Beleidskader Medefinancieringstelsel (MFS) 2007-2010
Concept 20/12/04
Inhoudsopgave
Preambule
1. Inleiding
2. Algemene beleidsdoelstelling MFS en visie op duurzame armoedebestrijding
3. Aard en strategie van het MFS
4. Beoogde resultaten van het MFS voor de subsidieperiode 2007-2010.
4.1 Interventiestrategieen
4.2 Kernbegrippen
4.2.1 Complementariteit
4.2.2 Partnerschappen
4.2.3 Innovatie
4.2.4 Vermaatschappelijking
5. Bestuurlijk model en beheerskader
5.1 Hoofdlijnen
5.2 Kwaliteitssystemen
5.3 Criteria voor toetreding en toetsing
5.3.1 Drempelcriteria
5.3.2 Beoordelingscriteria kwaliteit organisatie
5.3.3 Beoordelingscriteria kwaliteit inhoud voorstel
5.3.4 Aanvullende criteria voor instellingssubsidie
5.4 Rapportages
Annex 1: beleidsvoornemens voor de thematische medefinanciering 2007-2010
(toelichting: vooralsnog gelijk aan thematische beleidsvoornemens TMF 2006-2010)
Annex 2: beoordelingskader en aanvraagstramien (toelichting: kader door
Adviescommissie op te stellen, stramien wordt opgesteld na overleg met de Kamer begin
2005)
Annex 3: financieel reglement (toelichting: wordt opgesteld na overleg met de Kamer,
betreft bijstelling bestaande reglementen)
---
Preambule
Het nieuwe medefinancieringsstelsel (MFS) is mede geïnspireerd door recente
ontwikkelingen in de internationale context, zowel in het Zuiden als in het Noorden, en in de
relaties tussen partners in het Noorden en het Zuiden. Tijdens de brede beleidsdialoog tussen
de Nederlandse overheid en het brede maatschappelijk middenveld (MMV) van zomer 2004
werd vastgesteld dat die veranderingen ook gevolgen hebben voor de samenwerking tussen
overheid en maatschappelijk middenveld en voor de inrichting van het MFS:
· De Millennium Development Goals vormen een doelgerichte internationale consensus
tussen overheden die richting moet geven aan hun internationale beleid. Ook voor de
particuliere OS organisaties vormen de MDG's een belangrijk ijkpunt, maar gezien hun
eigen missie en mandaat niet altijd een doelstelling. De Minister van
Ontwikkelingssamenwerking en het MMV onderkennen dat het bereiken van de MDG's
flankerend beleid vergt op andere beleidsterreinen zoals veiligheid, mensenrechten,
gender, migratie en niet in de laatste plaats op het gebied van internationale
handelsbetrekkingen.
· Partnerorganisaties in het Zuiden vragen naast financiering in toenemende mate ook
gespecialiseerde kennis, advies en strategische afstemming en samenwerking. Dat vraagt
om een meer pro-actieve en gedifferentieerde rol van de Nederlandse particuliere OS
organisaties. De samenwerking met het Zuiden krijgt daarmee een ander karakter, waarbij
de partners in het Zuiden zelf een meer sturende rol krijgen binnen de relatie.
· De toenemende vervlechting van de veiligheids- en ontwikkelingsagenda vormt een
dominante politieke trend. Chronische onveiligheid bedreigt, naast structurele armoede,
het leven en de ontwikkelingskansen en daarmee ook het realiseren van de MDG's voor
miljoenen mensen. Het doorbreken van de vicieuze cirkel van falend bestuur,
onderontwikkeling en gewapend geweld vergt een veelzijdig en geïntegreerd repertoire
van strategische interventies waarin de bijdragen van overheden en maatschappelijke
organisaties elkaar moeten aanvullen. Door de samenhang tussen veiligheid en
ontwikkeling liggen structurele armoedebestrijding, humanitaire hulp, conflictpreventie,
vredesopbouw en veiligheid steeds vaker in elkaars verlengde.
· Tegen deze achtergrond verandert ontwikkelingssamenwerking meer en meer in
internationale samenwerking waarbij samenwerking en beleidsbeïnvloeding, veelal in
mondiale netwerken, een belangrijke rol spelen en zich niet langer beperken tot Noord-
Zuid relaties.
· Deze ontwikkelingen leiden tot een toenemende complexiteit in de taakomgeving voor
actoren op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Nieuwe niet-traditionele actoren,
waaronder ook het bedrijfsleven, hebben hun intrede gedaan en er ontstaan nieuwe
vormen van multi-actor samenwerking. Ook groeien er onder invloed van de
vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking nieuwe vormen van
betrokkenheid onder bijvoorbeeld migranten en jongeren.
· Tegelijkertijd is de maatschappelijke steun voor ontwikkelingssamenwerking in
Nederland niet langer vanzelfsprekend. Er is behoefte aan nieuw elan en concrete
resultaten. Dat vormt een extra impuls voor vernieuwing en verbetering van de
samenwerking tussen overheid en particuliere OS organisaties. Van belang daarbij zijn
lerend vermogen en transparante verantwoording op basis van kwantitatieve en
kwalitatieve resultaten.
---
Tegen deze achtergrond kunnen het ministerie en het MMV, elk vanuit hun eigen
verantwoordelijkheid en samenwerkingsverbanden, een comparatieve bijdrage leveren aan
structurele armoedebestrijding en rechtvaardige globalisering. De Nederlandse overheid
erkent de meerwaarde van de particuliere OS organisaties die met hun specifieke
waardeoriëntaties, netwerken en interventies de pluriforme samenleving in het Zuiden weten
te bereiken en te versterken. Deze civiele samenleving in het Zuiden is van vitaal belang in
de politieke en sociale veranderingsprocessen en vormt een tegenwicht voor de overheid en
draagt daarmee bij aan goed bestuur.
Het nieuwe stelsel medefinanciering wil zoals aangekondigd in de notitie "Aan Elkaar
Verplicht" (AEV) de erkende bijdrage van de Nederlandse particuliere OS organisaties aan
ontwikkelingssamenwerking faciliteren. Het stelsel beoogt transparante en consistente
randvoorwaarden te creëren voor een rolverdeling en samenwerking tussen de bilaterale
ontwikkelingssamenwerking en de particuliere OS organisaties, een samenwerking die
bijdraagt aan de kwaliteit en de impact van ontwikkelingssamenwerking en de
maatschappelijke betrokkenheid daarbij. Tot slot stelt het MFS op maat gesneden eisen aan de
particuliere OS organisaties die moeten bijdragen aan verdere verbetering en vernieuwing van
ontwikkelingssamenwerking en die een transparante verantwoording van de bereikte
resultaten moeten waarborgen
Hoofdstuk 1. Inleiding
Met de ondertekening van de Millenium Verklaring hebben 180 landen zich aan elkaar
verplicht om tot 2015 een enorme stap vooruit te zetten op het gebied van duurzame
armoedebestrijding in de wereld. Er is een groeiende consensus over de wijze waarop donoren
armoedebestrijding willen aanpakken en in toenemende mate wordt hierbij aangesloten bij
nationale armoedestrategieën zoals de Poverty Reduction Strategies (PRSP). Het Nederlandse
kabinet heeft haar inzet in dit kader gedurende de huidige kabinetsperiode in 2003 uitgewerkt
in de AEV-notitie. Ontwikkelingssamenwerking is niet vrijblijvend, maar schept
verplichtingen voor alle betrokkenen, waaronder de overheid en het maatschappelijk
middenveld. De Nederlandse overheid zet in op een grotere actieve betrokkenheid van een
ieder in Noord en Zuid bij het bereiken van de Millenium ontwikkelingsdoelstellingen
(MDG's) die een belangrijk ijkpunt vormen voor de gezamenlijke ontwikkelingsinspanning.
