Universiteit Maastricht

2 november 2004
Rol van verpleegkundigen bij medische beslissingen rond levenseinde Verpleegkundigen onvoldoende geïnformeerd over consequenties van hun handelingen

Met enige regelmaat laait het debat rondom euthanasie en hulp bij zelfdoding op. Het is de arts die verantwoordelijk is voor het besluit tot euthanasie en die daarmee het middelpunt vormt van deze discussie. Hoewel in eerdere onderzoeken over het onderwerp wel naar de mening van artsen over de rol van verpleegkundigen werd gevraagd is er nooit onderzoek gedaan naar hun daadwerkelijke rol bij euthanasie. Vandaag (2 november) biedt een team van onderzoekers van de Universiteit Maastricht (UM) een rapport aan Staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid aan, getiteld "De rol van verpleegkundigen bij medische beslissingen rond het levenseinde: verslag van een landelijk onderzoek naar betrokkenheid en praktijken". Het onderzoek had betrekking op het brede terrein van medische beslissingen rond het levenseinde, hoewel de focus (met name kwantitatief) gericht was op euthanasie/hulp bij zelfdoding en pijn- en andere symptoombestrijding met de dood als nevenbedoeling. Het rapport concludeert onder andere dat er te weinig duidelijkheid onder verpleegkundigen bestaat over de regelgeving omtrent euthanasie en hulp bij zelfdoding. Ook blijkt een groot aantal van de verpleegkundigen handelingen te verrichten en zelfs euthanatica (middel voor euthanasie) toe te dienen terwijl ze zich niet bewust zijn van de consequenties van deze handelingen en hun eigen rechtspositie.

In 1998 bleek uit onderzoek dat euthanasie in zestig procent van de gevallen niet gemeld werd. Dit leidde tot de oprichting van vijf regionale toetsingscommissies die alle gevallen van levensbeëindiging dienden te toetsen. Daarmee kwam ook de discussie op gang of verpleegkundigen een rol in de commissies zouden moeten hebben. Toenmalig Minister Borst besloot van niet, maar naar aanleiding van Kamervragen zegde ze wel toe onderzoek te laten doen naar de rol van verpleegkundigen bij medische beslissingen rond het levenseinde. Het rapport van de Maastrichtse onderzoekers is het resultaat van dit besluit, en de conclusies en aanbevelingen bieden leidraad voor beleid en vervolgonderzoek.

Eén van de conclusies van het onderzoek is dat er behoefte is aan duidelijkere informatievoorziening voor verpleegkundigen. Zij blijken onvoldoende geïnformeerd te zijn over de wetgeving en de juridische implicaties van hun eigen handelen. Het is vaak onduidelijk dat de verpleegkundige die de euthanatica toedient een actor is in dit mogelijk strafbare feit, ook al blijft de arts verantwoordelijk voor het besluit tot euthanasie of hulp bij zelfdoding. Tevens is er behoefte aan betere beschikbaarheid van de richtlijnen voor het handelen van verpleegkundig personeel. Maar liefst 86% van de ondervraagden heeft geen mening over de bestaande richtlijnen omdat ze deze nooit ingezien hebben, of omdat ze zich weinig over de inhoud kunnen herinneren. Ook de communicatie tussen arts en verpleegkundige verdient aandacht, bijvoorbeeld over de toediening van medicijnen. Het onderzoek wijst uit dat vooral in de ziekenhuis- en verpleeghuissector in het merendeel van de gevallen besluitvormingsoverleg plaatsvindt tussen arts en verpleging, maar dat dit veel minder voorkomt in de thuiszorgsector (waar verzoeken om euthanasie en hulp bij zelfdoding het meeste voorkomen). In veel gevallen van pijn- en andere symptoombestrijding met de dood als nevenbedoeling zijn verpleegkundigen niet op de hoogte gesteld van het doel van het behandelingsbeleid en realiseren ze zich onvoldoende dat ze handelingen verrichten die in beginsel strafbaarzijn.

De onderzoekers bevelen niet aan om een verpleegkundige toe te voegen aan de toetsingscommissies. Zij sluiten zich daarmee aan bij de mening van de ondervraagden. De commissie onderzoekt immers de beslissing van de verantwoordelijke arts om over te gaan tot euthanasie, en het proces dat daarop volgt. Alleen in gevallen waarin de verpleegkundige een betekenisvolle betrokkenheid heeft gehad in dit proces zou er een verpleegkundig verslag aan de commissie aangeboden kunnen worden.

De onderzoekers hebben verpleegkundig personeel geïnterviewd dat werkzaam is in de ziekenhuis-, verpleeg- en thuiszorgsector en ervaring heeft met een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding. Op basis van deze interviews is een vragenlijst ontwikkeld en voorgelegd aan dezelfde groep. Vanwege het grote aantal respondenten (1.509 verpleegkundigen participeerden en 78% van de teruggezonden vragenlijsten was geschikt voor analyse) en de grote verscheidenheid van instellingen waarbinnen geworven is, zijn de resultaten uit dit onderzoek representatief voor de Nederlandse populatie.

Noot voor de pers:
Van het rapport verscheen een handelseditie bij uitgeverij de Tijdstroom, ISBN 90 5898 075 8. Hoofdonderzoeker: mw. drs. Ada van Bruchem-van de Scheur. Projectleider: prof. dr. Ruud ter Meulen. Dagelijkse leiding: dr. Arie van der Arend. Voor meer informatie over de inhoud van dit persbericht kunt u terecht bij dr. Arie van der Arend, telefoonnummer 043-3881124, of via email: A.vanderArend@ZW.unimaas.nl
De afdeling Communicatie & Relatiebeheer van de UM is bereikbaar via 043 388 2044. Voor urgente zaken of buiten kantooruren: 06 4602 4992, pers@bu.unimaas.nl
De persberichten van de Universiteit Maastricht staan op internet: http://www.pers.unimaas.nl/