Erasmus Universiteit Rotterdam

Implementatie van EU-recht in Nederland moeizaam

De goede werking van het EU-recht vereist in veel gevallen tussenkomst van de nationale wetgever. Binnen een vastgestelde termijn moet de wetgever de noodzakelijke regelgeving aannemen om het Europese recht in zijn betreffende lidstaat effectief te doen zijn (implementatie). Deze verplichting heeft niet alleen een juridisch bindend karakter, maar is ook van politiek belang; zeker voor een land als Nederland dat een jarenlange reputatie heeft als voorstander van het Europese integratieproces. Toch heeft Nederland al jarenlang moeite met de nakoming van EU-implementatie-verplichtingen. Dit kan worden opgelost door een vereenvoudigde wetsprocedure op grond waarvan wetgeving stilzwijgend tot stand kan komen gekoppeld aan een mechanisme om (naar Brits en Deens voorbeeld) een betere samenwerkingsvorm tussen regering en parlement te creëren. Dit stelt Ton van den Brink in zijn proefschrift Regelgeving in Nederland ter implementatie van EU-recht, waarop hij donderdag 25 november promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

De moeite met de nakoming betreft zowel de verplichting om tijdig de nodige implementatieregelgeving vast te stellen, als de onduidelijkheid over de positie die de vaststelling van EU-implementatieregelgeving in de nationale rechtsorde heeft en zou moeten hebben. De positie van Nederland ten opzichte van andere EU-landen is verslechterd. In Nederland gekozen om de vaststelling van implementatieregelgeving op dezelfde manier te behandelen als zelfstandige nationale regelgeving. Van den Brink is nagegaan of dit een zinvolle benadering is, gelet op het feit dat het hier toch activiteiten van geheel verschillende aard betreft. Bij de vaststelling van implementatieregelgeving is de wetgever (dus ook het parlement) inhoudelijk aan handen en voeten gebonden. Door procedureel toch vast te houden aan de gewone waarborgen en uitgangspunten, kan zelfs de valse verwachting gewekt worden dat het democratisch gekozen parlement nog de vrijheid heeft om de inhoud van wetgeving eigenhandig te bepalen. De problemen rond de implementatie van de Biotechnologierichtlijn zijn daar een voorbeeld van. Wanneer gekeken wordt naar andere EU-landen, vallen met name het Verenigd Koninkrijk en Denemarken op. Beide landen staan bekend als Euro-kritisch, maar blijken zeer goede implementatieresultaten te behalen. In beide gevallen lijkt een verband aanwezig met de wijze waarop zij betrokken zijn bij de totstandkoming van regelgeving in Brussel. In het verlengde daarvan onderzocht de promovendus twee mogelijkheden om implementatieregelgeving in Nederland een andere plek te geven. Een algemene machtigingswet zoals het Verenigd Koninkrijk kent (op basis waarvan implementatieregelgeving niet meer door het parlement hoeft te worden aangenomen, maar eenzijdig door de regering kan worden vastgesteld), past niet goed in de Nederlandse rechtsorde. Een beter alternatief is een vereenvoudigde wetsprocedure op grond waarvan wetgeving stilzwijgend tot stand kan komen gekoppeld aan een mechanisme om (naar Brits en Deens voorbeeld) een betere samenwerkingsvorm tussen regering en parlement te creëren. De mogelijkheden daartoe zijn al aanwezig, maar worden op dit moment nog niet optimaal benut.

Promotor: prof.mr. J.W. de Zwaan, Recht van de Europese Unie