Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Toespraak van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Clémence Ross ­ Van Dorp, bij de persconferentie over Operatie Jong.

Dames en heren,

Vorige week is in de media uitgebreid aandacht besteed aan het onderwerp kindermishandeling. Maar ook breder werd de afgelopen maanden veel aandacht besteed aan verschillende misstanden rondom kinderen. Het lijkt soms wel of er in Nederland geen kind meer normaal kan opgroeien. Maar gelukkig is dat alleen een beeld dat is ontstaan. Meestal gaat het WEL goed. Dat wil ik dan ook benadrukken.
En als er wat mis gaat en als ouders er zelf niet uitkomen, dan is er gelukkig vaak nog voldoende hulp uit de eigen sociale omgeving, vanuit de school en vanuit maatschappelijk werk of de jeugdzorg.

Desondanks gaat het toch nog steeds soms mis. Echt mis. De reden is vaak dat de kinderen en de gezinnen waar het om gaat met meerdere problemen tegelijk te maken hebben. Bovendien heeft de hulpverlening zoals die nu is georganiseerd haar beperkingen.

Op dat laatste wil ik wat dieper in gaan. Ons systeem van hulpverlening is in de loop der jaren uitgegroeid tot een verfijnd, maar ook ingewikkeld en verkokerd vehikel. Belangrijkste, negatieve gevolg daarvan is, dat het kind niet centraal staat, maar het systeem met z'n vele instanties, specialismen, benaderingen. Dit is geen verwijt richting de sector, want juist ook de rijksoverheid heeft hieraan bijgedragen. Wetten en geldstromen zijn net zo ingewikkeld en verkokerd als de hulpverlening rondom kinderen en ouders. We hebben het systeem zo ingericht dat niemand het laatste woord heeft over wat er moet gebeuren als een kind tussen wal en schip dreigt te vallen. Iedereen gaat zich er mee bemoeien en er worden geen duidelijke knopen doorgehakt. En dat is voor die gezinnen met zware, ingewikkelde problemen een onoverkomelijk knelpunt.

We hebben met z'n allen meegewerkt aan dit systeem. En het zit diep verankerd. Dat maakt het ook zo moeilijk om het goed aan te pakken: wie kan en moet er nu voor zorgen dat het verandert?
Het kabinet? Maar dan ligt het gevaar van uniforme blauwdrukken op de loer. En we willen geen eenheidsworst. We willen dat de hulpverlening zo wordt ingericht dat het goed aansluit op de behoeften van kinderen en ouders. Gemeenten en lokale instanties, moeten die het systeem dan veranderen? Maar die kunnen het niet alleen. Die lopen aan tegen de wetten en geldstromen die nu verkokerd zijn.

Daarmee kom ik op de kern van Operatie Jong. We hebben het samen zo gemaakt en we moeten er ook samen voor zorgen dat het verandert. We moeten zorgen voor een goede samenwerking tussen instanties en we moeten aansluiting vinden bij de belevingswereld van kinderen en ouders. We

moeten ze zo vroeg mogelijk proberen te helpen om hun problemen de baas te worden.

Waar staan we nu in dat veranderingsproces? In juni heeft het kabinet de twaalf thema's van de Operatie Jong vastgesteld. Het zijn de belangrijkste knelpunten die opgelost moeten worden. Het kabinet heeft nu de plannen van aanpak voor deze thema's vastgesteld. Het is onmogelijk om u een volledig beeld van deze plannen te geven. Ze zijn hier beschikbaar, dus u kunt het nalezen. Ik beperk me nu tot een staalkaart van de voornemens.

Centraal in de plannen staat het verbeteren van de samenwerking tussen instanties. Hiervoor worden diverse acties ondernomen. Zo gaan we een geautomatiseerd systeem ontwikkelen, waarmee instanties snel kunnen zien of een kind ergens anders ook bekend is. We gaan ervoor zorgen dat signalen bij elkaar worden gebracht, zodat zo vroeg mogelijk duidelijk is waar hulp geboden moet worden. En we gaan ervoor zorgen dat instanties ook oog krijgen voor risico's die niet direct op hun eigen terrein liggen.
Daarmee zijn we er nog niet. We moeten ook de procedures om te beoordelen wat er precies aan de hand is en welke hulp nodig is, verbeteren. Zodat niet iedere instantie dezelfde informatie vraagt voor een eigen onderzoek. Instanties moeten informatie zoveel mogelijk delen en onderzoeken zoveel mogelijk bundelen.

