Ministerie Tewerkstelling en Arbeid Belgie

Thematische toelichting over het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de bescherming van de werknemers tegen tabaksrook

Inleiding
Toepassingsgebied (artikelen 1 en 2)
Bepalingen: werkruimte, sociale voorzieningen, rookkamer (artikel 3) Rechten van de werknemers (artikel 4)
Rookverbod (artikel 5)
Naleving van het verbod door derden (artikel 6) Overgangsperiode: algemeen beleid om het tabaksgebruik in te perken vóór 1 januari 2006 (artikel 7)

INLEIDING

Dit koninklijk besluit vervangt artikel 148decies 2.2bis van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, dat werd ingevoegd bij koninklijk besluit van 31 maart 1993. Deze vroegere reglementering verplichtte de werkgever om maatregelen te nemen waardoor het rookgedrag wordt afgestemd op de wederzijdse verdraagzaamheid, de individuele vrijheid en de hoffelijkheid. De werkgever moest zo nodig bijkomende materiële maatregelen nemen teneinde de hinder te wijten aan de tabaksrook uit te schakelen.

Tegenwoordig zijn de kwalijke gevolgen van het actieve tabaksgebruik, maar ook de specifieke risico's van het passief roken voldoende bewezen en onder de aandacht gebracht. Meer en meer gezondheidsklachten worden door niet rokende werknemers geformuleerd.

De vroegere reglementering is na verloop van tijd onaangepast, slecht toegepast en dus ondoeltreffend gebleken. Het is daarom dat dit nieuw koninklijk besluit het oud principe van hoffelijkheid vervangt door het recht op werkruimten en sociale voorzieningen, vrij van tabaksrook, dat elke werknemer zal hebben met ingang van 1 januari 2006.
Dit recht wordt logischerwijs aangevuld door een rookverbod in al deze ruimten.

TOEPASSINGSGEBIED (artikelen 1 en 2)

Dit koninklijk besluit is van toepassing op alle werknemers en alle werkgevers in de zin van artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Het is niet van toepassing op leerlingen en studenten die een vorm van arbeid verrichten in hun onderwijsinstelling, vermits de onderwijsinstellingen reeds onderworpen zijn aan een reglementering ter zake, vastgelegd door de bevoegde Gemeenschap.

Dit koninklijk besluit is niet van toepassing op:
1° alle gesloten plaatsen in de horeca sector (hotels - restaurants), waar voedingsmiddelen en/of dranken ter consumptie aangeboden worden en waar het toegelaten is te roken, onder de voorwaarden voorzien in het koninklijk besluit van 15 mei 1990 tot het verbieden van het roken in bepaalde openbare plaatsen. De reglementering van toepassing op de horeca sector, die onder de bevoegdheid valt van de minister van Volksgezondheid, zal trouwens binnenkort strenger gemaakt worden.

Daar waar het voor het publiek toegelaten is te roken, is het bijgevolg mogelijk dat de werknemers blootgesteld worden aan tabaksrook. Het rookverbod geldt daarentegen wel voor andere plaatsen in horecazaken zoals bijvoorbeeld de keukens, wasserijen, opslagplaatsen, burelen, ...die niet toegankelijk zijn voor het publiek.

Dit besluit is evenmin van toepassing op hotelkamers die als privé ruimten dienen beschouwd te worden.


2° gesloten plaatsen van instellingen van maatschappelijke dienstverlening voorbehouden voor de bewoners en niet bewoners, en die beschouwd worden als privé ruimten. De bewoners verblijven in die instellingen terwijl de niet bewoners naar de instelling komen voor bijvoorbeeld een dagbehandeling. Deze instellingen kunnen verzorgingsinstellingen, psychiatrische ziekenhuizen, rusthuizen of service flats, instellingen voor jeugdzorg of gevangenissen, ... zijn.

In al deze instellingen, worden door de overheden van die instellingen specifieke maatregelen vastgelegd die van toepassing zijn op de bewoners en de niet bewoners. De werknemers die geacht worden te werken in de privé vertrekken voorbehouden aan deze personen, zouden dus aan tabaksrook kunnen blootgesteld worden.


3° privé woningen. Alle thuiswerk evenals om het even welke zorgverstrekking aan huis zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van dit besluit.

Maar er zijn uitzonderingen. In sommige privé woningen kan een bewoner beslissen om een of meer lokalen van zijn woning in te richten als professionele ruimte en er werknemers in tewerkstellen. In dit geval wordt hij werkgever, en is het koninklijk besluit van toepassing. Voorbeelden van zulke lokalen in een woning: naaiateliers of timmermanswerkplaatsen, studie van een notaris met personeel, om het even welk verzorgingskabinet met personeel....

BEPALINGEN (artikel 3)

Wat dient men te verstaan onder "werkruimte", "sociale voorzieningen", "rookkamer"?

werkruimte:


- elke werkplaats gesloten of in een open ruimte, binnen of buiten de onderneming of inrichting t.t.z. dat vergaderzalen, cabines van een vrachtwagen, (gesloten ruimte buiten een onderneming), hangars, opslagplaatsen, garages van een onderneming (gesloten of open ruimten binnen of buiten) in de definitie van werkruimte begrepen zijn. Enkel de ruimte in open lucht bijvoorbeeld (de binnenkoer in open lucht van een onderneming) valt niet onder de reglementering.


