Open brief

De noodzaak van een gezondheidskundige of klinische blik.

Al meer dan vijf jaar bepleit Werveling de inzet van verpleegkundigen en verzorgenden in de zorgverlening aan verstandelijk gehandicapten. In het onderzoek naar De rol van de verpleegkundige in de moderne verstandelijk gehandicaptenzorg (De Haan, 2002) heeft Werveling hiervoor bevestiging gevonden. Uit dit onderzoek komt ondermeer naar voren dat verpleegkundige zorg van belang is bij de volgende doelgroepen verstandelijk gehandicapten:

Ø Verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen

Ø Functioneel bejaarde verstandelijk gehandicapten

Ø Meervoudig verstandelijk gehandicapten

In het Beroepscompetentieprofiel van de basisverpleegkundige in de Verstandelijk Gehandicaptenzorg (AVVV, 2003) is aan voornoemde doelgroepen toegevoegd de doelgroep van (zeer) ernstig verstandelijk gehandicapten.

Deze doelgroepen kunnen, naast de verstandelijke handicap, ook ziektes, stoornissen of bijkomende handicaps hebben. Deze verschijnselen hebben gezamenlijk invloed op alle levensgebieden van de verstandelijk gehandicapte.

Verpleegkundigen kennen een brede oriëntatie, de zogenoemde holistische kijk, waarbij zij problemen van somatische, psychische, sociale en spirituele aard of geïntegreerde problemen kunnen herkennen en begeleiden. Dit doen zij naast de ondersteuning in het dagelijks leven bij het doen van normale, allerdaagse dingen.

In 2001 verscheen een studie van professor Evenhuis waarin duidelijk is geworden dat verstandelijk gehandicapten in het algemeen een verhoogd risico lopen op medische problemen. De voornoemde doelgroepen hebben daarnaast nog extra risico s. Eind 2003 is een Europees Manifest verschenen waarin, mede op grond van de bevindingen van Evenhuis, gepleit wordt voor een adequate gezondheidszorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Verpleegkundigen worden hierbij regelmatig genoemd.

In een tweetal recent verschenen rapporten vindt Werveling verder aansluiting in haar ideeën. In het onderzoeksrapport Bijzondere patiënten, bijzondere artsen; medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap (Prismant, maart 2004, in ontwikkeling) wordt een beeld gegeven van de medische zorg die voor verschillende doelgroepen verstandelijk gehandicapten in verschillende situaties noodzakelijk is. Geconcludeerd wordt dat 30% van de naar schatting tussen de 87.000 en 117.500 in Nederland levende verstandelijk gehandicapten bijzondere medische zorg nodig hebben. Het overgrote deel, 70%, kan terecht bij de bestaande medische zorg. Verstandelijk gehandicapten hebben gemiddeld 2,2 maal meer medische problemen. Dit komt door een verhoogde morbiditeit, een verhoogde mortaliteit en andere dan de gebruikelijke communicatievormen. Bovendien bestaan er specifieke medische klachten en weinig voorkomende syndromen en ziektebeelden. De eisen die hierdoor aan signalering en diagnosestelling gesteld worden zijn daardoor hoger, zo stelt het rapport.

Door een veelheid aan oorzaken is de huisarts bij de genoemde 30% verstandelijk gehandicapten niet goed in staat de geëigende medische zorg te verlenen. Er wordt in het rapport ondermeer geconstateerd dat de begeleiders, die voor de arts vooral de rol van tolk, informant en onderhandelaar hebben, vooral agogisch opgeleiden zijn. Hun somatische en medische kennis is te beperkt voor het tijdig signaleren en monitoren van gezondheidsproblemen. Als knelpunt in de medische zorg voor verstandelijk gehandicapten wordt benoemd: aanvullend op de dagelijkse ondersteuning is inzet van verpleegkundige deskundigheid ten behoeve van cliënten met complexe gezondheidsproblemen nodig (p. 30). Afhankelijk van de intra-, semi- of extramurale setting, wordt aanbevolen verschillende niveaus verpleegkundigen in te zetten. De inzet van basisverpleegkundigen, gespecialiseerd verpleegkundigen in de functie van praktijkverpleegkundige in de huisartsenpraktijk en de inzet van de nurse practitionar worden in het rapport aanbevolen. Deze aanbevelingen komen overeen met standpunten die Werveling al langer inneemt. Bovendien strookt de inzet van de nurse practitionar met het gezamenlijke belang dat de VGN, NVAVG en de AVVV hechten aan een specifieke opleiding hiervoor, welke inmiddels in Utrecht gerealiseerd is.

