Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag Der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer DCE/2005/17050

Onderwerp Datum Contactpersoon Reactie NGO schaduwrapportage `Zijn de 9 maart 2005 verwachtingen van Bejing uitgekomen?'

In 1995 vond de VN-Wereldvrouwenconferentie plaats te Beijing. Hier werd het Platform for Action aangenomen1. De Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen (CSW) besteedt ieder jaar haar jaarlijkse vergadering in maart aan de stand van zaken van de uitvoering van het Platform for Action. Dit jaar vindt er een vijfjaarlijkse evaluatie plaats2. Zowel de regering als de NGO's hebben ten behoeve van deze evaluatie een rapport opgesteld.3

./. Tijdens het Algemeen Overleg emancipatie met de vaste kamercommissie SZW op 27 januari jl., zegde ik u een beleidsreactie toe op de NGO schaduwrapportage Zijn de verwachtingen van Beijing uitgekomen? De beleidsreactie doe ik u hierbij, mede namens de ministers van BZK, EZ, Justitie, OCW, OS en VWS toekomen.

Op 8 maart jl. nam ik van dezelfde NGO's ook nog de Agenda van de Toekomst in ontvangst. In de Agenda staan opgesomd met welke concrete actiepunten de NGO's menen dat het kabinet en de NGO's de komende jaren aan de slag moeten gaan.

De structuur van de NGO schaduwrapportage volgend, wordt in deze beleidsreactie stapsgewijs op de punten van kritiek ingegaan. In de bijlage wordt een aantal feitelijke onjuistheden in de NGO schaduwrapportage waar ik in mijn reactie verder niet op inga, gecorrigeerd.


1 In het vervolg van deze nota wordt met "Beijing" die VN-Wereldvrouwenconferentie bedoeld.
2 Op de 49e zitting (maart 2005) van de Commission on the Status of Women is een verklaring aangenomen waarin de Beijing Verklaring en het Platform for Action, alsmede het slotdocument Beijing +5 herbevestigd worden.

3 De Regering heeft de implementatierapportage The Netherlands ten years after Beijing in juli 2004 (SZW 04- 586) bij de VN ingediend en ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gezonden. In januari 2005 bood de regering eveneens de Fourth Report of the Netherlands to the UN aan de VN aan. Ook dit rapport is ter kennisname aan de Tweede Kamer gezonden. De NGO Schaduwrapportage Zijn de verwachtingen van Beijing uitgekomen? , van het Initiatief Beijing +10, Tijd voor Actie!, een initiatief waar ruim 40 NGO's bij betrokken zijn, is eveneens in januari 2005 uitgekomen.


1. Emancipatiebeleid algemeen

De NGO schaduwrapportage stelt dat het beleid te veel is verengd tot sociaal-economische doelstellingen. Veel nieuwe beleidsmaatregelen zouden negatieve effecten hebben op de emancipatie en de beoogde economische zelfstandigheid van vrouwen. De NGO schaduwrapportage vraagt nadrukkelijk om nieuw politiek commitment, ambitie en uitvoering. Ook wordt geconstateerd dat de implementatierapportage van de regering (the Netherlands ten years after Beijing) geen of onvoldoende inzicht geeft in de voortgang van de Nederlandse inspanningen.


1.1 Nederlandse prioriteiten uit Beijing en Beijing +5

Sinds Beijing is de wisselwerking tussen nationaal beleid en internationaal beleid aanzienlijk versterkt. De inzichten en ervaringen uit het nationale emancipatiebeleid worden ingebracht in internationale gremia. Tegelijkertijd worden internationale afspraken en thema's bekeken op hun gevolgen voor het nationale beleid.

Beleidsmatig is wereldwijd, ook in Nederland, een tweesporenbeleid ingezet. Enerzijds is het beleid gericht op coördinatie, vernieuwing, evaluatie en monitoring. Anderzijds wordt gestreefd naar het verankeren van emancipatie in het algemene beleid (mainstreaming).

Tijdens de 23e Speciale Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (SAVVN) in 2000, die leidde tot het slotdocument `Beijing +5', heeft Nederland een groot aantal prioriteiten ingebracht. Deze prioriteiten zijn gehanteerd bij de invulling en verdere uitwerking van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie waarin doelstellingen voor de periode 2000-2010 zijn vastgelegd. De constatering in de NGO schaduwrapportage dat in de uitvoering van het emancipatiebeleid expliciete verwijzingen naar aanbevelingen uit het Platform for Action en het slotdocument Beijing +5 ontbreken, is onjuist. In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie is een bijlage opgenomen waarin bovengenoemde prioriteiten zijn opgenomen.4

In tegenstelling tot wat de NGO schaduwrapportage vermeldt, wordt de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd over de uitvoering van het Beijing Platform for Action. Dit gebeurt binnen de Raadsvergaderingen van de Europese Unie via geannoteerde agenda's van de Sociale Raad en Algemeen Overleggen Europese Zaken, waar de Platform for Action-aangelegenheden integraal onderdeel van uitmaken5.

Eveneens in tegenstelling tot wat de NGO schaduwrapportage vermeldt, behoudt het Meerjarenbeleidsplan zijn waarde als overkoepelend beleidskader. Op basis van het Meerjarenbeleidsplan heeft dit kabinet nu sinds 2003 de volgende drie prioriteiten op het emancipatieterrein6:

· Rechten en veiligheid

· Arbeid en economische zelfstandigheid

· Besluitvorming en bestuur


4 "Vijf jaar na `Beijing'", uit het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2000-2010, p. 118-119.
5 De Nederlandse regering rapporteert niet over gender mainstreaming aan de Europese Voorjaars Top. Het is de Europese Commissie die deze jaarlijkse rapportage opstelt op basis van met name Eurostat gegevens.
6 Zie artikel 35 SZW begroting 2005 (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 hfd XV, nr. 2, p 140-150).
---

Op alle drie de terreinen wordt bijzondere aandacht gegeven aan de positieverbetering van vrouwen in een kwetsbare positie, met name laagopgeleide vrouwen en allochtone vrouwen.

In 2005 wordt er een tussentijdse evaluatie opgesteld van de uitvoering van maatregelen uit het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie in de periode 2000-2004. De uitkomsten van de tussentijdse evaluatie zullen worden aangewend voor eventuele bijstelling van beleid.


1.2 Gender mainstreaming

Gender mainstreaming is één van de sleutelbegrippen van het Beijing Platform for Action. Ook Nederland heeft dit ter harte genomen. Zo is de uitvoering van het Kabinetsstandpunt Gender Mainstreaming (2000-2006)7 gestart met een tweejarig SZW-project om diverse instrumenten te ontwikkelen en/of te verfijnen zoals de emancipatie effect rapportage, het emancipatieweb, de handleiding gender mainstreaming en de pilot gender sensitive budgeting. Daarna zijn de expertisefunctie en nadere ontwikkeling van de gender mainstreaming instrumenten neergelegd bij E-Quality. De instrumenten zijn beschikbaar en kunnen door de ministeries worden ingezet.

