Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Postbus 20018 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2500 EA DEN HAAG

Uw brief Ons kenmerk
W&B/B&K/04/81157

Onderwerp Datum
Advies Denktank Armoedebestrijding 30 november 2004

./. Hierbij ontvangt u het advies van de Denktank armoedebestrijding `Doen en meedoen'. Het advies bevat aanbevelingen om de participatie van kinderen en jongeren uit arme gezinnen te vergroten.
De Denktank is ingesteld naar aanleiding van het eindadvies van de Stuurgroep Sociale Conferenties. Deze adviseerde om het debat over armoede en sociale uitsluiting regelmatig van een externe onafhankelijke impuls te voorzien en daarmee de continuïteit te waarborgen. Dit advies is overgenomen. Na discussie met betrokken partijen over de invulling van de impulsfunctie en enkele kabinetswisselingen is op 19 januari 2003 de Denktank armoedebestrijding door mijn ambtsvoorganger geïnstalleerd, onder voorzitterschap van mevrouw A. Bijleveld-Schouten.

De doelstelling van de Denktank Armoedebestrijding was om te streven naar de uitbanning van sociale uitsluiting waarvan kinderen de dupe zijn, en hun alle kansen geven voor een goede sociale inpassing. Deze doelstelling maakt deel uit van de doelstellingen die door de Europese Unie zijn vastgesteld als algemene doelstellingen in de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, die in de Nationale Actieplannen armoedebestrijding (NAP's) worden opgepakt en uitgewerkt.
Het is het uitdrukkelijke streven van de Denktank geweest om bij de uitwerking van de doelstelling aan te sluiten bij reeds in gang zijnde vernieuwingen en bij kaders die worden aangeduid in het NAP 2003 ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. De Denktank bestrijkt in zijn advies het beleidsterrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de beleidsterreinen van een aantal andere departementen. Daarom geef ik in deze brief aan op welke wijze het ministerie van SZW en de andere bij het advies betrokken departementen, Ministerie van Justitie, OC&W en VWS, omgaan met de aanbevelingen van de Denktank.

Met zijn aanbevelingen richt de Denktank zich behalve tot de rijksoverheid, ook tot andere overheden, zelforganisaties en maatschappelijke partners, die elk vanuit hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden een bijdrage kunnen leveren aan het laten meedoen van kinderen uit gezinnen met lage inkomens. In deze brief ligt de nadruk op de

2

beleidsambities op rijksniveau. Daarnaast wordt in het overzicht aangegeven op welke wijze de departementen andere overheden en organisaties faciliteren bij de uitvoering van verschillende aanbevelingen van de Denktank.

Het advies `Doen en meedoen' van de Denktank geeft een impuls om verder na te denken over ontwikkelingen op het terrein van jongeren en armoede. Ik hecht eraan om deze impuls de ruimte te bieden om een effectieve aanzet te zijn voor vervolgactiviteiten. Om dit te bewerkstelligen worden door het ministerie van SZW bijeenkomsten over het onderwerp jongeren en armoede georganiseerd. Inzet daarbij is dit onderwerp op de agenda te plaatsen door alle betrokken uitvoerders van elkaar te laten leren en elkaar te bevragen. In deze zogenaamde `masterclasses' worden de thema's uit het advies van de Denktank behandeld. Vertrekpunt is de integraliteit van het armoedevraagstuk onder jongeren. Jongeren zelf en ex-leden van de Denktank zullen hierbij worden betrokken. Deze activiteit sluit aan bij de vele reacties die de Denktank heeft ontvangen na de publicatie van het advies. Het belangrijkste signaal uit deze reacties is dat er behoefte bestaat om verder na te denken over jongeren en armoede.

In het advies heeft de Denktank de nadruk gelegd op het vergroten van de mogelijkheden van kinderen uit arme gezinnen om in de samenleving te kunnen participeren. De Denktank schrijft in zijn advies dat door het langdurig moeten rondkomen op het sociaal minimum `financiële ondervoeding' ontstaat; het lukt nog net wel om in de meest elementaire behoeften te voorzien, maar voor andere zaken die daar boven uitstijgen is geen ruimte. Dit heeft verschillende negatieve maatschappelijke gevolgen. De Denktank kiest tegen deze achtergrond voor een realistische benadering, omdat armoede in Nederland een relatief karakter heeft. De vraag waar het om gaat is hoe voorkomen kan worden dat kinderen zo getroffen worden, dat ze niet meer mee kunnen doen, waardoor hun toekomstkansen in gevaar worden gebracht en armoede wordt gereproduceerd. Daarom ligt in dit advies de focus op participatie en de manier waarop participatie zou moeten worden georganiseerd. Met zijn adviezen streeft de Denktank ernaar om een manier te vinden waardoor ouders en kinderen, ongeacht hun financiële positie, respectvol worden benaderd.

De Denktank heeft in korte tijd veel werk verzet. Het advies van de Denktank sluit aan bij twee belangrijke uitgangspunten van het huidige kabinetsbeleid: het bevorderen van het nemen van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en het verhogen van de participatie. Het advies is goed werkbaar, omdat de Denktank door de prioritering binnen de aanbevelingen er blijk van heeft gegeven de actualiteit niet uit het oog te verliezen. Ik ben de Denktank erkentelijk voor de inspirerende wijze waarop het zijn taak heeft uitgevoerd.

