Sociaal-Economische Raad

| B/1147 AC/2129 WVA/941 | |

|                         |                                     |
|                         |28 oktober 2004                      |
AANBEVELING KINDEROPVANG 2004

De Stichting van de Arbeid acht het, mede in het licht van de toenemende vergrijzing, van belang dat ter vergroting van de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen voldoende voorzieningen voor kinderopvang beschikbaar zijn.

De afgelopen jaren is op het terrein van de kinderopvang veel bereikt. In 89% van de grotere CAO's is een afspraak over kinderopvang opgenomen. Het aantal kindplaatsen is fors uitgebreid. De Stichting van de Arbeid vindt het belangrijk dat de stijgende lijn die sedert de publicatie van de vorige Aanbeveling kinderopvang van de Stichting waarneembaar is, wordt doorgezet. Op 1 januari 2005 treedt de nieuwe Wet kinderopvang in werking. Het is van belang dat CAO-partijen en ondernemingen daar op inspelen. Deze aanbeveling wil hen daarbij ondersteunen.

De Stichting van de Arbeid beveelt in het licht van het vorenstaande CAO-partijen en ondernemingen aan om een kwalitatief voldoende regeling voor kinderopvang te treffen, dan wel na te gaan of bestaande regelingen nog voldoende aansluiten bij de actuele behoeften van werkgevers en werknemers, respectievelijk aanpassing behoeven in verband met de nieuwe Wet kinderopvang. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn met name het budget, de doelgroep en de kosten van buitenschoolse opvang. (zie ook paragraaf 5.2) De Stichting beveelt voorts aan, conform de bedoeling van de Wet Kinderopvang, dat werkgevers van beide ouders een bijdrage in de kosten van de kinderopvang leveren. De Stichting wil ten slotte wijzen op de mogelijkheid om bij het treffen of aanpassen van een kinderopvangregeling een meerkeuze-systeem van arbeidsvoorwaarden te betrekken. Toelichting

Inleiding

Steeds meer ouders kiezen voor werken én gezin. En maken dus ook steeds meer gebruik van kinderopvang. De kinderopvang heeft in korte tijd dan ook een enorme groei doorgemaakt, en dat geldt ook voor de betrokkenheid van werkgevers en werknemers daarbij.

De Stichting van de Arbeid heeft dit proces sedert het begin van de jaren '90 van de vorige eeuw gestimuleerd met behulp van aanbevelingen en nota's, gericht tot het decentrale arbeidsvoorwaardenoverleg en aan ondernemingen.

De huidige Aanbeveling kinderopvang is inmiddels bijna vijf jaar oud. De strekking van deze aanbeveling staat naar het oordeel van de Stichting nog steeds volledig overeind. Ook is de Stichting ervan overtuigd dat het instrument 'aanbeveling' een geschikt middel is om te bevorderen dat door CAO-partijen en in ondernemingen afspraken worden gemaakt over kinderopvang. Daarom heeft zij ervoor gekozen om de aanbeveling te actualiseren, onder meer met het oog op de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang per 1 januari 2005.

Het belang van kinderopvang

Kinderopvang is één van de belangrijke pijlers onder de combineerbaarheid van betaalde arbeid en zorgtaken. Andere pijlers zijn verlofmogelijkheden en differentiatie van arbeidsduur en arbeidspatronen. De beschikbaarheid van kinderopvangvoorzieningen is niet alleen in het belang van de betrokken werknemers/ouders, maar ook in dat van sectoren en ondernemingen. Dit geldt in het bijzonder voor sectoren en ondernemingen die moeilijk aan personeel kunnen komen of verwachten dat deze situatie zich in de nabije toekomst zal voordoen. Kinderopvang vervult voorts een maatschappelijke functie: het stelt mensen die daartoe anders wellicht niet in de gelegenheid zouden zijn geweest in staat om betaalde arbeid te aanvaarden.

Kinderopvang is dus een zaak van ouders, overheid en werkgevers. De ouders zijn primair verantwoordelijk voor de verzorging van hun kind(eren) en dus ook voor de opvang gedurende perioden waarin zij de verzorging niet zelf kunnen doen, bijvoorbeeld als zij moeten werken. De overheid heeft een verantwoordelijkheid vanuit het maatschappelijk belang van vergroting van de arbeidsparticipatie en bevordering van economische zelfstandigheid. Werkgevers hebben een verantwoordelijkheid voor de kinderopvang ten behoeve van hun werknemers, ook in verband met het bewaken van de personeelsvoorziening (concreet: het binden van ervaren krachten en het werven van nieuwe werknemers).

