Rechtbank Amsterdam


Vonnis in incident Aegon-Dexia

Dexia heeft in 2000 Labouchere gekocht van Aegon. In 2002 is Dexia bij deze rechtbank een procedure begonnen, de hoofdzaak, die ertoe strekt dat de koopovereenkomst wordt vernietigd. Dexia stelt hiertoe dat Aegon haar destijds onvoldoende heeft geïnformeerd over (het bedrijf van) Labouchere.
In het incident vordert Aegon afgifte van een aantal documenten, met name de rapporten waarin de bevindingen zijn neergelegd van het destijds door Dexia en haar adviseurs uitgevoerde due diligence onderzoek en de daarmee samenhangende stukken. Volgens Aegon zal daarmee duidelijk worden welke van de gestelde risico's en tekortkomingen Dexia destijds kende en heeft aanvaard. De rechtbank is, kort gezegd, van oordeel dat deze vordering te vroeg is ingesteld. Er is nog niets bekend over de afspraken die partijen over het due diligence onderzoek hebben gemaakt en er is ook nog geen debat gevoerd tussen partijen over de implicaties daarvan. Pas wanneer, na nader debat in de hoofdzaak over de diverse relevante omstandigheden, de omvang van de processuele informatieplicht van Dexia is vastgesteld, kan - aan de hand van de wettelijke vereisten en uitzonderingen - worden beoordeeld of Dexia documenten dient over te leggen en, zo ja, welke.

258586 / HA ZA 03-210 (fw)

3 november 2004

RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM

EERSTE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER

VONNIS IN HET INCIDENT

i n d e z a a k v a n


1. de naamloze vennootschap AEGON N.V.,

2. de naamloze vennootschap AEGON LABOP N.V. (voorheen genaamd LABOUCHERE HOLDING N.V.),

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AEGON NEVAK HOLDING B.V.,

alle gevestigd te Den Haag,

g e d a a g d e n in de hoofdzaak, e i s e r e s s e n in het incident,

procureur mr. W.H. van Baren,

t e g e n


1. de vennootschap naar het recht van Luxemburg DEXIA BANQUE INTERNATIONALE àLUXEMBOURG S.A., gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),

2. de vennootschap naar het recht van België DEXIA BANK BELGIUM S.A., gevestigd te Brussel (België),

e i s e r e s s e n in de hoofdzaak, v e r w e e r s t e r s in het incident,

procureur mr. L.C.J.M. Spigt.

Gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het incident, worden hierna gezamenlijk Aegon genoemd, en ieder afzonderlijk Aegon N.V., Labouchere Holding en Aegon Nevak Holding. Eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het incident, worden hierna gezamenlijk Dexia genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In de hoofdzaak en in het incident:

De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:

* dagvaarding van 2 december 2002, met bewijsstukken;
* herstelexploit van 14 januari 2003;

* conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele conclusie ex artikel 843a Rv tot afgifte van bescheiden, met bewijsstukken;
* conclusie van antwoord in het exhibitie-incident, met bewijsstukken;

* akte houdende wijziging van eis in het incident ex artikel 843a Rv tot afgifte van bescheiden;

* pleidooi, gehouden op 14 september 2004, en het daarvan opgemaakte proces-verbaal, met de pleitnotities van de raadslieden van partijen;

* verzoek tot het wijzen van vonnis in het incident.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

In het incident


1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast:


1. Bij brief van 9 februari 2000 heeft Dexia aan Aegon een initieel bod uitgebracht op alle geplaatste aandelen in het kapitaal van Labouchere N.V. (hierna: Labouchere) ten bedrage van NLG
2.000.000.000,00, te vermeerderen met een gedeelte van de winst over het boekjaar 1999. Vervolgens is Dexia in de gelegenheid gesteld een due diligence onderzoek uit te voeren, waartoe Dexia een team van advocaten, accountants en fiscalisten heeft ingeschakeld. Aegon heeft stukken ter beschikking gesteld in de vorm van een zogeheten data room.