Het advies van de Denktank strekt zich uit tot vijf thema's:

1. de verbetering van de toegang tot middelen en voorzieningen;

2. de verbetering van informatie en voorlichting;

3. meedoen mogelijk maken;

4. de verbetering van de effectiviteit van hulpverlening;

5. de verbetering van de implementatie van de maatregelen.
In de reactie op het advies van de Denktank wordt de indeling van de Denktank naar deze vijf thema's aangehouden. Daar waar de beleidsmaatregelen meerdere thema's raken, is gekozen voor het thema waar het zwaartepunt van de maatregel ligt.

3


1. Verbetering van de toegang tot middelen en voorzieningen

De Denktank wijst er in zijn advies op dat voorliggende voorzieningen een belangrijke rol zouden moeten vervullen voor de participatie van kinderen en jongeren uit arme gezinnen. Ik onderschrijf deze aanbeveling van de Denktank: voorzieningen zouden voor deze groepen goed toegankelijk moeten zijn. Helaas worden de mogelijkheden van de voorzieningen niet altijd door de beoogde gezinnen goed benut. Over de oorzaken en omvang van het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen is veel gespeculeerd, maar kwantitatieve gegevens over de oorzaken en omvang zijn tot nu toe nauwelijks voorhanden. Als onderdeel van zijn meerjarenprogramma start het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) met mede-financiering van de ministeries van SZW en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in 2004 een onderzoek naar het niet-gebruik van verschillende
inkomensvoorzieningen waaronder de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Het doel van dit onderzoek is om beter inzicht te verkrijgen in de oorzaken en omvang van de problematiek van het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen. Hiermee kan per doelgroep de urgentie van de problematiek beter worden ingeschat en kunnen uitvoerende organisaties gefaciliteerd worden in het vergroten van het bereik van hun inkomensvoorzieningen. De resultaten van dit onderzoek worden in najaar 2005 verwacht. U wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.

Het kabinet heeft geconstateerd dat er momenteel veel regelingen bestaan om de kosten te bestrijden die samenhangen met de opvoeding van kinderen. Om deze reden heeft het kabinet u op 28 mei 2004 het kabinetsstandpunt inzake de integratie en stroomlijning van kinderregelingen toegestuurd met het daaraan ten grondslag liggende rapport van de werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke regelingen. In dit rapport worden de mogelijkheden bezien van een verdere integratie van kinderregelingen, waarbij ook WTOS en lesgeld in de beschouwing zijn betrokken. In een Algemeen Overleg op 1 december aanstaande wordt dit rapport met u besproken.

Een van de aanbevelingen van de Denktank is een kostendekkende tegemoetkoming van de schoolkosten. Daarover het volgende. De tegemoetkoming schoolkosten is voor een deel van de ouders volledig kostendekkend en voor een deel van de ouders gedeeltelijk kostendekkend. De kostendekkendheid van de WTOS hangt samen met de keuze voor een bepaalde school. Scholen verschillen namelijk in de hoogte van de schoolkosten, omdat zij andere keuzes maken met betrekking tot de aanschaf van schoolboeken, de vrijwillige ouderbijdrage en overige schoolkosten. Ouders kunnen bij de keuze voor een school hiermee rekening houden. Tot een gecorrigeerd verzamelinkomen van 27.983,- (bij één kind dat lesgeldplichtig is) wordt het lesgeld volledig gecompenseerd en ontvangt de ouder twee keer per jaar een tegemoetkoming. De normvergoeding voor één kind in de bovenbouw bedraagt voor het schooljaar 2004/ 2005 maximaal 634,50 (na compensatie van het lesgeld), voor één kind in de onderbouw is dat maximaal 559,07. Er is sprake van een glijdende schaal bij de tegemoetkoming. Daarom kunnen ouders tot een modaal inkomen aanspraak maken op de WTOS. Overigens is de normvergoeding geïndexeerd aan de hand van de inflatie.
Indien een ouder na de compensatie van het lesgeld aan het begin van het jaar, nog recht heeft op een tegemoetkoming, wordt deze halfjaarlijks uitgekeerd.
Over de suggestie van de Denktank voor een eenmalige uitbetaling van de studiekosten aan het begin van het schooljaar kan het volgende worden opgemerkt. Bij de invoering van de

4

WTOS in 2001 zijn ouders bevraagd over de spreiding van de WTOS over het schooljaar. Hieruit bleek dat ouders ambivalent staan tegenover de optie om de tegemoetkoming in één keer uit te betalen. Door de spreiding van de tegemoetkoming wordt ervoor gezorgd dat ouders een reservering hebben, waardoor zij later in het schooljaar de overige schoolkosten kunnen financieren. Daarnaast spelen ook budgettaire redenen een rol. OCW monitort de ontwikkeling van de schoolkosten en heeft een stijging geconstateerd. Op basis van de resultaten van de monitor heeft zij een aantal maatregelen genomen. Deze zijn opgenomen bij thema 3. De informatievoorziening rondom de tegemoetkoming schoolkosten is opgenomen bij thema 2.