De ontwikkeling op hoofdlijnen van kinderopvangafspraken in CAO's

Het percentage kinderopvangafspraken in CAO's laat een duidelijke, stijgende tendens zien: van 63 in 1999 naar 89 in 2003. Niet onbelangrijk is de constatering dat die ontwikkeling zich nog steeds doorzet. In 2003 is het percentage CAO-afspraken nog met 5 toegenomen. Ook het aantal bedrijfsplaatsen is fors gestegen: van 53.544 in 1999 naar 82.412 in 2001. Dat wil zeggen dat in 2001 meer dan helft van het totale aantal kinderopvangplaatsen behoort tot de categorie bedrijfsplaatsen.

Het vorenstaande illustreert dat kinderopvang de volle aandacht van CAO-partijen heeft gehad en nog heeft, onverlet de omstandigheid dat 'kinderopvang' aan de CAO-tafels moet concurreren met een veelheid aan andere, evenzeer belangrijke onderwerpen.

De Aanbeveling kinderopvang van de Stichting van de Arbeid heeft hieraan een belangrijke impuls gegeven.

De hoofdlijnen van de Wet kinderopvang

De Wet kinderopvang gaat er vanuit dat ouders, werkgevers en overheid alledrie meebetalen aan de kinderopvangkosten. De ouder is contractpartij (hij/zij sluit een overeenkomst met een centrum voor kinderopvang of een gastouderbureau) en kan een bijdrage van de werkgever ontvangen en, afhankelijk van het gezinsinkomen, van het Rijk.

De wet gaat uit van de volgende kostenverdeling: de werkgevers van de betrokken ouders dragen elk 1/6e deel van de kosten en de overige kosten (2/3e deel van het totaal) worden gedragen door ouders en het Rijk (alweer: afhankelijk van het gezinsinkomen). In de praktijk zal de kostenverdeling veelal anders uitpakken. Ouders met een hoog inkomen ontvangen weinig of geen tegemoetkoming en betalen daardoor meer dan 1/3 van de kinderopvangkosten. Ouders met een laag inkomen ontvangen wel een tegemoetkoming en betalen (veel) minder dan 1/3e deel van de kinderopvangkosten. De hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk is afhankelijk van het gezamenlijke inkomen, het aantal uren opvang, het uurtarief van de opvang, het aantal kinderen en de soort kinderopvang.

Omdat de werkgeversbijdrage vrijwillig is, bestaat er voor ouders die geen werkgeversbijdrage ontvangen een compensatie. Deze is overigens onvoldoende om een ontbrekende werkgeversbijdrage geheel te compenseren. Vanaf 2008 bestaat bovendien alleen een compensatie voor ouders met een huishoudinkomen onder de E 45.000,-. Tot die tijd wordt de compensatie voor hogere inkomens geleidelijk afgebouwd.

De wet onderscheidt verschillende soorten kinderopvang: dagopvang voor kinderen van 0 - 4 jaar en buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 - 12 jaar. Alleen kosten van geregistreerde kinderopvang kunnen (belastingvrij) worden vergoed door de werkgever(s). De kinderopvangvoorziening moet geregistreerd zijn in het kinderopvangregister van de gemeente waar de kinderopvangvoorziening is gevestigd.

Aandachtspunten bij het maken of actualiseren van kinderopvangafspraken

1 Werkgeversbijdrage / kostendeling

In de huidige situatie is in veel CAO-regelingen een inkomensafhankelijke bijdrage (veelal volgens de SZW-Adviestabel) afgesproken. De Wet kinderopvang maakt het voor de werkgevers/CAO-fondsen, vergeleken met deze huidige situatie, eenvoudiger om een bijdrage voor kinderopvang te verstrekken. De voorheen vaak inkomensafhankelijke bijdrage wordt namelijk vervangen door een vaste bijdrage in de kosten. Het Rijk neemt voortaan het inkomensafhankelijke gedeelte voor zijn rekening.

De Wet kinderopvang heeft als uitgangspunt dat werkgevers in totaal een vaste bijdrage van 1/3e deel van de kosten op zich nemen. Het ligt voor de hand dat daarbij ieder van de partner-werkgevers 1/6e deel van de kosten financiert. Dat wordt ook door de Stichting van de Arbeid aanbevolen. Indien een 'partner-werkgever'geen bijdrage in de kosten levert, mag de 'eigen' werkgever tot in totaal 1/3e deel van de kosten vergoeden.

