Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Voorzitter, dames en heren,

Dank dat ik uw congres - na dat van vorig jaar in het Galgenwaard Stadion - opnieuw mag toespreken. Ik zal het thema: 'Lef in maatschappelijk ondernemen' zeker adresseren, maar er gaat wat mij betreft iets aan vooraf. Waartoe die lef en voor wie dat maatschappelijk ondernemen?
Ik heb er op uw ledenraad ook al op gewezen: voor wie doen we het allemaal? Niet van wie is de volkshuisvesting maar vóór wie is de volkshuisvesting. Die vraag centraal houden is cruciaal voor mij als minister, maar zeker ook voor u als maatschappelijke ondernemers. Het gaat ons om de mensen. Mensen die blijkens het Sociaal en Cultureel rapport 2004 wel tevreden zijn over hun huidige situatie maar ook somber zijn over hun perspectieven. Oók op het gebied van beschikbaarheid van passende woonruimte en de betaalbaarheid van die woonruimte. Die mensen moeten we uitleggen wat we doen, maar vooral laten zien wat we doen. Door concrete resultaten te boeken in de versnelling van de woningproductie, door bewoners intensief te betrekken bij de stedelijke vernieuwing. Snel, en dus met lef, gericht op maatwerk voor mensen. En dat is precies de boodschap die ik u en anderen vorig jaar meegaf bij de startconferentie van 56 wijken aanpak.


1. Lef en maatschappelijke prestaties
Maatschappelijk ondernemen en corporaties, dat lijkt een heldere twee-eenheid. Kijkend naar corporaties zie ik echter dat er verschillende visies mogelijk zijn op de invulling van dat begrip. Laat ik meteen maar zeggen waar wat mij betreft het accent ligt: u bent als maatschappelijke onderneming actief binnen een publiek kader en u heeft daardoor een bijzondere positie in de samenleving. Rendement heeft hier een andere betekenis dan bij gewone ondernemingen. Meer rendement betekent meer kunnen doen aan de hoofdtaken van corporaties. Aan het zorgen voor betaalbare, goede woningen, voor aangepaste woningen voor gehandicapten en ouderen. Voor leefbaarheid in wijken. U doet dat voor mensen. Mensen met een moeilijke positie op de woningmarkt. Dat is uw doelgroep, dat is uw marktsegment en dáár moet zich al uw inventiviteit als maatschappelijk ondernemer op richten.
Dat u geen ondernemer bent die in de gure wind van de markt staat, blijkt ook uit de steun die u krijgt van de overheid via het WSW. En ook via bescherming via het CFV. Ik spreek u daarom aan als ondernemer, maar óók als organisatie met een maatschappelijk gebonden vermogen die zich ondernemend opstelt voor mensen die ondanks hun inkomenspositie, leeftijd of andere sociaal- en maatschappelijke achterstanden, recht hebben op passende woonruimte. Dat klinkt logisch, misschien zelfs oubollig maar om dat echt goed te doen en te blijven doen in een veranderend tijdsgewricht, is lef nodig.

Bij corporaties staan maatschappelijke prestaties voor mij centraal. Ik twijfel niet, op geen enkele manier, aan uw intenties, maar ik wil die prestaties zeker stellen, meer dan nu het geval is. Meetbare en afrekenbare doelstellingen, dat vragen we als overheid van onszelf en dat vraag ik ook van u. Het is daarbij belangrijk om te onderkennen dat de opgave voor corporaties meerdere lagen kent. Om te beginnen de landelijke opgave voor de komende jaren waarbij de corporaties een onmisbare bijdrage kunnen en moeten leveren. Dan denk ik aan de woningbouwproductie, waarover in 20 regio's afspraken worden gemaakt. Ik denk natuurlijk ook aan de herstructurering van 56 wijken. Stedelijke vernieuwing waarbij de woonomgeving, de veiligheid, de lokale economie en de sociale samenhang een net zo grote rol spelen als goede, passende woningen. En ik denk aan meer toegankelijke woningen voor ouderen en gehandicapten. Dan gaat het over nieuwbouw en verbouw maar ook om een betere woningtoewijzing. Ook de dak- en thuislozen vormen een steeds grotere doelgroep. Voor woningen en opvangvoorzieningen zijn zij afhankelijk van de corporaties. Ik heb dan ook veel waardering voor het project van Aedes en Federatie Opvang "Geef opvang de ruimte".

