Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA Den Haag

Uw brief Ons kenmerk
AAM/BR/04/65581

Onderwerp Datum
vergunning uitzendbranche 5 november 2004


1. Inleiding
Op 26 mei jl. is in een gezamenlijke bijeenkomst van de Vaste Kamercommissies van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën gesproken over de in de brief van 23 april 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 17 050, nr. 261) door mijn ambtsvoorganger en mijn ambtgenoot van Financiën voorgestelde maatregelen ter bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche. Eén van de voorstellen betreft de introductie van een vestigingsvergunning voor ondernemers die personeel uitlenen aan derden. Tijdens die bijeenkomst hebben wij toegezegd de Kamer nader te zullen informeren over de overeenkomsten en verschillen tussen de voorgestelde vestigingsvergunning, het vergunningstelsel voor uitzendbureaus zoals dit tot 1 juli 1998 gold en de door de Algemene Bond van uitzendondernemingen (ABU) voorgestelde APK-keuring voor uitzendbureaus. Met deze brief doen wij die toezegging gestand.

Hieronder blikken wij eerst terug op het tot 1 juli 1998 geldende vergunningstelsel. Daarna beschrijven en vergelijken wij de vestigingsvergunning en de door de ABU voorgestelde maatregel. Daarbij betrekken we de uitkomsten van twee overleggen die gevoerd zijn met de ABU en de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de in de brief van 23 april 2004 voorgestelde maatregelen. Tevens betrekken wij de uitkomsten van een bezoek aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap over het aldaar werkende reguleringsstelsel voor uitzendbureaus. Deze ontmoetingen hebben ons aanleiding gegeven u een aangepast voorstel te doen toekomen.


2

2. Terugblik op het tot 1 juli 1998 geldende vergunningstelsel

Onderstaand worden de kenmerken van het oude vergunningstelsel schematisch weergegeven.


· verplicht (zonder vergunning niet uitzenden);

· vergunning werd verleend voor onbepaalde tijd (met mogelijkheid van intrekking) aan de onderneming;

· jaarlijks informatieverstrekking door vergunninghouder aan de vergunningverlenende instantie (was Arbeidsvoorziening);

· eisen: ondernemingsplan/plan met betrekking tot voorgenomen activiteiten, verklaring omtrent gedrag, uittreksel bevolkingsregister, uittreksel handelsregister, afschrift van de statuten, oprichtingsakte, verklaring registeraccountant, openingsbalans/ jaarstukken, verklaring kredietverlener over hoogte en limiet, afschriften diploma's en getuigschriften. Daarnaast dienden jaarlijks gegevens te worden geleverd aan de Arbeidsvoorziening via een vragenformulier;
· controle door de Arbeidsinspectie (AI);

· kosten: geen leges verschuldigd;

· administratieve lasten: hoog, vanwege de uitgebreide set van gegevens die moest worden aangeleverd bij aanvraag en (sommige gegevens) jaarlijks;
· aansprakelijkheid van de inlener voor door de uitlener niet betaalde belastingen en premies was uitgesloten als personeel was ingeleend van vergunninghoudend uitzendbureau en inlening was gemeld bij bedrijfsvereniging (geen G- rekeningstelsel);

· het uitlenen van personeel zonder vergunning was een economisch delict.

Zoals bovenstaande eisen laten zien, moest de vergunningvrager veel gegevens aanleveren. De AI controleerde - in de mate waarin dat mogelijk was - op het in bezit zijn van een uitzendvergunning en of de vergunninghouder aan de vergunningseisen voldeed. De controle, handhaving en strafrechtelijke vervolging in het "oude" vergunningstelsel was arbeidsintensief en complex. Het hiervoor geschetste vergunningstelsel is op 1 juli 1998, met de inwerkingtreding van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), afgeschaft. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1996/97, 25 262, nr. 3, blz. 4) werd dit onderbouwd met de volgende overwegingen:


- de overheid dient zich te beperken tot haar kerntaken. Slechts waar basisniveaus van bescherming en ordening in het geding zijn ligt er een taak van de overheid. (Indertijd werd niet geoordeeld dat deze basisniveaus in het geding waren);

- regulering van intermediairs op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld via een vergunningplicht) legt beperkingen op aan de marktwerking. Een niet optimaal werkende markt voor allocatieve diensten kan een nadelig effect hebben op de werking van de arbeidsmarkt in zijn totaliteit en dus ook op de arbeidsparticipatie;