Het kabinet onderschrijft het advies van de Denktank om de gezondheidszorg betaalbaar te houden voor arme gezinnen. Het wetsvoorstel voor de Zorgverzekeringswet is 17 september 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nrs 1-2). Dit wetsvoorstel regelt een basisverzekering voor curatieve zorg. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2006. Op 17 september 2004 is ook het wetsvoorstel voor de Wet op de zorgtoeslag aan de Tweede kamer aangeboden (Kamerstukken II 2003/04, 29 762, nrs. 1-2). Hiermee is uitvoering gegeven aan de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord. Met de nieuwe Zorgverzekeringswet is elke burger in Nederland verplicht zich op grond van een zorgverzekering te verzekeren. De verzekerde betaalt een inkomensafhankelijke bijdrage. Werknemers en uitkeringsgerechtigden ontvangen daarvoor van hun werkgever of uitkeringsinstantie een even grote bijdrage. Daarnaast betaalt de verzekerde een nominale premie. In het voorstel van Wet op de zorgtoeslag wordt geregeld dat burgers onder een bepaald inkomen een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten voor de nominale premie ontvangen. Door de zorgverzekering op deze manier vorm te geven, blijft de zorgverzekering voor alle burgers goed toegankelijk.

De Denktank vraagt aandacht voor de problemen die alleenstaande ouders (veelal moeders) kunnen ondervinden bij de inning van alimentatie. De Denktank geeft hiervoor de aanbeveling voor centrale inning van alimentatie. Op dit moment voorziet de wet in de mogelijkheid om bij betalingsproblemen het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in te schakelen. Het LBIO is een laagdrempelige instantie en op eenvoudige wijze te benaderen. Een beroep op het LBIO door de ontvangende ouder (of het jongmeerderjarige kind) is mogelijk als de rechter een onderhoudsuitkering heeft vastgesteld en de alimentatieplichtige in de zes maanden voorafgaande aan het verzoek in de betaling van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten.
Aan de inning van kinderalimentatie gaat vooraf de vaststelling daarvan. Op dit moment is in de Tweede Kamer aanhangig een wetsvoorstel dat beoogt de vaststelling van kinderalimentatie te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2003-2004, 29 480, nr. 1-3). Het wetsvoorstel vloeit voort uit een Interdepartementaal beleidsonderzoek alimentatiebeleid (IBO), waarvan het eindrapport op 12 juni 2002 aan de Tweede Kamer werd aangeboden. In het nieuwe stelsel wordt bij het vaststellen van de hoogte van de kinderalimentatie een forfaitaire tabel gehanteerd, die is neergelegd in een Algemene maatregel van bestuur. Op basis van deze tabel kunnen ouders onderling, de rechter of het LBIO op eenvoudige wijze vaststellen welk bedrag een alimentatieplichtige ouder per maand verschuldigd is. Dit bedrag wordt jaarlijks van rechtswege geïndexeerd met een door de minister van Justitie vast te stellen percentage.
Het LBIO zal worden belast met het vaststellen van de kinderalimentatie, mits de alimentatieplichtige en alimentatiegerechtigde in Nederland wonen. In die gevallen waarin er een rechterlijke procedure aanhangig is inzake een scheiding of inzake het over het kind uit te oefenen gezag, kan de rechter worden verzocht de kinderalimentatie vast te stellen.

5

Om in individuele gevallen een onevenredig bedrag te kunnen corrigeren, zijn een hardheids- en een wijzigingsclausule opgenomen op grond waarvan het bedrag kan worden aangepast. Verwacht wordt dat er in meer gevallen dan nu een kinderalimentatie wordt vastgesteld, omdat andere verplichtingen geen voorrang meer zullen hebben op de verplichting ten opzichte van de kinderen. Ook wordt verwacht dat het nieuwe stelsel door zijn helderheid zal leiden tot minder spanningen tussen de ouders. Immers, de individuele beschikbare draagkracht speelt in principe geen rol meer en er hoeft niet meer met allerlei aftrekposten rekening gehouden te worden. Hierdoor zal er minder aanleiding voor discussie zijn en zullen ouders veel beter in staat zijn zelf afspraken te maken over de kinderalimentatie.


2. Verbetering van informatie en voorlichting
De Denktank heeft in zijn advies gewezen op het belang om de informatievoorziening voor jongeren toegankelijk te maken. Een goede informatievoorziening aan jongeren is een belangrijk instrument om armoedeproblemen te voorkomen. Wegens groot succes houdt het ministerie van SZW ook dit jaar een jongerencampagne om de schuldenproblematiek van jongeren te voorkomen of tegen te gaan. De campagne bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestond uit een attenderingscampagne door middel van banners op MSN en kleine advertenties in jongerenbladen gedurende de maanden juni tot en met september 2004. Op 25 november '04 gaat het tweede deel van de campagne van start op TV zenders voor jongeren en op een jongerenwebsite. Dit deel van de campagne staat in het teken van confronterende uitingen en ondersteunende informatie aan jongeren van 13 tot 19 jaar. Dit deel duurt drie weken.
Op dit moment verkent het ministerie van SZW samen met het Nibud welke activiteiten kunnen worden opgezet om jongeren te mobiliseren als kennisschakel tussen de informatiebron en hun ouders. De activiteiten beogen dat kinderen, jongeren én ouders een betere toegang krijgen tot informatie, die hun meer kansen biedt in de samenleving. Dit is vooral van belang voor jongeren uit gezinnen, van wie de ouders onvoldoende toegang hebben tot informatie. In 2005 zullen hiervoor activiteiten worden ingezet.

