere huishoudens?

Antwoord op 18 en 19:
In de brief aan de Tweede Kamer van 20 juni (TK 2003-2004, 29258 nr.16) wordt ingegaan op de mate waarin de verschillende regelingen voor kinderen de uitgaven van gezinnen voor kinderen dekken. Daaruit komt naar voren dat de kostendekkendheid afneemt naarmate het inkomen stijgt. Verder blijkt dat voor eenoudergezinnen op minimum niveau de uitgaven voor kinderen nagenoeg volledig worden gedekt. Dat desondanks eenoudergezinnen (met een laag inkomen) vaak problemen hebben met rondkomen geeft aan dat dit niet alleen een financiële kwestie is. Er zijn vaak meerdere oorzaken aan te wijzen. Ook voor deze groepen


8

is voorlichting en integrale schuldhulpverlening waarbij aan alle oorzaken wordt gewerkt belangrijk.

Vraag 20.
Hoe beoordeelt de regering de hoge schuldpositie van mensen tot 39 jaar ten opzichte van andere (oudere) leeftijdsgroepen? Acht de regering dat grote verschil verontrustend?

Antwoord op 20:
Uit het onderzoek Financieel gedrag in Nederland blijkt dat relatief veel jonge huishoudens met schulden te maken hebben. Uit het onderzoek blijkt echter de relatieve ernst van de schulden niet. Uit eerder onderzoek (Problematische schulden: zicht op het onzichtbare, J. Jansen 1999) blijkt dat risicovolle schulden afnemen met de leeftijd. In die zin is het beeld dat in beide onderzoeken naar voren komt gelijk.
Uit het onderzoek Financieel gedrag in Nederland blijkt ook dat jonge respondenten minder vaak een bedrag opzij zetten dan oudere respondenten en vaker op afbetaling kopen of geld lenen voor grote uitgaven. Uit het onderzoek blijkt ook dat jonge leeftijdscategorieën minder vaak hun uitgaven bijhouden dan ouderen. Het lijkt er daarom op dat jongeren er een ander gedrag dan ouderen op na houden ten aanzien van omgaan met geld. Dit verschillend gedrag is te meer reden om ook in het najaar de jongeren campagne uit te voeren die gericht is op bewustwording en preventie van problematische schulden.

Vraag 22.
In het Nibud-rapport wordt gekeken naar de endogene factoren die een rol spelen voor het aantal mensen dat problematische schulden heeft. De regering merkt correct op dat het vaak een combinatie van endogene en exogene factoren is die zorgen voor problematische schulden. Voor een goede integrale schuldhulpverlening is het van belang goed inzicht te hebben in de oorzaken die aan problematische schulden ten grondslag liggen, zodat problemen aan de wortel kunnen worden aangepakt. Om deze oorzaken goed in kaart te brengen is integraal onderzoek nodig naar de endogene en exogene factoren. Is de regering bereid om dit onderzoek te verrichten. Zo ja, op welke termijn? Zo neen, kan de regering toelichten waarom niet?

Antwoord op 22:
In het onderzoek van J. Jansen e.a.: Problematische schulden: zicht op het onzichtbare, 1999 heeft SZW onderzoek laten verrichten naar de wijze waarop huishoudens met hun schuldenproblematiek omgaan. In dit onderzoek is ook een exploratief onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken van problematische schuldsituaties. Hoewel de resultaten van dit deelonderzoek niet gegeneraliseerd kan worden naar alle schuldenaren, biedt dit onderzoek wel samenhangende informatie over de oorzaken van problematische schuldsituaties. Aangenomen kan worden dat nieuw onderzoek naar de oorzaken van de schulden niet tot een ander beeld zal leiden. De regering acht een nieuw landelijk onderzoek naar de endogene en exogene factoren dan ook weinig toegevoegde waarde geven.

Vraag 23.
Zoals wordt aangegeven in het Nibud-rapport is het onderdeel van het landelijk onderzoek naar het onderwerp "Geldzaken in de praktijk". Het nu uitgegeven gedeelte geeft inzicht in het financiële gedrag in Nederland. Om de schuldhulpverlening effectief te kunnen laten verlopen is het van groot belang om duidelijk te maken of en zo ja hoeveel mensen die moeilijk tot zeer moeilijk rond kunnen komen ook daadwerkelijk problematische schulden


9

opbouwt en zo ja hoeveel zo nee hoe lukt het mensen om uit de schulden te blijven. Deze invalshoek komt in het onderzoek en de reactie van de regering niet naar voren. Is de regering bereid om deze invalshoek alsnog goed uit te werken zodat het plaatje ten aanzien van de schuldhulpverlening duidelijk in kaart gebracht kan worden.

Antwoord op 23:
Het onderzoek, Schulden: een (on)dragelijke last? is uitgevoerd met name onder de huishoudens met een relatief laag inkomen, juist omdat deze groep risico's loopt als het eenmaal in de schulden is beland. Uit dat trendonderzoek blijkt het volgende:

Inkomensklasse in relatie tot netto-sociaalminimum Problematische schuld ja nee verschil Tot maximaal 100% 72 49 23 101% tot 125 % 24 25 -1 126% tot maximaal 150% 4 26 -22

Het onderzoek gaat niet in op de verklaringen voor deze verschillen.
Het is evident dat mensen met een lager inkomen kwetsbaarder zijn als het gaat om het risico om in een schuldpositie terecht te komen, maar binnen een inkomensgroep zijn de redenen dat mensen geconfronteerd worden met problematische schulden sterk individueel bepaald. De gestelde vraag is relevant en een aantal gemeenten hebben dergelijke onderzoeken al gedaan. Bezien zal worden hoe deze informatie en deze onderzoeksmethode ook aan andere gemeenten beschikbaar gesteld kan worden.