- het kabinet achtte het onjuist regels in stand te houden die niet of slechts tegen aanzienlijke kosten te controleren en te handhaven waren. Er werd niet stelselmatig opgetreden waardoor het systeem ook aan geloofwaardigheid had verloren. Het kabinet twijfelde of de handhavingskosten wel opwogen tegen de baten. Consequente handhaving zou slechts mogelijk zijn tegen aanzienlijk hogere uitvoeringslasten;


---


- de wens tot deregulering en verlichting van administratieve lasten was daarbij van substantieel belang;

- bestrijding van fraude met premies en belastingen werd weliswaar als belangrijke doelstelling voor overheidsoptreden beschouwd maar deze doelstelling vereiste naar de mening van het kabinet geen vergunningstelsel voor uitzendbureaus.

Het geheel overziende concludeerde het kabinet destijds dat het, vanwege de indertijd geldende omstandigheden, gewenst én verantwoord was het vergunningenstelsel voor uitzendbureaus af te schaffen. Toch handhaafde het kabinet (in de Waadi) de mogelijkheid om, indien het belang van de goede verhoudingen op de arbeidsmarkt of het belang van de betrokken arbeidskrachten bescherming behoeven, voor bepaalde sectoren of segmenten van het bedrijfsleven opnieuw een vergunningstelsel in te voeren. Het vergunningsinstrument als zodanig werd door het kabinet dus niet categorisch als instrument voor regulering van de branche verworpen.

Nu, zes jaar later, is de markt waarin uitzendbureaus opereren veranderd. De signalen van de inspectiediensten en onderzoeksresultaten1 geven een beeld van sterke toename van fraude, illegaliteit en andere wetsovertredingen. Herinvoering van het oude vergunningstelsel is geen optie vooral vanwege de omvang van de daarmee samenhangende administratieve lasten en kosten. Ook de mogelijkheid om, conform de Waadi, een tot bepaalde sectoren of segmenten van het bedrijfsleven beperkt vergunningenstelsel in te voeren is minder aangewezen (zie de brief van 23 april 2004).
Het kabinet heeft daarom gezocht naar een stelsel waaraan de nadelen van het oude vergunningstelsel niet of in mindere mate kleven.


1 Zie bijvoorbeeld het onderzoek "Over de grens. Een onderzoek naar illegale activiteiten op het gebied van uitzendarbeid" april 2004, uitgevoerd door Research voor Beleid in opdracht van de ABU.


---

3. Beschrijving van de vestigingsvergunning en het APK- model

3.1 De eerder voorgestelde vestigingsvergunning

Onderstaand schema bevat de belangrijkste elementen van de vestigingsvergunning.


· verplicht (zonder vergunning niet uitzenden);

· vergunning wordt verleend aan ondernemer per (benoemde) onderneming waarin deze uitleenactiviteiten verricht of op korte termijn zal gaan verrichten;
· eenmalige aanvraag;

· eisen: inschrijving bij Kamer van Koophandel en Fabrieken (KvK), verklaring bank/accountant, Verklaring onbesproken gedrag (VOG), loonbelasting- en sociale verzekeringnummers; verklaring van goed betalingsgedrag (bij bestaande bedrijven);

· controle door AI;

· kosten: 200-500 euro (eenmalig, kostendekkend);

· administratieve lasten: laag gezien de beperkte vergunningseisen;
· koppeling met g-rekeningstelsel: de ondernemer die geen vergunning heeft, kan niet over een g-rekening beschikken zodat degene die personeel van hem inleent het aansprakelijkheidsrisico niet kan beperken door gelden op de g-rekening te storten;
· bestuurlijke boete3.

De voorgestelde vestigingsvergunning wordt op dit moment verder uitgewerkt. Bij deze uitwerking wordt ook gekeken naar het commentaar en eventuele suggesties van de verschillende branchepartijen. In paragraaf 5 treft u een, mede op basis daarvan, aangepast voorstel van de vestigingsvergunning aan.