- elke open of gesloten ruimte van een onderneming of inrichting, die niet noodzakelijk bestemd is om te werken, maar waar de werknemer in het kader van zijn werk toegang toe heeft, zoals bijvoorbeeld trappen, liften, gangen, inkomhal, ontspanningsruimten of plaatsen voor gezellige bijeenkomsten.....

sociale voorzieningen: de sanitaire installaties, t.t.z de toiletten, kleedkamers, en douches evenals de refters en de lokalen bestemd voor rust of eerste hulp, dit wil zeggen lokalen die bestemd zijn om eerste zorgen toe te dienen aan werknemers die bijvoorbeeld onwel zijn geworden, of lokalen bestemd voor het onthaal van zwangere werkneemsters of werkneemsters die borst voeding geven .

rookkamer: een gesloten lokaal in de onderneming of inrichting dat uitsluitend bestemd is om te roken en dat op natuurlijke of kunstmatige wijze afdoende moet verlucht worden.

RECHTEN VAN DE WERKNEMERS (artikel 4)

Artikel 4 van het besluit is gewijd aan het recht dat elke werknemer heeft om over rookvrije lucht te beschikken in alle ruimten waar hij tewerkgesteld is of toegang toe heeft in het kader van zijn werk.

Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2006.

ROOKVERBOD (artikel 5)

Het recht waarvan sprake in artikel 4 wordt gewaarborgd door de werkgever die het roken verbiedt in de werkruimten en de sociale voorzieningen evenals in het vervoermiddel, dat voor gemeenschappelijk vervoer van en naar het werk door hem ter beschikking wordt gesteld van het personeel.

Het rookverbod is dus volledig, zelfs voor de werknemers die over een individuele werkruimte beschikken.

Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2006.

De mogelijkheid om van dit artikel af te wijken bestaat indien het Comité voor preventie en bescherming op het werk een voorafgaand advies heeft uitgebracht over de mogelijkheid om een rookkamer in te richten.

De mogelijkheid om deze rookkamer te voorzien is geen recht van de rokers dat tegenover het recht van de niet rokers staat.

Deze afwijking kan niet worden toegepast in ondernemingen waar geen overleg met het personeel voorzien is.

Indien er een rookkamer voorzien is in een daartoe bestemd lokaal, moet de verluchting afdoend zijn en moet bovengenoemd comité een voorafgaand advies uitbrengen over de regeling van de toegang tot dit lokaal tijdens de werkuren, op dusdanige wijze dat de werknemers niet rokers niet gediscrimineerd zijn met betrekking tot de uurregeling en eventuele pauzes die aan de rokers worden toegestaan.

NALEVING VAN HET VERBOD DOOR DERDEN (artikel 6)

De werkgever moet er voor zorgen dat de personen die het bedrijf betreden, ingelicht zijn over de voor de werknemers genomen maatregelen inzake het rookverbod, met de bedoeling dat deze personen die maatregelen respecteren.

Vanzelfsprekend kan de werkgever deze personen het roken niet verbieden maar hij moet hen aansporen om het reglement dat geldt in zijn onderneming te respecteren.

Deze personen kunnen zowel bezoekers, leveranciers, klanten of dienstverleners zijn.

Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2006.

OVERGANGSPERIODE:
ALGEMEEN BELEID OM HET TABAKSGEBRUIK IN TE PERKEN VOOR 1 januari 2006 (artikel 7)

Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2005, met uitzondering van artikel 4 (recht van de werknemers op een rookvrije ruimte), artikel 5 (rookverbod) en artikel 6 (maatregelen tegenover derden), die in werking treden op 1 januari 2006.

Voor de inwerkingtreding van het eigenlijk verbod moet de werkgever een algemeen beleid voeren met het doel tabaksgebruik in te perken in zijn onderneming, in het kader van het dynamisch risicobeheersingsysteem.

Het dynamisch risicobeheersingsysteem wordt beschreven in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

De verplichting van de werkgever om een beleid te voeren omtrent het inperken van het tabaksgebruik kadert in de algemene verplichting van elke werkgever, een welzijnsbeleid te voeren door preventiemaatregelen toe te passen bestemd om de werknemers te beschermen tegen risico's waaraan ze tijdens hun werk worden blootgesteld. Dit beleid moet tot stand komen in gemeenschappelijk akkoord met het Comité voor preventie en bescherming op het werk.

De tussenkomst van het Comité staat hier dus los van de tussenkomst in het kader van het inrichten van een rookkamer.

Het doel van dit beleid is het tabaksverbruik geleidelijk te verminderen, zodat alle werknemers zich kunnen aanpassen aan het verbod dat ingaat op 1 januari 2006.

De werkgever moet dus nu reeds maatregelen nemen om een geleidelijke inperking van het tabaksgebruik in alle werkruimten en sociale voorzieningen toe te passen.

Enkele voorbeelden van principes die passen in dit beleid: rookverbod in alle gemeenschappelijke lokalen, vergaderzalen, een strikte afbakening van de lokalen waar nog wel mag gerookt worden, in geval van conflict voorrang geven aan niet rokers, ...De werkgever kan eveneens sensibiliserings- en informatieacties organiseren over het gevaar dat verbonden is aan het actief en passief roken, de rokers inlichten over het bestaan van hulpgroepen, ......

De werkgever is niet verplicht deze acties te organiseren; hij is vrij om een beleid ter zake te kiezen dat het best overeenkomt met de karakteristieken van zijn onderneming maar er moeten maatregelen vastgesteld worden om beetje bij beetje het tabaksgebruik te beperken, om uiteindelijk tot een totaal rookverbod te komen.

Alle werknemers moeten op de hoogte gebracht worden van het beleid dat in de onderneming gevoerd wordt.

back