Het kabinet beschikt over de tweejaarlijkse Emancipatiemonitor. Deze brengt de feitelijke stand van het emancipatieproces in de Nederlandse samenleving in kaart. De belangrijkste emancipatie ontwikkelingen worden afgezet tegen de prestatie-indicatoren van de regering zoals vastgelegd in het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. U heeft onlangs de Emancipatiemonitor 2004 ontvangen8.

De eigen verantwoordelijkheid van de departementen wordt versterkt door onafhankelijke toetsing door de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) die ik in 2004 heb ingesteld. Omdat de verantwoordelijkheid voor het bereiken van algemene emancipatiedoelstellingen bij de diverse bewindspersonen ligt, zal de VCE bij elke minister toetsen of de verankering van het emancipatiebeleid in het reguliere beleid voldoende vordert en wat de kwaliteit is van de resultaten van het gevoerde emancipatiebeleid. In het voorjaar zal de commissie haar eerste bevindingen bekend maken aan de verschillende ministeries. Een tussenrapportage van de VCE aan het kabinet over de eerste visitatieronde verschijnt in het najaar.


1.3 Subsidiebeleid

De NGO schaduwrapportage stelt dat de vrouwenbeweging, ten gevolge van het nieuwe subsidiebeleid, zou zijn ontmanteld. Subsidie zou moeten worden ingezet, aldus de NGO schaduwrapportage, ten behoeve van het in stand houden van bepaalde organisaties.

Ik heb mijn subsidiebeleid vanuit twee geheel andere uitgangspunten ontwikkeld. Ten eerste vind ik ten principale dat de vrouwenbeweging, evenals andere maatschappelijke bewegingen, gedragen moet worden door haar eigen achterban.
Ten tweede wordt het subsidiebeleid vooral ingezet voor projecten en vooral ook voor stimulering van het emancipatieproces in de samenleving. Het subsidiebeleid beoogt zo bij te dragen aan daadwerkelijke verbetering van de positie van vrouwen. Ik heb over dit subsidiebeleid uitvoerig en


7 Kabinetsstandpunt gender mainstreaming, Kamerstukken II, 2000-2001, 27 061, nr. 18.
8 Emancipatiemonitor 2004. Kamerstukken II, 2004-2005, 27 061, nr. 32.
---

herhaaldelijk met uw Kamer van gedachte gewisseld.

In het eerste jaar (2004) van de nieuwe subsidieregeling is aan 45 organisaties een projectmatige subsidie verstrekt. Deze organisaties zijn enthousiast en gedreven aan het werk in hun projecten en maken melding van diverse positieve resultaten. Dat de NGO schaduwrapportage deze initiatieven niet vermeldt doet niet alleen onrecht aan het subsidiebeleid maar vooral ook aan alle maatschappelijke initiatieven en activiteiten die plaatsvinden.


2. Mensenrechten van vrouwen

De NGO schaduwrapportage stelt dat geweld tegen vrouwen een prominente plek inneemt binnen het regeringsbeleid. Deze bevinding is correct. Het VN-Vrouwenverdrag verplicht tot het invoeren van gelijkheid voor de wet, het werken aan de positieverbetering van vrouwen en het doorbreken van op traditionele rolpatronen en vooroordelen gebaseerde cultuur. Juist in een samenleving die zich kenmerkt door een vermenging van tradities, levensstijlen, religies en culturen bestaat de noodzaak om het universele karakter van mensenrechten en fundamentele vrijheden te benadrukken en te garanderen. Het kabinet zet daarom nadrukkelijk ook in op emancipatie en integratie omdat daarmee op veel terreinen, waaronder dat van de mensenrechten, de nodige winst te behalen is.


2.1 Huiselijk geweld

Geweld in de privé-sfeer is de omvangrijkste geweldsvorm in onze samenleving. Huiselijk geweld komt voor in alle sociaal economische klassen en binnen alle culturen in de Nederlandse samenleving. Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen, maar het betreft ook mannen, ouders en ouderen. Bovendien komen in bepaalde etnische groepen vormen van huiselijk geweld voor die een specifieke aanpak vereisen.

In 2002 verscheen de kabinetsnota `Privé Geweld ­ Publieke Zaak'9. Die nota schetste niet alleen de aard en omvang van huiselijk geweld, maar noemt ook meer dan 50 concrete maatregelen om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren.
Bij de uitvoering van al die voornemens en maatregelen zijn diverse departementen betrokken en tientallen landelijke organisaties en instanties. Gemeenten en provincies spelen een belangrijke rol. In november 2003 verscheen het eerste Voortgangsbericht10 en in december 2004 tweede Voortgangsbericht11

Rond de aanpak van huiselijk geweld zijn belangrijke ontwikkelingen te melden: steeds meer gemeenten nemen hun regierol voor de aanpak van huiselijk geweld op zich en zorgen ervoor dat er samenwerkingsverbanden komen van politie, openbaar ministerie, reclassering, vrouwenopvang, kinderbescherming, forensische psychiatrie en andere hulpinstanties; er komen regionaal werkende advies- en steunpunten huiselijk geweld in de grote steden en de centrumgemeenten voor de vrouwenopvang; er zijn toolkits samengesteld waarmee gemeenten lokale publiekscampagnes


9 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 345, nr. 2.

10 Kamerstukken II, 2003-2004, 28 345, nr. 5.

11 Kamerstukken II, 2004-2005, 28 345, nr. 26.

---

rond huiselijk geweld kunnen opzetten; de politie heeft landelijk een registratie van huiselijk geweld ingevoerd; de vrouwenopvang wordt kwantitatief en kwalitatief versterkt; er zijn programma's voor deskundigheidsbevordering van diverse beroepsgroepen; op een aantal terreinen - zoals daderbehandeling, slachtofferhulp en begeleiding van kinderen die getuige zijn geweest van geweld achter de voordeur - wordt een nieuw of uitgebreider aanbod ontwikkeld; er wordt gewerkt aan wetgeving waarmee plegers tijdelijk uit hun huis kunnen worden gezet; projecten die tot doel hebben huiselijk geweld in allochtone kring bespreekbaar te maken, zijn in uitvoering. In 2005 zal een inventarisatie worden gemaakt van de activiteiten van gemeenten, politie, openbaar ministerie en van de hulpverlening op lokaal niveau.

2.2 Nationaal Actieplan tegen Mensenhandel

In december 2004 is het Nationaal Actieplan Mensenhandel aangeboden aan de Tweede Kamer. Met het Nationaal Actieplan Mensenhandel wordt inzichtelijk gemaakt welke maatregelen er worden getroffen om de aanpak van mensenhandel tegen te gaan.
Eén van de onderwerpen die vallen onder de noemer mensenhandel is de loverboyproblematiek. Behalve de oplossingsrichtingen en maatregelen die genoemd worden in het Nationaal Actieplan Mensenhandel zijn vooral voor de preventie en hulpverlening aan slachtoffers van loverboys aanvullende maatregelen nodig. Zo start TransAct in 2005 met subsidie van het ministerie van Justitie een project met een pioniersfunctie op het gebied van jeugdprostitutie. Het project moet onder andere zicht bieden op de aard en omvang van loverboyproblematiek en moet een afgewogen besluit over de vorming van een expertisepunt mogelijk maken. Daarnaast wordt gesystematiseerde informatie over de werkwijze en de profielen van loverboys ingebed in de opleidingen van de politie en het Openbaar Ministerie. Via de expertisegroep prostitutie/mensenhandel wordt kennis over dit fenomeen en de aanpak gedeeld en verspreid binnen de regiokorpsen.