3.2 Het APK-model

In het AO van 26 mei jl. hebben verschillende leden verwezen naar een door de ABU ontwikkelt alternatief voor de vestigingsvergunning: het zogenoemde APK-model. Sinds het AO is dit model op enkele onderdelen gewijzigd. Zo heeft de ABU het element dat degene die personeel inleent van een "goedgekeurd" uitzendbureau niet aansprakelijk kan worden gesteld - voor de door de uitlener niet betaalde belastingen en premies - laten vallen. Voorts is nieuw dat een onderneming waarin uitzendactiviteiten plaatsvinden, wordt verplicht om een certificaat te verwerven. Onderstaand schema bevat de hoofdlijnen van het (nieuwste) APK-model.

3 Minimaal 4000 euro voor natuurlijke personen en 8000 euro voor rechtspersonen (gelijk de boetes van de Wet Arbeid Vreemdelingen). Er wordt onderzocht of het juridisch mogelijk is een boete als percentage van de omzet op te leggen.


5


· verplicht (zonder goedkeuring niet uitzenden).

· certificaat wordt verstrekt aan de onderneming.

· eenmalige aanvraag.

· halfjaarlijkse screening door private organisatie (certificerende instelling).
· eisen: conform de huidige (vrijwillige) brancheregeling, o.a. toetredingsonderzoek, machtiging om aan controlerende instantie gegevens te leveren, gegevens aanleveren over de organisatie en het functioneren van de onderneming, verloop van betalingen op de G-rekening, verslag van wijze waarop voldaan wordt aan de normen die vallen onder het certificaat. Dit naast administratieve controles elke drie maanden en het openstellen van de onderneming voor de periodieke screeningen.
· toezicht op certificerende instelling door de overheid.

· kosten: 1400-2600 euro per screening.

· administratieve lasten: aanmerkelijk groter dan bij vestigingsvergunning (voor toelichting zie hierna).

· koppeling met G-rekeningstelsel: met de ondernemer die niet over een APK- keuring beschikt, wordt geen g-rekeningovereenkomst gesloten zodat degene die personeel van deze ondernemer inleent het aansprakelijkheidsrisico niet kan beperken door gelden op een g-rekening te storten.

4. Vergelijking vestigingsvergunning en APK-keuring

De verschillen tussen het voorgestelde vergunningstelsel en het APK-model hebben zowel betrekking op het systeem - publiekrechtelijk respectievelijk privaat/publiekrechtelijk - als op de inhoud.

4.1 Het systeem

In het AO van 26 mei jl. alsmede in het daarna met de branche-organisaties gevoerde overleg is gesproken over de wijze waarop de fraude en illegaliteit in de uitzendbranche het best zou kunnen worden bestreden: via de publiekrechtelijke weg (een vergunningstelsel) of via de publiek-private weg (certificatie).

Het APK-model van de ABU kent een verplichting tot certificatie van ondernemingen die hun bedrijf maken van het uitlenen van personeel. In dit model is sprake van certificatie als wettelijke erkenningsvariant: bepaalde economische activiteiten (in casu het uitlenen van personeel) mogen alleen worden uitgevoerd indien de desbetreffende onderneming over een certificaat beschikt. Belangrijke voordelen van een certificatiestelsel zijn - kort samengevat - dat certificatie veelal beter aansluit bij initiatieven die in het bedrijfsleven zelf zijn genomen (zelfregulering) alsmede dat met een dergelijk stelsel samenhangende kosten van certificatie door het bedrijfsleven worden gedragen.

Het kabinetsstandpunt over certificatie en accreditatie in het kader van overheidsbeleid is neergelegd in een brief van de minister van Economische Zaken van 14 november 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 29 304, nr. 1). Hoewel met certificatie in het kader van overheidsbeleid op bepaalde beleidsterreinen positieve ervaringen zijn opgedaan, worden in


6

deze brief omstandigheden genoemd waarin certificatie geen aanbeveling verdient. Zo verdient certificatie geen aanbeveling als:

- deze zich uitsluitend richt op gedragstoezicht;

- het zich niet houden aan de certificatie-eisen leidt tot een direct en aanzienlijk financieel gewin voor de certificaathouder;

- direct overheidsingrijpen nodig is om voor acute of korte termijn problemen een oplossing te bieden.

Verder dient men zich, aldus genoemde brief van 14 november 2003 (op blz. 13), bij certificatie steeds voor ogen te houden dat:

- bij certificatie publieke en private verantwoordelijkheden niet altijd helder gescheiden zijn;
- de private certificatie-infrastructuur niet beschikt over de middelen om fraude te voorkomen.