Voorts wordt ingezet op verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van de
ontwikkelingssamenwerking en op het zichtbaar maken van inzet en resultaten.
Een niet voldoende maar absoluut noodzakelijke voorwaarde voor duurzame
armoedebestrijding is de bevordering van een sterk maatschappelijk middenveld in het
Zuiden. Het kabinet is van mening dat Nederlandse maatschappelijke organisaties op dit
terrein een rol bij uitstek vervullen. Daarnaast wordt ook de belangrijke rol van deze
organisaties erkend op het gebied van vermaatschappelijking, van het in een internationale
coherente context plaatsen van de Noord-Zuid-verhouding en van het behoud van het
draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Daarom ontvangen deze organisaties inmiddels
bijna 500 miljoen euro per jaar uit het medefinancieringsprogramma (MFP) en uit de
thematische medefinanciering (TMF). Voor beide programma's golden tot nu toe
afzonderlijke beleidskaders. Voor de subsidieperiode 2007-2010 zal voor de in Nederland
gevestigde maatschappelijke organisaties een geïntegreerd beleidskader voor een nieuw
medefinancieringsstelsel (MFS) gelden, met het doel om complementariteit binnen het geheel
van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking te versterken en deze organisaties en
---
programma's voortaan ook onderling op kwaliteit te kunnen vergelijken. Hierbij wordt
rekening gehouden met de verschillende aard en omvang van de aanvragen. De daarvoor in
aanmerking komende organisaties kunnen kiezen voor een instellings- dan wel voor een
programmasubsidie, waarbij voor een instellingssubsidie zwaardere eisen aan de kwaliteit van
de organisatie gesteld worden. Anders dan voorheen zal er geen vast percentage van de OS-
begroting voor het MFS vastgelegd worden. Bij voldoende voorstellen van goede kwaliteit zal
echter voor de komende subsidieperiode op jaarbasis een bedrag beschikbaar komen dat
hoger ligt dan de hierboven genoemde huidige omvang. Om eenzijdige afhankelijkheid van
de aanvragende organisaties van de Nederlandse overheid te voorkomen zullen individuele
subsidies onder het MFS echter niet meer dan 75% van de totale uitgaven per jaar van een
organisatie bedragen. Organisaties leveren aldus een substantiële eigen bijdrage.
Naast de hierboven genoemde bedragen voor de in Nederland gevestigde organisaties werd in
het kader van het TMF-programma jaarlijks 60 tot 70 miljoen euro beschikbaar gesteld aan
internationale particuliere thematische organisaties die niet in Nederland gevestigd zijn. Voor
dergelijke organisaties blijven, voor zover ze van belang zijn voor gerichte themavoering, ook
in de toekomst financieringsmodaliteiten bestaan, zij het van meer beperkte omvang. Deze
vallen echter buiten het beleidskader MFS. Eveneens buiten het MFS vallen landenspecifieke
aanvragen van particuliere organisaties die bij ambassades ingediend kunnen worden en
specifieke opdrachten waardoor een particuliere organisatie in onderaannemerschap treedt tot
de Minister. Ook aanvragen op het gebied van Noodhulp, Technische Assistentie,
Vakbondsmedefinanciering, NCDO, Gemeentelijke Samenwerking en Onderzoek vallen
buiten het MFS.
Voor de subsidieperiode 2007-2010 benoemt de Minister een gezaghebbende onafhankelijke
deskundige Adviescommissie, die de in dit beleidskader genoemde beoordelingscriteria in
2005 nader zal uitwerken in een beoordelingskader met indicatoren en gewichten. Door
instelling van deze Adviescommissie zal in het nieuwe MFS de rol van het ministerie als
financier gescheiden worden van die als partner in de beleidsdialoog, terwijl de ministeriele
verantwoordelijkheid voor het MFS gehandhaafd blijft. De Adviescommissie zal voorjaar
2006 de aanvragen voor de totale subsidieperiode beoordelen en onderling op kwaliteit
vergelijken en zal de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking medio 2006 adviseren over
de verdeling van de beschikbare middelen voor de totale subsidieperiode. Thematische
organisaties met een nog deels in deze periode doorlopende subsidie worden in 2006 in staat
gesteld om een aanvullende aanvraag in te dienen voor de resterende jaren tot en met 2010.
Het MFS 2007-2010 is een raamwerk voor transparante subsidieverstrekking aan autonome in
Nederland gevestigde maatschappelijke organisaties die, veelal vanuit een rechtenbenadering
en met de wens om bij te dragen aan rechtvaardige globalisering, resultaatgericht werken aan
duurzame armoedebestrijding. Organisaties kunnen zich binnen dit kader specifiek op een
thema richten of breder op meerdere thema's. Zij kiezen hun interventiestrategie(en) en
werken die in het geval van een brede benadering in onderlinge samenhang uit. Ze zullen hun
visie op het belang van complementariteit, partnerschappen en andere vormen van
samenwerking expliciteren.
De nadruk op complementariteit in het beleidskader MFS is gebaseerd op de overtuiging dat
er veel winst te behalen valt bij het beter op elkaar afstemmen van particuliere en bilaterale
programma's, zonder dat dit beleidskader vooraf expliciet voorschrijft wat eenieder moet
doen. Complementariteit kent vele vormen en directe complementariteit tussen de particuliere
en de Nederlandse bilaterale samenwerking is een bijzondere vorm hiervan (zie hoofdstuk 3).
---
Deze is aan de orde in de bilaterale partnerlanden, waar ook de maatschappelijke organisaties
werken aan prioritaire thema's als onderwijs, HIV/aids, reproductieve gezondheidszorg,
milieu en water. Daar kan beter samengewerkt worden aan het realiseren van de MDG's. Die
samenwerking moet uiteraard van beide kanten komen, een punt waar ook de bilaterale
samenwerking op afgerekend zal worden.
Het beleidskader MFS biedt ruimte voor vermaatschappelijking en voor het betrekken van
nieuwe spelers, ook op het bredere vlak van de internationale samenwerking. Het
beleidskader onderschrijft het belang van vermaatschappelijking en van het gericht bouwen
aan het draagvlak voor internationale samenwerking in Nederland. Daarbij dienen de
organisaties (kosten)effectieve vormen van samenwerking na te streven. De kwaliteit van de
draagvlakactiviteiten vormt onderdeel van het beoordelingskader.
Het elkaar scherp houden is een belangrijke functie van het samenspel tussen overheid en
maatschappelijk middenveld, waarbij een intensieve beleidsdialoog en het al dan niet
gezamenlijk agenderen en politiseren van belangrijke thema's een rol spelen. Voorts draagt
het maatschappelijk middenveld concreet bij aan het scheppen van voorwaarden voor het
versterken van de coherentie van het ontwikkelingssamenwerkingbeleid en andere relevante
onderdelen van binnenlands en buitenlands beleid, waaronder het beleid op het gebied van de
internationale handel, migratie en veiligheid.
Hoofdstuk 2: Algemene beleidsdoelstelling en visie op duurzame armoedebestrijding
De algemene beleidsdoelstelling van het MFS is duurzame armoedebestrijding in
ontwikkelingslanden door versterking van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden, om
ook op deze manier een bijdrage te leveren aan verbetering van de levensomstandigheden en
aan het vergroten van de mogelijkheden van de bevolking om zeggenschap te krijgen over
vorming en uitvoering van overheidsbeleid. Duurzame armoedebestrijding is onlosmakelijk
verbonden met de kwaliteit van het openbare bestuur, waarbij onderscheid gemaakt wordt
tussen de legitimiteit en de effectiviteit van dat bestuur. Op beide gebieden speelt een goed
georganiseerd middenveld in het Zuiden en in het Noorden een cruciale rol.