De aanstelling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wordt in elk geval tot en met 2008 gecontinueerd.12

2.3 Vrouwelijke genitale verminking

Een bijzondere commissie bij de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) brengt voorjaar 2005 advies uit over mogelijkheden om vrouwelijke genitale verminking effectief te voorkómen en op te sporen, en de bestrijding ervan te handhaven. Ook adviseert de raad over een controlesysteem. Tevens wordt er momenteel onderzoek verricht naar de omvang van de problematiek in Nederland. Op basis van het advies van de RVZ en het onderzoek zal in 2005 worden bepaald welke activiteiten worden uitgevoerd om vrouwelijke genitale verminking zo effectief mogelijk te bestrijden. In ieder geval wordt extra actie ondernomen op de terreinen van preventie, deskundigheidsbevordering, onderzoek en monitoring.
2.4 Seksuele intimidatie op de werkplek

De NGO schaduwrapportage stelt dat de overheid te weinig inzet pleegt voor bestrijding van


12 De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Bureau voor de Nationaal Rapporteur Mensenhandel worden gefinancierd door de ministeries van Justitie, SZW, BZ en VWS.

---

seksuele intimidatie op het werk. Ik acht de werkgevers en werknemers en hun organisaties op dit terrein primair verantwoordelijk. Recent onderzoek toont aan dat zowel grote organisaties als bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf hun inzet op de aanpak van seksuele intimidatie de afgelopen periode hebben verbeterd.13 Bijna 79% van de bedrijven heeft een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Van de bedrijven met meer dan 10 werknemers heeft meer dan 70% in de RI&E aandacht voor ongewenste omgangsvormen. Bijna 60% van bedrijven met meer dan 10 werknemers heeft een vertrouwenspersoon, en 79% hiervan krijgt ondersteuning van een Arbodienst op het voorkomen en bestrijden van ongewenste omgangsvormen. Van bedrijven met 35­99 werknemers heeft 78% een vertrouwenspersoon.
Werkgevers komen hun formele arbobeleidsverplichtingen goed na. Niettemin laat het onderzoek ook zien dat er een toename is van ongewenste omgangsvormen op het werk. Dat betekent dat in de implementatie van beleid nog verbetering nodig en mogelijk is. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de sociale partners. Om betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de sociale partners te stimuleren worden `best practices' geïnventariseerd en bekend gemaakt.14

In 2004 zijn onder het Nederlands EU-voorzitterschap in het kader van de implementatie van het Beijing Platform for Action drie indicatoren opgesteld aangaande seksuele intimidatie op de werkplek. Deze zijn in december 2004 door de officiële instanties geaccordeerd.15 In Nederland wordt reeds op deze indicatoren gemonitord. Informatie daarvoor wordt geput uit onder andere de wetsevaluaties (1995, 2000 en 2004) over agressie en geweld, seksuele intimidatie en ongewenste omgangsvormen, de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) onder 9000 werknemers, en de Arbobalans.


3. Arbeid, zorg en inkomen

Sociaal-economisch beleid is een belangrijk onderdeel van het emancipatiebeleid. Op dit terrein signaleert de NGO schaduwrapportage terecht dat de ongelijke machtsverhoudingen nog niet zijn uitgebannen. Nederland bevindt zich in een overgangssituatie tussen het oude kostwinnersmodel en een nieuw sociaal-economische model, gericht op gelijke kansen op economische zelfstandigheid en individuele ontplooiing. Deze transitiefase komt helder tot uitdrukking in de groei van het percentage economisch zelfstandige vrouwen in Nederland. In 1990 was dit 25%, in 2001 41%. Maar daarmee zijn we er nog niet. In 2010 moet ten minste 60% van de vrouwen economisch zelfstandig zijn. Een ambitieuze doelstelling, die alleen bereikt kan worden als vrouwen zelf dit streven delen. De doelstelling van 65% arbeidsparticipatie in 2010 is nauw verbonden met deze thematiek. Om ruimere participatie te bevorderen, moet aan de wensen van deze vrouwen zelf ­ bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop ze arbeid kunnen combineren met zorgtaken ­ tegemoet worden gekomen.


13 `Evaluatie van de Arbowet inzake ongewenste omgangsvormen' (oktober 2004).
14 Kamerstukken II, 2004-2005, 25 879, nr. 79.

15 Deze indicatoren zijn: 1. het aantal werknemers die werkgerelateerde gevallen van seksuele intimidatie op de werkplek rapporteren, als percentage van de totale beroepsbevolking; 2. het aantal publieke en particuliere ondernemingen die preventief beleid hebben geformuleerd, als percentage van het totaal aantal ondernemingen; 3. het aantal publieke en particuliere ondernemingen die procedures hebben opgesteld voor sancties tegen overtreders van werkgerelateerde seksuele intimidatie op de werkplek, als percentage van het totaal aantal werkgevers.

---

Met de Wet Kinderopvang, de Wet aanpassing arbeidsduur, de Wet arbeid en zorg, de Wet introductie levensloopregeling en het wetsvoorstel langdurend zorgverlof is een gevarieerd geheel aan regelgeving voor het combineren van arbeid en zorg tot stand gebracht. In de Wet introductie levensloopregeling is een mogelijkheid voor het financieren van ouderschapsverlof opgenomen. Om de deelname aan de levensloopregeling van meet af aan te kunnen volgen, zal deze drie jaar na de inwerkingtreding ervan worden geëvalueerd.16 De deelname van vrouwen en mannen zal daarbij een aandachtspunt zijn. Bovendien zal ook worden geëvalueerd in welke mate de levensloopregeling wordt gebruikt voor de financiering van langdurend zorgverlof door mannen en vrouwen. Daarnaast zijn de beleidsinspanningen de komende tijd gericht op het via voorlichting bewerkstelligen dat de regelgeving maximaal bekend en optimaal gebruikt wordt. De regelgeving biedt in het algemeen een basisnorm die richting geeft aan het overleg tussen werknemers en werkgevers.17 Zo zouden werknemers wanneer zij hun arbeidsduur tijdelijk willen verminderen in verband met zorgtaken, met hun werkgever kunnen overleggen over de mogelijkheid hun arbeidsduur weer te vergroten wanneer de zorgtaken afnemen. De Wet aanpassing arbeidsduur kan bij dit overleg richtinggevend zijn.