2. Op een bijeenkomst van 11 maart 2000 hebben Dexia en Aegon omtrent koopprijs en leveringsdatum nadere afspraken gemaakt, zoals vastgelegd in de Term Sheet van diezelfde datum. Daarin zijn zij onder meer overeengekomen dat Dexia de gelegenheid zou krijgen voor een nader due diligence onderzoek. Artikel 7 van de Term Sheet luidt, voorzover hier van belang: âFurther due diligence by the Purchaser into the matters discussed at the meeting of 11 March 2000 and the outstanding questions from the initial due diligence. Seller and Purchaser acknowledge that if this due diligence produces adverse affects which were not apparent from the data room documents and they are in the aggregate in excess of NLG 5 million, than they will discuss in good faith further adjustments to the purchase price, with a view to having a fixed purchase price prior to Completionâ.

3. Bij overeenkomst van 2 augustus 2000 (hierna: de overeenkomst) heeft Dexia van Aegon alle geplaatste aandelen in het kapitaal van Labouchere gekocht. Deze aandelen zijn op 3 augustus 2000 aan Dexia overgedragen tegen betaling van een koopprijs van NLG
1.975.000.000,00 (EUR 896.215.926,00).

4. Artikel 6.2 van de overeenkomst bepaalt dat Dexia bij het sluiten van de overeenkomst niet is afgegaan op enige andere verklaring dan de verklaringen zoals opgenomen in schedule 6.1 van de overeenkomst (de warranties) of die in de overeenkomst zelf zijn opgenomen. Ingevolge artikel 7.1 van de overeenkomst resulteert een inbreuk op een warranty in de verplichting van Aegon om de schade te vergoeden die als gevolg van deze inbreuk door Dexia wordt geleden. In artikel 7.6 van de overeenkomst is een overzicht opgenomen van de gevallen waarin geen schadevergoeding kan worden gevorderd voor een inbreuk op de warranties. Artikel 7.6 onder c van de overeenkomst luidt: 'Purchasers shall have no right to claim in respect of a Warranty Breach for that portion of the damages resulting from a fact, circumstance or event which was the cause of the Warranty Breach, that has become known or should have been apparent to Purchasers or their advisors from information disclosed in the Data Room or otherwise disclosed in writing by Aegon, LBNV and/or its advisors in the course of the investigation prior to the execution of this Agreement`.

5. In artikel 1 van de overeenkomst wordt de data room als volgt omschreven: `Data Room means the documents that were made available to Purchasers and their advisers at Radassin SAS Hotel, (â¦) or subsequently by Aegon and Labouchere in respect of the Labouchere Group which documents have been identified by the parties and will be assembled and retained by the Notary during a maximum period of seven (7) years after the Completion Date (...).â Omtrent de informatie in de data room heeft Aegon in artikel 22 van Schedule 6.1 de volgende garantie verstrekt: 'The information supplied by Aegon or its agents and advisors in the Data Room and the written information subsequently provided to the Purchasers or its agents and advisors at their request in the course of the due diligence or at the initiative of Aegon or Labouchere is true and correct and not misleading because of any omission.'

6. Artikel 7 lid 1 van de overeenkomst luidt: `In the event of a Warranty Breach, the purchasers may require that Aegon indemnifies the Purchasers (..) subject to the provisions of this Article 7. This indemnity will not prejudice any other remedies available to the Purchasers under Netherlands law.â Artikel 12.5 van de overeenkomst luidt: 'As per Completion, neither party to the Agreement shall be entitled to dissolve or nullify the Agreement.`

In de hoofdzaak

2. Dexia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair:


1. de koopovereenkomst tussen haar enerzijds en Aegon N.V. en Labouchere Holding anderzijds d.d. 2 augustus 2000 met betrekking tot alle geplaatste aandelen in het kapitaal van Labouchere N.V. te vernietigen;

2. Labouchere Holding en Aegon Nevak Holding hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan haar van ⬠896.215.926,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 december 2002 tot en met de dag van betaling;

3. voor recht te verklaren dat aan de verplichting tot ongedaanmaking van de gevolgen van de transactie voldaan zal kunnen worden door overdracht door Dexia aan Labouchere Holding van de onbezwaarde eigendom van alle uitstaande aandelen in een besloten vennootschap die ontstaat uit de juridische splitsing van Dexia Bank Nederland N.V. en waarop de vermogensbestanddelen zijn overgegaan die voortvloeien uit de vermogensbestanddelen van Labouchere N.V. voorafgaand aan de juridische fusie van 21 december 2001;
4. Aegon N.V. te veroordelen aan Dexia de schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van de verkrijging van de aandelen in Labouchere N.V., anders dan de schade die bestaat uit het verlies van waarde van die aandelen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

