European Union

PERSCOMMUNIQUE nr. 05/05 18 januari 2005 Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-257/01 Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie EERSTE UITSPRAAK VAN HET HOF VAN JUSTITIE OVER DE

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN VAN DE EUROPESE INSTELLINGEN OP HET

GEBIED VAN DE TOEPASSING VAN HET SCHENGEN-AKKOORD

Het Hof van Justitie verwerpt het beroep van de Commissie en bevestigt de uitvoeringsbevoegdheden die de Raad als overgangsmaatregel aan zichzelf had voorbehouden met betrekking tot de behandeling van visumaanvragen en grenscontroles De Overeenkomst ter uitvoering van het Schengen-akkoord, ondertekend in 1990, bevat regels inzake de overschrijding van de buitengrenzen en inzake visa. De nadere voorschriften voor de toepassing van die regels ­ gedetailleerde regelgeving en praktische instructies ­ zijn respectievelijk vastgesteld in het Gemeenschappelijk handboek (GH) en de Gemeenschappelijke instructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten (GVI). Nadat het Schengen-acquis bij het Verdrag van Amsterdam was opgenomen in het juridische en institutionele kader van de Europese Unie, stelde de Raad in 2001 twee verordeningen1 vast waarbij hij zich inzake de behandeling van visumaanvragen en grensbewaking uitvoeringsbevoegdheden voorbehield, waarmee hij afweek van de regeling van gemeen recht volgens welke de Commissie basisbesluiten van de Raad uitvoert. Voor de uitvoering en bijwerking van het GH en de GVI werden aldus twee procedures ingesteld: enerzijds kunnen sommige bepalingen door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd, anderzijds kunnen de lidstaten aan de Raad meedelen welke wijzigingen zij wensen aan te brengen in andere bepalingen.


1 Verordening (EG) nr. 789/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor de behandeling van visumaanvragen (PB L 116, blz. 2) en verordening (EG) nr. 790/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures inzake de uitvoering van de controle en de bewaking aan de grenzen (PB L 116, blz. 5).

De Europese Commissie vorderde nietigverklaring van die twee verordeningen.

Het voorbehouden van bevoegdheden aan de Raad
De Commissie stelde in de eerste plaats dat de Raad niet had aangetoond dat het karakter van de uitvoeringsmaatregelen waarin de verordeningen voorzien, een rechtvaardiging kan opleveren voor de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Raad. Het Hof herinnert eraan dat in het stelsel van het Verdrag2 de bevoegdheid tot uitvoering van een basisbesluit normaal door de Commissie wordt uitgeoefend. De Raad kan bij uitzondering in welbepaalde gevallen de uitoefening van bepaalde uitvoeringsbevoegdheden rechtstreeks aan zich houden, welke beslissing hij omstandig moet motiveren aan de hand van de aard en de inhoud van het basisbesluit dat moet worden uitgevoerd of gewijzigd. Het Hof wijst erop dat de consideransen van de bestreden verordeningen de bevoegdheid die de Raad aan zichzelf heeft voorbehouden, rechtvaardigen. Bezien in hun juiste context, doen zij duidelijk uitkomen waarom het gerechtvaardigd is de uitvoering aan de Raad voor te behouden, en stellen zij het Hof in staat zijn controle uit te oefenen. Voor de inwerkingwerking van het Verdrag van Amsterdam (1999) waren het visumbeleid en het beleid inzake de buitengrenzen immers geheel onttrokken aan de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap. De lidstaten, die de Commissie ter zake niet van meet af aan een initiatiefmonopolie hebben willen verlenen, hebben bepaald dat gedurende een overgangsperiode van vijf jaar in beginsel de Raad met eenparigheid van stemmen besluit op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat, na raadpleging van het Parlement. Bovendien is de inhoud van de bepalingen waarvoor de Raad zichzelf uitvoeringsbevoegdheden heeft voorbehouden, duidelijk omschreven en beslaan die bepalingen geenszins de gehele materie van de visa en de controle van de buitengrenzen. De Raad mocht dus aannemen dat hij te maken had met een bijzonder geval en heeft zijn besluit om zich bij wijze van overgangsmaatregel de bevoegdheid tot uitvoering van een limitatief opgesomd aantal bepalingen van de GVI en het GH voor te behouden, naar behoren gemotiveerd.
De aan de lidstaten verleende uitvoeringsbevoegdheid De Commissie stelde in de tweede plaats dat de Raad slechts de keuze heeft tussen twee mogelijkheden: zich uitvoeringsbevoegdheden voor te behouden of die aan de Commissie te verlenen. Hij kan de lidstaten echter niet machtigen bepaalde delen van de GVI en het GH ­ met name de lijst van documenten die gelden als verblijfstitel en de lijst van gevallen waarin de centrale autoriteiten voor visumaanvragen moeten worden geraadpleegd ­ te wijzigen of bij te werken.
Het Hof wijst erop dat de wijzigingen die de lidstaten (eenzijdig of in overleg met de andere lidstaten) mogen aanbrengen in sommige bepalingen van de GVI of het GH, vallen onder een mechanisme van uitwisseling van feitelijke informatie waarover alleen zij beschikken.


2 Zie art. 202, derde streepje, EG en het "tweede comitologiebesluit", besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184, blz. 23).

In deze zeer bijzondere overgangssituatie (in afwachting van de ontwikkeling van het Schengen-acquis in het juridische en institutionele kader van de Europese Unie) is het Hof van oordeel dat de Raad niet kan worden verweten dat hij een procedure heeft ingesteld voor de mededeling door de lidstaten van de wijzigingen die zij mogen aanbrengen, tenzij zou worden aangetoond dat die procedure de doeltreffende of juiste toepassing van de GVI of het GH schaadt. In casu heeft de Commissie dat niet aangetoond. De Commissie heeft evenmin de noodzaak van een uniforme procedure aangetoond, wanneer de GVI naar de wet en de nationale praktijken verwijzen. Om al deze redenen verwerpt het Hof het beroep van de Commissie. Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Beschikbare talen: DA, DE, ES, EN, EL, FR, IT, NL, PT, FI, SV De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof (http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl) vanaf ongeveer 12.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught. Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656