Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA 's-GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl

Uw Brief 127-04-SZW Onderwerp Motie Bussemaker/Dittrich Hoger opgeleide
vluchtelingen Ons kenmerk ABG/DB/04/76708 Datum 3 november 2004

Op 4 november a.s. vindt een algemeen overleg plaats met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide vluchtelingen. Naar aanleiding van uw verzoek van 2 november jl. informeer ik u hierbij over de uitvoering van de motie van de leden Bussemaker/Dittrich inzake dit onderwerp.

Motie Bussemaker/Dittrich
De Tweede kamer heeft op 27 maart 2003 de motie van de leden Bussemaker en Dittrich aangenomen. De motie luidt als volgt:

"De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de werkloosheid onder vluchtelingen nog altijd onevenredig hoog is; overwegende, dat velen van hen willen werken in sectoren waar de vraag naar arbeidskrachten groot is (o.a. de zorg en de techniek) maar daar zeer moeizaam in slagen; overwegende, dat ondertussen sprake is van uitvoering van het "Plan van aanpak arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen", maar dat dit nog geen concrete streefdoelen bevat;
constaterende, dat in 2003 gegevens beschikbaar komen waarmee meetbare streefdoelen kunnen worden gesteld;
verzoekt de regering de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van het plan van aanpak en hieraan zo spoedig mogelijk na het beschikbaar komen van de gegevens, meetbare streefdoelen te verbinden en dit te voorzien van een tijdpad, en gaat over tot de orde van de dag."

Uitvoering van de motie
Ik heb de Kamer conform de motie periodiek geïnformeerd over de voortgang van het plan van aanpak arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide vluchtelingen. Op 6 juli 2004 heb ik u de eindrapportage aangeboden. De gegevens waar in de motie naar wordt gevraagd, zijn pas op 25 oktober jl. ontvangen in de vorm van het "Jaarrapport 2004". Dit rapport is de Kamer vorige week toegezonden.

Ons kenmerk ABG/DB/04/76708
Datum 3 november 2004

De gegevens uit het rapport geven aan dat de arbeidsmarktpositie van vluchtelingen in het algemeen slecht is. De werkloosheidspercentages van de nieuwe groepen vluchtelingen zijn verontrustend hoog. Zo is de werkloosheid onder Somaliërs 36%, onder Afghanen 37% en onder Irakezen 39%.

Maatregelen ter verbetering van de arbeidsmarktpositie van vluchtelingen Ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide vluchtelingen is de afgelopen jaren ingezet op verbetering van de voorwaarden voor arbeidsparticipatie, zoals een goede dossiervorming in de asielfase en bemiddeling van het CWI bij de waardering van buitenlandse diploma's. Op deze manier worden de talenten van hoogopgeleide vluchtelingen in een vroeg stadium herkend en erkend. Daarmee zijn we er naar mijn mening nog niet. Daarom wil ik tot een praktische aanpak komen.

Ik ben bereid voor deze groep naar aanvullende mogelijkheden zoeken. De meeste hoogopgeleide vluchtelingen zijn medici, technici en leraren. Dat zijn beroepsgroepen waar in Nederland grote behoefte aan is. Ik wil dan ook met mijn collega's van de betrokken departementen verkennen hoe we dit potentieel aan hooggekwalificeerde mensen geschikt kunnen maken voor passende banen op de arbeidsmarkt.

Ik zal met mijn collega's van V&I, EZ, OCW en VWS de mogelijkheden verkennen voor maatwerktrajecten voor deze beroepsgroepen. Dat is uiteraard ook een financieel vraagstuk: het gaat om de kosten van de studie, maar ook om de kosten voor levensonderhoud. Veel vluchtelingen zijn afhankelijk van een bijstandsuitkering en vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Met mijn collega's wil ik het overleg voeren over de mogelijkheden. De vakministers voor volksgezondheid en onderwijs hebben belang bij voldoende medici en leraren, de minister van Economische Zaken heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de innovatie van de economie belang bij meer technici.

De motie Bussemaker/Dittrich vraagt mij om concrete streefdoelen op te stellen op grond van de gegevens uit het SPVA-onderzoek. Ik acht het niet zinvol om willekeurige getallen als streefdoel te nemen. Streefdoelen zijn pas plausibel als er een concrete aanpak aan gekoppeld is waarlangs die doelen bereikt kunnen worden. Ik stel daarom voor dat ik eerst dat overleg met mijn collega's binnen het kabinet voer alvorens streefdoelen op te stellen. Over de ontwikkeling van mijn (praktische) aanpak zal ik u informeren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

---