Een ander rapport waarin standpunten van Werveling deels worden bevestigd, heet Verantwoorde zorg en personele consequenties; inventariserend onderzoek in ouderenzorg en gehandicaptenzorg bij instellingen die 24-uurs zorg bieden aan mensen met dementie of een autismespectrumstoornis (IGZ, januari 2004). Aanleiding voor dit onderzoek is ondermeer gelegen in de constatering dat de inspectie in haar toezichthoudende bezoeken bemerkte dat er onvoldoende inzicht is in de afstemming tussen de zorgzwaarte aan de ene kant en het benodigd aantal medewerkers en hun competenties aan de andere kant. Bij het onderdeel van het onderzoek wat mensen met de autismespectrumstoornis betreft, wordt ondermeer gesteld dat de verpleegkundige een belangrijke rol moet blijven spelen om de verpleegkundige deskundigheid te waarborgen. Overigens meldt het rapport dat de verpleegkundige beroepsgroep idealiter wel gewenst wordt, maar in mindere mate dan de sociaal pedagogisch medewerker en de activiteitenbegeleider. Uit het rapport wordt wel duidelijk hoeveel mensen ondervraagd zijn, maar onduidelijk is welke opleidingsachtergrond zij hebben. Gezien de structurele oververtegenwoordiging van agogisch opgeleiden in de gehandicaptensector, mag hier verondersteld worden dat zij ook in meerderheid ondervraagd zijn. Dat hieruit de mening voortkomt dat er in meerderheid agogisch opgeleiden werkzaam dienen te zijn, mag dan ook niet verwonderen.

In het rapport worden ook een aantal aanbevelingen gedaan.
* Door de complexe taakinvulling is een hoger opleidingsniveau en toegesneden bijscholing noodzakelijk.
* Hierbinnen is een vermenging van agogische en verzorgende competenties met als toegevoegde competentie een gezondheidskundige blik, waardoor somatische en psychische klachten herkend kunnen worden, nodig.
* Bovendien dient de onderlinge relatie tussen beroepsgroepen opnieuw herzien te worden. Voor de verpleegkundige beroepen wordt hierbij gewezen naar de bevindingen over taakherschikking van de RVZ (2002), ondermeer de inzet van de nurse practitionar.

In de eerste en derde aanbeveling kan Werveling zich vinden. Tussen de eerste en tweede aanbeveling is naar de mening van Werveling sprake van inconsistentie. Er kan niet tegelijk van een hoger opleidingsniveau gesproken worden en van verzorgende competenties. Op dit moment zijn de verzorgende competenties binnen de verpleegkundige en verzorgende beroepenstructuur ondergebracht bij niveau 3, het mbo niveau. Wanneer ook naar de onderzoeksgegevens gekeken wordt, blijkt dat het rapport zich tegenspreekt. Idealiter zien de ondervraagden 29% niveau 3, 52% niveau 4 en 55% niveau 5. Bovendien lijkt het samengaan van agogische en verzorgende competenties met een gezondheidskundige blik verdacht

veel op competenties die een verpleegkundige in zich verenigt.

De definitie van verplegen luidt dan ook:

Verplegen is het beroepsmatig ondersteunen en beïnvloeden van de vermogens van de zorgvrager bij feitelijke of potentiële reacties op gezondheids- en/of daaraan gerelateerde bestaansproblemen en op de behandeling of therapie, om een evenwicht tussen draagkracht en draaglast te handhaven of te herstellen (definitie in Beroepsprofiel van de verpleegkundige, 1999, p. 41).