Armoede heeft vele dimensies en is het resultaat van een proces. Armoedebestrijding kan zich
daarom niet alleen richten op bestrijding van de symptomen en de gevolgen van armoede,
maar ook en vooral op de mondiale, nationale en regionale processen die armoede
veroorzaken en in stand houden. Het gaat dus niet om hulp alleen, maar om een coherente
aanpak van armoede op alle niveaus.
Armoede en onrecht versterken elkaar. Het beleidskader MFS benadert armoede en
armoedebestrijding niet alleen vanuit de behoeften maar tevens vanuit een rechtenperspectief:
mensen hebben recht op zeggenschap over hun eigen ontwikkelingsproces. Een zich
ontwikkelend maatschappelijk middenveld in het Zuiden biedt burgers kaders om zich te
organiseren en hun rechten te articuleren. Het biedt mogelijkheden om de
armoedeversterkende effecten van informele instituties te analyseren en aan de kaak te stellen
en om de kwaliteit van het bestuur te verbeteren door overheden op alle niveaus te stimuleren
tot het ontwikkelen van meer inclusieve formele instituties. Dat is meer dan een technische
opgave, het is een opdracht die politieke uitdagingen impliceert. Het is van groot belang dat
hierbij steeds voor ogen wordt gehouden dat vrouwen en kinderen het meest getroffen worden
door de effecten van de armoede.
---
Bovenstaande visie op armoede en armoedebestrijding wordt breed gedeeld en vormt de basis
van de heersende internationale consensus. In 2002 in Monterrey hebben donoren en
ontwikkelingslanden een partnerschap gesloten om de hulp op te voeren en zich in te zetten
voor het bereiken van de afgesproken MDG's, de wereldhandel te herstructureren en de
institutionele en beleidshervormingen ter hand te nemen die ontwikkeling mogelijk maken.
Dit partnerschap omvat niet alleen donoren maar ook ontvangende landen en dient in de
uitvoering niet alleen overheden te betreffen maar ook internationale organisaties,
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstituten en individuele burgers.
Tegelijkertijd loopt dit nieuwe elan echter het risico ondergraven te worden door uitblijvende
structurele veranderingen en achterblijvende hulpstromen, terwijl behaalde resultaten weer
bedreigd worden door interne en internationale conflicten, HIV/aids en terrorisme.
Chronische onveiligheid en instabiliteit bedreigen het leven en de ontwikkelingskansen van
miljoenen mensen. Veiligheid en stabiliteit zijn derhalve belangrijke voorwaarden voor
duurzame ontwikkeling. Naast de afwezigheid van gewapende conflicten impliceert dit ook
goed bestuur: functionerende overheden die de rechtsorde handhaven en opbouwen, respect
voor mensenrechten tonen en behoorlijke publieke dienstverlening waarborgen.
Kwaliteit, resultaatgerichtheid en complementariteit van de inspanningen van alle actoren zijn
noodzakelijk om optimale resultaten te behalen bij het uitvoeren van deze gezamenlijke
ontwikkelingsagenda. Het MFS beleidskader wil bevorderen dat aan deze voorwaarden
voldaan wordt. Het positioneert de Nederlandse maatschappelijke organisaties en hun
Zuidelijke partners hierbij niet als uitvoerders van overheidsbeleid maar als autonome
organisaties die bovengenoemde visie op armoede en duurzame armoedebestrijding delen en
daaraan een eigen bijdrage leveren.
Hoofdstuk 3. Aard en strategie van het MFS
Het MFS is een stelsel van zowel brede als thematisch gespecialiseerde Nederlandse
maatschappelijke organisaties die ieder voor zich en gezamenlijk kunnen bogen op draagvlak
in de Nederlandse samenleving en die binnen het beleidskader werken aan de algemene
doelstelling van het programma. Zij steunen mensen in het Zuiden die in armoede leven en
zij verlenen die steun via basisorganisaties of via dienstverlenende organisaties. Deze
partnerorganisaties in het Zuiden werken aan duurzame armoedebestrijding door middel van
een aantal hieronder te noemen interventiestrategieën en leveren hun bijdrage vanuit een
eigen autonome positie. Daartoe hebben zij strategische samenwerkingsverbanden met civiele
netwerken en allianties en waar dat strategisch en effectief is met overheden, bedrijven en
internationale instellingen.
De organisaties in het Zuiden veranderen geleidelijk van fondsenabsorberende organisaties tot
adviesvragers en combinaties hiervan. Gelijkwaardigheid tussen de organisaties in het
Noorden en het Zuiden speelt een belangrijke rol. De samenwerkingsverbanden zijn derhalve
gestoeld op gelijkwaardige relaties en wederzijdse verantwoording en zijn gericht op
capaciteitsopbouw en op verzelfstandiging van de Zuidelijke organisaties. Een regelmatige
vernieuwing van het partnerbestand wordt nagestreefd evenals een evenwichtige oriëntatie op
basisorganisaties, intermediaire organisaties en netwerkorganisaties.
Het MFS kent drie interventiestrategieën:
---
· Directe armoedebestrijding is rechtstreeks gericht op het verbeteren van de
levensomstandigheden van mensen die in armoede leven door middel van duurzame
interventies gericht op dienstverlening, dan wel op het versterken van het vermogen
van mensen om zelf te kunnen voorzien in hun basisbehoeften.
· Maatschappijopbouw is het versterken van pluriforme en democratische
maatschappelijke structuren en organisaties met als doel het bewerkstelligen van
rechtvaardiger machtsverhoudingen en zeggenschap van gemarginaliseerde groepen in
sociale, economische en politieke besluitvorming. Dit kan bijvoorbeeld gaan over het
verkrijgen van zeggenschap over de kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg die
door lokale en nationale overheden geboden worden, maar ook over mensenrechten,
stemrecht, vredesopbouw, biodiversiteit, toegang tot duurzame hulpbronnen en ICT
ontwikkeling.
· Beleidsbeïnvloeding heeft tot doel het veranderen van lokaal, nationaal en
internationaal beleid en processen en structuren die armoede en ongelijkheid in stand
houden of verergeren. Binnen het MFS wordt beleidsbeïnvloeding uitgeoefend door
partnerorganisaties, brede en thematische medefinancieringsorganisaties en hun
netwerken.
Kwaliteit en effectiviteit van de programma's van de maatschappelijke organisaties worden in
hoge mate bepaald door de samenhang tussen en de keuze van de interventiedomeinen.
