Cassatieberoep in de zaak van de huisarts Van O. verworpen

Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)

De verdachte in deze zaak heeft in 1997 een 84-jarige patiënte een dodelijke injecte toegediend. Aan hem is onder meer moord tenlastegelegd.

Zowel de rechtbank te Amsterdam (uitspraak op 21 februari 2001) als het hof te Amsterdam (uitspraak op 3 juni 2003) heeft de verdachte schuldig verklaard aan moord en het als arts opzettelijk afgeven van een valse verklaring over de oorzaak van het overlijden. Voorts heeft zowel de rechtbank als het hof het verweer van de arts verworpen dat hij in noodtoestand heeft gehandeld en dat daarom deze vorm van âstervenshulpâ niet strafbaar is.

De rechtbank heeft de verdachte wegens moord schuldig verklaard zonder straf en voor het vals opmaken van de overlijdensverklaring een geldboete opgelegd van Fl. 5.000.

Het hof heeft de verdachte voor de beide feiten veroordeeld tot één week gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld. Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft de verdachte in cassatie bijgestaan.

Op 8 juni 2004 heeft de advocaat-generaal Machielse in zijn advies aan de Hoge Raad geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft op 9 november 2004 het cassatieberoep verworpen.

De uitspraak van de Hoge Raad houdt, samengevat, het volgende in.

Het gaat in dit geval om het actief levensbeëindigend handelen van een arts bij een 84-jarige patiënte met een zeer korte levensverwachting, die geen verzoek om levensbeëindiging had gedaan, maar tevoren op een daartoe strekkende vraag van de arts had gezegd te kiezen voor het leven en die nadien niet meer in staat was haar wil te uiten. Het gaat hier dus niet om een geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding en de regels die daarvoor gelden zijn hier niet van toepassing.

Bij hoge uitzondering zou de arts in een geval als dit een beroep op noodtoestand kunnen toekomen, als er zich zeer dringende omstandigheden in de toestand van de patiënte voordoen die meebrengen dat de arts komt te staan voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen.

Het hof heeft onder meer vastgesteld dat het lijden van de patiënte, die in coma lag en in het geheel niet reageerde op pijnprikkels, niet ondraaglijk was. Volgens het hof mag de erbarmelijke toestand waarin de patiënte verkeerde, gelet op haar zeer korte levensverwachting, niet doorslaggevend zijn. Een en ander betekent volgens de Hoge Raad dat er hier niet zulke dringende omstandigheden waren dat de arts een beroep op noodtoestand toekomt. Het hof heeft het beroep op noodtoestand van de huisarts dus terecht verworpen.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat de veroordeling door het hof in stand is gebleven.

LJ Nummer

AP1493