Ook wordt niet voor niets in het Beroepscompetentieprofiel van de basisverpleegkundige in de Verstandelijk Gehandicaptenzorg (AVVV, 2003) als eerste kerntaak het volgende beschreven:

Analyseren en interpreteren van gedrag en/of lichamelijk functioneren van verstandelijk gehandicapten in termen van gezondheid

Om aan deze kerntaak invulling te kunnen geven, moeten verpleegkundigen beschikken over een zogenaamde klinische blik. Vermoedelijk komt dit overeen met de gezondheidskundige blik die gewenst wordt.

De in de twee recente rapporten beschreven problematiek, hangt naar de mening van Werveling samen met de geringe aanwezigheid van de noodzakelijke klinische of gezondheidskundige blik.

De vermaatschappelijking van zorg, die de laatste twee decennia in de gehandicaptenzorg vorm krijgt, heeft ertoe geleid dat werkgevers vooral agogisch opgeleiden hebben aangenomen. Hierdoor is het aantal verpleegkundigen, dat als woonbegeleider in deze sector werkzaam is, sterk gedaald. Dat hiermee bij sommige doelgroepen verstandelijk gehandicapten het gemis van een gezondheidskundige of klinische blik wordt gemist, vindt Werveling niet verwonderlijk.

Vreemd genoeg is een veel gehoorde mening over de juiste opleiding voor de (verstandelijk) gehandicaptenzorg, een agogische opleiding met enige verzorgende competenties. Het is de vraag of dit opleidingsbeeld wordt bevestigd in de algemene basiscompetenties en de beschrijving van de zogenoemde woonbegeleider, zoals die momenteel in ontwikkeling zijn (NIZW, 2004 in ontwikkeling). In besprekingen waarbij Werveling over deze problematiek betrokken is geweest, is vooral gesproken over agogische aspecten en is er vrijwel geen aandacht besteed aan gezondheidsproblemen, laat staan aan competenties die noodzakelijk zijn om hiermee om te gaan.

Verwacht mag worden dat de competenties van de woonbegeleider als input zullen dienen voor de verandering en verbetering van het onderwijs. Gezien de geconstateerde problemen in de diverse rapporten, pleit Werveling ervoor om niet overhaast te werk te gaan. Werveling wil graag betrokken zijn bij discussies over de oplossing van problemen die zich in het veld voordoen. In discussies met (platformen van) opleidingen en directies van instellingen over de herziening van opleidingen voor de (verstandelijk) gehandicapten sector, wil Werveling ervoor waken dat het Beroepscompetentieprofiel basisverpleegkundige verstandelijk gehandicaptenzorg (AVVV, 2003) een voorname plaats krijgt. Anders komt er niets terecht van die noodzakelijk te ontwikkelen gezondheidskundige of klinische blijk.

Bronnen

AVVV (2003), Beroepscompetentieprofiel basisverpleegkundige verstandelijk gehandicaptenzorg, AVVV, Utrecht.

Evenhuis H.M. (2002) Want ik wil langer leven; moderne gezondheidszorg voor mensen met verstandelijke beperkingen, Zoetermeer, RVZ.

Haan, de J.H. (2002), De rol van de verpleegkundige in de moderne verstandelijk gehandicaptenzorg, Utrecht, AVVV/LCVV/Werveling.

IGZ (2004), Verantwoorde zorg en personele consequenties; inventariserend onderzoek in ouderenzorg en gehandicaptenzorg bij instellingen die 24-uurs zorg bieden aan mensen met dementie of een autismespectrumstoornis, IGZ, Den Haag.

Kramer, G.J.A., Kleefstra, S., Elzen, A. van den en Schuring, G. (2004), Bijzondere patiënten, bijzondere artsen; medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap Prismant, Utrecht (in ontwikkeling).

Leistra E., Liefhebber S., Geomini M. en Hens H. (1999), Beroepsprofiel van de verpleegkundige, Utrecht, LCVV/NIZW.

MAMH (2003), Europees manifest; adequate gezondheidszorg voor mensen met een verstandelijke handicap, MAMH, Rotterdam.

NIZW (2004, in ontwikkeling), Basiscompetenties in Zorg en Welzijn, NIZW, Utrecht.

NIZW (2004, in ontwikkeling), Woonbegeleider, NIZW, Utrecht.



Ingezonden persbericht