2 Verbeteren van de regeling

Naast het maken van een afspraak over een werkgeversbijdrage van 1/6 of 1/3 van de kosten, is het van belang om de kwaliteit van de kinderopvangregeling te bekijken. Aanbevolen wordt om bestaande kinderopvangregelingen die daar nog niet in voorzien, uit te breiden met een regeling voor buitenschoolse opvang en/of de doelgroep te verbreden (zowel mannen als vrouwen). Voor de kwaliteit van de regeling is vooral ook het totale budget dat beschikbaar wordt gesteld van belang. Bij het vaststellen van het budget moet in het oog worden gehouden dat alle werknemers die daarvoor in aanmerking komen ook daadwerkelijk een beroep op de regeling kunnen doen. Voorkomen moet worden dat budgettaire wachtlijsten ontstaan.

3 Financiering uit een CAO-fonds

Vooral in sectoren met veel kleine bedrijven is het praktisch om kinderopvang via een bedrijfstakfonds te financieren, omdat langs die weg een evenwichtiger verdeling van kosten wordt bereikt. Een bepaald percentage van de loonsom (enkele procentpunten) wordt dan voor kinderopvang gereserveerd en gestort in een fonds, van waaruit de bijdragen aan ouders kunnen worden verstrekt.

Evaluatie

De Stichting van de Arbeid is voornemens deze aanbeveling eind 2006 te evalueren. Evenals bij de evaluatie van de vorige aanbeveling uit 1999, wil zij daarbij de ontwikkeling van kinderopvangafspraken in kaart brengen. Daarnaast wil zij ook de kwaliteit van de regelingen in kaart brengen. Daarbij wordt gekeken naar aspecten zoals hiervoor in hoofdstuk 5 staan aangegeven.

28 oktober 2004

-----------------------
Stichting van de Arbeid; Aanbeveling kinderopvang; 26 oktober 1999; publicatienr. 6A/99 De verwijzing naar een meerkeuze-systeem van arbeidsvoorwaarden heeft hier met name betrekking op het bieden van de mogelijkheid om een eventueel ontbrekend partner-werkgeversdeel te financieren. Zie voor de opvatting van de Stichting van de Arbeid over meerkeuze-systemen: Naar arbeidsvoorwaarden op maat: vergroting van de keuzemogelijkheden voor werknemers betreffende het samenstel van arbeidsvoorwaarden; 28 april 1999 - publicatienr. 1/99. Zo sprak het bestuur van de Stichting van de Arbeid al in de Nota vrouw en arbeid van maart 1990 (publicatienr. 90/2) uit dat kinderopvang een van de meest wezenlijke voorwaarden is voor het mogelijk maken van de combinatie ouderschap-betaalde arbeid. Sedertdien heeft de Stichting deze beleidsopvatting regelmatig in publicaties uitgedragen. Voor een meer uitgebreid overzicht van de ontwikkelingen van de afgelopen vier jaar, zie: de Evaluatie van de Aanbeveling kinderopvang, aangehecht (bijlage 1).

Voor zover hier van belang. De wet bevat ook regels over medezeggenschap van ouders, over de kwaliteit van de kinderopvang en voor specifieke situaties zoals éénoudergezinnen, herintreders, enzovoorts. Binnen de fiscale grenzen mag de werkgever in totaal 1/3e of, bij kostendeling, 1/6e deel van de werkelijke kosten van de kinderopvang aan de werknemer belastingvrij vergoeden. Wordt meer vergoed, dan wordt het extra gedeelte belast. Ter indicatie: de gemiddelde kostprijs voor kinderopvang gedurende drie dagen bedraagt E8205,-- per jaar (bron: Kamerstukken Eerste Kamer, vergaderjaar, 2003 - 2004, 28 447 E).