Hoewel het hiervoor aangehaalde kabinetsstandpunt vooral een algemene visie op certificatie bevat, zijn de genoemde aandachtspunten relevant in het kader van de bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche. Certificatie kan zeker bijdragen aan het beperken van fraude maar is niet geschikt als handhavinginstrument. Juist in onderhavige situatie waarin het ontduiken van wettelijke verplichtingen een groot financieel voordeel oplevert, zijn handhavingsinstrumenten nodig die een direct en krachtig overheidsingrijpen mogelijk maken. Bestrijding van misstanden zoals belasting- en premiefraude, illegale tewerkstelling, uitbuiting en concurrentievervalsing is ten principale een taak van de door de wetgever aangewezen handhaver(s). Bij invoering van een certificatiestelsel zou er in de controle- en handhavingskolom sprake zijn van een nieuw, tweede privaat/publiek- rechtelijke stelsel naast het (huidige) publiekrechtelijke stelsel. De certificerende instelling neemt als het ware plaats op de "stoel" van de belastingsinspecteur/ontvanger of de arbeidsinspecteur, terwijl die certificerende instelling (bijvoorbeeld) niet kan vaststellen of de certificaathouder aan zijn belasting- en premieplicht heeft voldaan. Dit laatste is in de huidige situatie voorbehouden aan de belastinginspecteur/ontvanger respectievelijk UWV. Een stelsel met een dergelijk hybride karakter is onwenselijk mede vanwege de risico's van interferentie als verschillende signalen/conclusies worden getrokken. De conclusie is dat er een overlap in taken ontstaat met als gevolg onduidelijke rollen, verantwoordelijkheden en daarmee rechtsonzekerheid.

Een (zuiver) publiekrechtelijk vergunningstelsel kent bovenstaande bezwaren niet of in mindere mate. Voorts is een dergelijk stelsel beter geschikt als handhavinginstrument op dit terrein. Dit alles overziende concluderen wij dat het terugdringen van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche beter via een publiekrechtelijk vergunningstelsel dan via certificatie kan geschieden.


7

4.2 Inhoudelijke vergelijking
In aanvulling op de systeemvergelijking zijn er nog enkele (andere) inhoudelijke opmerkingen te maken:

Verplichtend karakter.
Het APK-model kent in de versie die nu voorligt een verplichtend karakter, net zoals de vestigingsvergunning. Een verplicht certificaat heeft de facto het karakter van een vergunning. Door het verplichtende karakter van de APK-keuring kunnen bedrijven met "keurmerk" zich niet langer onderscheiden van bedrijven zonder "keurmerk". Hiermee komt één van de belangrijke voordelen (voor het bedrijfsleven) van het huidige vrijwillige stelsel te vervallen. Hierover wordt in de brief van 14 november 2003 (Kamerstukken II, 2003/04 29 304, nr. 1, blz. 14) het volgende opgemerkt: "Bij toepassing van een wettelijke variant wordt bij voorkeur gekozen voor een niet-verplicht certificaat (...) Een verplichting tot het bezit van een certificaat biedt de betreffende ondernemer geen onderscheidend vermogen meer op de markt. Zij zullen dan tegen de laagst mogelijke kosten trachten te verwerven. De concurrentie tussen aangewezen certificerende instellingen die daarvan het gevolg is, kan leiden tot kwaliteitsverlies".

Eisen.
De APK-keuring stelt aanmerkelijk meer eisen aan de certificaathouder dan de vestigingsvergunning aan de houder van een vestigingsvergunning. De zware eisen bij de APK-keuring in combinatie met de verplichting voor naar schatting 6.000-12.000 uitzendondernemingen leidt tot de vraag, of de certificerende instellingen van ABU en NBBU die nu samen circa 600 ondernemingen screenen een dergelijke taakverzwaring kunnen verwerken.

Frequentie controle.
De APK-keuring voorziet in een periodieke screening die één of twee keer per jaar zal plaatsvinden. Dit is een hoge frequentie. In het APK-model vindt de screening plaats door één van de gecertificeerde instellingen (naast de normale controle door de Belastingdienst en de AI, die blijft doorgaan). Bij de vestigingsvergunning wordt de normale controle uitgevoerd door de Belastingdienst en de AI op afdracht van sociale premies en belastingen en illegale tewerkstelling. Daarnaast controleert de AI op het in bezit hebben van een vestigingsvergunning. Op het punt van de frequentie van controle/screening scoort het APK- model op zich beter dan de vestigingsvergunning.