5. Aegon N.V. te veroordelen aan Dexia te voldoen de wettelijke rente over het bedrag van de door Dexia aan Labouchere Holding betaalde koopsom vanaf 2 augustus 2000 tot en met de dag van terugbetaling daarvan, zulks voor wat betreft de periode vanaf 2 december 2002 hoofdelijk met de andere gedaagden;

6. Aegon, hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van het geding, onder de bepaling dat over deze kosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de datum gelegen twee weken na de datum van het ten deze te wijzen vonnis;

subsidiair:


1. voor recht te verklaren dat de navolgende feiten en omstandigheden inbreuken vormen op de door Aegon N.V. in de koopovereenkomst afgelegde garantieverklaringen:


1. het feit dat Labouchere N.V. geen uitvoering gaf aan verplichtingen tot het inwinnen van inlichtingen met betrekking tot haar cliënten;

2. het feit dat ten tijde van de transactie het ontstaan van een conflict tussen Labouchere N.V. en haar cliënten met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 1:88 BW reeds aannemelijk was;
3. de onvolledigheid van de Data Room als gevolg van het ontbreken van de in paragraaf 29 van de dagvaarding bedoelde documenten;
4. de onvolledigheid van de Data Room als gevolg van het ontbreken van de in paragrafen 33, 34 en 35 van de dagvaarding bedoelde documenten;

5. het feit dat ten tijde van de transactie het ontstaan van een conflict tussen Labouchere N.V. en haar cliënten met betrekking tot de door Labouchere N.V. gebruikte advertenties, brochures en overig voorlichtingsmateriaal reeds aannemelijk was;
6. de gebreken in Laboucheres administratieve organisatie en interne controle, zoals aangeduid in het als produktie 12 bij de dagvaarding in het geding gebrachte onderzoeksrapport van de Autoriteit-FM;


1. voor recht te verklaren dat de gebreken aangeduid in het onderzoeksrapport van de Autoriteit-FM, voor zover niet samenvallend met de sub (A) genoemde feiten en omstandigheden en voor zover betrekking hebbende op de periode voorafgaand aan 3 augustus 2000, inbreuken vormen op de door Aegon N.V. afgelegde garantieverklaringen, voor zover die gebreken zich daadwerkelijk hebben voorgedaan;

2. voor recht te verklaren dat indien artikel 1:88 BW van toepassing is op de door Labouchere N.V. gesloten aandelenleasecontracten, zulks een inbreuk vormt op de door Aegon N.V. afgelegde garantieverklaringen;

3. Aegon N.V. te veroordelen tot vergoeding van de door Dexia als gevolg van de sub (A) bedoelde inbreuken geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. Aegon N.V. ter veroordelen tot vergoeding van de volledige door Dexia gemaakte kosten in verband met hun onderhavige vorderingen op Aegon N.V..


3. Dexia stelt daartoe, kort samengevat, dat de organisatie van Labouchere diepgaande tekortkomingen vertoonde, die inbreuken vormen op de garantieverklaringen die Aegon ten tijde van de aankoop heeft verstrekt en waarop Dexia bij die aankoop heeft vertrouwd. Volgens Dexia heeft zij gedwaald bij de aankoop van de aandelen Labouchere, op grond waarvan zij gerechtigd is de vernietiging van de overeenkomst te vorderen. Ook acht Dexia Aegon aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad, omdat Aegon Dexia ertoe heeft gebracht een bedrijf te kopen dat gebreken van zodanige aard en omvang had dat het een gevaar opleverde voor de gehele Dexia-groep. Ter gelegenheid van de pleidooien in het incident heeft Dexia aangekondigd bij repliek haar vordering tevens op door Aegon gepleegd bedrog te zullen baseren. Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de gebreken van Labouchere geen vernietiging van de aankoop rechtvaardigen, vordert Dexia vergoeding van de door haar geleden schade.


