Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech minister Dekker Limburgse Organisatie van Zelfstandige Ondernemers; 20 december 2004

Beste ondernemers

Wie schon ons Limburg is, begriep toch nemmes, alleen de zudeling der Limburg leef is. (Lied Harry Bordon)

Graag neem ik vanavond de gelegenheid te baat om in het kader van mijn dagje Limburg u, Limburgse ondernemers, toe te spreken. Limburg wordt bezongen als het land dat "onbetwist het schonste stukske Nederland is". Nu, Limburg is niet alleen schoon, maar ook dynamisch en innovatief. Zoveel is mij vandaag wel duidelijk geworden. Het gaat vanavond over ruimte. Ruimte voor gebiedsontwikkeling, ruimte in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en daarmee ruimte voor lokaal bestuur. Maar ook voor u. Ik ben dan ook blij dat een aantal Limburgse ondernemersorganisaties positief heeft gereageerd op de Nota Ruimte. Met de Nota wordt een stimulans gegeven aan burgers, bestuurders en bedrijven om vooral zélf ruimtelijke initiatieven te némen. Want alleen zó kunnen we het dichtgetimmerde Nederland weer lucht geven.

Met de Nota Ruimte hebben we een herkenbaar, nieuw nationaal ruimtelijk beleid neergelegd. Eén nota voor alles wat beslag legt op de schaarse ruimte in ons land.
Eén van de speerpunten van dit kabinet is versterking van de internationale concurrentiepositie. Ons land moet zich kunnen blijven meten met andere landen en aantrekkelijk zijn als vestigingsplaats. We dienen de samenhang tussen economie, ruimte en bereikbaarheid te versterken voor krachtige steden en een vitaal platteland. De Nota Ruimte is dan ook een nota van het hele kabinet. Het nieuwe ruimtelijk beleid schuwt keuzes niet. Decentraal wat kan, centraal wat moet. Dat is de filosofie van dit kabinet. En er kán ook veel decentraal. Het Rijk heeft de wijsheid niet in pacht, noch alle oplossingen paraat. Lokale en regionale overheden, ondernemers en burgers kennen als geen ander de ontwikkelkansen in het eigen gebied. Het Rijk kan de kaders geven, maar het maatwerk moet - samen met andere partijen - geleverd worden door u. Dat wil dus niet zeggen dat wij als rijk maar alles loslaten. In plaats van een zorgen voor willen wij nu meer uitgaan van een zorgen dat. Dat wil zeggen: zorgen dat er een zodanig kader is dat ook daadwerkelijk uitvoering kan worden gegeven aan de regionale initiatieven. Waar nodig zal het Rijk deze regionale initiatieven stimuleren en faciliteren.

Het Rijk concentreert zich vooral op de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Zeg maar, de zaken die van belang zijn voor de nationale economie en het versterken van de internationale concurrentiepositie, maar daarnaast ook voor het waarborgen van de belangrijkste natuur- en landschapswaarden in ons land. Limburg staat goed op de kaart van die nationale hoofdstructuur. Ik noem het stedelijk netwerk Zuid-Limburg (Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen) dat onderdeel is van het grensoverschrijdende stedelijk netwerk Maastricht/Heerlen Hasselt/Genk Aken-Luik (MHAL). Ik noem het Nationaal Landschap Heuvelland, de greenport in Venlo en natuurlijk één van de belangrijkste hoofdverbindingen, de A2-as. Daarnaast is de zogenoemde brainport Eindhoven-Zuidoost Brabant, ook voor Limburg van belang. De brainport heeft een vooraanstaande positie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling -research and development-. Wij moeten ervoor zorgen dat de innovatieve potenties van deze regio ook worden benut. Dat geldt óók voor Limburg, dat in de afgelopen tijd een deel van de traditionele industrie heeft zien verdwijnen.
De internationale invalshoek speelt bij de vormgeving van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur een belangrijke rol. Dat zal u, in het licht van de strategische ligging van Limburg, aanspreken. Zuidoost Nederland wordt in de Nota genoemd als toptechnologieregio. Nadruk ligt op ontwikkeling van de kenniseconomie, met name in de grensoverschrijdende kennisdriehoek Eindhoven-Leuven-Aken en met een link naar Maastricht en Luik.