In september 2004 is het kabinetsstandpunt Dagindeling aan de Tweede Kamer gestuurd.18 In totaal is er, verspreid over meerdere jaren, 218 miljoen euro beschikbaar om extra impulsen te geven op het gebied van Dagindeling en het combineren van arbeid en zorg. De projecten Dagindeling vanuit ESF3 zijn bedoeld om in de praktijk, op lokaal niveau, te werken aan oplossingen voor problemen die de combinatie van arbeid en zorg bemoeilijken. Er zijn projecten op meerdere thema's zoals `flexibele werktijden', `kleinschalig ondernemerschap in zorg en persoonlijke dienstverlening' en `lokale tijdinitiatieven'. Ook zijn er vanuit ESF middelen beschikbaar om op grote schaal te werken aan het verbeteren van de lokale sociale infrastructuur en aan het creëren van combinatiefuncties in onderwijs, welzijn, sport en cultuur.19 Doel van dit programma is het bieden van (sluitende) dagarrangementen voor 0 tot 12 jarigen. De combinatie van arbeid en zorg zal daardoor voor ouders gemakkelijker worden.

De afgelopen vier jaar heeft in het gelijke beloningsbeleid het accent gelegen op het verkrijgen van cijfermateriaal via onderzoek en de ontwikkeling van instrumenten zoals de "Quickscan" gelijke beloning, de "Managementtool" gelijke beloning en de Handleiding sekseneutrale functiewaardering. Voor de komende jaren streef ik naar een correcte implementatie en verspreiding van de ontwikkelde instrumenten en naar bevordering van de correcte naleving van de gelijke beloningswetgeving.20


16 Ook de werkgeversbijdragen voor de kinderopvang worden zorgvuldig gemonitord. Mocht deze monitor daartoe aanleiding geven, dan wordt de nu vastgelegde financieringsstructuur opnieuw in overweging genomen.

17 Zo is in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is een opzegverbod opgenomen gedurende de zwangerschap en het bevallingsverlof (tot zes weken na het bevallingsverlof) en wegens ouderschapsverlof; de werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de omstandigheid dat de werknemer deze verloven opneemt. Het kabinet heeft in het wetsvoorstel voor langdurend zorgverlof voorgesteld deze opzegverboden uit te breiden en ook te laten gelden voor adoptieverlof, kortdurend zorgverlof en langdurend zorgverlof.
18 Kabinetsstandpunt Dagindeling. Kamerstukken II, 2003-2004, 29 769, nr. 1.
19 Er komt 100 miljoen ESF-geld beschikbaar, dat door cofinanciering op lokaal niveau aangevuld gaat worden tot het dubbele. Daarnaast dragen diverse departementen bij aan doelstellingen van Dagindeling, door bijvoorbeeld structurele aanpak van tussenschoolse opvang (OCW) en voorzieningen voor mantelzorg (VWS).
20 Zie vierde Voortgangsbrief gelijke beloning, Kamerstukken II 2004-2005, 27 099, nr. 11.
---

Het inkomen van vrouwen na de pensioengerechtigde leeftijd behoeft extra aandacht. Momenteel wordt bekeken of een bestaande studie naar inkomens van deze leeftijdsgroep geactualiseerd moet worden, waarbij de vraagstelling vooral toegespitst wordt op vrouwen. Voor de middellange termijn zal op verzoek van de Tweede Kamer gekeken gaan worden naar het inkomen van de `1990-generatie', waarbij pensioen ook punt van aandacht is.
De NGO schaduwrapportage stelt dat door het ontbreken van Emancipatie effectrapportages de effecten van sociaal-economisch beleid voor vrouwen onvoldoende in ogenschouw worden genomen. Dit is één van de zaken die door de Visitatiecommissie Emancipatiebeleid geanalyseerd zullen worden. Er zijn echter nog andere middelen dan de emancipatie effectrapportage om de specifieke effecten van beleid op vrouwen in kaart te brengen. Zo presenteert SZW elk jaar in de begroting de koopkrachtcijfers voor alleenstaande ouders (dit zijn voornamelijk vrouwen) en tweeverdieners met kinderen. Ook worden in de begroting de armoedevalindicatoren van de alleenstaande ouder en de herintreder gepresenteerd. Door deze cijfers standaard te presenteren, wordt bewerkstelligd dat de effecten van het algemeen inkomensbeleid - bijvoorbeeld voor herintredende vrouwen - inzichtelijk worden gemaakt voor zowel kabinet als parlement. Waar relevant en beschikbaar zijn de cijfers in het NAP 2003 uitgesplitst naar geslacht. Ook in de Voortgangsbrief over het NAP 2003 zijn relevante genderspecifieke acties en indicatoren gemeld.21 In de Voortgangsbrief is ook ingegaan op de aanbeveling van Europese Commissie om de gender-dimensie in het NAP te integreren. De Voortgangsbrief meldt verschillende acties op het raakvlak van genderbeleid en armoedebestrijding. De Voortgangsbrief is goed ontvangen door de Europese Commissie.22 In het "Joint Report on Social Protection and Social Inclusion" van februari 2005 meldt de Commissie dat het tekort aan kinderopvangplaatsen is aangepakt.

Uit een recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) naar cumulatie van risico's op armoede en sociale uitsluiting (oktober 2004), blijkt dat er nauwelijks een verschil in risico's is tussen mannen en vrouwen. Factoren zoals gezondheid, werkervaring, kennis van de Nederlandse taal en opleidingsniveau blijken doorslaggevender te zijn.23

De belangrijkste uitdaging waar het emancipatiebeleid op het terrein van arbeid, zorg en inkomen de komende jaren voor staat, is het laten toenemen van (de omvang van) de arbeidsparticipatie van vrouwen. Hierdoor kan economische zelfstandigheid worden gerealiseerd en het risico op armoede worden gereduceerd. Bij de tussentijdse evaluatie van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie dit jaar, zal bekeken worden of nieuwe maatregelen op dit terrein nodig, mogelijk en effectief kunnen zijn.


4. Macht en besluitvorming

De constatering in zowel de NGO schaduwrapportage als in de Emancipatiemonitor 2004 dat de regering op het onderdeel `macht en besluitvorming' vooral zogenaamde zachte beleidsinstrumenten inzet, is juist. Hiermee sluit het beleid aan bij cultuur en mentaliteit (van vrouwen én mannen). Hierop zijn ook uitzonderingen, zoals blijkt uit de recente


21 Kamerstukken II, 2004-2005, 25 515, nr. 60. Voorbeelden van indicatoren zijn de werkloosheidsval onder alleenstaande ouders, de ontwikkeling van de `herintredersval', de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen en de toename van opvangplaatsen in vrouwenopvang.
22 De Commissie heeft geen aanbeveling meer ingebracht om opname integratie van gender-aspecten in de anti- armoedestrategie te verbeteren.

