Ministerie EZ

Beantwoording kamervragen over BLOW

18 november 2004

De Minister van Economische Zaken en de Staatsecretaris van Volkhuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu hebben deze vragen als volgt beantwoord


1. Kent u het bericht VVD voelt niks meer voor windmolens en het persbericht D66 tegen windturbines in Utrecht. Schriftelijke vragen aan Gedeputeerde Staten , waaruit blijkt dat in de provincie Utrecht de politieke steun voor de BLOW-afspraak van 50 MW windenergie in Utrecht onder druk staat?

Ja.


2. Deelt u de mening van de Utrechtse D66-fractie die de BLOW-taakstelling van Utrecht ter discussie stelt met als argument dat er een belangenafweging nodig is van windenergie op land versus windenergie op zee? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Nee. Bij de vaststelling van de in de BLOW genoemde landelijke taakstelling heeft een afweging plaatsgevonden in relatie tot de plaatsingsmogelijkheden op land. Daarbij neemt elke provincie naar vermogen een gedeelte van deze taakstelling voor haar rekening. De BLOW-taakstelling van 1500MW in 2010 heeft betrekking op de middellange termijn en definieert een ondergrens (Artikel 1van de BLOW spreekt van tenminste 1500 MW). Op langere termijn biedt wind op zee veel (ruimtelijke) mogelijkheden. De ontwikkeling daarvan staat nog aan het begin. Op korte termijn is de 1500MW aan wind op land noodzakelijk voor het bereiken van onze doelstelling van 9% duurzaam elektriciteitsverbruik in 2010. Wind op zee zal daaraan deels bijdragen. De doorgroei ervan wordt pas na 2010 verwacht. Binnen het kader van het lange-termijn-energiebeleid zal een nadere afweging land zee kunnen plaatsvinden met het oog op de eventuele formulering van een taakstelling met betrekking tot windenergie op land voor de periode ná 2010.


3. Bent u het eens met stellingname van de provincie Friesland dat door het niet doorgaan van het windmolenpark in de Waddenzee (IPWA), hun BLOW-taakstelling wordt verlaagd? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Formeel is het IPWA nog niet van de baan. Zo dient het kabinet zich nog uit te spreken over de motie Augusteijn-Esser (TK 2001-2002, 26431, nr.59). Op dit moment zijn de plaatsingsmogelijkheden bij de Afsluitdijk nog onderwerp van studie en afweging, zoals is aangegeven in antwoord op schriftelijke vraag 302 naar aanleiding van de Nota Ruimte (TK 22003-2004, 29435, nr.10). De uitkomsten daarvan kúnnen blijkens de BLOW (art. 8.4) aanleiding zijn voor overleg tussen de BLOW-partijen over het al dan niet wijzigen van de BLOW. Daarbij zullen ook mogelijke alternatieven binnen de provincie Friesland aan de orde moeten komen. Zover is het echter nog niet. Intussen blijven de in de BLOW overeengekomen taakstellingen onverkort van kracht. Van de zijde van Friesland is mij overigens nog geen initiatief bekend om een heroverweging van haar taakstelling overeenkomstig het bepaalde in de BLOW in gang te zetten.


4 . Houdt u onverkort vast aan de afspraken per provincie die zijn gemaakt binnen het BLOW-convenant? Zo neen, waarom niet?

Ja.


5. Welke inspanningen gaat u ondernemen als duidelijk wordt dat bepaalde provincies hun BLOW-taakstellingen niet gaan halen?

De BLOW is geen vrijblijvende afspraak. Alle deelnemers hebben zich met de ondertekening van BLOW verplicht tot de in het convenant genoemde inspanningen. Dat houdt in dat provincies zich zullen inzetten voor planologische besluitvorming op gemeentelijk niveau. Teneinde te bepalen in welke mate provincies in staat zullen zijn om de taakstellingen tijdig te realiseren wordt vooruitlopend op het ijkmoment van 31 december 2005 de BLOW de komende maanden geëvalueerd. Voorzover op grond van de evaluatie dan wel het ijkmoment noodzakelijk blijkt, zullen provincies medio 2006 een nadere formulering van hun provinciale strategie moeten geven om alsnog en tijdig de taakstelling te realiseren. Pas zodra blijkt, dat langs dat traject de BLOW-taakstelling niet gerealiseerd zal gaan worden, is de vraag aan de orde óf en zo ja met welke middelen het Rijk de
verantwoordelijkheid daarvoor naar zich toe moet trekken. Een mogelijkheid betreft het toepassen van de rijksprojectenprocedure, zoals opgenomen in paragraaf 4.8.3.1. van de Nota Ruimte. Overigens merk ik op dat provincies het Rijk zelf kunnen verzoeken om toepassing van deze procedure, vooruitlopend op een bij aanpassing van de WRO in te voeren provinciale projectenprocedure.


6. Op welke wijze moeten de windenergieprojecten in de verschillende provincies bij de tussentijdse evaluatie van het BLOW-convenant (eind 2005) planologisch zijn vastgelegd: in bestemmingsplannen, in streekplannen of anderszins?

De BLOW bevat de afspraak (art. 3.2.4), dat de provincies bevorderen dat vóór 31 december 2005 finale planologische besluitvorming op gemeentelijk niveau plaatsvindt. In de toelichting op dit artikel wordt overigens welbewust ruimte opengelaten voor verschillende juridisch-planologische vormen van uitwerking.

Enige keuzevrijheid op dit punt is gewenst, teneinde te kunnen inspelen op de concrete situatie terplaatse, bijvoorbeeld in verband met de mate van concreetheid van een initiatief tot realisatie van een turbineopstelling, de mate waarin sturing van de ruimtelijke inrichting geboden is en het grondeigendom. Een bestemmingsplan met een positieve bestemming zal ongetwijfeld de grootste duidelijkheid bieden, maar hoeft niet altijd aan te sluiten bij de concrete situatie. Binnen de WRO kan dan worden gekozen voor een passender instrument. Met betrekking tot het ijkpunt in 2005 zal naast de feitelijke stand van zaken rond de planologische besluitvorming op gemeentelijk niveau tevens worden gekeken naar de voortgang van het ontwikkelingsproces in termen van het aantal projecten in de pijplijn en de verwachte aantallen megawatt.

Meer informatie

Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Postbus 51, telefoon 0800 - 6463951,e-mail: ezinfo@postbus51.nl
Voor journalisten: Dhr. J. Wils, persvoorlichter, telefoon (070) 379 64 64, e-mail: j.wils@minez.nl

[

18-11-2004 | Ministerie van Economische Zaken | print