Scholen vangen veel signalen op en zien vaak snel als het niet goed gaat met een kind. De zorgverlening in de school moet daarom versterkt worden; en de aansluiting op de hulpverlening buiten de school moet ook beter. Een voorbeeld van die hulpverlening buiten de school is opvoed- en gezinsondersteuning. Gemeenten krijgen extra geld om deze ondersteuning goed in te vullen.

We hopen dat door deze plannen jeugdigen uit de problemen blijven. En jongeren die wél in de problemen komen en daardoor een veroordeling krijgen voor crimineel gedrag, moeten na hun detentie op een goede manier terug kunnen komen in de maatschappij. Er moet worden afgesproken wie verantwoordelijk is voor die nazorg en hoe deze verbeterd kan worden.

Een aantal van de twaalf thema's die het kabinet heeft benoemd raakt kinderen en ouders niet direct, maar is wel hard nodig om het systeem te veranderen. Zo komt er één integrale jeugdmonitor waaruit moet blijken hoe het gaat met de jeugd in Nederland. Een soort AEX-index.
Daarnaast richten we een databank in met informatie over welke soorten hulp effectief zijn.
En het toezicht vanuit het Rijk gaan we veranderen van sectoraal naar integraal, van toezicht op afzonderlijke voorzieningen naar toezicht op ketens van voorzieningen.

Dames en heren, de twaalf thema's zijn door het kabinet in het leven geroepen om knelpunten goed en snel op te pakken. Maar daarmee hebben we nog niet opgelost dat er kinderen tussen wal en schip kunnen vallen. Het komt nu soms voor dat instanties naar elkaar wijzen, terwijl ondertussen de problemen steeds erger worden. Dat kunnen we met elkaar niet langer accepteren.

Het kabinet heeft er, na overleg met het veld, voor gekozen richting te geven. Het aantal samenwerkingsverbanden van uitvoerende instanties moet verminderen en degene die dan overblijven, moeten gepositioneerd worden rondom instellingen die dicht bij jongeren staan.
Dat zijn er drie:
Bij jonge kinderen is dat het consultatiebureau, bij schoolgaande kinderen de school en bij jongeren die niet meer op school zitten de meldpunten voor voortijdige schoolverlaters.
Deze drie instellingen moeten de regie voeren op de samenwerking van de uitvoerende instanties.
In aanvulling hierop moet, als een soort noodprocedure, vastgelegd worden wat de gemeente moet doen als de uitvoerende instanties er samen niet uit komen. En de gemeente moet zorgen dat er algemene samenwerkingsafspraken komen tussen uitvoerende instanties.

Al eerder zei ik dat het kabinet geen blauwdruk wil opleggen. Daarom gaan we in een aantal gemeenten een jaar lang kijken hoe deze nieuwe werkwijze vorm kan krijgen. Waar loop je in de praktijk tegenaan als je zo wilt samenwerken? Het voornemen van het kabinet, de VNG en het IPO is een Jong-overeenkomst af te sluiten tussen 10 tot 15 gemeenten, de provincies waarin deze gemeenten gelegen zijn en de rijksoverheid. Het kabinet wil samen met die gemeenten en provincies de komende drie maanden de precieze doelen, de concrete aandachtspunten en de wijze van samenwerking uitwerken.

Uitgangspunt daarbij is dat er gewerkt wordt binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. De provincies en het rijk zullen zich maximaal inspannen om daarbij te helpen.
Op basis van de ervaringen die het komende jaar worden opgedaan, zal bekeken worden of de wettelijk en financiële instrumentarium moeten worden bijgesteld.

Dames en heren, ik sluit af. Ik heb in vogelvlucht het kabinetsbesluit toegelicht. Het woord is nu aan wethouder Eigeman uit Den Bosch voor een reactie vanuit de gemeentelijke praktijk.


---- --