23 `Sociale Uitsluiting in Nederland', G. Jehoel-Gijsbers, SCP 2004.
---

Grondwetswijziging ten faveure van zwangerschapsverlof voor leden van vertegenwoordigende lichamen. Voorbeelden van deze aanpak in de economische sfeer zijn het formuleren van prestatie- indicatoren, het ontwikkelen van een kwantitatieve en kwalitatieve benchmark, het ESF- Equalproject Mixed en de drie achtereenvolgende Ambassadeursnetwerken Glazen Plafond. Een evaluatie van Mixed en een onderzoek naar de langere termijn impact van de Ambassadeursnetwerken zijn in voorbereiding.

Deze verschillende beleidsinspanningen hebben ertoe bijgedragen dat het thema `vrouwen in hogere functies' op de agenda staat bij beslissers in veel grote bedrijven en instellingen. Het enthousiasme voor deze middelen bij die doelgroep is aanzienlijk. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het aantal `zelfmelders' voor deelname aan de ambassadeursnetwerken of uit de belangstelling voor de producten van Mixed. Aan de slotconferentie van Mixed namen 450 mensen deel, met name uit het HR-veld, terwijl van het handboek `Mixed Management' inmiddels 3300 exemplaren zijn afgezet. Geconstateerd kan worden dat een toenemend aantal grote bedrijven en instellingen zelf acties inzet om de voorwaarden te scheppen waaronder vrouwen makkelijker hogerop komen.

Een meer nauwkeurige beschouwing van de cijfers uit de Emancipatiemonitor laat zien dat de aandacht in beleid, media en HR-praktijk ook getalsmatig vruchten afwerpt. Tussen 1994 en 2004 nam het aandeel vrouwen in managementfuncties sterk toe, van 14% tot 25%. Wie in het bijzonder kijkt naar het aandeel vrouwen in topfuncties bij de 250 grootste bedrijven in Nederland, ziet ook daar een behoorlijke stijging. Tussen 2000 en 2004 nam het aantal vrouwen in Raden van Bestuur daar toe van 1,9% tot 4,4%. In dezelfde periode steeg bij die groep bedrijven het aandeel van vrouwen in het eerste echelon direct onder de Raad van Bestuur van 6,2% naar 13,1% en in het tweede echelon van 11,9% naar 22,8%. Een daling van 3% in het echelon daaronder geeft aan dat er blijkbaar nog geen sprake is van een vanzelfsprekende en gestage stijging. Ook de toezichthoudende functies (Raden van Commissarissen) laten een minder positief beeld zien. Inspanningen in beleid en praktijk om de doorstroomkansen van vrouwen op de agenda te houden, blijven nodig.

Het effect van de zachte overheidsdrang om het aandeel van vrouwen in macht en besluitvorming te vergroten, is ook zichtbaar in het publieke domein. Onder invloed van onder andere het overheidsbeleid van streefcijfers en overleg met sleutelfiguren steeg het percentage vrouwen in de landelijke politiek (kabinet en parlement) tot tegen de 40%. Op andere plekken daarentegen stagneert die toename. Zo schommelt het aantal vrouwen in gemeenteraden al vijftien jaar rond de 23%. Mede daarom is onlangs het Ambassadeursnetwerk Besturen gelanceerd. Het doel daarvan is om de aandacht voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in delen van het publieke domein een nieuwe impuls te geven. De inzet is om ook hier door agendasetting en concrete acties hetzelfde elan los te maken als de Ambassadeursnetwerken Glazen Plafond in de economische sfeer hebben gedaan.

De NGO schaduwrapportage vraagt opnieuw aandacht voor het uitsluitend toelaten van vrouwen tot het buitengewoon lidmaatschap van de SGP. In zijn reactie op de 2e nationale rapportage VN- Vrouwenverdrag (2003) heeft het kabinet aangegeven de opstelling van de SGP te betreuren. Het kabinet is echter tevens van mening dat conform artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag, de Nederlandse wetgever beleidsvrijheid heeft bij het vormgeven aan de verdragsverplichting, die erop gericht is dat individuele vrouwen verzekerd zijn van toegang tot de politieke partij van hun keuze. Tevens is aangegeven terughoudend te zijn met het geven van nieuwe wettelijke voorschriften die de autonomie van politieke partijen kunnen aantasten. 9


5. Onderwijs

De acties die op onderwijsterrein worden ondernomen op deze terreinen, zijn vaak ingebed in algemene, grote projecten zoals het meerjarige Deltaplan Bèta en Techniek (2003-2007) in samenwerking met gender expertorganisaties. Daarnaast vinden ook specifieke activiteiten plaats zoals coaching- en scholingsprogramma's voor vrouwelijke directeuren. De algemene ondersteuning voor specifieke activiteiten in het Hoger Onderwijs is voortgezet.

Om daadwerkelijk meer vrouwen in functies en beroepen met een mannelijk imago te krijgen (en meer mannen in uitvoerende functies in onderwijs en zorg) is méér nodig dan aandacht voor meisjes en techniek in alle vormen van onderwijs. Er ligt ook een taak bij sleutelfiguren op de arbeidsmarkt zoals werkgevers, personeelsfunctionarissen en instanties als de Centra voor Werk en Inkomen (CWI's). In het genoemde Deltaplan Bèta en Techniek is deze lijn al ingezet. Het thema krijgt een bredere inbedding in de driehoek OCW-SZW-EZ. Daarbij is het uitgangspunt dat het `ontschotten' van de arbeidsmarkt een economische meerwaarde heeft: voor de (kennis)economie dient al het beschikbare potentieel benut te worden. Daarnaast is het van belang praktische handvatten te bieden op de wijze van ontschotting op ieders terrein. Deze lijn is ingezet in het project `Vrouw/man in beroep' (2003-2005) en krijgt een vervolg met het ESF-Equal project `Glazen Muur'.


6. Gezondheid en seksualiteit

De NGO schaduwrapportage stelt dat Nederland zijn voorbeeldfunctie van 10 jaar geleden is kwijtgeraakt. Het aantal ongewenste zwangerschappen is in ons land toegenomen, evenals het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en hiv-besmettingen. Er zou te weinig onderzoek gedaan worden naar tienermoeders en allochtone vrouwen uit andere dan de vier grote herkomstlanden. Er zou te weinig voorlichting op scholen worden gegeven en dit zou onder andere bijdragen aan de toename van groepsverkrachtingen. Het kabinet zou te weinig verantwoordelijkheid nemen inzake seksespecifieke gezondheidszorg en de toegankelijkheid van vrouwen en jonge meisjes tot voorlichting en anticonceptie is in het geding ten gevolge van de bezuinigingen op de Rutgers Stichting.
De NGO schaduwrapportage schetst hier veelal een vertekend of onjuist beeld.