Zowel bij de uitwerking van deze interventiestrategieën en hun onderlinge samenhang, als
ook in de contextanalyses en bij het bepalen van kwaliteit en het meten en interpreteren van
resultaten dienen de MFS-organisaties derhalve aan te sluiten bij ontwikkelingsrelevant
onderzoek en dit waarneembaar in hun beleid te integreren
Het beleidskader MFS biedt plaats aan zowel brede organisaties, die meerdere thema's
bestrijken op basis van samenhangende interventiestrategieën, als ook aan grotere en kleinere
thematisch gespecialiseerde organisaties die werken vanuit een thema dat prioritair is binnen
het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Deze laatste organisaties kiezen veelal
voor een specifieke interventiestrategie, die in de context van het betreffende thema
onderbouwd wordt en die leidt tot een gerichte partnerkeuze. Bredere organisaties kenmerken
zich door een samenhangende inzet van relevante interventiestrategieën. Mede naar
aanleiding van de aanbevelingen uit de evaluatie van het MFP in 2002 concentreren ook de
brede medefinancieringsorganisaties zich in toenemende mate op een beperkter aantal landen
en thema's. Hierdoor wordt een betere contextanalyse mogelijk en kunnen scherpere criteria
voor partnerselectie, complementariteit en financiering ontwikkeld worden. Het aantal landen
waarin de brede medefinanciering op dit moment werkzaam is, is inmiddels gedaald tot rond
de 90, waaronder 33 van de 36 bilaterale programmalanden. Tot eind 2006 is een nog verdere
reductie voorzien. In het kader van de beleidsdialoog, die een integraal onderdeel van het
MFS is, zal regelmatig ook over landenkeuze gesproken worden, waarbij de noodzaak om uit
effectiviteitoverwegingen verder te concentreren afgewogen zal worden tegen de wens om
optimale complementariteit te bereiken.
Het beleidskader moedigt innovatie aan. Binnen een lerende organisatie is ruimte voor
creativiteit en gecalculeerde risico's, voor het ontplooien van activiteiten waarvan de
effectiviteit niet bij voorbaat vaststaat, maar waarvan de resultaten systematisch geanalyseerd
worden om aldus effectiviteit op termijn te bereiken. Het MFS biedt deze ruimte aan
organisaties waar kennismanagement en lerend vermogen aantoonbaar verankerd zijn. Ook
het werken in conflictgebieden vergt naast bijzondere competenties ook een passende
systematiek voor planning, monitoring en evaluatie.
---
De medefinancieringsorganisaties werken actief aan structurele en incidentele allianties als
strategie en als antwoord op de toenemende mondialisering. Zij zorgen voor voortschrijdende
afstemming binnen hun eigen internationale netwerken en streven naar complementariteit met
andere actoren, gericht op synergie en zonder daarbij onderaannemers van elkaar te hoeven
worden. Op landenniveau zijn de nationale armoedestrategieën het referentiepunt en is dus
gerichte samenwerking van actoren in het kader van de PRSP's essentieel. De particuliere OS
organisaties ondersteunen en stimuleren lokale partners om vanuit de eigen rol en
verantwoordelijkheid betrokken te zijn bij de PRSP's.
Complementariteit met de Nederlandse bilaterale ontwikkelingssamenwerking krijgt binnen
het nieuwe MFS bijzondere aandacht. Deze complementariteit kan vele vormen aannemen.
Maatschappelijke organisaties en de overheid hebben elk hun eigen strategie en identiteit en
hebben naast gemeenschappelijke ook eigen doelstellingen, een eigen werkwijze en
waardenoriëntatie en een eigen verantwoordelijkheid. Daar waar visie, doelstellingen en
analyse duidelijk overlappen, bijvoorbeeld binnen bepaalde sectoren in de bilaterale
partnerlanden, is directe complementariteit aan de orde. Als betrokken partijen in staat zijn
een langdurig commitment met elkaar aan te gaan zijn op termijn partnerschappen (zie
hieronder) opportuun. Op andere terreinen kan afstemming en coördinatie voldoende zijn of
kunnen organisaties het meest gebaat zijn bij het eenvoudig uitwisselen van informatie. Ook
zijn er situaties waarin het een gemeenschappelijk belang is om af te zien van elke vorm van
samenwerking.
Een pallet van samenwerkingsmogelijkheden, die echter geen van alle vrijblijvendheid
impliceren. De MFS-organisaties en de Nederlandse overheid dienen vanuit de eigen
diversiteit en verantwoordelijkheid te investeren in samenwerking en hebben samen met het
ministerie een inspanningsverplichting tot het institutioneel vormgeven van de juiste
samenwerkingsvorm.
Partnerschappen zijn een bijzondere vorm van samenwerking die de traditionele donor-
ontvanger relatie overstijgt. Deze kwalitatief meer veeleisende vorm van samenwerking
kenmerkt zich door een lange termijn perspectief en vindt plaats als autonome actoren op
basis van gelijkwaardigheid beslissen gemeenschappelijke doelstellingen na te streven en
risico's te delen. Op basis van wederzijdse comparatieve voordelen wordt een heldere
rolverdeling afgesproken om aldus door beleidsinhoudelijke samenwerking een grotere
impact te bereiken, waarbij erkend wordt dat deze vorm van samenwerking met name in de
aanloopperiode een extra tijdsinvestering vergt alsmede een cultuuromslag bij alle partijen.
Binnen het MFS wordt verwacht dat de particuliere organisaties, evenals het Ministerie, een
duidelijke visie ontwikkelen op het belang van partnerschappen op hun werkterrein en
aangeven waar deze meerwaarde kunnen opleveren, zowel met hun partnerorganisaties als
met bilaterale en andere actoren. Dit geldt in het bijzonder voor situaties waarin sprake is van
directe complementariteit. Onderwerpen als versterking van maatschappelijke organisaties en
het bevorderen van meer inclusief overheidsbeleid behoeven in die gevallen vooraf een
gezamenlijke uitwerking van de rol van respectievelijk het MMV en die van de centrale en
decentrale overheid in dit proces. Alle partners spreken elkaar vervolgens aan op afspraken
over inzet en doelbereiking. Het MFS wil dergelijke vormen van creatieve samenwerking
tussen overheid, particuliere OS organisaties en andere actoren aanmoedigen met
inachtneming van wat hierboven gesteld is over risico's en lerend vermogen.
Mede om de schakeringen in de gewenste samenwerkingsvormen in beeld te krijgen is een
regelmatige dialoog op centraal en op decentraal niveau nodig. De wederzijdse wens om
---
complementariteit te bevorderen en de inspanningsverplichting om hierover goede afspraken
te maken zullen tot meer samenwerking in al haar verschillende vormen leiden. De MFS-
organisaties voeren een intensieve en regelmatige beleidsdialoog met de Minister en het
ministerie over deze praktische en andere meer inhoudelijke zaken van ontwikkelingsbeleid.
Zij participeren actief in de thematische en regionale kennisfora die in bepaalde gevallen tot
meer gestructureerde partnerschappen kunnen leiden.
Het beleidskader MFS kent een belangrijke rol toe aan het MMV op het gebied van de
vermaatschappelijking van de ontwikkelingssamenwerking en het versterken van het
draagvlak daarvoor in Nederland. Vermaatschappelijking is het proces van verbreding en
verdieping van de actieve betrokkenheid van mensen en groepen bij de
ontwikkelingsproblematiek en het samenwerkingsbeleid. MFS-organisaties zetten zich in voor
Global Citizenship, moedigen burgers aan om zich actief in te zetten voor rechtvaardige
globalisering en faciliteren initiatieven op dit gebied. Er is bij dit alles ruimte voor nieuwe
spelers op het brede terrein van de internationale samenwerking, met name ook voor
organisaties van jongeren en migranten. Deze en andere nieuwe organisaties vinden op vele
manieren een plaats binnen het MFS. In de vorm van directe subsidies, maar ook indirect voor
kleinere subsidies via de grotere MFS-organisaties (en buiten het MFS via de NCDO).
Daarnaast door middel van het aangaan van strategische allianties met de bestaande brede en
thematische medefinancieringsorganisaties, die aangemoedigd worden deze nieuwe spelers bij
hun programma's te betrekken of er partnerschappen mee aan te gaan. Daarnaast
ondersteunen MFS-organisaties educatieve en beleidsbeïnvloedende activiteiten in Nederland
en elders in het Noorden, gericht op het maatschappelijk en politiek agenderen van
belangrijke thema's en het versterken van het draagvlak voor duurzame armoedebestrijding.