4. Aegon betwist de vorderingen in de hoofdzaak. Volgens Aegon is geen sprake van de vermeende gebreken en leveren deze bovendien geen inbreuk op de warranties op. De warranties in de overeenkomst vormen het sluitstuk van de onderhandelingen en zijn louter overeengekomen als een vorm van risicoverdeling. Bij de interpretatie van de warranties moet bovendien worden meegewogen dat Dexia tijdens de onderhandelingen tevergeefs heeft geprobeerd bepaalde garanties te krijgen, met name garanties die haar zouden beschermen tegen de gevolgen van het potentieel misleidende karakter van het informatiemateriaal van Labouchere. De warranties kunnen volgens Aegon geen onjuiste voorstelling van zaken hebben veroorzaakt en Dexia kan niet op basis daarvan hebben gedwaald. Voorzover Dexia voorafgaand aan het ondertekenen van de overeenkomst bekend was met risicoâs en mogelijke tekortkomingen van het bedrijf van Labouchere, heeft Dexia de overeenkomst in ieder geval niet onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken gesloten. Volgens Aegon hebben partijen bovendien in artikel 12 lid 5 expliciet afstand gedaan van het recht om de overeenkomst te vernietigen of te ontbinden na overdracht van de aandelen Labouchere. De aansprakelijkheid van Aegon onder de overeenkomst is, met uitzondering van inbreuken op hier niet ter zake doende bepaalde warranties over schending waarvan Dexia niet klaagt, gelimiteerd tot een bedrag van EUR 226.890.108,00 (NLG 500.000.000,00).

In het incident


5.1. Aegon vordert in het incident, na wijziging van eis (waartegen Dexia geen bezwaar heeft gemaakt), zoals nader toegespitst bij pleidooi, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair:


1. Dexia te veroordelen om aan haar een afschrift te geven van, althans haar inzage te geven in (een afschrift van) de Due Diligence Rapportage, te weten (i) het eindrapport dan wel de eindrapporten waarin Dexia en haar adviseurs verslag hebben gedaan van hun onderzoeksbevindingen omtrent het bedrijf van Labouchere, (ii) concepten en/of eerdere versies van dat rapport of die rapporten en (iii) gespreksverslagen van de besprekingen die in de periode vanaf januari 2000 tot aan de ondertekening van de overeenkomst op 2 augustus 2000 zijn gevoerd met vertegenwoordigers van Labouchere in het kader van het due diligence onderzoek van Dexia, waaronder in ieder geval de verslagen van de besprekingen die zijn gevoerd tussen enerzijds (adviseurs van) Dexia en anderzijds de directie, het hoofd finance & control en het hoofd juridische zaken van Labouchere, de directeuren van alle business units van Labouchere alsmede P.H. Bloemink (hierna: Bloemink), de geestelijke vader van het aandelenlease-produkt; bij pleidooi in het incident heeft Aegon de vordering onder (iii) beperkt tot die gespreksverslagen die Dexia ter beschikking staan of die zij onder haar berusting heeft. Voor het geval de rechtbank deze vordering niet integraal toewijsbaar acht, vordert Aegon afschrift van of inzage in onderdelen van de genoemde documenten. Alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ⬠25.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag dat Dexia in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;
2. Dexia te veroordelen om aan haar een afschrift te geven van, althans haar inzage te geven in (een afschrift van) de Additionele Rapportage, te weten (i) de correspondentie, waaronder brieven, faxen en e-mails, tussen (de adviseurs van) Dexia en vertegenwoordigers van Labouchere in de periode van begin (bij pleidooi in het incident nader omschreven als: 1) maart 2000 tot aan de ondertekening van de overeenkomst op 2 augustus 2000, waarbij door of namens Dexia is verzocht om in het kader van haar due diligence onderzoek nadere informatie te verschaffen en waarbij op deze verzoeken is gereageerd en (ii) de documenten die naar aanleiding van deze verzoeken aan (adviseurs van) Dexia zijn verstrekt; bij pleidooi in het incident heeft Aegon hierover opgemerkt dat het haar gaat om documenten die wel door Dexia zijn opgevraagd, maar niet in de Data Room zijn terechtgekomen. Voor het geval de rechtbank deze vordering niet integraal toewijsbaar acht, vordert Aegon afschrift van of inzage in onderdelen van de genoemde documenten. Alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ⬠25.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag dat Dexia in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;
3. Dexia te veroordelen om aan haar een afschrift te geven van, althans haar inzage te geven in de schriftelijke opinie van prof. Kortmann, prof. Van Mourik en prof. Nuytinck van 9 juli 2002 omtrent de al dan niet toepasselijkheid van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek (BW) op effectenlease-overeenkomsten, alsmede op de brief van genoemde drie personen van 7 november 2002, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ⬠25.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag dat Dexia in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;

subsidiair:


1. Dexia te veroordelen om aan haar een afschrift te geven van, althans haar inzage te geven in (een afschrift van) het eindrapport waarin (de adviseurs verbonden aan) Loyens & Loeff verslag heeft gedaan van haar onderzoeksbevindingen omtrent het bedrijf van Labouchere voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst op 2 augustus 2000, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ⬠25.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag dat Dexia in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;
2. Dexia te veroordelen om aan haar een afschrift te geven van, althans haar inzage te geven in (een afschrift van) het eindrapport waarin (de adviseurs verbonden aan) PricewaterhouseCoopers verslag heeft gedaan van haar onderzoeksbevindingen omtrent het bedrijf van Labouchere voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst op 2 augustus
2000, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ⬠25.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, voor iedere dag dat Dexia in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;

met hoofdelijke veroordeling van Dexia in de kosten van het geding, onder bepaling dat, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de dag van vonniswijzing zijn voldaan, over het bedrag van die kosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf die veertiende dag tot en met de dag der algehele voldoening.


6. Aegon stelt daartoe dat zij in deze procedure wordt geconfronteerd met een hinderlijke informatieachterstand. Volgens Aegon kunnen de vorderingen in de hoofdzaak niet worden beoordeeld zonder dat Dexia inzicht heeft gegeven in de mate waarin zij op specifieke risicoâs en beweerde tekortkomingen is gewezen en zij deze bewust heeft aanvaard. Dexia heeft zich tijdens het onderhandelingsproces gerealiseerd dat niet alle mogelijke risicoâs van het bedrijf van Labouchere zouden worden afgedekt door garanties van Aegon. Dexia heeft voorafgaand aan de overname een diepgaand onderzoek verricht naar het bedrijf van Labouchere, juist met de bedoeling om deze risicoâs zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiertoe hebben de adviseurs van Dexia in de eerste plaats de in de data room opgenomen documentatie zorgvuldig bestudeerd. Voorzover deze documentatie naar hun mening niet voldoende informatie verschafte, hebben ze Labouchere om aanvullende informatie verzocht. Ook buiten de data room is onderzoek verricht. Zo hebben adviseurs van Dexia gesproken met leden van het management van Labouchere en met de directieleden van alle bussiness units, waaronder Legio Lease. Het geschil concentreert zich op het bedrijf van Labouchere zoals dat ten tijde van de overname bestond en de informatie-uitwisseling die in het kader van de overname heeft plaatsgevonden. Aangezien Labouchere door de overname onderdeel is gaan uitmaken van het bedrijf van Dexia, is het voor Aegon niet goed mogelijk om nu nog na te gaan welke informatie destijds binnen Labouchere aanwezig was omtrent de risicoâs die thans in het geding zijn. Als gevolg van het feit dat ook het due diligence onderzoek grotendeels vanuit Labouchere is gecoördineerd, kan Aegon bovendien niet sluitend verifiëren wat de precieze inhoud is geweest van deze informatie-uitwisseling. Daarom vordert Aegon in het incident primair op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en subsidiair op grond van artikel 22 Rv afgifte van de in haar vordering onder i), ii) en iii) genoemde documenten die informatie kunnen geven over de mate waarin Dexia het risico omtrent de vermeende tekortkomingen van het bedrijf van Labouchere heeft onderkend.


7. Dexia bestrijdt voor wat betreft de hiervoor onder 5 onder "primair" weergegeven vorderingen dat aan de in artikel 843a lid 1 Rv gestelde voorwaarden is voldaan, omdat deze te ruim is omschreven en niet van alle opgevraagde documenten op voorhand vaststaat dat deze bestaan en dat deze steun geven aan de stellingen van Aegon. Zij betoogt verder dat zij op grond van de in de leden 3 en 4 van dit artikel vervatte uitzonderingen niet gehouden is aan deze vorderingen te voldoen. Voor wat betreft de hiervoor onder 5 onder "subsidiair" vermelde vorderingen refereert Dexia zich aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij de rechtbank in algemene termen heeft verzocht zich erover uit te spreken in hoeverre het mogelijk is om op grond van art. 843a Rv stukken die van een geheimhouder afkomstig zijn bij diens cliënt op te vorderen. Dexia heeft aangekondigd ook zelf een vordering op grond van art. 843a Rv tegen Aegon in te stellen.