In de Nota Ruimte is gekozen voor een zogenoemde programma-aanpak. Het gaat om het in samenhang ontwikkelen, maar vooral uitvoeren van projecten in een bepaald gebied. Het betreft vier gebieden die voor de Nederlandse economie van cruciaal belang zijn. De programmas in de afzonderlijke gebieden worden gecoördineerd door een programmaminister: Minister Veerman voor het Groene Hart, Minister Peijs voor de Noordvleugel, Staatssecretaris van Gennip voor Zuidoost Brabant/Noord-Limburg, en ikzelf voor de Zuidvleugel en de coördinatie van de gehele programma-aanpak. Het kabinet brengt op deze manier de gezamenlijke inspanningen op een samenhangende wijze bijeen. In het programma voor Zuidoost Brabant/Noord-Limburg zijn projecten opgenomen in en rond van de brainport Eindhoven/Zuidoost Brabant en het economische kerngebied rond Venlo dat daaraan is verbonden. Doel daarbij is de economie te stimuleren en daarmee de concurrentiepositie te versterken.
Zo wordt een impuls gegeven aan de economische innovatie op het terrein van kennis en technologie, hoogwaardige bedrijvigheid en ruimtelijke kwaliteit.
Samen met staatssecretaris van Gennip van Economische Zaken heb ik in november afspraken gemaakt met de provinciebesturen van Brabant en Limburg. Staatssecretaris Van Gennip zal als verantwoordelijke bewindsvrouw voor dit programma twee keer per jaar overleg voeren met de regio. Om de voortgang te bespreken, de vaart erin te houden en één aanspreekpunt te zijn vanuit het Rijk.

Het stedelijk netwerk Zuid-Limburg waar de steden Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen deel van uitmaken, is in de nota aangewezen als één van de zes nationale stedelijke netwerken die behoren tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur.
Geen ander nationaal stedelijk netwerk heeft zo zeer met niet-Nederlandse ontwikkelingen en beleid te maken. Afstemming en overleg met Vlaamse, Waalse en Duitse partijen spelen een belangrijke rol. Het stedelijk netwerk maakt deel uit van de Toptechnologieregio Zuidoost-Nederland. We moeten bouwen op sterke economische pijlers, zoals chemische technologie, life-science, metaalinstrumenten, maar ook logistiek en dienstverlening en toeleveranties. Het initiatief voor verdere ontwikkeling van het stedelijk netwerk moet liggen bij de steden en de provincie. Maar voor de stedelijke netwerken is ook een versterking van de rijkscoördinatie gewenst. Rijksafstemming kan nodig zijn voor ruimtelijke opgaven waarbij meerdere rijkspartijen zijn betrokken. Als coördinerend bewindspersoon voor de ruimtelijke ontwikkeling zal ik deze aanpak graag leiden. Begin volgend jaar zal ik overleggen met de besturen van de provincie en de steden Maastricht, Heerlen en Sittard-Geleen. Deze steden hebben naast de innovatieve potenties op technologisch vlak, ook grote betekenis op andere gebieden. Zo heeft bijvoorbeeld Maastricht , naast historische en architectonische rijkdom, met het MECC een belangrijke positie op het gebied van het internationale tentoonstellings- en congreswezen. Heerlen zet met omliggende gemeenten in op meer armslag voor wonen en stedelijke ontwikkeling door opschaling in het project Parkstad. Sittard-Geleen benut de internationaal strategische ligging met de koppeling logistiek en bedrijvigheid.
Maastricht en Heerlen zijn voor het Rijk zogenoemde rechtstreekse gemeenten. Wat wil zeggen dat er in het kader van Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) I en II veel geld gaat naar de integrale stedelijke ontwikkeling. Sittard-Geleen is een zogenoemde programmagemeente, waarmee het geld voor stedelijke vernieuwing via de provincie loopt.

De provincie gaat ook over de geldstroom voor woningbouw van het Besluit Locatiegebonden Subsidie (BLS). In Limburg zullen harde afspraken daarover naar verwachting binnenkort rond komen. Ook voor het overleg over de grenzen zie ik de eerste verantwoordelijkheid bij de provincie en de steden. Het kan echter zo zijn dat lokale, regionale en nationale bevoegdheden daar niet matchen met de niveaus waarop dat bij ons geregeld is. Een concreet verzoek om mij in dergelijke gevallen te mengen in het internationale overleg zal ik niet negeren.
In dit kader wil ik ook graag iets zeggen over het beschermingsregime van de ecologische hoofdstructuur. Voor de EHS geldt een nee tenzij regime voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het is mij niet onbekend dat u daar soms problemen mee hebt.
Ik heb mij er voor ingespannen de toepassing van de beschermingsregimes zo ontwikkelingsgericht te maken als maar mogelijk is. De saldobenadering uit de Nota Ruimte biedt hier flexibiliteit. Rode bestemmingen in groen gebied zijn daarbij mogelijk, mits het resultaat is dat de ecologische en ruimtelijke kwaliteit per saldo toeneemt.