In het MFS worden subsidieaanvragen op kwaliteit beoordeeld en onderling vergeleken,
waarbij de kwaliteitseisen aangepast zijn aan de omvang van de organisatie (zie beheerskader,
hoofdstuk 5). Het belang van complementariteit en innovatie voor de kwaliteit van het MFS
zijn in het voorgaande toegelicht. Daarnaast is resultaatmeting fundamenteel voor
ontwikkelingssamenwerking. Resultaatmeting stelt de verschillende actoren in staat om hun
effectiviteit te verhogen door te leren van eigen ervaring en die van anderen. Het maakt het
afleggen van verantwoording mogelijk aan maatschappij en ontwikkelingspartners. En het
dwingt tot een transparante werkwijze die inzichtelijk maakt hoe resultaten samenhangen met
de gekozen interventiestrategie. De kwaliteit van de voorstellen wordt derhalve mede
afgemeten aan de wijze waarop de organisaties hun operationele doelstellingen koppelen aan
hun contextanalyse en aan de strategische doelen die ze op basis daarvan formuleren. Tevens
is van belang hoe ze in hun werkprocessen omgaan met kwalitatieve en kwantitatieve
resultaten.
De concurrentie op het gebied van kwaliteit, die onderdeel is van de huidige beleidskaders
MFP en TMF, blijft in het nieuwe MFS gehandhaafd. Het MFS draagt op deze wijze bij aan
de algemene inzet van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op verhoging van de
effectiviteit en het zichtbaar maken van inzet en resultaten van de
ontwikkelingssamenwerking. Deze kwaliteitsvergelijking is geen beletsel voor steeds
verdergaande samenwerking tussen de particuliere OS organisaties. Samenwerking, ook met
andere actoren, is een van de voorwaarden voor het leveren van kwaliteit en het bereiken van
duurzame resultaten. Naast andere kwaliteitseisen is de kwaliteit van de samenwerking
derhalve een van de beoordelingscriteria. De omvang en inrichting van het MFS zijn
overigens zodanig dat er geen situatie van "winner takes all'' kan ontstaan, terwijl er bij de
beoordeling rekening wordt gehouden met de aard en de omvang van de gevraagde subsidies.
---
Het beleidskader MFS kent grote waarde toe aan het bestaan van een brede en sterke
brancheorganisatie, die op een aantal belangrijke terreinen de particuliere OS organisaties
organiseert en ondersteunt, hun belangen behartigt en de onderlinge samenwerking bevordert.
Dit kan betekenen dat de sector op termijn zelf de verantwoordelijkheid neemt voor zaken als
kwaliteitsbewaking, effectiviteit, relevantie en resultaatmeting, in het verlengde van het
kwaliteitshuis van de huidige MFO's en de kwaliteitssystemen van verschillende TMF-
organisaties, waarbij de overheid in de toekomst slechts het raamwerk en de voorwaarden
vaststelt. Gegeven de expertise en ook het financieel belang dat een brancheorganisatie
vertegenwoordigt kan deze op termijn uitgroeien tot een speler van formaat, die de
overwegende financiële oriëntatie van de particuliere ontwikkelingsorganisaties op de
Nederlandse overheid kan verminderen en die met kracht de discussie bevordert over de
toekomst van de particuliere ontwikkelingssamenwerking, het aanpassen van strategieën aan
veranderende mogelijkheden en problemen in Noord en Zuid en het verwerken van inzichten
van beleidsondersteunend onderzoek.
Hoofdstuk 4. Beoogde resultaten van het medefinancieringsstelsel (MFS) voor de
subsidieperiode 2007-2010
Aan het einde van de subsidieperiode zullen de resultaten van het MFS op stelselniveau
geëvalueerd worden. De belangrijkste referentiepunten vloeien voort uit de voorafgaande drie
hoofdstukken. Deze referentiepunten hebben betrekking op de kwaliteit van de drie
interventiestrategieën en op de kernbegrippen complementariteit, partnerschappen, innovatie
en vermaatschappelijking.
4.1. Interventiestrategieën
· De MFS-organisaties hebben specifieke operationele doelstellingen geformuleerd in
relatie tot de drie bovengenoemde interventiestrategieën en hebben zichtbaar gemaakt op
welke wijze deze doelstellingen bijdragen aan prioritaire thema's van het vigerende
Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid.
o Organisaties hebben in samenwerking met hun partners een meerjarige
strategische planning gemaakt van hun voor subsidie voorgedragen activiteiten
voor de totale subsidieperiode (zie stramien in annex 2). Ze maken een
contextanalyse, analyseren de stakeholders, geven in een sterkte/zwakte-analyse de
uitvoeringscapaciteit van hun eigen organisatie aan en formuleren op basis hiervan
per thema en regio hun strategische operationele doelstellingen.
o Organisaties hebben gerapporteerd op welke wijze deze doelstellingen bijdragen
aan de realisatie van de verschillende MDG's.
· De MFS-organisaties hebben specifieke beoogde resultaten geformuleerd en er is
gerapporteerd over de bereikte resultaten.
o Organisaties hebben specifieke beoogde resultaten geformuleerd vanuit
operationele doelstellingen en in samenwerking met partners.
o Resultaten van actoren worden geformuleerd vanuit de (samenhang van de)
gekozen interventiestrategie(en) en de rol van de actor binnen de interventieketen.
Onder `keten' worden de verschillende actoren verstaan die horizontaal en
10
verticaal bij een interventie betrokken zijn. Actoren rapporteren over de resultaten
van de partners en over hun eigen toegevoegde waarde.
o Waar mogelijk worden resultaten kwantitatief geformuleerd en gerapporteerd.
Resultaten van kwantitatieve meting zijn kwalitatief geïnterpreteerd. Waar
kwantitatieve meting niet mogelijk is, wordt kwalitatief geformuleerd en
gerapporteerd.
o Bij de formulering en rapportage van de beoogde resultaten is onderscheid
gemaakt naar input, output, outcome en impact en de bijbehorende tijdshorizon;
attributie en plausibiliteit worden beargumenteerd.
o Organisaties hebben aangegeven op welke wijze het lerend vermogen binnen hun
organisatie verankerd is en hoe ze gebruik maken van (al dan niet externe)
evaluatie.
4.2. Kernbegrippen
4.2.1. Complementariteit
· Het MFS heeft als geheel aantoonbaar complementariteit binnen en buiten de OS sector
nagestreefd.
o Organisaties hebben gerapporteerd waar en in welke vorm afstemming met andere
actoren aan de orde is en op welke wijze deze verbeterd is. Hierbij houden ze
rekening met de diverse vormen van complementariteit, inclusief partnerschap, die
in specifieke situaties geboden zijn.
o Complementariteit is niet alleen van belang tussen verschillende actoren. Ook de
activiteiten van een en dezelfde actor dienen complementair aan elkaar te zijn.
Actoren hebben aangegeven op welke onderdelen hun activiteiten een aantoonbare
meerwaarde ten opzichte van elkaar hebben.
· De afstemming tussen het Nederlandse bilaterale en particuliere kanaal is gedurende de
subsidieperiode aantoonbaar verbeterd.
o Het ministerie en de MFS-organisaties hebben concreet bijgedragen aan het
vergroten van de complementariteit door de juiste samenwerkingsvormen uit te
werken en institutioneel vorm te geven. Deze zijn expliciet opgenomen in de
meerjarige strategische planning van ambassades, de beleidsdirecties en van de
MFS-organisaties. Waar mogelijk zijn formele belemmeringen weggenomen voor
het aangaan van partnerschappen.
o Het ministerie en de MFS-organisaties hebben gezamenlijk gewerkt aan een
verbetering en verdieping van de beleidsdialoog op alle niveau's.