6.1 Abortus

Het abortuscijfer is in de jaren negentig in Nederland toegenomen. Toch behoort Nederland nog steeds tot de landen met het laagste abortuscijfer van de wereld. Meer recentelijk is de groei van het aantal abortussen weer tot stilstand gekomen. Belangrijkste oorzaak van de toename van het aantal abortussen was de groei van risicogroepen, waaronder met name allochtone vrouwen die als eerste generatie naar Nederland kwamen. Deze groep heeft, anders dan latere generaties, geen onderwijs in Nederland genoten en is grotendeels afhankelijk van informatie verkregen in het land van herkomst. Aan deze risicogroepen wordt gerichte voorlichting gegeven, bijvoorbeeld in asielzoekerscentra. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in preventie en voorlichting aan specifieke 10

groepen allochtone vrouwen, niet afkomstig uit de 'vier grote groepen'.24

Eind vorig jaar is onderzoek verricht naar de achtergronden van tienerzwangerschappen. Het onderzoek, waarvan de resultaten in het voorjaar van 2005 beschikbaar komen, moet concrete aanbevelingen opleveren voor de verbetering van preventie en hulpverlening specifiek gericht op tienermeiden.

6.2 Soa en hiv

Het aantal soa en hiv-besmettingen is in de periode van 2000-2003 toegenomen. Dit is niet alleen veroorzaakt door een absolute toename van het aantal gevallen, maar ook door het actief opsporen van bestaande gevallen. Ook door het `actief testen beleid' worden meer gevallen opgespoord. Het percentage vrouwen met hiv is het afgelopen decennium toegenomen, maar is op dit moment stabiel. Van de 9732 geregistreerde seropositieve gevallen in 2004, is 30% vrouw. De hiv-toename onder vrouwen in Nederland wordt grotendeels veroorzaakt door een toename van vrouwen uit hiv-endemische gebieden die de infectie reeds in eigen land hebben opgelopen.

Op 1 december 2004 is een integraal Preventieplan op het gebied van soa en hiv naar de Tweede Kamer gestuurd.25 Het doel van dit beleid is de preventie van soa en hiv effectief en doelmatig te maken. Daarom is preventie zowel gericht op het algemene publiek als op specifieke doelgroepen. Dit zijn groepen die een groter risico lopen op het krijgen van een soa of hiv. De preventie wordt programmatisch aangepakt. Er zijn programma's gericht op jongeren, allochtonen, druggebruikers, mensen met hiv, homoseksuele mannen, en prostituees. Onderzoek heeft aangetoond dat maatwerk noodzakelijk is voor succesvolle preventie. Daarom worden ook binnen deze programma's genderspecifieke preventie-activiteiten ontplooid.

6.3 Voorlichting

Anders dan in de NGO schaduwrapportage wordt gesteld is er de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in voorlichting op scholen. Via de school kunnen jongeren gemakkelijker bereikt worden. Het is een belangrijke plaats voor voorlichting over soa en hiv en breder, voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid. Vorig jaar is er lesmateriaal voor het basisonderwijs ontwikkeld. In 2005 wordt een curriculum seksuele en relationele vorming ontwikkeld voor docenten in het voortgezet onderwijs. Dit zal resulteren in een (digitaal) handboek met een overzicht van onderwijsmethoden voor de verschillende onderwijstypen en leeftijden.

Buiten school zijn voorlichtingsactiviteiten in de wijk, via de media (internet, radio, tijdschriften) in de gezondheidszorg (huisarts) en via `outreach' activiteiten belangrijk. Ouders spelen een belangrijke rol in de voorlichting. Daarom is ook speciaal materiaal voor ouders ontwikkeld. Het verband tussen verminderde voorlichting op scholen en het toenemen van groepsverkrachtingen, dat in de NGO schaduwrapportage wordt gelegd, is onjuist. Dit verband overschat de invloed van voorlichting op scholen en laat andere relevante factoren, zoals opvoeding, sociale norm, groepsdruk en individuele eigenschappen van de daders buiten


24 De vier traditionele herkomstlanden zijn Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen.
25 Kamerstukken II, 2004-2005, 29 220, nr. 4.

---

beschouwing.

6.4 Seksespecifieke en interculturele gezondheidszorg

In 2003 heeft er met betrekking tot seksespecifieke en interculturele gezondheidszorg een heroriëntatie plaatsgevonden op de taken en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid. Uitgangspunt is dat burgers en instellingen zelf een belangrijke verantwoordelijkheid hebben in het verbeteren van de gezondheid(szorg). De overheid stelt daarbij de randvoorwaarden en blijft de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg garanderen. Ter ondersteuning van de diverse veldpartijen worden subsidies verstrekt aan TransAct en ZonMw voor specifieke projecten.

6.5 Medische en seksuologische hulpverlening

Begin jaren negentig is het aantal Rutgers Huizen afgenomen. Dit betekent niet dat de toegankelijkheid tot voorlichting en anticonceptie is afgenomen. De huisarts is bij de verstrekking van anticonceptie immers een veel grotere rol gaan spelen. In 2002 is de hulpverlening van de Rutgers Huizen overgedragen aan zeven abortusklinieken in de steden waar de Rutgers Huizen gevestigd waren. Het is belangrijk dat de eerstelijns medische en seksuologische hulpverlening goed toegankelijk is voor autochtone en allochtone meisjes. Eind 2005 vindt er een brede evaluatie van de huidige organisatie en financiering van hulpverlening plaats. Zoals aangegeven speelt de toegankelijkheid een belangrijke rol: daarom worden gegevens over de cliënttevredenheid meegenomen in de evaluatie.


7. Internationale samenwerking

De analyse van het internationale emancipatiebeleid in de NGO schaduwrapportage concentreert zich op de ontwikkelingssamenwerking. Evenals bij de beoordeling van het Nederlandse nationale beleid, verdwijnen ook in het internationale beleid de oude vertrouwde structuren en mechanismen zoals die medio jaren negentig bestonden, aldus de NGO schaduwrapportage. De aandacht voor de uitvoering van het Beijing Platform for Action zou zijn verslapt en onzichtbaar zijn geworden.

In het emancipatiebeleid ­ nationaal en internationaal ­ van de overheid is geheel in lijn met het Beijing Platform for Action een bewuste keuze gemaakt voor gender mainstreaming. Daarmee verdwijnt gender niet maar wordt het uit de marge gehaald en overgebracht naar het complexe en invloedrijke regulier beleid. Het is daardoor inderdaad moeilijker geworden een overzicht te geven van wat er wel en niet is bereikt als direct gevolg van Nederlandse inspanningen. Zeker bestaat er ruimte voor verdere ontwikkeling en verbetering van ons monitoring systeem ten behoeve van het nodige in- en overzicht. Het is echter onjuist dat de aandacht voor gender in het huidige beleid en in de uitvoering van het beleid verdwenen is of dat het huidige beleid minder effectief zou zijn. Mainstreaming is geen eenvoudig proces, en ook geen voltooid proces. De inzet is een veel groter bereik en een grotere effectiviteit op de lange termijn. Dat is een hele uitdaging, die strategische keuzes vraagt en mondiale inspanningen.

12

De NGO schaduwrapportage onderkent onvoldoende het belang en de waarde van de strategische keuzes die Nederland maakt. Niet voor niets legt het huidige beleid prioriteit bij seksuele en reproductieve gezondheid rechten, onderwijs en de bestrijding van HIV/Aids. Dit zijn alle drie terreinen die voor vrouwen van essentieel belang zijn en waarin Nederland een voortrekkersrol speelt. Zonder uitputtend te zijn, noem ik een paar voorbeelden van strategische inzetten van Nederland als internationale speler.