De Denktank noemt de noodzaak om informatie over onderwijsvoorzieningen goed toegankelijk te maken voor kwetsbare gezinnen. De tegemoetkoming van de studiekosten (zie ook onder thema 1) is voor minder draagkrachtige gezinnen een belangrijke voorziening. Om deze reden wordt veel aandacht besteed aan een goede informatie hierover. Ouders met kinderen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar worden op de hoogte gebracht van de WTOS door informatie die de Informatie Beheer (IB)-Groep aan scholen verstrekt. Naast het opsturen van brochures en andere informatie komt de IB-Groep op uitnodiging van scholen naar informatie- en/ of ouderavonden om de ouders voor te lichten. Ouders en leerlingen vanaf 16 jaar worden daarnaast via de onderwijskaart op de WTOS gewezen. Alleen deze groep leerlingen ontvangt de onderwijskaart, omdat deze groep lesgeldplichtig is.
Zoals al eerder gemeld in deze brief vindt op dit moment onderzoek plaats naar de mate van niet-gebruik van (onder andere) de WTOS. Mocht hieruit blijken dat een grote groep ouders/ leerlingen niet via de bestaande informatiekanalen wordt bereikt, dan zal dit aanleiding zijn om de voorlichting over de WTOS anders in te richten.

De Denktank doet verder een aantal suggesties om de armoedeproblematiek via scholen aan de orde te stellen. Scholen en ouders en ouderraden zijn hiervoor zelf verantwoordelijk, maar om binnen het onderwijs meer aandacht te vragen voor de armoedeproblematiek


6

hebben de ministeries van SZW en OCW de brochure `Zonder schroom naar school' vorig jaar laten publiceren. In deze brochure staan bruikbare tips voor scholen die bewust willen omgaan met de schoolkosten. Ook wordt in de brochure ingegaan op het herkennen van armoede.


3. Meedoen mogelijk maken
Bij dit thema heeft de Denktank verschillende aandachtsgebieden genoemd: school, sport en werk. Op verschillende manieren zijn door departementen beleidsintensiveringen ingezet. Vanuit het ministerie van OCW wordt de verbetering van de participatie-mogelijkheden van schoolkinderen via de volgende beleidslijnen ontwikkeld.
A. De beperking van de schoolkosten.
B. Duidelijkheid bieden aan het begin van het schooljaar over schoolkosten C. Het instellen van een betalingsregeling.
Ten aanzien van A en B is het volgende van belang. De minister van OCW heeft vastgesteld dat de schoolkosten de afgelopen drie jaar met een gemiddelde van 15% zijn gestegen (Regioplan, 2004). Deze stijging van de schoolkosten vindt de minister van OCW een ongewenste ontwikkeling. Zij acht het echter niet wenselijk om de WTOS te koppelen aan de ontwikkeling van de schoolkosten, omdat dit niet zal leiden tot kostenbewustzijn; de schoolkosten worden daarmee niet gereduceerd. Het ministerie heeft een aantal acties in gang gezet om de schoolkosten te reduceren. Eén van deze acties betreft het maken van landelijke afspraken tussen Schoolmanagers Voortgezet Onderwijs (VO), besturen- en ouderorganisaties. In deze afspraken wordt een gedragscode opgenomen, die als richtlijn dient voor individuele scholen om schoolkosten meer transparant en beter beheersbaar te maken. Onderdeel van deze code is dat scholen de ouders tijdig inzicht geven in de begrote kosten voor het volgende schooljaar. In het verlengde van deze afspraken zal in het eerste kwartaal van 2005 tijdens een werkconferentie invulling gegeven worden aan de wijze waarop de gedragscode in praktijk moet worden nageleefd. Ook zullen manieren om bijvoorbeeld de kosten voor schoolboeken te verlagen aan de orde komen. Als het de partijen niet lukt om tot dergelijke afspraken te komen, komt OCW als altnernatief met wetgeving. Tenslotte is het ministerie voornemens een nieuw monitoringsinstrument op te stellen, met betrokkenheid van de partijen in het onderwijsveld, dat inzicht geeft in de ontwikkeling van de schoolkosten. Deze nieuwe monitor zal in 2005 van start gaan.
Onder C wordt de betalingsregeling genoemd. De betalingsregeling voor het lesgeld is inmiddels verruimd van drie naar zes termijnen. Daarnaast kunnen ouders gebruik maken van bijvoorbeeld een afbetalingsregeling van boekhandels waarvan de termijnen over het schooljaar verspreid worden. Ook bieden veel scholen regelingen om de overige schoolkosten in termijnen te betalen of te sparen voor bijvoorbeeld een schoolreis. Deze bestaande regelingen geven geen aanleiding om betalingsregelingen uit te breiden.

Een andere suggestie van de Denktank voor het verbeteren van de participatie is het stimuleren van het concept `Brede school'. Deze suggestie wordt ondersteund. In het primair onderwijs zijn op dit moment ongeveer 500 `Brede scholen'. Binnen Brede scholen werken (basis)onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzaal samen met andere instellingen zoals sportclubs, de bibliotheek en zorginstellingen. De ontwikkeling van Brede scholen komt van onderop. Hierdoor is de afgelopen jaren een grote variëteit aan Brede scholen met verschillende partners en doelstellingen ontstaan, afgestemd op de lokale behoeften. Het Rijk ondersteunt de ontwikkeling van Brede scholen door te voorzien in


7

bovenlokale communicatie en onderzoek en door knelpunten in wet- en regelgeving weg te nemen.
Ook in het VO komt de Brede school voor, voortkomend uit initiatieven van de scholen zelf. Onlangs is opdracht gegeven voor een tweede inventariserend onderzoek naar de Brede school in het VO met het doel de bredeschoolontwikkeling in het voortgezet onderwijs in beeld te houden. Het is de bedoeling een soortgelijk onderzoek na twee jaar te herhalen. Ook ondersteunt het ministerie van OCW de netwerkvorming rond Brede VO-scholen. Met dit doel is opdracht gegeven een voorlopersgroep te vormen, gericht op uitwisseling van ervaringen en gemeenschappelijk zoeken naar oplossingen van eventuele knelpunten. Verder worden regionale netwerkbijeenkomsten rond de Brede school in het VO georganiseerd voor volgers, starters en geïnteresseerden.
Het bevorderen van Brede scholen is ook een belangrijke doelstelling van `Operatie Jong' . Operatie Jong is een interdepartementaal samenwerkingsverband tussen verschillende departementen (zie ook onder thema 5). Bij de operatie Jong is een belangrijk kernthema de `Samenhang in de voorzieningen van 0-12 jaar'. Daarbinnen is het onderwerp Brede school een belangrijk onderwerp. Binnen dit thema is het de bedoeling om tussen 2004-2007 het aantal Brede scholen te laten toenemen van 500 tot 1000, conform de wensen en doelstellingen van de gemeenten zelf. Een brede school vraagt om breed inzetbaar personeel. Daarom kent de Operatie Jong als kwantitatieve doelstelling om 1000 combinatiefuncties te creëren tussen 2004-2007. Een combinatiefunctie houdt in dat één persoon verschillende functies in verschillende branches kan uitoefenen. Zo zou een klassenassistent de functie kunnen combineren met de functie van leidster buitenschoolse opvang of peuterspeelzaalleidster. Een sluitend dagarrangement biedt waarborgen voor een doorlopende pedagogische lijn, hetgeen van belang is voor een goede opvang voor kinderen. Daarnaast kunnen ouders van wie de kinderen gebruik maken van een sluitend dagarrangement arbeid en zorg makkelijker combineren, wat de arbeidsparticipatie bevordert. Onder een sluitend dagarrangement wordt een doorlopend aanbod verstaan van onderwijs aan de ene kant en voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang aan de andere kant. Door deze preventieve benadering worden kinderen en jongeren op tijd en adequaat ondersteund in hun verdere ontwikkeling, zodat onnodige achterstanden en ontwikkelingsstoornissen én uitval uit het systeem worden voorkomen.
Met de stimuleringsmaatregel Dagindeling van SZW is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met sluitende dagarrangementen. Deze ervaringen zullen worden gebruikt om de lokale sociale infrastructuur van gemeenten te versterken en het aantal combinatiefuncties binnen bredeschool-verband te bevorderen. SZW is voornemens om voor de komende jaren hiervoor 100 mln euro uit de ESF-3 middelen aan te vragen.

Het ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zet in het kader van het bestrijden van achterstanden van jongeren in op de tijdelijke stimuleringsregeling Buurt, Onderwijs en Sport (BOS). Deze BOS-impuls is erop gericht gemeenten te ondersteunen bij hun aanpak van achterstanden van jeugdigen van 4 tot 19 jaar. Deze achterstanden kunnen zich voordoen op het gebied van gezondheid, welzijn, onderwijs, opvoeding, sport of bewegen. Zij kunnen samenhangen met armoede. Het effect van armoede kan met behulp van BOS-projecten worden aangepakt. Een BOS-project is een in samenwerking tussen buurt, onderwijs en sport gecreëerd arrangement gericht op het verkleinen van achterstanden in een projectgebied. Het arrangement bestaat uit een samenhangend geheel van activiteiten, aansluitend bij de leefwereld en leefsituatie van jeugdigen, waarvan sport en bewegen in elk geval onderdeel uitmaken. Het is aan de gemeente te kiezen welke achterstanden van jongeren bestreden worden. Dit zou bijvoorbeeld achterstand op het gebied van welzijn


8

kunnen zijn als gevolg van armoede. Sportactiviteiten kunnen worden ingezet om deze achterstand te bestrijden. Deze activiteiten moeten het resultaat zijn van een samenwerking tussen de buurt, onderwijs en sportorganisaties.
De BOS-impuls is begin oktober 2004 van start gegaan. Voor de eerste ronde moeten de aanvragen vóór 15 december 2004 ingediend zijn. De projecten zullen na 1 maart 2005 starten. De looptijd van een BOS-project is minimaal twee jaar en maximaal vier jaar. De aanvragen voor de laatste ronde moeten vóór 1 april 2006 woorden ingediend.

De Denktank wijst terecht op het belang van een goede én betaalbare opvangvoorziening voor kinderen. In reactie hierop is te melden dat per 1 januari 2005 de nieuwe Wet kinderopvang van kracht gaat. De wet regelt de financiering van het kinderopvanggebruik, de kwaliteit en het toezicht hierop. Ouders die arbeid en zorg combineren, alleenstaande ouders, zelfstandigen en specifieke doelgroepen zoals reïntegratiecliënten, nieuwkomers, studenten en herintreders komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van het Rijk voor het kinderopvang gebruik. De Wet kinderopvang gaat uit van tripartiete financiering: zowel de ouders, de overheid als de werkgevers van de ouders dragen bij. De tegemoetkoming van de overheid is inkomensafhankelijk, zodat kinderopvang met de Wet kinderopvang ook betaalbaar wordt voor de laagste inkomensgroepen. De overheid betaalt 63,2% van de kosten bij een inkomen op minimumniveau, aflopend naar 1,8% bij een belastbaar jaarinkomen van circa 70.000 euro. Van de werkgever van de ouder wordt een aandeel van
1/6 in de kosten verwacht. Bij tweeverdieners is dat twee keer 1/6, dus in totaal 1/3. De werkgeversbijdrage is vrijwillig. Als de werkgever niet meebetaalt, kunnen ouders in aanmerking komen voor een (inkomensafhankelijke) compensatie door de overheid. Voor de lagere inkomens (tot ca 45.000 euro) is deze structureel, voor hogere inkomens is deze compensatie tijdelijk (tot 2008). De tegemoetkoming van het Rijk wordt uitbetaald door de Belastingdienst. De hierboven genoemde specifieke doelgroepen hebben geen werkgever. De `ontbrekende' werkgeversbijdrage wordt uitgekeerd door gemeenten en UWV.

Participatie door middel van een baan, is niet alleen voor ouders, maar ook voor jongeren een belangrijke voorwaarde om in een eigen inkomen te voorzien en daardoor bij de maatschappij betrokken te blijven. De Denktank heeft in zijn advies daarom ook het bevorderen van stageplaatsen en werkplekken voor kansarme jongeren opgenomen. Met de instelling van de Taskforce Jeugdwerkloosheid (regeling van 7 november 2003, Stcrt. 216) voor de duur van de huidige kabinetsperiode hebben de ministeries van SZW en OCW een belangrijke stap gezet om het plan van aanpak Jeugdwerkloosheid (TK 2002-2003, 23972, nr. 64) uit te voeren. Voorkomen moet worden dat jongeren een te grote afstand tot de arbeidsmarkt ontwikkelen en er een verloren generatie ontstaat. De Taskforce heeft als belangrijkste taak om 40.000 extra jeugdbanen te realiseren. Een Jeugdbaan kan een reguliere vacature zijn, maar ook een leerbaan, waarbij werken en leren worden gecombineerd of een stageplek waar jongeren met behoud van uitkering werkervaring op kunnen doen. Met de 40.000 jeugdbanen probeert de Taskforce via reguliere vacatures en stageplekken jongeren in conditie te houden voor de arbeidsmarkt dan wel in staat te stellen in hun eigen inkomen te voorzien. Daarnaast wil de Taskforce via leerbanen meer jongeren in staat stellen om een startkwalificatie te behalen, zodat ook structureel de positie van jongeren op de arbeidsmarkt verbeterd kan worden.
In 2004 was de doelstelling voor de Taskforce om 7.500 extra jeugdbanen te realiseren. Tot en met oktober2004 (week 44) van dit jaar hebben via het CWI bijna 20.000 jongeren een baan gevonden. Dat zijn er 6.618 extra ten opzichte van 2003, waardoor de Taskforce haar doelstelling voor 2004 zal halen. Vrijwel alle 6.618 bemiddelingen betroffen reguliere


9

vacatures die voor een vast inkomen voor de jongeren zorgen. Aangezien 2004 het startjaar van de Taskforce is, wordt de doelstelling voor 2005 verdubbeld tot 15.000 extra jeugdbanen. Het werven van Jeugdbanen blijft de hoogste prioriteit. De Taskforce heeft hiervoor een regionaal offensief ingezet om jeugdwerkloosheid bij alle partijen op de agenda te plaatsen. Door middel van commitment sessies zijn gemeenten, CWI's, ROC's en werkgeversorganisaties opgeroepen om zich te verbinden aan de landelijke doelstelling om 40.000 jeugdbanen te realiseren. Iedere regio neemt daarbij een proportioneel deel van de landelijke doelstelling voor haar rekening. In aansluiting op deze commitment sessies en op actiedagen organiseert de Taskforce samen met de betrokken partijen regionale acties. De inzet daarbij is om in voorbereiding op een actiedag met partijen te komen tot gecoördineerde wervingsacties bij werkgevers. Jongeren worden door CWI, UWV en gemeente voorgeselecteerd om deze plekken te vervullen. Het regionale offensief van de Taskforce is succesvol gebleken in het in korte tijd versterken van de samenwerking in een regio. Diverse partijen zijn aangespoord om gezamenlijk naar een actiedag toe te werken door vacatures te acquireren en beschikbare jongeren voor te selecteren. De Taskforce investeert vervolgens in een duurzame verbetering van die samenwerking door de naleving van afspraken te monitoren en door de actiebereidheid in een regio levend te houden.


4. Zorgdragen voor een effectieve hulpverlening
In zijn advies beperkt de Denktank zich niet alleen tot aanbevelingen voor het verbeteren van de toegang tot financiële voorzieningen, maar noemt ook de toegang tot voorzieningen van de hulpverlening. Immers, ook de toegang tot voorzieningen van de zorg- en hulpverlening kan een belangrijke factor zijn is voor de kwaliteit van maatschappelijke betrokkenheid. Om deze reden is bij het ministerie van VWS de toegang tot zorg- en hulpverlening een belangrijk aandachtspunt in het kader van de vijf functies van het preventief jeugdbeleid. In het kader van het traject `Gemeentelijke taken' houdt VWS zich samen met de bestuurlijke partners bezig met de implementatie van deze vijf functies van lokaal preventief jeugdbeleid, die met de VNG en het IPO overeengekomen zijn. Het gaat om datgene wat gemeenten minimaal aan preventief jeugdbeleid moeten doen, te weten de functies informatie en advies, signalering, beoordeling en toeleiding, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Dit najaar start een ondersteuningsprogramma dat VWS samen met de VNG opzet om gemeenten te helpen bij de verdere invulling van die functies. Wat de wettelijke verankering van deze vijf functies van het jeugdbeleid betreft heeft het kabinet in de contourenbrief Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), die in het voorjaar aan de Kamer is gestuurd, aangegeven het preventief jeugdbeleid te willen onderbrengen in deze wet, door de vijf functies op te nemen in één van de prestatievelden. Daarbij wordt ook bezien hoe afstemming en aansluiting met de Wet collectieve preventie volksgezondheid en andere relevante wetgeving kan worden gerealiseerd. De definitieve invulling hiervan is mede afhankelijk van de resultaten van Operatie Jong (zie onder aanbeveling 5) en de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg die voor over twee jaar wordt voorzien.

Verder wordt dit najaar gestart met de inzet van extra middelen voor opvoed- en gezinsondersteuning uit het Hoofdlijnenakkoord (VWS/Justitie, 3,4 miljoen in 2004, oplopend tot 15 miljoen in 2007) in gemeenten waar de problemen met jeugd en de daarbij horende gezinnen groot zijn. De middelen worden ingezet voor licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg (zoals gezinscoaching). Hierbij gaat het om gezinnen met een meervoudige problematiek, die te maken hebben met diverse instanties en hulpverleners (bijvoorbeeld voor schuldsanering, huisvesting, thuiszorg en jeugdzorg). De gemeente moet


10

ervoor zorgen dat één van de bij een dergelijk gezin betrokken hulpverleners de coördinerende rol krijgt en het gezin helpt weer vat te krijgen op de situatie. Bij ernstige opgroei- en opvoedproblematiek zal de gezinscoaching overigens plaatsvinden op grond van de Wet op de jeugdzorg. Bureau jeugdzorg heeft met de Wet op de jeugdzorg, die op
1 januari 2005 in werking treedt, als taak om systematisch na te gaan of gezinscoaching nodig is. Voorop staat dat de gezinscoach een persoon is die het vertrouwen heeft van het gezin. Gezinscoaching kan verplicht worden opgelegd als een kind onder toezicht is gesteld. Beter is uiteraard als het niet zo ver hoeft te komen. Het blijkt dat gezinnen vaak toch open staan voor gezinscoaching als dit met enige drang wordt aangeboden, en als dit het alternatief is om ondertoezichtstelling te voorkomen.


5. Implementatie van maatregelen
Het laatste thema bij de aanbevelingen richt zich op de coördinatie en de integraliteit van beleid. Mijn departement coördineert het armoedebeleid voor de Rijksoverheid. Het gaat daarbij om het formuleren van een algemeen beleidskader en het toezien op de samenhang en het monitoren op hoofdlijnen. Het belangrijkste instrument waarmee SZW de coördinerende rol invult, is het uitbrengen van het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP) van 2003 (Kamerstuk 21 501-18, nr. 174) en het verzorgen van de voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer (Voortgangsbrief over NAP 2003, d.d. 1 oktober jl., Kamerstuk 24 515, nr. 60). Armoede wordt als onderwerp geïntegreerd in beleidsdocumenten en beleidsvoornemens. Zo zal daaraan bij de evaluatie van de Wet Werk en Bijstand (WWB) aandacht worden besteed.
De Denktank besteedt ook aandacht aan de noodzaak om de WWB en de Wet
Studiefinanciering 2000 (Wsf) goed op elkaar af te stemmen. De Denktank wijst er in zijn advies op dat in bepaalde uitkeringsituaties de studiefinanciering wordt betrokken bij het gezinsinkomen. Hierdoor worden studiemogelijkheden van arme jongeren in ernstige mate beperkt. Het is inderdaad noodzakelijk dat de WWB en de Wsf zodanig op elkaar worden afgestemd dat studiefinanciering ook daadwerkelijk besteed kan worden aan de studie. In de brief van 23 mei 2003 (SZW0300323) ben ik ingegaan op de afstemming tussen de Algemene bijstandswet en de Wsf. In deze brief is aangegeven dat de vaststelling van de hoogte van de bijstand geen vrijblijvende bevoegdheid van gemeenten is, maar een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten dienen de bijstand op een zodanig niveau vast te stellen dat in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien. Ook is aangegeven dat tijdelijke compensatie van de inkomensachteruitgang door bijzondere bijstand voorstelbaar wordt geacht voor alleenstaande ouders, van wie het jongste kind 18 jaar wordt en alleen studiefinanciering ontvangt. In de Verzamelbrief van juli 2003 heb ik gemeenten op hun beleidsverantwoordelijkheid gewezen om in dit soort situaties de hoogte van de bijstandsuitkering op een zodanig niveau vast te stellen dat een toereikende bestaansvoorzienig wordt geboden. Ook onder de WWB dienen gemeenten een toereikende, op de individuele omstandigheden afgestemde, bestaansvoorziening te bieden door enerzijds de bijstandsuitkering af te stemmen op de individuele omstandigheden en anderzijds door het verlenen van bijzondere bijstand. Hiermee hebben gemeenten voldoende instrumenten hebben om tot een goede afstemming tussen de WWB en Wsf te komen.

Conform de aanbeveling van de Denktank wordt bij beleidsvoornemens gekeken naar de effecten op de verschillende groepen burgers. Beleidsvoornemens met financiële consequenties worden om deze reden op hun koopkrachteffecten voor verschillende groepen getoetst. Naast deze toets op beleidsvoornemens is het nodig om meer kennis te verkrijgen van de belangrijkste risicofactoren op armoede en sociale uitsluiting en van cumulatie van


11

deze risico's onder kwetsbare groepen, om hiermee bij beleidsontwikkeling rekening te houden. Om deze reden heeft het ministerie van SZW de studie van het SCP naar sociale uitsluiting medegefinancierd (gepubliceerd oktober 2004).

Een volledig geïntegreerd traject voor jongeren is ingezet met de al eerder genoemde `Operatie Jong'. Aan dit interdepartementale samenwerkingsverband hebben de departementen van SZW, VWS, OCW, Justitie, Financiën, VROM en BZK zich verbonden. Met de Operatie Jong (2003-2007) wil het kabinet de samenhang in het jeugdbeleid vergroten door de belangrijkste knelpunten in de uitvoering van het jeugdbeleid op te lossen en de verschillende onderdelen van het rijksbeleid beter op elkaar af te stemmen. Met de door Operatie Jong beoogde samenhang in het jeugdbeleid, zijn vooral die groepen gebaat die door hun omstandigheden het eerst buiten de boot zouden vallen.
De Proeve van de Jeugdagenda is een mijlpaal in de Operatie Jong. In de Proeve van Jeugdagenda staan de marsroute van de Jeugdagenda beschreven en de belangrijkste knelpunten binnen het huidige jeugdbeleid. De geïnventariseerde knelpunten hebben geleid tot 12 prioritaire thema's voor de proeve van de Jeugdagenda. Het aanpakken van deze thema's moet er toe leiden dat eerder en adequater hulp verleend wordt aan jongeren, Voorkomen moet worden dat zij voortijdig de school verlaten, werkloos raken of criminele activiteiten ontwikkelen. De basisinfrastructuur moet erdoor worden versterkt. Op het terrein van het jeugdbeleid is al veel ingang gezet, zoals het programma Jeugd Terecht (aanpak jeugdcriminaliteit), de aanpak Jeugdwerkloosheid, de aanpak Voortijdige Schoolverlaters, de invoering van de wet op de Jeugdzorg, de invoering van Wet kinderopvang en de invoering van het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0 ­ 19 jaar. Een aantal van deze onderdelen is opgenomen onder de andere thema's in deze brief. De Jeugdagenda is verder uitgewerkt met plannen van aanpak per thema. Onlangs zijn deze plannen van aanpak aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat er veel in gang is gezet én wordt gezet om de positie van kinderen en jongeren in achterstandssituaties te verbeteren. Ook wordt op verschillende beleidsterreinen geïntegreerd samengewerkt om de positie van kwetsbare jongeren te verbeteren.
Het advies van de Denktank is een belangrijke impuls om in samenwerking met de betrokken organisaties, waaronder de Sociale Alliantie, verder na te denken over beleidsontwikkeling en activiteiten rondom armoede en jongeren, met als doel jongeren actief te laten participeren in de samenleving.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)