Novem

Biogas in recreatiegebieden

Samenvatting

De laatste jaren is er hernieuwde interesse in de technologie van mestvergisting in Nederland. Met name voor het wegwerken van het mestoverschot uit de Nederlandse landbouw (naar verwachting van LNV ongeveer 13% van de totale mestproductie in 2003) zijn op dit moment reeds een aantal grootschalige vergistingsinitiatieven in ontwikkeling. Echter, het is prima mogelijk om ook de mest die binnen de Nederlandse landbouw zal worden toegepast, meteen al op bedrijfsniveau te vergisten. Dit levert duurzame elektriciteit en warmte op en verbetert de kwaliteit van de mest. In de praktijk blijkt een mestvergister op boerderijschaal alleen uit te kunnen indien er, naast een redelijk bedrijfsomvang, een substantiële warmtevraag aanwezig is (Tijmensen et al., 2001). Het afzetten van de warmte welke vrijkomt bij het gebruik van biogas in een gasmotor is tevens noodzakelijk om te voldoen aan de rendementseis, aan welke voldaan moet worden om voor de Energie Investerings Aftrek (EIA) in aanmerking te komen. Op veel veehouderijen is niet voldoende warmtevraag aanwezig. In het algemeen is het moeilijk om in het buitengebied, waar de meeste veehouderijen gelegen zijn, warmteafzet te realiseren, daar warmteafzet binnen korte afstand dient te gebeuren vanwege hoge transportkosten. Recreatiegebieden, zoals campings en bungalowparken, beschikken vaak wèl over een substantiële warmtevraag, bijvoorbeeld voor tap- en zwembadwater.

In deze studie is een inschatting gemaakt van de mate waarin een recreatieonderneming kansrijk is voor toepassing van biogas, opgewekt uit mest van omliggende boerderijen, voor verwarming van het eigen zwembad. Hiervoor is eerst case studie gedaan, voor de situatie bij vakantiepark Herperduin. Op basis van deze casestudie is vervolgens een landelijke outlook gemaakt voor het potentieel van deze optie. Dit laatste is het centrale onderwerp van dit rapport.

Conclusie

o In deze studie is een inschatting gemaakt van de mate waarin een recreatieonderneming kansrijk is voor toepassing van biogas, opgewekt uit mest van omliggende boerderijen, voor verwarming van het eigen zwembad.
o Een recreatiegebied is kansrijk indien er:
g) een binnenzwembad aanwezig is
h) voldoende mest aanwezig is.
o Secundaire, doch niet onbelangrijke, factoren die bepalen in welke mate een recreatiegebied kansrijk is zijn:
i) de bedrijfsgrootte van de omliggende veehouderijen j) de aan- en afvoer van mest
k) provinciaal beleid omtrent (milieu)vergunningen
l) het type binnenzwembad
o Indien bij alle 209 in deze studie beschouwde overdekte zwembaden een vergistingsinstallatie van gemiddeld 3500 m3 mest (plus bijbehorende hoeveelheid cofermentaat; kleinschalige mestvergisting) wordt gerealiseerd wordt er in totaal 1,5 PJ aan primaire energie bespaard.
o Indien een score van meer dan 50 % (17 situaties) doorslaggevend zou zijn, zou dit een potentieel hebben van 0,13PJ vermeden energie. Dit is 0,2% van de doelstelling voor biomassa.
o Het aantal situaties dat concreet realiseerbaar lijkt is lastig af te leiden uit de gemaakte analyse. Een hoge score betekent niet direct dat een project realiseerbaar is. Een lage score betekent ook niet dat een project absoluut niet te realiseren valt. De score dient dus geïnterpreteerd te worden als indicatie van de mate waarin een situatie kansrijk is.
o Een verandering van de zwaarte van de weegfactoren mesthoeveelheid en gemiddelde schaalgrootte hebben een geringe invloed op de rangschikking van de zwembaden.
o Grootschalige mestvergisting (>10.000 m3 mest/jr) lijkt bij enkele tropische zwembaden in de overschotgebieden van Limburg en Gelderland mogelijk.
o In Nederland zijn er een aanzienlijk aantal situaties waar het concept van biogas voor verwarming van het zwembad van een recreatieonderneming haalbaar kan zijn. In de meeste gevallen zal het hierbij gaan om kleinschalige mestvergisting. Een gedetailleerde analyse van de lokale omstandigheden (exacte locatie van het mestaanbod, exacte warmtevraag) zal uitsluitsel over de werkelijke haalbaarheid kunnen geven.

Begindatum: 01 januari 2002

Einddatum: 31 december 2002

Novem projectnummer: 2020-01-14-24-007