Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech van minister Dekker op de S&RO-studiemiddag over territoriale cohesie op 28 oktober 2004 te Amsterdam

Dames en heren,

Allereerst wil ik u bedanken voor uw inbreng tijdens de workshops van vanmiddag. Ik ben blij dat u gevolg heeft gegeven aan mijn oproep in het interview in het S&RO supplement om een bijdrage te leveren aan de discussie over territoriale cohesie zoals die tijdens de ministerconferentie van 29 november a.s. op de agenda staat.

Dank ook aan u, voorzitter, voor de samenvatting van de oogst van vandaag. Ik kan daar mijn voordeel mee doen en de inbreng van Nederland als lidstaat in de komende ministersconferentie versterken.

Geachte aanwezigen,

De vakwereld - en sommigen van U zullen zich daarin herkennen - heeft zich kritisch uitgelaten over het internationale gehalte van de Nota Ruimte. En laat ik het maar ronduit zeggen: er hád ook meer expliciete aandacht moeten zijn voor de onderbouwing van onze keuzes vanuit de internationale context.

Dat wil niet zeggen dat ik iets afdoe aan de keuze voor een rijksoverheid die zich concentreert op de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Een keuze eerst en vooral voor de Nationale stedelijke netwerken, de Mainports, Brainports, Greenports, de verbindingen onderling en met het Europese achterland.

Voor die keuze sta ik. Maar nóg sterker dan nu het geval is had duidelijk moeten zijn dat we met de Nota Ruimte méér willen dan alleen de Nederlandse economische ontwikkelkracht op duurzame wijze armslag geven.

We willen met ons ruimtelijk beleid ook bijdragen aan een samenhangende versterking van de concurrentiekracht van Europa. Een Europa dat zich met kennis en kunde onderscheidt van Amerika en de nieuwe groei-economieën van bijvoorbeeld India en China. Het ontwikkelen van territoriale cohesie kan daaraan bijdragen. De ministersconferentie van 29 november zal daaraan gewijd zijn.

Aan het begin van de middag heeft Jacques van der Jagt mijn ambities voor de ministersconferentie van 29 november reeds in grote lijnen uit de doeken gedaan.

Het ruimtelijk beleid moet weer hoog op de Europese politieke agenda. Omdat de EU inmiddels 25 landen telt en de globalisering verder doorzet. Omdat sector- en structuurbeleid elkaar niet langer mogen tegenwerken in Europa en omdat samenwerking tussen buurlanden en regio's in Europa efectiever kan. Op die inzet voor meer cohesie willen we een politieke agenda met afspraken voor de komende jaren. Een herstart voor de ruimte als Europees issue met de kracht van diversiteit als uitgangspunt.

Met het vaststellen van een Europese politieke agenda zijn we er echter niet. Dat is pas het begin van een proces om meer ruimtelijke samenhang te brengen. Zowel in het beleid van de lidstaten afzonderlijk, als in het gemeenschappelijke Europese beleid. Ik wil in beide trajecten een actieve rol spelen, nu en in de komende jaren.

Binnen mijn eigen departement heb ik, vooruitlopend op de besluitvorming over de Europese politieke agenda in november, alvast een aantal acties in gang gezet. Het kan namelijk niet zo zijn dat unieke ruimtelijke karakteristieken van Nederland ertoe leiden dat ons land beknot wordt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden. Voor dergelijke implicaties van Europees beleid heeft ons land in het verleden onvoldoende oog gehad.

Om te beginnen laat ik daarom op dit moment analyseren op welke Europese milieudossiers meer aandacht voor de specifieke positie van Nederland binnen de Europese ruimte, noodzakelijk is.

Dit is bijvoorbeeld het geval voor de Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit. Het is van belang dat bij het evalueren van algemeen geldende normen voor de luchtkwaliteit in Europa rekening gehouden wordt met een aantal specifieke ruimtelijke condities van Nederland: een lage ligging aan de zee en daardoor hoge concentraties van natuurlijk fijn stof gecombineerd met grote bevolkings- en verkeersdichtheid bijvoorbeeld. Dat leidt tot relatief hoge concentraties luchtvervuiling, zoals pas nog bleek uit de satellietfoto's die vrijwel alle kranten prominent hebben gebracht. Beelden die we niet van de ene op de andere dag zullen kunnen oppoetsen.

Dit geldt ook voor bodemverontreiniging en voor het stedelijk milieu. Deze onderwerpen staan op de Europese milieu agenda en daaruit kan op de langere termijn Europese regelgeving voortvloeien.

Een ander voorbeeld is de uitwerking en implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Een dossiers waarop tussen ministeries intensief wordt samengewerkt. Juist de onder V&W ressorterende `waterhuishoudelijke' kant legt beperkingen op aan andere gebruiksmogelijkheden van deze gebieden, bijvoorbeeld voor woningbouw of de aanleg van bedrijventerreinen.

Daarentegen biedt ruimte voor water ook kansen voor bepaalde vormen van groen wonen, recreatief ondernemen, natuurontwikkeling en recreatief gebruik. Met behulp van de watertoets en de nieuwe ontwikkelingsplanologie voor complexe gebiedsgerichte projecten hoeven verschillende functies elkaar niet langer uit te sluiten.

Het zal er dus enerzijds om gaan in het Nederlands ruimtelijk beleid méér te anticiperen op Europees beleid en méér invloed uit te oefenen op voorgenomen Europees beleid met ruimtelijke consequenties. Anderzijds is er het `Unseen Europe', waarover het gelijknamige en veelbesproken RPB-rapport gaat. Met dit rapport in de hand wil ik werken aan het zichtbaar maken van het onzichtbare Europa, en daarin de positie van Nederland helder afbakenen.

Het verbeteren van de concurrentiekracht van Nederland in Europa is immers één van de kernpunten van mijn beleid zoals in de Nota Ruimte neergelegd. Een zorgvuldige positiebepaling van Nederland als regio binnen de Europese ruimte is daarvoor onmisbaar.

Daarbij komt goed van pas dat we sinds september beschikken over een grote hoeveelheid nieuw onderzoeksmateriaal. Het is de oogst van 2,5 jaar ESPON-onderzoek naar de Europese ruimte. Met name de thematische studies zullen ons helpen een scherper beeld te krijgen van de aansluiting van de elementen van onze Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur op de corresponderende Europese structuren.

De sterke punten van onze ruimtelijke hoofdstructuur maken deel uit van een soort `Europese ruimtelijke hoofdstructuur'. Inzicht in deze Europese ruimtelijke hoofdstructuur, met name in Noordwest Europa, hebben we hard nodig om de benutting van ons ruimtelijk potentieel in Nederland te kunnen optimaliseren.

Het resultaat van deze inspanningen zal zichtbaar worden in de Uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte, waarmee het belang van ESPON als beleidsondersteunend instrument van nationale en Europese betekenis wordt onderstreept. Ik reken erop dat ik in november met mijn Europese collega's overeenstemming zal bereiken over voortzetting van ESPON na 2006.

Door de Uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte expliciet in internationale termen uit te werken dragen we bij aan de versterking van Europa. Dit geldt voor het ruimtelijk beleid van iedere lidstaat en voor iedere Europese regio op zijn eigen specifieke wijze. In de diversiteit die daarmee wordt aangeboord, ligt een kans voor Europa. Een kans die niet moet worden gesmoord met Europese ruimtelijke regels en wetten. Daarom is mijn motto voor de ruimte in Europa: diversiteit als kracht.

In november hoop ik dat tot uitdrukking te kunnen brengen in een politiek synthesedocument dat ondersteunt wordt door de lidstaten. In dit document, een soort `Territorial State of the Union', zullen de centrale uitdagingen voor de Europese ruimte duidelijk worden.

Het synthesedocument moet begin 2007 gereed zijn en doorwerking vinden in de uitwerking en uitvoering van het toekomstige EU Cohesiebeleid. Een eerste concept van dit synthese document zal tijdens de volgende ministersconferentie, onder Luxemburgs voorzitterschap, worden besproken.

Ik hoop dat u allen een inspirerende en vruchtbare dag hebt genoten en nodig u nu graag uit om ter afsluiting iets met elkaar te drinken.

Ik dank u voor uw aandacht.