The Court of Justice of the European Communities

PERSCOMMUNIQUÉ NR. 92/04

11 november 2004

Conclusie van advocaat-generaal Geelhoed in zaak C-209/03

The Queen tegen London Borough of Ealing en Secretary of State for Education, ex parte Dany Bidar

ADVOCAAT-GENERAAL GEELHOED STELT VOOR, NA DE INVOERING VAN HET BURGERSCHAP VAN DE UNIE STEUN IN DE VORM VAN EEN LENING OF EEN BEURS VOOR DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD VOOR STUDENTEN DIE EEN UNIVERSITAIRE OPLEIDING VOLGEN, BINNEN DE WERKINGSSFEER VAN HET EG-VERDRAG TE LATEN VALLEN

Ofschoon een verblijfsvereiste in beginsel kan worden gehanteerd om te bepalen of iemand recht heeft op een lening of beurs, mogen de voorwaarden voor dit recht niet verder gaan dan noodzakelijk is om vast te stellen of de student een reële band heeft met het onderwijsstelsel en de samenleving van het gastland.

In het Verenigd Koninkrijk wordt steun voor de kosten van levensonderhoud aan studenten hoofdzakelijk verleend door middel van een studielening van de staat. Deze wordt verstrekt tegen een aan de inflatie gekoppelde rente, die lager is dan de commerciële tarieven, en de student begint pas met terugbetaling van de lening wanneer zijn inkomen boven een bepaald bedrag uitkomt. Een onderdaan van een lidstaat heeft recht op deze lening wanneer hij in het Verenigd Koninkrijk ,,gevestigd" is en in de drie jaar voorafgaand aan het begin van zijn studie in het Verenigd Koninkrijk heeft gewoond. Om ,,gevestigd" te zijn moet iemand vier jaar in het Verenigd Koninkrijk hebben gewoond voor een ander doel dan het volgen van voltijds onderwijs.

Dany Bidar, die de Franse nationaliteit heeft, is in augustus 1998 naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd en heeft zijn laatste drie jaar middelbaar onderwijs gevolgd in Londen. In september 2001 schreef hij zich in bij het University College London en vroeg

hij bij de London Borough of Ealing financiering voor deze studie aan. Voor zijn collegegeld werd hem steun toegekend, maar een lening voor de kosten van levensonderhoud werd hem geweigerd, op grond dat hij niet in het Verenigd Koninkrijk ,,gevestigd" was.
Bidar vocht deze beslissing aan op grond dat het verblijfsvereiste discriminatie was op grond van nationaliteit, hetgeen bij het EG-Verdrag verboden is. De High Court heeft het Hof gevraagd of na de wijziging van het EG-Verdrag, met name de invoering van het burgerschap van de Unie, steun voor de kosten van levensonderhoud aan studenten nog steeds buiten de werkingssfeer van het EG-Verdrag valt en zo niet, volgens welke criteria dan moet worden bepaald of de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen, gebaseerd zijn op objectieve overwegingen.

Advocaat-generaal Geelhoed heeft vandaag conclusie genomen in deze zaak.

De advocaat-generaal wijst erop dat volgens de rechtspraak van het Hof steun voor de kosten van levensonderhoud, in het verleden buiten de materiële werkingssfeer van het EG-Verdrag viel. Dat echter in het Verdrag van Maastricht bepalingen zijn opgenomen waarmee het onderwijs onder het optreden van de Gemeenschap is komen te vallen, wijst erop dat steun voor de kosten van levensonderhoud thans mogelijk binnen de werkingssfeer van het Verdrag valt. Bovendien meent de advocaat-generaal, gezien de invoering van het burgerschap van de Unie en de rechtspraak van het Hof op dit gebied, dat steun voor de kosten van levensonderhoud thans binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt. Zoals het burgerschap het recht om op het grondgebied van een lidstaat te reizen en te verblijven, heeft uitgebreid tot economisch niet-actieve personen, zou ook kunnen worden gesteld dat het onder bepaalde omstandigheden een recht op uitkering als dat waar het in dit geval om gaat, dat normaal gesproken wordt verleend aan werknemers, heeft uitgebreid tot economisch niet-actieve personen.

Wat betreft de criteria om te bepalen of de voorwaarden voor uitkering objectief te rechtvaardigen zijn en los staan van nationaliteit, merkt de advocaat-generaal in de eerste plaats op dat wanneer de voorwaarden voor in het gastland wonende burgers van de Unie belastender zijn dan voor de eigen onderdanen, dit op het eerste gezicht indirecte discriminatie op grond van nationaliteit is, hetgeen in strijd is met het EG-Verdrag. Deze discriminatie kan echter gewettigd zijn, indien zij gerechtvaardigd is en evenredig aan een legitiem doel.

Ofschoon de advocaat-generaal erkent dat de lidstaten een gerechtvaardigd belang kunnen hebben bij de voorkoming van misbruik van studiefinanciering en ,,uitkeringstoerisme", merkt hij op dat de wijze waarop dit belang wordt veiliggesteld, niet de grondrechten van de burgers van de Unie mag ondermijnen. De lidstaat mag dus wel voorwaarden stellen die verzekeren dat de aanvrager een reële band heeft met het onderwijsstelsel en de samenleving van het gastland, maar deze voorwaarden moeten passend zijn en niet verder gaan dan noodzakelijk is voor het bereiken van dat doel.

Eerder heeft het Hof reeds erkend dat een verblijfsvereiste in beginsel een passende manier is om vast te stellen of die band bestaat. Indien de toepassing van een verblijfseis echter als resultaat zou hebben dat iemand die een werkelijke band met het nationale onderwijsstelsel of de nationale samenleving kan aantonen, wordt uitgesloten van steun voor de kosten van levensonderhoud, zou dit resultaat in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Met name wanneer iemand middelbaar onderwijs heeft gevolgd

in een lidstaat waar hij beter kan worden voorbereid op inschrijving bij een instelling van tertiair onderwijs in die lidstaat dan elders, is zijn band met het onderwijsstelsel van het gastland duidelijk.

Ten slotte zet de advocaat-generaal uiteen dat een beslissing dat steun voor de kosten van levensonderhoud binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt, een nieuwe en onvoorziene ontwikkeling in het gemeenschapsrecht betekent, die de regering van het Verenigd Koninkrijk ten tijde van de vaststelling van zijn wettelijke regeling niet kon voorzien. Verder merkt hij op dat de financiële gevolgen van een oordeel waarbij Bidar in het gelijk zou worden gesteld, niet duidelijk zijn. Hij acht het dan ook gerechtvaardigd om de werking in de tijd van een dergelijk oordeel te beperken tot rechtsbetrekkingen die na de datum van dat oordeel tot stand zijn gekomen, behoudens in gevallen dat vóór die datum beroep in rechte is ingesteld tegen beslissingen tot weigering van het recht op steun voor de kosten van levensonderhoud van studenten.

NB: De opvatting van de advocaat-generaal is niet bindend voor het Hof. De advocaat- generaal heeft tot taak het Hof in volkomen onafhankelijkheid een juridische oplossing voor te stellen in de aanhangige zaak. De rechters van het Hof gaan zich thans over deze zaak beraden. De uitspraak zal op een later tijdstip worden gedaan.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: FR, EN, ES, DE, FI, GR, IT, NL, PT

De volledige tekst van de conclusie is te vinden op de internetpagina van het Hof (http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl) heden vanaf ongeveer 12.00 uur.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot de heer Stefaan Van der Jeught. Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656