4.2.2. Partnerschappen
· Het MFS heeft als geheel aangegeven welke partnerschappen zijn aangegaan en welke
doelen en strategische meerwaarde hiermee gerealiseerd zijn.
o Actoren hebben specifiek aandacht gegeven aan partnerschappen als een
bijzondere vorm van intensieve en langdurige samenwerking op basis van
gelijkwaardigheid tussen twee of meer organisaties.
o Actoren hebben plausibel gemaakt hoe de partnerschappen hebben bijgedragen
aan doelmatigheid en doeltreffendheid van interventies en / of aan innovatie.
---
4.2.3. Innovatie
· Het MFS heeft ruimte geboden voor innovatie en gecalculeerde risico's en voor het
gebruik van beleidsondersteunend onderzoek en heeft de discussie geëntameerd over de
toekomst van de particuliere ontwikkelingssamenwerking in veranderende
omstandigheden.
o Organisaties hebben expliciet ruimte gekregen voor innovatie en gecalculeerde
risico's, mits de strategische meerwaarde hiervan aantoonbaar was en de beoogde
resultaten helder geformuleerd en aannemelijk gemaakt werden.
o Organisaties hebben gebruik gemaakt van beleidsondersteunend onderzoek bij het
ontwikkelen van hun visie, bij het formuleren van hun operationele doelstellingen
en bij hun resultaatmeting
o Actoren hebben zelfstandig en in dialoog met elkaar visies ontwikkeld op de
toekomst op middellange termijn van de samenwerking met het MMV in het
Zuiden en de veranderende strategieën in het licht van veranderende
omstandigheden.
4.2.4. Vermaatschappelijking
· Het MFS als geheel heeft aantoonbaar bijgedragen aan vermaatschappelijking van
internationale samenwerking.
o Actoren hebben expliciet benoemd hoe zij bijgedragen hebben aan de
verdieping en verbreding van de actieve betrokkenheid van de Nederlandse
samenleving bij internationale samenwerking
o Actoren hebben bijgedragen aan het betrekken van niet-traditionele spelers bij
internationale samenwerking.
Hoofdstuk 5. Bestuurlijk Model en beheerskader
In dit hoofdstuk worden de doelstellingen en resultaten van het MFS stelsel als geheel
vertaald naar het niveau van de individuele organisaties. Doelstellingen en resultaten van
organisaties worden, afgezien van de context waarbinnen de interventies plaatsvinden, in
belangrijke mate bepaald door de relevantie van de gekozen interventiestrategie én de rol die
elke organisatie in de interventieketen speelt c.q. de plaats die de organisatie in die keten
heeft. Verantwoording van doelstellingen en resultaten is daarom altijd specifiek gekoppeld
aan de rol en de plaats in de keten.
5.1 Hoofdlijnen
Het bestuurlijk model en de toetredings- en toetsingscriteria voor het MFS komen voort uit
het hierboven beschreven beleidskader. Het MFS is gebaseerd op de strategische keuzes van
autonome organisaties, waarbij met andere particuliere, bilaterale en multilaterale actoren
zowel de kritische dialoog als de samenwerkingsmogelijkheden actief gezocht worden. Het
uit te werken beoordelingskader geeft incentives voor de in het beleidskader genoemde
gewenste ontwikkelingen door deze expliciet mee te nemen in de beoordelingscriteria.
Het MFS wordt uit centrale fondsen van het ministerie gefinancierd. Het is een programma
dat Nederlandse brede en thematische maatschappelijke organisaties omvat, die elk voor zich
en gezamenlijk een draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse samenleving en die
12
werken aan de doelstelling van het MFS. Thematische organisaties kunnen subsidies
aanvragen voor initiatieven die vallen binnen de thematische beleidsvoornemens die
uitgewerkt zijn in annex 1 van het beleidskader. Buiten het MFS vallen de niet in Nederland
gevestigde internationale maatschappelijke organisaties, landenspecifieke aanvragen,
noodhulp, Technische Assistentie, Vakbondsmedefinanciering, NCDO, gemeentelijke
samenwerking, onderzoek en opdrachtverlening.
Conform de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt bij de verdeling van
de beschikbare middelen rekening gehouden met een evenwichtige spreiding over grote en
kleinere organisaties, thematische beleidsvoornemens en specifieke aandachtspunten binnen
de thema's. Dit laatste betekent dat bestaande inputdoelstellingen van het ministerie in de
verdelingsbeslissing meegenomen worden, echter slechts voor zover de kwaliteit van de
ingediende voorstellen dit toelaat. In het uiterste geval kan dit betekenen dat bepaalde
prioritaire doelstellingen onvoldoende bereikt kunnen worden via het Nederlandse particuliere
kanaal en dat er derhalve voor de uitvoering van dit beleidsonderdeel naar andere kanalen
gezocht moet worden.
De Minister oordeelt eenmaal per vier jaar over subsidieverlening in het kader van het MFS.
Daartoe raadpleegt zij een Adviescommissie, die de bedrijfsplannen voor de gehele
subsidieperiode op kwaliteit beoordeelt. De jaarplannen en jaarverslagen voor de
opeenvolgende subsidiejaren worden jaarlijks ter goedkeuring aan het ministerie voorgelegd,
waarbij de jaarplannen getoetst worden aan het oorspronkelijk goedgekeurde bedrijfsplan en
de resultaten door het ministerie op doeltreffendheid, doelmatigheid en kwaliteit beoordeeld
worden. Indien jaarplannen en jaarverslagen geen blijk geven van een voldoende invulling
van de strategische meerjarenplannen kunnen subsidies verlaagd worden.
De Minister benoemt in 2005 voor onderhavige subsidieronde een onafhankelijke en
deskundige Adviescommissie, die uit 7 leden zal bestaan en een adequaat secretariaat omvat.
De Minister benoemt de commissieleden en wijst uit hun midden een voorzitter aan. De
Adviescommissie werkt de in het beleidskader vermelde beoordelingscriteria en hun relatieve
gewichten uit in overleg met het Ministerie en met vertegenwoordigers van het
maatschappelijke middenveld. Het beoordelingskader wordt aan de Minister ter vaststelling
voorgelegd en vormt vervolgens onderdeel van het te publiceren beleidskader. De
Adviescommissie beoordeelt de ontvangen aanvragen op kwaliteit aan de hand van het
vastgestelde beoordelingskader en brengt een advies aan de Minister uit over deelname aan
het MFS voor de onderhavige subsidieperiode en over de verdeling van de beschikbare
middelen over de toetredende organisaties. Uiterlijk 31 oktober 2005 publiceert de Minister
het subsidieplafond, het beleidskader en het uitgewerkte beoordelingskader. Aanvragen
worden uiterlijk 31 maart 2006 ingediend bij het Ministerie, die de tijdig en volledig
ingediende aanvragen voor advies voorlegt aan de Commissie. De Commissie beoordeelt de
aanvragen aan de hand van het beoordelingskader en brengt voor 15 augustus 2006 advies uit
aan de Minister. Uiterlijk 30 september 2006 stelt de Minister de besluiten over de
subsidieaanvragen vast.
Tegelijk met het beleidskader MFS publiceert de Minister het subsidieplafond voor de totale
subsidieperiode. Dit geïndexeerde plafond wordt uitgedrukt in een nominaal bedrag, waarbij
rekening is gehouden met de doorlopende verplichtingen uit eerdere TMF-subsidies aan
Nederlandse organisaties. Het subsidieplafond is een maximum dat alleen toegekend zal
worden indien voldoende subsidieaanvragen van goede kwaliteit ontvangen worden.