Tot zover heb ik gesproken over de uitwerking van de rijksrol in de ruimtelijke hoofdstructuur. Zoals ik al diverse malen heb aangegeven, ligt daarbuiten de verantwoordelijkheid bij de provincie en gemeenten. Een gebiedsgerichte aanpak, waarbij lokale en regionale partijen het voortouw nemen. Dit past ook goed in de benadering van de zogenoemde gebiedsontwikkeling. Vanuit deelbelangen samenwerken aan méér ruimtelijke kwaliteit en integrale gebiedsgerichte oplossingen. Zorgen dat alle partijen zich verbinden aan een gezamenlijk kwalitatief einddoel voor het gebied en daarbij ook zoveel mogelijk zelf voor een financieel sluitend geheel zorgen. Bijvoorbeeld door oude bedrijfsterreinen te saneren en terug te geven aan de natuur om elders in het plangebied ruimte voor bedrijven te maken. Dat werkt alleen als partijen ook de ruimte krijgen om doelen te bereiken. En die krijgen ze wat dit kabinet betreft.
Het Rijk geeft voor de regionale ontwikkeling een kwalitatieve ondergrens, de zogenoemde Basiskwaliteit. Het gaat daarbij om zowel inhoudelijke als procesmatige regels. Denk bijvoorbeeld aan bundeling van verstedelijking en economische activiteit en het bouwen in het buitengebied. In een aantal gevallen zijn het regels met een wettelijke basis, zoals de implementatie van Europese richtlijnen. Denk aan milieuwetgeving, natuurbescherming of wetten op het gebied van de veiligheid.
Bij elkaar zorgen de regels als het ware voor een ondergrens of bodem die bij alle ruimtelijke plannen en ontwikkelingen gerespecteerd moet worden. Het is dus niet zo dat er één basiskwaliteit bestaat. Nederland is per slot van rekening niet overal hetzelfde en dus zijn niet overal dezelfde regels relevant.

De gebiedsgerichte benadering tot voor kort ontwikkelingsplanologie genoemd - is als benadering succesvol gebleken. Met name op lokaal niveau. Iedereen gemeente, provincie, Rijk, marktpartij en maatschappelijke organisatie doet waarin hij goed is. Dát is de kracht van gebiedsontwikkeling.
Ik heb aan de provincies gevraagd om ieder met één regionaal voorbeeldproject van gebiedsontwikkeling te komen. Het zijn er veertien geworden. Veertien plannen waarvan in oktober 2005 een gedragen visie met een concreet uitvoeringsprogramma moet liggen. Daar staat in: wat gaan we doen, wanneer doen we het, wie doet wat, wie betaalt wat en hoe houden we greep op de eindkwaliteit van het geheel. Uitwisseling van kennis en ervaring is hier een belangrijk punt. Het Limburgse project dat in dit kader is aangedragen heb ik vandaag bezocht: Klavertje vier in Venlo. Dit gebied vormt een belangrijk logistiek knooppunt op de as Rotterdam-Ruhrgebied. Een ambitieus programma waarbij landbouw en bedrijvigheid gecombineerd wordt met natuur en water. Klavertje vier is een integrale gebiedsontwikkeling bestaande uit twee glastuinbouw concentratiegebieden, de uitbreiding van een tuinbouwveiling, een Barge-Containerterminal aan de Maas, twee ecologische verbindingszones, een golfterrein annex landschapspark, gemeenschappelijke voorzieningen zoals waterberging, logistieke voorzieningen en een energiecentrale. Ook is hier de ruimte gereserveerd voor de Floriade die in 2012 gehouden zal worden. Het is overigens voor het eerst dat de wereldlandbouwtentoonstelling buiten de Randstad wordt gehouden en het zal een belangrijke impuls voor de regio betekenen.

Tegelijkertijd is de pilot uitplaatsing Glastuinbouw Maasdal Hout-Blerick/Baarlo aangedragen als voorbeeldproject van ontwikkelingsplanologie Limburg. Koppeling van deze twee projecten zie ik als een goed voorbeeld van synergie. De verplaatsing van een tiental glastuinbouwbedrijven uit stroomvoerend winterbed van de Maas naar één van de projectlocaties van Klavertje vier biedt én toekomstperspectief voor de tuinders én schept ruimte voor de rivier. De relatie tussen Klavertje Vier en deze pilot kan nog verder uitgewerkt worden.
Afstemming en overleg tussen de verschillende overheidsniveaus zijn bij projecten als deze onontbeerlijk, zowel tussen Rijk en Provincie als Provincie en Gemeenten.

De nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening moet gemeenten en provincies de ruimte bieden om uitvoering te geven aan de Nota Ruimte. Centraal waar het moet en decentraal waar het kan. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Wro is: de juiste verantwoordelijkheid op het juiste niveau. Het wetsvoorstel gaat uit van een scherpe scheiding van verantwoordelijkheden. Elke bestuurslaag heeft de verantwoordelijkheid voor het eigen ruimtelijk beleid en de bevoegdheden en instrumenten die nodig zijn om deze verantwoordelijkheid waar te maken. Simpel gezegd: taak volgt uit bevoegdheid, bevoegdheid volgt uit verantwoordelijkheid. Overheden moeten voldoende ruimte krijgen om op lokaal, regionaal en provinciaal niveau hun eigen afwegingen voor een doeltreffend ruimtelijk beleid te kunnen maken, mits passend binnen rijkskader.

Deregulering is een belangrijk streven van het kabinet en van mijn beleid. We willen naar snelle en transparante besluitvorming en eenvoudige procedures. Het gaat ook om méér beleidsruimte voor medeoverheden, méér marktwerking en verhoging van het probleemoplossend vermogen van de samenleving.
Bovendien werk ik aan een doeltreffende regeling van de grondexploitatie. Ik verwacht dat ik het wetsvoorstel daarvoor in het vroege voorjaar aan de Tweede Kamer kan sturen.

De regeling van de grondexploitatie is nauw verbonden met het ontwikkelingsgerichte beleid zoals het kabinet dat heeft verwoord in de Nota Ruimte en met de herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verder invult. Je kunt daarom spreken van een drieluik: de Nota Ruimte, de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening en de modernisering van het instrumentarium voor grondbeleid. VROM is voortvarend aan de slag gegaan met de herijking van regelgeving. We willen naar minder regels en heldere regels. We schaffen100 van de 400 VROM-regels af. We waren daarmee overigens het eerste ministerie dat een dergelijke lijst aan de kamer wist te overleggen. Zo wordt ondermeer het Bouwstoffenbesluit ingetrokken en vervangen door een nieuwe, eenvoudiger regeling. Verder worden ook verplichtingen tot het opstellen van milieubeleidsplannen voor gemeenten en provincies geschrapt.

Snellere procedures en minder administratieve lasten wil ik ook bereiken met invoering van één VROM-vergunning. Door integratie van vergunningen kunnen burgers of bedrijven met ruimtelijke plannen straks volstaan met één aanvraag bij één loket. Na het doorlopen van één procedure volgt één besluit met één beroepsgang. Komend jaar zal ik concrete voorstellen presenteren. Op termijn moeten ook andere dan VROM-regels in deze vergunning opgenomen worden.

Overigens, veel wet- en regelgeving geeft al mogelijkheden voor maatwerk. De Interim-wet Stad en Milieu verruimt die mogelijkheden. Deze wet maakt het voortaan voor alle gemeenten mogelijk om onder voorwaarden - af te wijken van bepaalde milieuregels. Bijvoorbeeld op het gebied van geluidsoverlast en bodemverontreiniging. U kunt hierin een uitnodiging zien om de ruimte die wordt geboden te nemen. Dit betekent overigens niet dat alles maar overal mag. Dat zal u duidelijk zijn. We streven naar een integrale gebiedsontwikkeling met ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat er duidelijke regels moeten blijven over wat wel en niet mag. Het is aan u en de VROM Inspectie samen om te komen tot optimale naleving. Limburg is in veel opzichten op de goede weg. Ik ben blij te zien dat de provincie haar rol ten aanzien van gebiedsontwikkeling serieus en stevig oppakt. De nieuwe Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg geeft gemeenten meer ruimte voor eigen beleid.

Uitgesteld door het overlijden van Prins Bernhard, behandelt de Tweede Kamer nu op 17 januari de Nota Ruimte. De vraag die daarbij aan de orde zal komen, is of de provincies en de gemeenten wel goed kunnen omgaan met de ruimte die ze wordt geboden. Gezien de daadkracht en het elan, die ik heb bespeurd ben ik daar vast van overtuigd. Ik hoop dat ik vanavond heb duidelijk gemaakt dat het ruimtelijk beleid een zaak van ons allen is. Met de Nota Ruimte, ontwikkelingsplanologie, de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening, een instrumentarium voor de grondexploitatie en de VROM-vergunning, bieden we ruimte voor initiatief. Het is aan lokale en regionale bestuurders, maar zeker ook aan u, om dat initiatief te ontplooien. Ik zou zeggen: ondernemers, neem die ruimte! Opdat Limburg niet alleen het schonste stukje Nederland is, maar ook een bedrijvig en innoverend stukje Nederland!

Dank u.