Implementatie van de Cairo en Beijing agenda is cruciaal voor de "empowerment" van vrouwen en evenzo cruciaal voor de realisatie van de millennium doelen. Nederland is de grootste donor van het VN Bevolkingsfonds UNFPA en maakt zich sterkt voor opname van "universele toegang tot dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid in 2015" binnen de millennium doelen. De Taskforces van het Millennium Project die zich bogen over de doelen "Maternal Health" en "Gender Equality" gaan uitgebreid op dit onderwerp in.

Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap organiseerde Nederland samen met UNFPA veldbezoeken voor nieuwe EU-lidstaten om hen kennis te laten maken met het thema seksuele en reproductieve gezondheid en rechten om zodoende te zorgen dat deze nieuwe lidstaten zich ook verbinden met deze onderwerpen. Als resultaat hiervan zijn er eind vorig jaar stevige, nieuwe EU- raadsconclusies aangenomen op dit terrein.

Onderwijs is fundamenteel voor empowerment van vrouwen. In het mede door Nederland geëntameerde "Fast Track Initiative for Education for All", is gender een belangrijk aandachtspunt en speelt UNICEF een actieve monitoring rol ten aanzien van gender. Dankzij onder andere deze inspanningen lopen meisjes en vrouwen overal ter wereld hun achterstand in het onderwijs in.

Op specifieke onderwerpen zoals vrouwenrechten, bestrijding van geweld tegen vrouwen en de uitvoering van Veiligheidsraadresolutie 1325, heeft Nederland van meet af aan stevig ingezet binnen internationale fora en bovendien de uitvoering actief ter hand genomen. Aan de uitvoering van `1325' wordt hard gewerkt, variërend van diplomatie tot ontwikkeling van instrumentarium voor integratie van gender in post-conflict situaties, versterking van de rol van vrouwen in conflictoplossing en steun aan slachtoffers. Voorbeelden zijn de inbreng van `gender mainstreaming' bij overleg met de UNHCR, de ontwikkeling van checklists en de financiering van NGO's die vrouwen op cruciale momenten helpen om betrokken te kunnen zijn bij besluitvorming. Zo kan beter tegemoet worden gekomen aan de specifieke behoeftes van vrouwen en kan hen van de andere kant meer invloed worden gegeven. Denk bijvoorbeeld aan Soedan, waar vrouwen(- organisaties) uit het Noorden en Zuiden informele vredesdialogen voeren, en daarmee de bij de conflicten betrokken partijen kunnen beïnvloeden. Ook de installatie van de Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict waarover u uitgebreid bent geïnformeerd kan genoemd worden in het kader van de uitvoering van `1325' en `Beijing'.

Bij VN-organisaties en bij de EU dringt Nederland sterk aan op consequente aandacht voor de belangen van vrouwen. Speerpunten zijn UNDP (die de VN-organisaties op landenniveau coördineert), UNHCR (vanwege de directe relatie met gender en conflict) en de Wereldbank als belangrijkste financier van publieke dienstverlening.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Beijing Platform for Action ligt uiteraard grotendeels bij de ontwikkelingslanden zelf. Met Nederlandse steun kan een goede uitvoering gestimuleerd en deels gefaciliteerd worden. In het huidige ontwikkelingsbeleid vormen het eigen 13

armoedebestrijdingsbeleid van de betreffende landen en de afspraken die daarover zijn gemaakt in de zogenoemde armoede strategieën (PRSPs), in toenemende mate het kader voor Nederlandse bilaterale steun. Daarbij is gekozen voor een sectorale aanpak en is een omslag gemaakt van projectfinanciering naar programmafinanciering, budgetfinanciering en zelfs macrosteun. Dit maakt het vaststellen van de Nederlandse bijdrage aan emancipatie inspanningen in het buitenland niet eenvoudig. Het volstaat niet meer om specifieke gender projecten te turven in een overzichtelijk schema. Nederland is als voorzitter van de werkgroep in DAC/OESO verband, leidend in de ontwikkeling van normen en instrumenten om de inspanningen van zowel donoren als andere ontwikkelingspartners op het terrein van gender beter meetbaar te maken.

In de huidige praktijk werkt Nederland nauw samen met andere donoren en ontwikkelingspartners. De wijze waarop binnen de Nederlandse steun aandacht gegeven wordt aan gender is afhankelijk van de context waarbinnen geopereerd wordt, en de rol die Nederland binnen die context kan spelen. Soms worden op deze manier ten aanzien van gender mooie resultaten geboekt. Zo is met onder andere Nederlandse steun gender goed verwerkt in de armoede strategieën van landen als Bangladesh, Burkina Faso, Ethiopië, Oeganda en Jemen. Een specifiek Vrouwenfonds, die men volgens de NGO schaduwrapportage graag had willen behouden, kan door de Nederlandse ambassades worden ingesteld, afhankelijk van de relevantie van een dergelijk fonds binnen de specifieke context. De Nederlandse ambassade in Soedan heeft er voor gekozen een Vrouwenfonds in te stellen, andere posten zetten juist meer in op mainstreaming.

Gender is duidelijk een belangrijk dwarsdoorsnijdend thema in de programma's van Nederlandse ambassades. Ruim 80% van de Nederlandse ambassades heeft gender verwerkt in de context analyses die de basis vormen voor het formuleren van strategische resultaten in hun meerjarenplanning. Daarvan heeft 60% specifieke resultaten geformuleerd op het gebied van gender gelijkheid en empowerment. Voorbeelden hiervan zijn ambassades in Guatemala, Mali, Ethiopië, Oeganda en Zambia. In de onderwijssector bijvoorbeeld, is sterk ingezet op de toegang tot onderwijs voor meisjes en vrouwen. Een aantal ambassades geeft specifiek aandacht aan vrouwelijk ondernemersschap binnen de steun aan het nationale ondernemersklimaat. De ervaren "Women's World Banking" krijgt al jaren ondersteuning vanuit het DGIS.

Meer in algemene zin geldt dat uit het programma voor thematische medefinanciering (TMF) een aantal internationaal opererende NGO's wordt gefinancierd dat cruciaal is voor de uitvoering van het Nederlandse beleid. Deze NGO's werken door middel van onderzoek, lobby of de verstrekking van diensten aan de actieve bevordering van de implementatie van vrouwenrechten.

Met het oog op het maximaliseren van effectiviteit en kwaliteit van de Nederlandse inspanningen en in lijn met de uitgangspunten van gender mainstreaming wordt iedere beleidsmedewerker verantwoordelijk geacht voor de integratie van gender, als kwaliteitsverhogend element, in haar of zijn werkterrein. Dit vereist een breed opgezette gender deskundigheid waaraan onder andere tijdens de basiscursus ontwikkelingssamenwerking aandacht wordt besteed. Daarnaast vindt meer specifieke deskundigheidsbevordering plaats. Zo werden in 2004 twee "masterclasses" gehouden: één over gender en macro-economie en één over vrouwen, vrede en veiligheid.