8. De rechtbank stelt voorop dat, wil een op artikel 843a Rv gegronde vordering kunnen worden toegewezen, in de eerste plaats aan alle drie in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden moet zijn voldaan: (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, moet rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan, (ii) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is. Verder moet zich geen van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen voordoen: (iv) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn, (v) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en (vi) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.


9. Bij toetsing aan deze kriteria moet aanstonds worden geconcludeerd dat de vordering die ziet op de afgifte van de hiervoor onder 5 primair (iii) genoemde stukken niet toewijsbaar is. Nog daargelaten dat Dexia terecht de vraag heeft opgeworpen of het hier gaat om documenten waaraan een bewijsfunctie toekomt, gaat het hier om stukken die zijn opgemaakt op respectievelijk 9 juli 2002 en 7 november 2002, jaren nadat de in geding zijnde overname heeft plaatsgevonden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe die stukken licht kunnen werpen op de mate waarin Dexia voor het ondertekenen van de overeenkomst het risico van toepasselijkheid van art.1:88 BW op effectenlease-overeenkomsten heeft onderkend.


10. Ook de vordering onder 5 primair (ii) tot afgifte van documenten die naar aanleiding van verzoeken van Dexia zijn verstrekt en die niet in de data room zijn opgenomen is niet toewijsbaar nu Dexia gemotiveerd heeft betwist dat er door of namens Aegon documenten aan Dexia zijn verstrekt die niet in de data room zijn opgenomen. Uit de door Dexia overgelegde stukken blijkt dat tijdens het due diligence onderzoek regelmatig, tot aan de ondertekening van de overeenkomst, documenten aan de data room zijn toegevoegd. Aegon heeft onvoldoende gesteld waaruit kan blijken dat er ook documenten zijn opgevraagd die niet in de data room zijn terechtgekomen.


11. Ten aanzien van de resterende primaire vordering onder (ii) en het primair gevorderde onder (i) overweegt de rechtbank als volgt. De vordering ziet op afgifte van de due diligence rapportage zelf en van een groot aantal documenten die deel uitmaken van het due diligence onderzoek waartoe Dexia door Aegon in de gelegenheid is gesteld. Volgens Aegon richtte dat due diligence onderzoek zich overeenkomstig het initiële bod van Dexia op âfinance and accounting, MIS, risk management policies and procedures, tax, legal audit, product manegement, marketing, sales organisation, IT en human resourcesâ. Omtrent de inhoud van het nadere due diligence onderzoek naar de kwesties die ter sprake zijn geweest op de bijeenkomst van 11 maart
2000, waarnaar de Term Sheet verwijst en omtrent de aard van de openstaande vragen die naar aanleiding van het initiële due diligence onderzoek volgens diezelfde Term Sheet zijn gerezen, is niets gesteld. Gesteld noch gebleken is hoe het due diligence dossier precies is samengesteld en uit welke onderdelen dit bestaat. Aan de vordering tot afgifte van al deze documenten ligt de stelling van Aegon ten grondslag dat Dexia in dit geding inzage dient te geven in de mate waarin zij in het kader van het due diligence onderzoek bepaalde risicoâs in de onderneming van Labouchere heeft onderkend of heeft kunnen onderkennen, opdat mede aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of Dexia zich op dwaling kan beroepen en kan worden vastgesteld welke betekenis aan de door Aegon gegeven warranties moet worden toegekend. In het licht van onder meer HR 22 december 1995, NJ
1996, 300 is de aan het due diligence onderzoek ontleende of te ontlenen wetenschap van Dexia in beginsel relevant voor de beoordeling van haar vordering door de rechtbank. Daarom kan van Dexia in beginsel worden gevergd dat zij daarover ten aanzien van elk van de door haar gestelde gebreken nadere informatie verstrekt in dit geding. De vraag welke concrete informatie omtrent de inhoud en uitkomst van het due diligence onderzoek Dexia in dit geding moet verschaffen hangt echter af van alle omstandigheden van het geval, waaronder in ieder geval de afspraken die partijen omtrent doel en strekking van het due diligence onderzoek, de vertrouwelijkheid daarvan en het vervolgtraject hebben gemaakt, de rol die de verschafte informatie in het onderhandelingsverloop heeft gespeeld en de uitleg van de overeenkomst met bijlagen, waaronder de hiervoor geciteerde artikelen over de betekenis van de informatie in de data room. Daarop heeft het debat tussen partijen zich in de hoofdzaak en in het kader van dit incident nog onvoldoende toegespitst. De vraag naar de omvang van de informatieplicht van Dexia als eisende partij in dit geding vergt dan ook een integrale beoordeling door de rechtbank, na een daarop toegespitst debat tussen partijen. Eerst wanneer de omvang van de informatieplicht van Dexia is vastgesteld, kan de rechtbank toekomen aan de vraag welke documenten Dexia dient over te leggen en overgaan tot toetsing per onderdeel van de opgevorderde documenten aan de vereisten en uitzonderingen van art. 843a Rv. De conclusie moet luiden dat bij de huidige stand van het processuele debat nog niet gezegd kan worden dat de primaire vordering tot afgifte van bescheiden geheel of op onderdelen op de grondslag van art. 843a Rv toewijsbaar is.