-----------------------


---- --
Bijlage 1

Evaluatie van de Aanbeveling kinderopvang 1999

Inleiding

Op 26 oktober 1999 stelde de Stichting van de Arbeid haar Aanbeveling kinderopvang (hierna te noemen: aanbeveling) vast. Met deze aanbeveling wilde de Stichting een impuls geven aan de totstandkoming van afspraken in bedrijfstakken en ondernemingen over kinderopvang. In het Najaarsoverleg van kabinet en sociale partners van dezelfde datum is afgesproken dat de Stichting de effecten van de aanbeveling zou gaan monitoren en deze te gelegener tijd zou evalueren. Bij brief van 9 maart 2000 aan de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw A.E. Verstand - Bogaert, heeft de Stichting deze afspraak nader uitgewerkt, mede op basis van een verkenning van de mogelijkheden tot ondersteuning van departementale zijde bij die monitoring. De Stichting kondigde in deze brief aan haar aanbeveling eind 2002 te evalueren. Dat dit een jaar later is geworden, heeft te maken met de omstandigheid dat de inwerkingtreding van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (Wbk) nadien met een jaar is verschoven, naar 1 januari 2005. Het kwam de Stichting in dat licht logisch voor om de evaluatie van de aanbeveling ook een jaar op te schuiven, opdat bij het eventueel ontwikkelen van nieuw beleid zou kunnen worden gepreludeerd op de nieuwe wet.

Deze evaluatie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 schetst de hoofdlijnen van de aanbeveling; hoofdstuk 3 laat de ontwikkeling van kinderopvangafspraken in CAO's en bedrijfsregelingen zien terwijl hoofdstuk 4 de conclusies bevat die de Stichting verbindt aan de ontwikkelingen van de afgelopen vier jaar.

De hoofdlijnen van de aanbeveling van 26 oktober 1999

De aanbeveling aan CAO-partijen en onderneming om een regeling voor kinderopvang te treffen, respectievelijk na te gaan of en hoe een dergelijke regeling kan worden uitgebreid vormt de kern van de Aanbeveling kinderopvang van 26 oktober 1999. Gewezen wordt op de mogelijkheid om daarbij een meerkeuze-systeem van arbeidsvoorwaarden te betrekken alsmede op de mogelijkheid regelingen voor kinderopvang zodanig vorm te geven dat gestimuleerd wordt dat werkgevers van beide ouders een bijdrage in de kosten leveren (kostendeling).

In de toelichting op de aanbeveling brengt de Stichting tot uitdrukking dat zij het van belang acht dat ter vergroting van de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen voldoende voorzieningen voor kinderopvang beschikbaar zijn. De beschikbaarheid van kinderopvangvoorzieningen is niet alleen in het belang van de ouders, maar ook in het belang van sectoren en ondernemingen. Voorts worden maatschappelijke belangen zoals verhoging van de arbeidsparticipatie en bevordering van economische zelfstandigheid gediend met vergroting van de kinderopvangcapaciteit. De primaire verantwoordelijkheid voor de opvang van kinderen ligt bij de ouders zelf, aldus de Stichting. Financiering zou in dit licht in de eerste plaats uit eigen middelen moeten komen en de organisatie van de kinderopvang zou via de markt moeten lopen (al dan niet met de werkgever als intermediair). Het geschetste maatschappelijke belang van kinderopvang betekent dat ook van de overheid een bijdrage mag worden verwacht, met name in de vorm van het stellen van kwaliteitseisen en het bieden van financiële ondersteuning. Vervolgens hebben ook ondernemingen belang bij kinderopvangfaciliteiten voor hun werknemers, onder meer om te voorkomen dat ervaren krachten het bedrijf verlaten zodra er kinderen komen. De Stichting constateert in de toelichting op de aanbeveling dat dit beeld van gespreide verantwoordelijkheden en belangen aansluit bij de praktijk waarin sociale partners voor een groot deel de financiering van kinderopvang op zich hebben genomen.

De ontwikkeling van kinderopvang(afspraken) 1999 - 2003

1 Kinderopvangafspraken in CAO's

Onderstaande onderzoeken naar kinderopvangafspraken in CAO's laten een duidelijke, stijgende tendens zien. Het blijkt dat sedert de publicatie van de aanbeveling een betekenende groei van het aantal afspraken is gerealiseerd en, niet onbelangrijk, dat die ontwikkeling zich nog steeds doorzet.