Discriminatie van vrouwen is nog steeds wijdverbreid en geweld tegen vrouwen lijkt, zeker in conflictregio's, steeds heviger te worden. Emancipatie van vrouwen blijft zowel in Nederland als internationaal een belangrijk doel op zichzelf. Welvarende, goed functionerende landen zoals 14

Nederland hebben vrouwen nodig die op voet van gelijkheid op alle terreinen participeren. Nederland heeft in internationale fora altijd een belangrijke rol gespeeld als pleitbezorger en uitdrager van dit beleid. Dit blijft zij ook in de toekomst doen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

15

Bijlage: Feitelijke onjuistheden uit de NGO schaduwrapportage

In de NGO schaduwrapportage staat een aantal feitelijke onjuistheden die om correctie vragen.

Emancipatie in vogelvlucht

· Op p. 15 en 18 meldt de schaduwrapportage dat de regering de coördinerende taak van DCE officieel geschrapt heeft en daarmee het proces van gender mainstreaming overboord heeft gezet. Dit is onjuist. Een interne reorganisatie van DCE is door de rapporteurs foutief geïnterpreteerd. Deze reorganisatie heeft niets veranderd aan de coördinerende taken of het mandaat van DCE.

· Op p. 18 meldt de schaduwrapportage dat de ICE formeel het ambtelijk voorportaal is dat adviseert over beleidsvoornemens op het gebied van emancipatiebeleid, maar dat het sinds begin 2002 niet meer functioneert. Dit is onjuist. In september 2002 is door het kabinet een nieuw stelsel van onderraden opgezet. Niet de ICE maar de CZWO (Commissie voor Zorg, Welzijn en Onderwijs) functioneert als ambtelijk voorportaal. Hierdoor is de werkmethodiek van de ICE veranderd. De ICE is gender meer strategisch op de agenda gaan zetten en zoekt daarin samenwerking met andere departementen. Daarnaast wisselt de ICE goede praktijken uit. De ICE-leden houden binnen hun eigen departement de stukken voor de ambtelijke voorportalen in de gaten en bezien of voldoende rekening is gehouden met gender aspecten.
· Op p. 19 stelt de schaduwrapportage dat bij de samenvoeging van vier gesubsidieerde vrouwenorganisaties tot het kenniscentrum E-Quality in 1998 de subsidie werd gekort. Dit is niet juist. Het totale subsidiebedrag aan E-Quality bestond toentertijd uit de som van de individuele subsidies aan de vier organisaties.

· Op p. 19 stelt de schaduwrapportage dat meerjarige instellingssubsidies van 1998-2003 tot 3 organisaties zijn beperkt: IIAV, E-Quality en de Vrouwen Alliantie. Dit is onjuist. Er waren in die periode vanuit het gecoördineerde emancipatiebeleid ook meerjarige instellingssubsidies voor Toplink, Opportunity in Bedrijf en de Vrouwen Vak Scholen. Daarnaast zijn vanuit de verschillende ministeries diverse instellingssubsidies verstrekt.

· Eveneens op p. 19 wordt gesteld dat in 2005 de taakstelling van het IIAV en E-Quality is ingeperkt. Beide zouden geen lobbyactiviteiten meer mogen uitvoeren, noch de beleids- beïnvloeding van de vrouwenbeweging ondersteunen. Het is onjuist dat de taakstelling van het IIAV en van E-Quality is ingeperkt. Beide organisaties hebben de subsidie ook in voorgaande jaren ontvangen ten behoeve van dienstverlenende en ondersteunende taken binnen hun specifieke expertisevelden. Voor het IIAV is dat informatievoorziening, voor E-Quality is dat kennis en expertise. Lobby behoorde ook in voorgaande jaren op grond van de subsidie niet tot de taken van deze onafhankelijke organisaties. Ook is het onjuist dat het IIAV en E- Quality de vrouwenbeweging niet mogen ondersteunen. De vrouwenbeweging is voor beide organisaties onderdeel van de doelgroep. De ondersteuning die geboden kan worden ligt op genoemde specifieke expertise terreinen.

Arbeid, zorg en inkomen
Op p. 34 stelt de schaduwrapportage dat mannen zonder instemming van hun vrouw het nog bestaande weduwepensioen van hun vrouw kunnen omzetten in een hoger ouderdomspensioen voor zichzelf. Dit is onjuist. Het omzetten kan alleen met schriftelijke toestemming van de partner. Ook is het onjuist dat vrouwen onder het minimum inkomen kunnen belanden. Als vrouwen door gebrek aan AOW-opbouw en andere inkomsten onder de bijstandsnorm uitkomen, bestaat er
1

recht op aanvullende bijstand. Men heeft dus altijd tenminste het minimuminkomen.

Gezondheidszorg en seksualiteit

· Op p. 49 verwijst de NGO schaduwrapportage naar een onderzoek dat uit heeft gewezen dat nadat de vergoeding voor anticonceptiemiddelen voor vrouwen vanaf 21 jaar uit het verstrekkingenpakket is gehaald, 29.080 vrouwen tussen 21 en 50 jaar om financiële redenen het anticonceptiegebruik hebben gestaakt of zijn overgestapt op een minder betrouwbare methode met alle risico op ongewenste zwangerschappen. Onderzoek hiernaar is echter niet eenduidig. De Stichting farmaceutische kengetallen heeft een verschil waargenomen in het aantal vrouwen dat de anticonceptiepil gebruikt. Het is echter niet duidelijk of deze vrouwen zijn overgestapt naar andere methoden en zo ja, naar welke methoden. Producenten van de anticonceptiepil melden dat zij geen enkel verschil in hun omzet hebben gemerkt en dus nog steeds evenveel anticonceptiepillen verkopen. De abortusklinieken hebben in 2004 geen duidelijk effect waargenomen op het aantal abortussen. Overigens zijn de meeste vrouwen in Nederland nog steeds verzekerd voor anticonceptiva, via hun aanvullende of particuliere verzekering.

· Op p. 50 stelt de NGO schaduwrapportage dat het subsidiebeleid gericht op soa en hiv- preventie niet gender evenwichtig is. Subsidies zouden worden verstrekt aan belangenorganisaties en zorginstellingen voor homoseksuele mannen, terwijl de gevolgen van soa/hiv-besmettingen voor vrouwen veel erger zouden zijn. Het subsidiebeleid is echter wel degelijk evenwichtig. Van de 5 organisaties die in 2005 vanuit het Rijk gesubsidieerd worden voor soa en hiv preventie is één organisatie gericht op homoseksuele mannen. Twee organisaties zijn gericht op het algemene publiek en intermediairen en voeren daarnaast activiteiten uit gericht op jongeren, allochtonen en prostituees. De overige twee organisaties richten hun activiteiten op mensen afkomstig uit sub Sahara Afrika, mensen met hiv en druggebruikers.


2