Ten tweede de lokale en regionale opgave; als corporatie moet je daar een beeld van hebben. En als investeringen nodig zijn, moet je ondernemend durven zijn. Het draait niet alleen om winstgevende projecten, maar ook om minder renderende en toch vitale voorzieningen in buurten. Om klantgericht werken, inspelen op de behoefte van mensen en een efficiënte bedrijfsvoering. Dat kan niet zonder lef en dus risico. Daar zit een spanning in: risico nemen zonder uit het oog te verliezen dat het om de doelgroep en geld voor de volkshuisvesting gaat.

De op handen zijnde modernisering van het huurbeleid, dat morgen eerst nog door de ministerraad gaat, geeft ruimte voor marktgericht werken. Dat wil zeggen meer bandbreedte voor maatwerk. Corporaties moeten daarvoor wel eerst laten zien dat die ruimte, in perspectief, wordt benut voor investeringen in de landelijke opgave. Tegelijkertijd: de corporaties blijven volledig en onverkort aanspreekbaar en verantwoordelijk voor de huisvesting van de mensen voor wie de woningmarkt moeilijk toegankelijk is.
De corporatie zal hierin haar maatschappelijke taakopdracht moeten waarmaken. In de modernisering van het huurbeleid komen dus het ondernemerschap en de maatschappelijke prestaties samen. Het is de taak van maatschappelijke ondernemers daar verstandig invulling aan te geven. Zonder verstrikt te raken in: 'we kunnen niks, of we mogen niks'. Benut de geboden ruimte!

Daarnaast kan binnen corporaties zelf meer gewerkt worden aan een ondernemender klimaat. Veel corporaties zijn hier al druk mee bezig: veranderingen in organisatiestructuur, werkwijze en in cultuur. Wederom is lef dan nodig. Maar er zijn ook corporaties die zich onvoldoende bewust zijn van veranderingen in de samenleving en hun organisatie dus niet aanpassen. Vergelijk niet alleen met de rekenmachine en toets elkaar collegiaal. Een hedendaagse invulling van het maatschappelijk ondernemerschap kan alleen vanuit de sector zelf komen.


2. Lef en transparante werkwijze
Een maatschappelijke taak, zoals de huisvesting van veel verschillende groepen bewoners, raakt direct de samenleving. Die willen dan ook meedenken en invloed uitoefenen. Als maatschappelijk onderneming moet je daarom tegenover jouw doelgroep, overheden, betrokken organisaties kunnen uitleggen wat je voornemens zijn en waarom, wat de resultaten zijn.
Maak zichtbaar en meetbaar wat je van plan bent en wat je hebt bereikt volgens de 'pas toe of leg uit'-formule. Als een corporatie meer lef toont, wordt verantwoording afleggen des te belangrijker. Het gaat niet om "iets extra's" maar om voortdurende legitimatie en rekenschap aan de samenleving. Dat gaat verder dan voorheen; dat vraagt lef om open kaart te spelen.
Een corporatie werkt altijd in meer en mindere mate samen met verschillende partijen en heeft dus een uitgebreid netwerk om haar werk heel goed te doen. Hannie Kunst, directeur-bestuurder van corporatie Standvast Wonen in Nijmegen, schreef laatst in het Aedesmagazine dat maatschappelijk ondernemen onder andere duidelijkheid in verwachtingen betekent (wat kan men van corporaties verwachten), en ook wat het betekent om tegenmacht te organiseren. Daar kan ik mij volledig in vinden.
Lokale belanghouders moeten een plek krijgen in de beleidsontwikkeling van corporaties. Belanghouders als de gemeente, welzijnsorganisaties, zorginstellingen en huurders liggen dan voor de hand. Het kan, vanwege de ketenbenadering, ook om een school of een opvanghuis voor dak- en thuislozen gaan. De problematiek en de lokatie bepalen welke partijen precies betrokken moeten worden. Het gaat erom dat een integrale gebiedsgerichte ontwikkeling tot stand komt.
Ik ken corporaties die lokale en soms ook regionale belanghouders al intensief betrekken bij beleid en uitvoering; een goede ontwikkeling en ik roep u op dit allemaal te doen.
De gemeente vervult een centrale positie in het beleid van de corporatie: zij zijn voor elkaar onmisbaar om de eigen doelen te kunnen halen. De gemeente heeft als belanghouder een specifieke rol. Corporaties en gemeentes moeten daarom samen komen tot concrete prestatieafspraken: wat doet de corporatie en wat doet de gemeente? Dit geldt in ieder geval voor de nieuwbouwproductie, voor herstructurering van verouderde wijken en de zorg voor dak- en thuislozen.