12. De door de rechtbank gewenste toespitsing van het processueel debat tussen partijen op de hiervoor genoemde punten is eveneens vereist voordat een oordeel kan worden gegeven over de subsidiaire vordering tot overlegging van de due diligence rapporten van Loyens & Loeff en PricewaterhouseCoopers. Eerst na vaststelling van de omvang van de informatieplicht van Dexia kan de rechtbank toekomen aan een oordeel of Aegon een rechtmatig belang heeft bij kennisneming van die rapporten en of de door Dexia aangevoerde vertrouwelijkheid daarvan een gewichtige reden zou kunnen vormen in de zin van artikel 843a lid
4 Rv.


13. Gezien het voorgaande zijn bij de huidige stand van het processuele debat tussen partijen noch de subsidiaire vordering op grond van artikel 843a Rv noch de vorderingen op de grondslag van artikel 22 Rv toewijsbaar.


14. Aegon heeft de rechtbank verzocht op de voet van artikel 337 lid 2 Rv afzonderlijk hoger beroep van het vonnis in het incident toe te laten. De rechtbank wijst dit (door Dexia gemotiveerd bestreden) verzoek af. Het debat over de omvang van de informatieplicht van thans Dexia en in het verlengde daarvan wellicht ook van Aegon dient zo spoedig mogelijk te worden gevoerd. Verdere vertraging van het geding moet worden voorkomen. De rechtbank ziet dan ook geen reden af te wijken van de hoofdregel dat van tussenvonnissen geen hoger beroep openstaat voordat eindvonnis is gewezen.


15. Aegon zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.

In de hoofdzaak


16. De rechtbank ziet aanleiding om een comparitie van partijen te bepalen, om met partijen te overleggen over het verdere verloop van deze procedure in de hoofdzaak. Partijen worden uitgenodigd om zich elk (uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum) hierover en over de door hen gewenste agendering van de comparitie en de door hen benodigde spreektijd uit te laten.

BESLISSING

De rechtbank:

in het incident:


* wijst de vordering af;


* veroordeelt eiseressen hoofdelijk in de kosten van het geding, tot deze uitspraak aan de zijde van Dexia begroot op ⬠904,00;

in de hoofdzaak:


* gelast partijen, vertegenwoordigd door een bevoegde bestuurder of een door het bestuur schriftelijk gemachtigde, en desgewenst vergezeld van de raadslieden te verschijnen voor deze kamer tot het in rechtsoverweging 16 aangegeven doel;


* bepaalt dat deze comparitie zal plaatsvinden op donderdag 16 december 2004 van 9.30 tot 11.00 uur in het gebouw van deze rechtbank, Parnassusweg 220-228 te Amsterdam;
* houdt iedere verdere beslissing aan.

Gewezen door mr. W. Tonkens-Gerkema, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.