De Arbeidsinspectie heeft in maart 2003 een onderzoek gepresenteerd naar kinderopvangafspraken in CAO's . De Arbeidsinspectie heeft de standaardsteekproef uitgevoerd, die bestaat uit een onderzoek onder de 125 grotere CAO's in de markt-, de zorg- en de overheidssector. Dit betreft alle bedrijfstak-CAO's met 10.000 of meer werknemers en alle ondernemings-CAO's met 3000 of meer werknemers. Onder deze CAO's valt circa 87% van het totale aantal CAO-werknemers. Tabel 1 Ontwikkelingen met betrekking tot kinderopvang in de grotere CAO's

|            |% CAO's 1999|% CAO's 2000|% CAO's 2002|% CAO's      |
|            |            |            |            |2003[4]      |
|Centrale    |56          |55          |70          |76           |
|afspraken   |            |            |            |             |
|Decentrale  | 7          |13          |14          |13           |
|afspraken   |            |            |            |             |
|Totaal      |63          |68          |85[5]       |89           |
|aantal      |            |            |            |             |
|afspraken   |            |            |            |             |
|Intentionele| 8          | 9          | 2          | 1           |
|afspraken   |            |            |            |             |
|Geen        |29          |23          |13          |10           |
|afspraken   |            |            |            |             |
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie een aanvullend onderzoek uitgevoerd onder (185) kleinere CAO's teneinde een representatief beeld te schetsen van de mate waarin CAO-werknemers aanspraak kunnen maken op een regeling voor kinderopvang. Het blijkt dat van de 185 onderzochte kleinere CAO's er 74, dat wil zeggen 40%, een kinderopvangafspraak kent (tegen 85% van de grote CAO's).

De Universiteit van Amsterdam heeft op basis van de FNV-CAO-databank onderzoek gedaan naar afspraken over kinderopvang in CAO's. Dit onderzoek is in oktober 2003 vrijgegeven. Ook dit onderzoek laat een significante toename van het aantal kinderopvangafspraken in CAO's zien. Had van de CAO's die in 2000 werden afgesloten 47% een kinderopvangregeling, in de eerste helft van 2003 is dat opgelopen tot 71%.

Dit onderzoek laat ook zien hoeveel CAO-werknemers vallen onder een CAO met een regeling inzake kinderopvang (tabel 2).

Tabel 2 Aantallen CAO's en aantallen werknemers met kinderopvangregelingen,

overzicht lopende CAO's tot oktober 2003

|Aantal CAO's                             |1066                  |
|Aantal werknemers                        |5.114.177             |
|Aantal CAO's met regeling kinderopvang   |557                   |
|Aantal werknemers met regeling           |3.806.378             |
|kinderopvang                             |                      |
Met andere woorden: circa 75% van de werknemers die onder een CAO vallen, kan aanspraak maken op een regeling voor kinderopvang.

In deze cijfers zijn decentrale regelingen (bijvoorbeeld die van het ABP, de detailhandel VAS en van de universiteiten ) niet meegenomen. Dit betekent dat het aantal CAO's dat onder een kinderopvangregeling valt hoger is dan hierboven is weergegeven; in die zin is sprake van een onderschatting. Hoe groot die is, is evenwel niet aan te geven.

2 Kinderopvangbijdragen van bedrijven die niet vallen onder een CAO met een kinderopvangregeling

In een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken schrijft Research voor Beleid dat ongeveer 17% van de werknemers op wie geen CAO van toepassing is aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage in de kinderopvang. De Stichting heeft in een reactie op dit rapport tot uitdrukking gebracht dat het niet goed mogelijk is om op basis van dit rapport conclusies te trekken over de aanspraken van werknemers op werkgeversbijdragen in de kinderopvang. Volgens de Stichting bergen de vraagstelling van het onderzoek en de wijze van enquêteren het risico in zich van negatieve vertekening van de uitkomsten. Overigens geeft ook Research voor Beleid aan dat concluderend slechts kan worden gesteld dat het percentage werkgevers zonder CAO dat bijdraagt aan de kinderopvang van werknemers moeilijk is vast te stellen.

3 Het aandeel bedrijfsplaatsen in de kinderopvang

De capaciteit in de kinderopvang is in vier categorieën onder te verdelen: . SZW-plaatsen ;
. Bedrijfsplaatsen;
. Particuliere plaatsen;
. Gesubsidieerde plaatsen.

Tabel 3 Totale capaciteit naar categorie

|               |1999           |2000           |2001           |
|Onbezet[12]    | 14.679        | 15.499        | 18.837        |
|SZW            |   6.310       |   6.264       |   7.452       |
|Bedrijf        | 53.544        | 62.862        | 82.412        |
|Particulier    | 13.029        | 14.598        | 18.910        |
|Gesubsidieerd  | 28.446        | 28.729        | 29.550        |
|Capaciteit     |116.007        |127.953        |157.161        |
|totaal         |               |               |               |
De tabel laat onder andere zien dat het aantal bedrijfsplaatsen in twee jaar tijd met 30.000 is toegenomen. In 2001 is ruim de helft van het aantal opvangplaatsen een bedrijfsplaats.