De corporatie moet volledig achter de werkwijze met lokale belanghouders staan, anders heeft betrokkenheid ook geen zin. Het gaat natuurlijk verder dan een keurige verslaglegging. Het gaat immers om rekenschap afleggen. Ik zie geen heil in een opgelegde blauwdruk en roep de sector dan ook op om modellen verder te ontwikkelen, toe te passen en ervaringen uit te wisselen. Ik vind namelijk dat de sector dergelijke verantwoordelijkheid moet durven nemen. Nogmaals: gezamenlijk concepten bedenken, zelf evalueren hoe het met de sector gaat, bench marks ontwikkelen en objectieve visitatie initiëren. En elkaar aanspreken op fouten, niet in de verdediging, maar strevend naar verbetering. Een goed voorbeeld van eigen initiatief én openheid is de vastgoedindex Aedex en de mogelijkheid voor de deelnemers om elkaar inzage geven in hun gegevens. Die kracht is zeker in de sector aanwezig maar wordt nog onvoldoende benut. Een zelfkritische houding vereist alweer: lef.
Daarnaast zou er wat mij betreft een soort index moeten komen waarin klanten en afnemers kunnen zien en vergelijken wat corporaties doen en tot stand brengen. Bijvoorbeeld met informatie over hoeveel en welke type huizen zijn gebouwd en voor welke doelgroep. Daaraan zou ook een erkenning of certificatie kunnen hangen voor de kwaliteit van investeringen en het effect van de inzet van maatschappelijk gebonden vermogen. Zo kan een goed instrument ontstaan voor betere zelfregulering en meer klantgerichtheid.


3. Een vernieuwde relatie met het rijk
Een maatschappelijke taak betekent niet zonder meer dat de overheid verantwoordelijk is. Kijk naar uw organisaties, deze zijn juist door particulier initiatief ontstaan; kerken, socialisten en industriëlen met een visie op huisvesting van arbeiders. Ondertussen ontwikkelden corporaties zich, met name in de grote steden, tot dé Huisvester voor veel huurders.
Maar de rol van corporaties verandert opnieuw. Decentralisatie, zelfregulering en vooral verantwoordelijkheid bij burgers: het zijn de kernwoorden van het kabinet. En ik vertaal dat door naar de sector. Dat komt neer op: ieder zijn verantwoordelijkheid en meer ruimte voor de corporatie om eigen beleid te bepalen. Dat heeft ook consequenties voor de relatie met het rijk. Het rijk moet dus het lef tonen om die ruimte te geven aan corporaties. Centraal wat moet, deentraal wat kan: dat is mijn uitgangspunt.
Ik wil daarom de relatie tussen corporaties en rijk herzien. Eén van de aanbevelingen van de commissie van Hans de Boer over public governance is dat er sprake moet zijn van een "helder mandaat van de overheid richting de maatschappelijke onderneming". Tegelijkertijd moet ik mijn ministeriële verantwoordelijkheid ook kunnen invullen, gericht op maatschappelijk en politiek gewenste resultaten. Dat zie ik ook als uitgangspunt van de herziening; de bemoeienis van de overheid moet minder en tegelijkertijd scherper worden.

Vermindering van administratieve lasten is daar een vanzelfsprekend onderdeel van. Daarom is de herijking van wet en regelgeving ingezet; het BBSH zal in dat kader nog worden vernieuwd. Mijn voornemen om in het BBSH scherper onderscheid te maken tussen het werkdomein van de corporatie en dat van de dochtermaatschappij, kan bovendien het ondernemerschap in de sector versterken. Maar dat vergt tegelijkertijd 'good governance' binnen het stelsel van corporatie en dochtermaatschappijen.
Mij bereiken signalen over allerlei bredere ambities in de dochtermaatschappijen. Daarom wil ik nu benadrukken dat niet de 'vercommercialisering' van de sector aan deze noodzakelijke wijziging van de regelgeving ten grondslag ligt, maar een heldere ordening voor een gelijk speelveld met andere partijen. Dat is goed voor het ondernemerschap maar wel binnen en ten behoeve van de volkshuisvesting.