Kosten.
Het APK-model is voor de uitzendbureaus aanzienlijk duurder dan de vestigingsvergunning. Iedere screening kost tussen de 1400 en de 2600 euro. Een vestigingsvergunning kost (eenmalig) maximaal 500 Euro. De hoge screeningskosten kunnen ertoe leiden dat ondernemers geen certificaat zullen aanvragen (en hun werkzaamheden zullen staken òf buiten het zicht van de overheid zullen gaan opereren).

De vergelijking op bovenstaande punten valt niet eenduidig uit in de richting van het APK- model. Dit oordeel, gevoegd bij het oordeel over systeemaspecten (4.1) is reden om de voorkeur te geven aan de vestigingsvergunning. Een en ander neemt niet weg, dat uit de vergelijking met het APK-model ook aandachtspunten voor de vestigingsvergunning naar voren zijn gekomen. In verband daarmee, zijn wij van mening dat het oorspronkelijke voorstel voor de vestigingsvergunning, aanpassing behoeft.


---

5. Aangepast voorstel
Wij zijn van oordeel dat het stelsel van de vestigingsvergunning zoals beschreven in de brief van 23 april 2004 enige aanpassing behoeft teneinde het beoogde effect te kunnen sorteren. Het gaat om de periodieke controle, een punt dat sterk in het APK-voorstel zit, en beperkt in de vestigingsvergunning. Tijdens het overleg met uw Kamer op 26 mei is daarop gewezen.

Het aangepaste systeem ziet er als volgt uit:
Naast de vergunningeisen die zijn opgenomen in het eerder voorgelegde voorstel worden de vergunningeisen uitgebreid met de volgende voorwaarden:

- de aanvrager van de vergunning mag niet binnen één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend, in surseance van betaling of in staat van faillissement hebben verkeerd of in een wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) zijn betrokken;

- de aanvrager moet ter dekking van mogelijke belasting-, premie- en SZW-schulden een waarborgsom storten op een geblokkeerde rekening (75.000 euro.) Bij deze voorwaarde hebben wij ons laten inspireren door een regeling in Vlaanderen4. De bedoelde waarborgsom moet gedurende de periode waarover de vergunning wordt aangehouden beschikbaar blijven voor de Belastingdienst en SZW-diensten. De waarborgsom heeft de bedoeling malafide ondernemers van de uitzendmarkt te weren.

De Kamer van Koophandel en Fabrieken (KvK) wordt het bestuursorgaan dat de vergunning gaat verlenen, weigeren of intrekken. De toedeling van deze taak aan de KvK geschiedt met instemming van het ministerie van EZ.

Om misverstanden te voorkomen zal de vergunning worden aangeduid als een `exploitatievergunning' en niet als een `vestigingsvergunning'. De vergunning strekt er toe arbeidskrachten daadwerkelijk ter beschikking te mogen stellen en niet (uitsluitend) de toestemming tot het vestigen van een onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt. Daarnaast wordt een systeem geïntroduceerd waarbij op basis van signalen van de Belastingdienst en de AI ten aanzien van belasting- en premiebetaling en illegale tewerkstelling de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. Door consequenties voor de vergunning te verbinden aan informatie van de Belastingdienst en de AI vindt er een voortdurende controle "tijdens de rit" plaats. Deze doorlopende controle op het nakomen van de wettelijke verplichtingen is bovendien geïncorporeerd in een systeem dat tot minder kosten en administratieve verplichtingen voor betrokkenen leidt. De signalen die consequenties kunnen hebben voor de vergunning dienen zo actueel mogelijk, accuraat en praktisch hanteerbaar te zijn zowel voor de verstrekkende bestuursorganen (de Belastingdienst en de SZW-diensten), als voor de KvK die de verstrekte inlichtingen moet toepassen op de bestaande vergunninghouders.
Voor het fiscale en SV domein gaat het om de volgende signalen:

- systematische verwaarlozing van de aangifte- en betalingsverplichtingen voor de loon- en omzetbelasting en SV-premies;

4 In Vlaanderen worden uitzendbureaus tot een zogenoemde erkenningsregeling toegelaten nadat onder andere een waarborgsom van 75.000 is gestort. Deze som belemmert niet-serieuze ondernemers de markt te betreden.


9


- toepassing versnelde invordering bij de vergunninghouder o.g.v. de artikelen 10 en 15 Invorderingswet 1990 gevolgd door de executoriale verkoop van de in beslag genomen zaken;

- het in staat van faillissement komen te verkeren van de vergunninghouder of de in de vergunning vermelde onderneming nadat de vergunning is verstrekt;

- het opleggen van een vergrijpboete.
Voor het SZW-domein gaat het ondermeer om het opleggen van meerdere boetes in verband met illegale tewerkstelling.

Samenvattend heeft dit aangepaste voorstel als resultaat:

- relatief lage administratieve lasten door een beperkt aantal eisen;
- goedkoper voor de branche dan het APK-model;

- betrouwbaar als gevolg van doorlopende toetsing en periodieke signaaldoorgeleiding aan de Kamer van Koophandel.

De werking van dit aangepaste vergunningensysteem wordt ondersteund door een intensivering van de handhaving. Daarover hebben wij u bericht in de brief van 23 april 2004. In aanvulling daarop kunnen wij u laten weten dat binnen de Belastingdienst vanuit een aantal invalshoeken aandacht besteed aan de uitzendbureaus:

- in het kader van het project `Identiteitsfraude' (een project uit de Fraudenota (Kamerstukken II 2002/03, 17 050, nr. 250) worden controles uitgevoerd met betrekking tot bedrijven die zich bezighouden met arbeidsbemiddeling. Ook uitzendbureaus vallen binnen die controles;

- in de brief van 3 juni 2004 van de Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer inzake "contra legemhandelingen en aanpak vrijplaatsen" is ook aandacht besteed aan uitzendbureaus. Volgens de staatssecretaris zijn de vele uitzendbureautjes met een zeer korte levensduur, vooral gevestigd in de grote steden, te beschouwen als een vrijplaats. De bestrijding van de fraude door deze uitzendbureaus vereist samenwerking van alle betrokken handhavers. Deze samenwerking vindt m.n. plaats in de interventieteams;

- naast vorenstaande activiteiten wordt thans ook op regionaal niveau de controle op uitzendbureaus geïntensiveerd.

Door het gebruik van risicoanalyses zal de intensivering van de handhaving zich voornamelijk kunnen richten op de niet-gecertificeerde bedrijven.

De branche heeft onze ambtenaren verzekerd niet van plan te zijn haar eigen stelsel van zelfregulering te laten vallen wanneer de aangepaste vestigingsvergunning wordt ingevoerd. Naast de eisen die in het kader van de vergunningverlening gelden, zullen ABU en NBBU een pakket kwaliteitseisen samenstellen dat ervoor zorgt dat het in hun visie aantrekkelijk blijft lid te zijn van deze brancheorganisaties.

6. Afsluiting
Gelet op het voorgaande is onze conclusie, dat wat de vorm betreft een vergunningenstelsel de voorkeur verdient boven een certificatiestelsel zoals het door de ABU voorgestelde APK-model.


10

Tenslotte merken wij op dat de uitwerking van de verschillende vergunningseisen nog niet is afgerond. Naar aanleiding van een in te dienen wetsvoorstel zullen wij over de uitwerking van mijn voorstel uiteraard nog met de kamer van gedachten wisselen.

Graag willen wij u nog attent maken op de bijlage bij deze brief. Hierin worden drie toezeggingen aan uw Kamer, uit het overleg van 26 mei jl., behandeld. Deze toezeggingen hebben ook betrekking op de bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

De Staatssecretaris van Financiën,

(mr. drs. J. G. Wijn)


11

Bijlage

In de discussie gevoerd op 26 mei jl. met de Vaste Kamercommissies van SZW en Financiën is uw Kamer toegezegd dat na zal worden gegaan of het mogelijk is uitzendbedrijven, indien bij controle geen vergunning wordt aangetroffen, te sluiten (1). Tevens zijn de juridische mogelijkheden onderzocht van publicatie van namen van bedrijven die gebruik maken van illegale arbeid (2). Tenslotte heeft uw Kamer gevraagd om een beredeneerde schatting van de effecten van het, door de staatssecretarissen, voorgestelde pakket van maatregelen op het terugdringen van de fraude en illegaliteit in de uitzendbranche (3).

Hieronder worden de toezeggingen behandeld.


1.In het sluiten van bedrijven wordt reeds voorzien. Immers, indien een bedrijf geen uitzendvergunning bezit, mag dit bedrijf deze activiteit niet meer uitoefenen. Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als het bedrijf alsnog activiteiten uitoefent. Dit komt neer op een gehele of gedeeltelijke bedrijfssluiting. Gedeeltelijk in de situatie dat het bedrijf ook nog andere activiteiten, behalve uitzenden exploreert. De conclusie is dat een aparte regeling voor bedrijfssluiting, bij het niet in bezit zijn van een uitzendvergunning, overbodig is. Een uitzendvergunning op zichzelf is een afdoende instrument om deze bedrijven op de markt te weren.


2. De juridische mogelijkheden van het publiceren van namen van bedrijven die gebruik maken van illegale arbeid, ook wel "schandpaalmethode" of "naming and shaming" genoemd, is onderzocht. Dit heeft het volgende resultaat opgeleverd: het instrument van bekendmaking is geen juridische figuur en is als zodanig zelden in wetgeving verankerd. Een voorbeeld van wetgeving waarin het instrument is opgenomen, is artikel 80a van de WAO. In dit artikel is bepaald dat het UWV per werkgever (met meer dan 250 werknemers) het percentage werknemers dat arbeidsongeschikt is geworden, openbaar maakt. Het toepassen van het instrument op het terrein van WAV-boetes zou inhouden het openbaarmaken van (lijsten met) de namen van beboete overtreders van de WAV- regelgeving met de bedoeling om het gedrag van deze werkgevers te beïnvloeden. In de WAV-regelgeving is echter geen wettelijke basis voor dit instrument opgenomen. In beginsel geldt de geheimhoudingsplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Indien het instrument zonder een wettelijke basis toegepast wordt, dan dient rekening te worden gehouden met een aantal (juridische) randcondities, die hieronder zijn weergegeven.
1. het dient juist, fair, niet bovenmatig en niet ontijdig te zijn.
2. het instrument dient in verhouding tot het doel te staan.

3. het dient zo objectief mogelijk plaats te vinden.

4. In geval van een notoire wetsovertreder kan het gebruik van het instrument gerechtvaardigd zijn als bv. blijkt dat (bestuurlijke) boetes niet leiden tot enig resultaat. In die situatie kan geredeneerd worden dat uit de taak van de AI de noodzaak tot het bekendmaken van de naam van de notoire wetsovertreder voortvloeit. Indien dit instrument zou worden toegepast moet dat, bij voorkeur, wettelijk worden geregeld.

Uit deze juridische analyse concluderen wij dat het publiceren van namen van bedrijven die gebruik maken van illegale arbeid, onder voorwaarden, juridisch mogelijk is. Gezien het argument onder 4. zou deze maatregel ook als zinvol kunnen worden aangemerkt. Overigens


12

heeft het invoeren van de "schandpaalmethode"(net als de toepassing van alle andere handhavinginstrumenten) een zeker toeval in zich. De AI controleert op basis van risicoanalyses. Dit betekent dat een deel van de uitzenders en inleners gecontroleerd wordt. Er is geen totaal overzicht van alle bedrijven die werken met illegale arbeiders. Dit kan namelijk niet objectief worden vastgesteld (anders dan bij de WAO). Er kan dus ook geen uitputtende lijst van het totale aantal bedrijven worden opgesteld die werken met illegale arbeid. Het niet-op de lijst voorkomen zegt niets over het wel of niet werken met illegale arbeid. Zoals gezegd geldt dit `toeval" ook voor alle andere handhavinginstrumenten: als je door de AI gepakt wordt krijg je een sanctie, anders niet. Ik heb thans nog geen afgerond oordeel over de extra uitvoeringslasten van de "schandpaalmethode" in relatie tot de potentiële effectiviteit. Dit oordeel zal ik in elk geval hebben bij het wetsvoorstel ten aanzien van de vergunning, mede in relatie tot de bovengenoemde wenselijkheid van een wettelijke regeling voor een "schandpaalmethode".

3. Op dit moment wordt een uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten van het door de staatssecretarissen voorgestelde pakket van maatregelen op het terugdringen van de fraude en illegaliteit in de uitzendbranche. Per maatregel zal een beredeneerde schatting worden gemaakt. Zoals afgesproken zal, tijdens het eerste wetgevingsproduct dat voortkomt uit het voorgestelde pakket van maatregelen (dat zal nog vóór het einde van dit jaar zijn) de beredeneerde schattingen van de effecten van het pakket naar u toe worden gezonden.