Het Netwerkbureau Uitbreiding Kinderopvang stelt de totale capaciteit in de kinderopvang in 2001 op 154.190 plaatsen, in 2002 op 172.653 plaatsen en in 2003 (prognose) op 191.184 plaatsen.

Oordeel van de Stichting van de Arbeid over de ontwikkeling vanaf 1999 in relatie tot de Aanbeveling kinderopvang

Op basis van de in het vorige hoofdstuk opgenomen cijfers kan naar het oordeel van de Stichting worden vastgesteld dat CAO-partijen en ondernemingen een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van de kinderopvang in Nederland. Aangenomen mag worden dat de Aanbeveling kinderopvang hieraan een belangrijke impuls heeft gegeven. Niet alleen is het percentage CAO-afspraken over kinderopvang aantoonbaar toegenomen, van 63 in 1999 naar 89 in 2003, ook het aantal bedrijfsplaatsen is fors gestegen, van 53.544 in 1999 naar 82.412 in 2001. Ook het tempo waarin deze groei is gerealiseerd is opmerkelijk en bovendien lijkt zij niet af te vlakken: in 2003 is het percentage CAO-afspraken nog met 5 toegenomen. Dit laatste illustreert dat kinderopvang ook in de huidige situatie, waarin belangrijke onderwerpen (zoals de actualisering van pensioenregelingen) op de CAO-tafels liggen, de aandacht heeft van CAO-partijen. Dit laat zien dat het decentrale arbeidsvoorwaardenoverleg serieus werk heeft gemaakt, maakt en naar verwachting zal blijven maken van de aanbeveling kinderopvang.

Overigens kan worden geconstateerd dat inmiddels op basis van zo'n 10% van de CAO's een fonds voor de werkgeversbijdrage in de kinderopvang in het leven is geroepen, zoals gesuggereerd in de toelichting op de aanbeveling.

Kostendeling tussen de werkgevers van de betrokken ouders is een ander aspect van de aanbeveling. De Stichting heeft de indruk dat kostendeling in opmars is. Een indicatie hiervoor is dat de intermediair Kintent in haar Jaarverslag 2002 meldt dat de helft van de klanten met een zogeheten pluspakket een 50%-bedrijfsbijdrage kent. Eind 2001 was dit nog 37%.

-----------------------
Stichting van de Arbeid; Aanbeveling kinderopvang; 26 oktober 1999; publicatienr. 6A/99. Brief van 9 maart 2000; kenmerk S.A. 00.05277/Ha. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie; Kinderopvangafspraken in CAO's; Een aanvulling op het onderzoek 'Arbeid en zorg in CAO's 2000'; Den Haag; maart 2003. Arbeidsinspectie; Afspraken over kinderopvang in CAO's; Den Haag; augustus 2003. Het hier gepresenteerde totaalcijfer ligt als gevolg van de afronding hoger dan de som van de afzonderlijk gepresenteerde percentages voor centrale en decentrale afspraken. AIAS-Universiteit van Amsterdam/STZ advies & onderzoek; Kinderopvang in CAO's, een onderzoek naar regelingen kinderopvang op basis van de FNV-CAOdatabank 2003; Amsterdam/Eindhoven; 2 oktober 2003. Bron: email Kintent.
Research voor Beleid; Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang; 2-meting, december 2002, eindrapport; Leiden; 7 maart 2003. Zie: Stichting van de Arbeid; brief van 10 juni 2003; kenmerk S.A. 03.04858/Ha. Kinderopvangplaatsen die worden gefinancierd krachtens de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Bron: SGBO; Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001; Den Haag; februari 2003. De categorie 'onbezet' betreft de som van de plaatsen en dagdelen die niet bezet zijn door een kind, bijvoorbeeld als gevolg van planningsproblemen (wanneer vraag en aanbod van dagdelen niet op elkaar aansluiten) SGBO-Monitor, pagina 5. Netwerkbureau Uitbreiding Kinderopvang; Monitor uitbreiding kinderopvang 2002; Den Haag; maart 2003.


---- --