Het externe toezicht kan compacter en effectiever, ook daar zal ik aan werken. Ik sluit niet uit dat de (horizontale)
verantwoordingsstructuur richting de belanghouders de vormgeving van het externe toezicht zal beïnvloeden. Maar daarmee is niet gezegd dat het externe toezicht automatisch verminderd wordt, wél gerichter. Het blijft nodig vanwege het grote belang van het behoud van maatschappelijk gebonden vermogen voor de volkshuisvesting. Bovendien, extern toezicht moet je willen. Het gaat ook zo in andere sectoren. Het houdt de sector scherp en heeft dus een waardevolle functie, ook in de sociale huursector. Voorwaarde voor aanpassingen in het externe toezicht is dat het interne toezicht binnen de corporatie zowel volkshuisvestelijk als financieel van professionele kwaliteit is. Daar is nog het een en ander aan te verbeteren.

Ik wil het niet bij een aanpassing hier en een verbetering daar houden. Zoals afgesproken in het convenant over het huurbeleid werk ik met en voor de sector aan een kader voor de vernieuwde relatie tussen rijk en corporaties. Ik ben voornemens om deze maand samen met Aedes een onafhankelijke commissie in te stellen. Deze zal begin volgend jaar een advies uitbrengen over de vormgeving van de vernieuwde relatie. Accenten hierbij zijn meer ruimte voor maatschappelijk ondernemerschap, minder regeldruk, lokale verankering en de benodigde regelgeving en governancestructuur. Dit alles natuurlijk in het licht van het zeker stellen van maatschappelijke prestaties en invulling van mijn ministeriele verantwoordelijkheid.

De discussie over maatschappelijk ondernemen en de rol van de overheid daarin, speelt eveneens in de zorg en het onderwijs. Dat gebeurt binnen de sectoren, zoals bij uw initiatief Netwerk Toekomst Maatschappelijke Onderneming, bestaande uit brancheorganisaties in zorg, onderwijs en wonen. Een bruikbaar resultaat van dit netwerk is de branchecode die Aedes benut voor haar eigen code. De discussie vindt ook buiten de sector plaats; zowel de SER als de WRR buigen zich over dit thema. Eind van het jaar komt de SER met een advies over maatschappelijk ondernemen in de semi-publieke sector. De bijdrage van het maatschappelijke ondernemerschap aan het publieke belang en de relatie met de overheid (sturing, verantwoording en toezicht) komen daarin aan de orde. Begin december wordt een advies van de WRR verwacht over maatschappelijke dienstverlening in verschillende sectoren. De WRR geeft aanbevelingen over de positionering van de instelling, de interne organisatie en de betrokkenheid van belanghouders. Ik verwacht dat de uitkomsten van beide trajecten bij zullen dragen aan de invulling van de vernieuwde relatie tussen corporatie en rijk.


4. Tenslotte
Het is een enerverende tijd voor corporaties. Er liggen grote opgaven, zoals de woningbouwproductie en de herstructurering van verouderde wijken, en de modernisering van het huurbeleid die spoedig zijn start zal krijgen. En ook het herdefiniëren van de positie van de corporatie als sociale huisvester én maatschappelijke ondernemer en de rol daarbij van de overheid. Daarom vind ik de eerder genoemde discussies over maatschappelijk ondernemen waardevol. Om nut en noodzaak helder te krijgen en een bruikbare werkwijze vorm te geven. Maar voor mij staat niet alles ter discussie.

Tenslotte, ik spreek u aan als maatschappelijk ondernemers. Maatschappelijk ondernemerschap is wat mij betreft verantwoord bezig zijn met maatschappelijke opgaven en daarbij een aantal principes van ondernemerschap toepassen, zoals verstandig financieel beleid en durven investeren, je nek durven uit te steken. Je kunt als maatschappelijk ondernemer twee dingen doen: klagen dat niks kan en dat de regeltjes zo verstikkend zijn, of creatief kijken welke ruimte je daarbinnen hebt en die ruimte ook benutten.
Dat is ook mijn boodschap aan u hier bijeen en aan alle corporaties: blijf niet hangen in analyses hoe anderen het beter zouden moeten doen, ga aan de slag! Laat zien dat corporaties inventieve entrepreneurs van de volkshuisvesting zijn!