13
Individuele subsidies worden verleend onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring van
de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Binnen het totale subsidieplafond voor het MFS zullen geen aparte plafonds gelden voor
bepaalde typen organisaties en is ruimte voor nieuwe organisaties die aan de geldende
drempel- en kwaliteitscriteria voldoen. Geen organisatie kan meer dan 25% van het totale
subsidieplafond ontvangen. Op basis van de kwaliteitsbeoordeling door en het
verdelingsvoorstel van de Adviescommissie besluit de Minister tot toekenning, verlaging dan
wel afwijzing van de gevraagde subsidie. Indien de Commissie adviseert tot afwijzing dan
wel tot substantiële verlaging van aanvragen van organisaties, die thans een
instellingssubsidie uit het MFP of het TMF ontvangen, dan zal een exitstrategie worden
geformuleerd om de werkzaamheden van de partners niet in gevaar te brengen. Het creëren
van een voorziening voor arbeidsrechtelijke verplichtingen in Nederland is mogelijk voor alle
MFS-organisaties, waarbij afgerekend wordt op basis van werkelijk gemaakte kosten.
De doelmatigheid van organisaties wordt in deze subsidieperiode gestimuleerd door expliciet
de verhouding tussen middelen en resultaten door de Commissie te laten beoordelen. In de
strategische plannen zullen per regio en per thema overhead, programmamiddelen en
formatieplaatsen gekoppeld worden aan strategische resultaten (zie annex 2). Gedurende de
subsidieperiode wordt de doelmatigheid van de organisaties continu gewaarborgd door een
focus op kwaliteitssystemen (zie 5.2). In deze kwaliteitssystemen moeten beoordelings- en
prestatie-indicatoren verankerd zijn voor het sturen op overhead en doelmatigheid. Deze
kwaliteitssystemen vervangen de maximaal toegestane apparaatskostenvergoeding die in het
verleden vooraf in een vast percentage werd uitgedrukt.
Het MFS kent zowel instellings- als programmasubsidies. Een instellingssubsidie is een
subsidie aan een organisatie om het geheel van voorgenomen activiteiten uit te voeren. Een
programmasubsidie is een subsidie om een samenhangend deel van het totaal van activiteiten
van een organisatie uit te voeren. Voor instellingssubsidie kunnen slechts organisaties in
aanmerking komen die duurzame armoedebestrijding als hoofddoelstelling hebben en die
zowel beleidsmatig als beheersmatig een bewezen track-record hebben (zie criteria in 5.3.4).
Aangezien een instellingssubsidie een bijdrage is voor de uitvoering van het gehele
takenpakket van een organisatie, bestaat in dat geval daarnaast geen plaats voor andere door
of namens de Minister verstrekte subsidies aan dezelfde instelling, met uitzondering van PSO-
middelen en noodhulp. Binnen het MFS worden de beoordelingscriteria gedifferentieerd naar
omvang en aard van de gevraagde subsidie. Zoals hierboven vermeld gelden voor
instellingssubsidies een aantal bijzonder vereisten. Voorts worden voor alle subsidies van 2,5
miljoen euro per jaar en hoger zwaardere eisen gesteld aan de kwaliteit van de organisaties.
Dit doet recht aan het belang van een goede kwaliteitsbeoordeling en beheersing, echter
zonder de kleinere organisaties onevenredig administratief te belasten.
De Minister en MFS-organisaties voeren regelmatig een beleidsdialoog over inhoudelijke
aspecten van de ontwikkelingsproblematiek in het algemeen en over de voortgang van het
MFS in het bijzonder. Beide partijen zoeken en entameren de dialoog over specifieke thema's
en gewenste samenwerkingsmodaliteiten, zowel op centraal niveau als ook op landenniveau.
De MFS-organisaties streven hierbij naar een structurering van hun rol in deze dialoog.
In de tweede helft van de subsidieperiode zal een externe evaluatie van het MFS plaatsvinden.
Daarbij zal op basis van een aantal programma- en landenevaluaties de inhoudelijke
relevantie, de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de duurzaamheid van de door de
14
organisaties ondernomen activiteiten beoordeeld worden alsmede de in hoofdstuk 4 genoemde
beoogde resultaten van het MFS als geheel. Daarnaast zal een doelmatigheidsaudit gehouden
worden, waarbij alle MFS-organisaties met een instellingssubsidie in ieder geval aan bod
komen en de overige steekproefsgewijs. Daarbij wordt ook gekeken hoe zij hun
kwaliteitssystemen ingericht hebben en gebruiken. Overigens blijft een inspectie door het IOB
in alle gevallen mogelijk. Samenvattende rapportages van de evaluatie en de audit worden
door het Ministerie, vergezeld van beleidsconclusies, ter beschikking gesteld aan de Kamer.
5.2. Kwaliteitssystemen
De subsidieontvangende organisaties zijn verantwoordelijk voor een adequaat systeem van
monitoring en evaluatie en voor een kwaliteitssysteem. Hiermee wordt vormgegeven aan het
lerend vermogen van de organisaties. Dit systeem is des te belangrijker gezien het complexe
karakter en het relatief hoge risicoprofiel van internationale samenwerking, waardoor
uitkomsten van interventies moeilijk voorspelbaar zijn. De beschrijving en de haalbaarheid
van beoogde resultaten moeten tegen deze achtergrond gezien worden. Op basis van
voortschrijdend inzicht worden organisaties geacht tijdig bijsturingen te verrichten en
hiervoor zo nodig toestemming te vragen van de Minister.
Het kwaliteitssysteem omvat de volgende aspecten:
· De organisaties dragen ieder voor zich verantwoordelijkheid voor de eigen
bedrijfsprocessen en resultaten en rapporteren hierover aan de Minister volgens
afgesproken inhoudelijke en financiële standaarden, waarbij onder andere aandacht wordt
geschonken aan de doeltreffendheid en doelmatigheid.
· De organisaties beschrijven in hun Meerjarige Strategische Plannen hoe zij de realisatie
van beoogde resultaten denken te borgen. Bovendien geven zij inzicht in de stand van
zaken ten aanzien van de borging van hun processen.
· De organisaties dragen ieder voor zich zorg voor een adequaat planning-, monitoring- en
evaluatiesysteem. De resultaten van evaluaties worden, voorzien van beleidsconclusies,
aan de Minister ter beschikking gesteld.
· De resultaatformulering en beoordeling worden voor de verschillende
interventiestrategieën uitgewerkt en
· De resultaten worden uitgesplitst in de keten, waarbij onderscheid wordt gemaakt
tussen input, output, outcome en impact ;
· De MFS organisaties oriënteren zich bij het ontwikkelen van hun kwaliteitssysteem op
CBF, ISO en INK maar voorkomen stapeling van systemen. Het streven is om
gezamenlijk te komen tot een flexibel toepasbaar systeem,
· De MFS organisaties hanteren in hun kwaliteitssysteem beoordelings- en prestatie-
indicatoren voor het sturen op overhead en doelmatigheid.
· Alle MFS organisaties doen een jaarlijkse kwaliteitsanalyse en stellen op basis daarvan
een plan van aanpak op, dat zijn beslag vindt in de jaarverslagen en jaarplannen.
5.3 Criteria voor toetreding en toetsing
Aanvragen worden door de Adviescommissie getoetst aan de drempelcriteria zoals genoemd
in paragraaf 5.3.1. Aanvragen die daar niet aan voldoen worden niet verder beoordeeld, de
overige aanvragen worden getoetst aan de criteria betreffende de eigenschappen en kwaliteit
van de aanvragende organisatie (5.3.2) en inhoud en kwaliteit van de subsidieaanvraag
(5.3.3). Bij de uitwerking van de criteria worden aan grotere aanvragen (en dus bij een groter
15
financieel risico) strengere eisen gesteld aan de kwaliteit van de organisatie. Er gelden
aanvullende criteria voor organisaties die een instellingssubsidie aanvragen (5.3.4). Voor de
inhoudelijke beoordeling van de aanvragen gelden echter voor grote en kleine organisaties
identieke criteria.
5.3.1. Drempelcriteria
· de organisatie is een in Nederland gevestigde niet-overheidsorganisatie zonder
winstoogmerk
· de organisatie heeft een aantoonbaar draagvlak in Nederland.
· de organisatie bezit rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht.
· de organisatie zet zich in voor structurele vermindering van armoede in
ontwikkelingslanden die voorkomen op de DAC-1 lijst.
· de maximale tijdsduur voor de subsidie is vier jaar
· de organisatie kan slechts één subsidie tegelijkertijd uit het MFS ontvangen
· de subsidieaanvraag is minimaal 100.000
· de organisatie levert een substantiele eigen financiële bijdrage. De organisatie maakt
daartoe aannemelijk dat met ingang van 1 januari 2009 tenminste 25% van de
jaarlijkse uitgaven uit de eigen bijdrage zal worden bekostigd. De eigen bijdrage
omvat eigen fondsen, bijdragen van andere donoren (inclusief de EU) en inkomsten uit
opdrachten.
· de aanvraag betreft geen initiatieven die primair gericht zijn op directe
dienstverlening, welzijn, of investeringen
· de aanvraag betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen
· de aanvraag betreft geen initiatieven die primair gericht zijn op studiemogelijkheden
of onderzoek
· de aanvraag is niet landenspecifiek (de aanvraag moet activiteiten in twee of meerdere
landen betreffen), met uitzondering van wederopbouw na conflict
· thematische aanvragen passen binnen de thematische beleidsvoornemens (annex 1)
5.3.2. Beoordelingscriteria betreffende de eigenschappen en kwaliteit van de
aanvragende organisatie
· Mate van draagvlak in Nederland en kwaliteit van bijdrage aan vermaatschappelijking.
· Geschiedenis en relatie van de missie met duurzame armoedebestrijding
· Gehanteerde interventiestrategie, operationele doelstellingen en beoogde resultaten.
· Aard en kwaliteit van de relaties met partnerorganisaties, relatie met goed donorschap.
· Aard en kwaliteit van relaties met derden, waaronder visie op complementariteit,
partnerschappen en relatie met onderzoekswereld.
· Impact en duurzaamheid van behaalde resultaten (track record)
· Mate waarin organisatiestructuur en cultuur bijdragen aan efficiënte dienstverlening.
· Kwaliteit van het beleid t.a.v. personeel en innovatie ten dienste van doelmatigheid,
waaronder kennismanagement.
· Kwaliteit van de bestaande procedures en systemen op het gebied van monitoring en
evaluatie alsmede kwaliteitsmanagement
· Kwaliteit van het financieel en administratief management
16
5.3.3. Beoordelingscriteria betreffende de inhoud en kwaliteit van de aanvraag.
In het door de Adviescommissie uit te werken beoordelingskader zullen indicatoren
uitgewerkt en gewichten vastgesteld worden voor de hieronder genoemde
beoordelingsvelden. Indicatoren zullen gedifferentieerd worden op basis van de omvang en de
aard van de gevraagde subsidie (programma- of instellingssubsidie).
· Ontwikkelingsrelevantie: bijdrage aan (i) armoedebestrijding vanuit de drie
interventiestrategieën en de vier kernbegrippen complementariteit, partnerschap, innovatie
en vermaatschappelijking en (ii) de thematische beleidsprioriteiten indien het een
themaspecifieke aanvrage betreft.
· Kwaliteit van de Strategische Analyse, waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar de
consistentie tussen de context analyse, de daaruit volgende probleemstelling en de
operationele doelstellingen.
· Strategisch beleid ten aanzien van Zuidelijke partners, met aandacht voor een
gelijkwaardige, transparante, inhoudelijke en evalueerbare relatie tussen de partners en de
organisatie, gebaseerd op principes van goed donorschap.
· Uitwerking van voorstel in operationele doelen, beoogde resultaten, voorgenomen
activiteiten en middelen met een helder verband tussen de te bereiken doelen en de
daarvoor benodigde middelen.
· Uitwerking van beoogde resultaten, indien functioneel in SMART-systematiek (Specifiek,
Meetbaar/aantoonbaar, Acceptabel voor relevante stakeholders, Realistisch, realiseerbaar
binnen een duidelijk aangegeven Tijdsvak).
· Innovatieve elementen in het voorstel in relatie tot:
· Meerwaarde voor armoedebestrijding
· Relatie met strategie
· Kwaliteit risicoanalyse
· Gebruik van beleidsondersteunend onderzoek.
· Bijdrage aan vermaatschappelijking en effecten op het draagvlak.
· Efficiënte inzet van middelen, doelmatigheid.
· Verankering van kwaliteitsbeheer, planning, monitoring en evaluatie, lerend vermogen in
het voorstel, waarbij rekening wordt gehouden met attributie vraagstukken.
· Duurzaamheid van de interventie en bijdrage van de subsidie aan de (duurzame)
ontwikkeling van de partnerorganisatie.
5.3.4. Aanvullende criteria voor instellingssubsidie
· Organisaties jonger dan 5 jaar komen niet in aanmerking voor een instellingssubsidie.
17
· Organisaties die structurele armoedebestrijding niet als hoofddoelstelling hebben en/of die
niet primair in DAC 1-landen werken komen niet in aanmerking voor een
instellingssubsidie.
· Organisaties waaraan door de Minister andere subsidies verstrekt worden (behalve PSO en
noodhulpgelden) komen niet in aanmerking voor instellingssubsidie.
· Organisaties die 2.5 miljoen euro per jaar of meer aan instellingssubsidie ontvangen
hebben en/of behouden ISO certificatie voor hun belangrijkste activiteiten.
· Organisaties die 2.5 miljoen euro per jaar of meer aan instellingssubsidie ontvangen
implementeren een systeem van continue kwaliteitsverbetering op basis van het INK - of
een soortgelijke geaccepteerd - model.
5.4. Rapportages
Jaarplannen en jaarverslagen worden opgesteld aan de hand van een voorbeeldstramien van
de meerjarige strategische planning (MJSP, zie annex 2). In de jaarplannen wordt een aparte
paragraaf opgenomen waarin organisaties rapporteren over hun activiteiten die rechtstreeks
gerelateerd zijn aan de MDG's. Deze rapportage vindt in ieder geval plaats op het niveau van
output en betreft die MDG's waarop de organisatie in belangrijke mate of het meest actief is.
Op output-niveau wordt per MDG benoemd hoeveel fondsen zijn besteed aan activiteiten die
grotendeels of geheel op het behalen van deze MDG gericht zijn. Waar mogelijk wordt ook
op het niveau van outcome gerapporteerd, waarbij de belangrijkste behaalde resultaten
genoemd kunnen worden, ook indien dit slechts in beperkte mate mogelijk is (zie stramien
instellingsrapportage in annex 2). In het geval van programmasubsidie dient de aanvrager een
specifiek voorstel in voor monitoring van de voorgestelde activiteit (zie stramien
programmarapportage in annex 2)
18
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken