Varkensdrijfmest verhoogt eiwitgehalte eerste snede grasklaver
Het gebruik van varkensdrijfmest en rundergier lijken in een
biologische bedrijfsvoering een positief effect te hebben op het
eiwitgehalte van de eerste snede grasklaver. Dit blijkt uit een
verkennende demo met verschillende mestsoorten op Aver Heino in 2004.
De verschillen in productie tussen de verschillende mestsoorten waren
klein. Het eiwitgehalte in de eerste snede was het laagst bij het
gebruik van vaste mest. Echter, vaste mest heeft een duidelijk
positief effect op het klaveraandeel in de loop van het seizoen. Dit
zal zich op termijn ook vertalen in een hoger eiwitgehalte in het
gewas.
In de biologische bedrijfsvoering is het eiwitgehalte van de eerste
snede grasklaver vaak aan de lage kant. Omdat niet bemest wordt met
kunstmest moet de benodigde stikstof komen uit (de mineralisatie van)
dierlijke mest en bodemmineralisatie. Beide processen zijn afhankelijk
van de bodemtemperatuur. Deze is in het voorjaar nog laag waardoor
relatief weinig stikstof beschikbaar komt. Het gebruik van dierlijke
mest met een hoger aandeel minerale stikstof voor de eerste snede zou
dit knelpunt deels op kunnen lossen. Om dit idee te verkennen is in
2004 op Aver Heino een bemestingsdemo aangelegd.
Het vee op Aver Heino produceert verschillende soorten mest. Zo levert
mestscheiding via de sleuvenvloer een dunne mest met een hoog aandeel
urine op terwijl onder de roostervloer gewone drijfmest wordt
opgevangen. Uit de hellingstal voor het jongvee komt vaste mest. Naast
de verschillende soorten rundermest is door samenwerking met een
biologische varkenshouder ook varkensdrijfmest beschikbaar.
In de demo werden op vier verschillende percelen vier stroken voor de
eerste en de tweede snede bemest met de verschillende mestsoorten. In
tabel 1 is de bemesting, inclusief het stikstofaandeel (N-totaal)
weergegeven. Figuur 1 toont de eiwitgehaltes die werden gevonden in de
eerste en tweede snede. De hoogste eiwitgehaltes in de eerste snede
werden gevonden bij het gebruik van rundermest met een hoog aandeel
gier en varkensdrijfmest. Hierbij moet worden opgemerkt dat met de
varkensdrijfmest ook een aanzienlijk hogere stikstofgift werd gegeven.
In de tweede snede zijn de verschillen in eiwitgehalte tussen de
behandelingen met verschillende mestsoorten beperkt. De gemiddelde
opbrengst van de vrij jong gemaaide eerste snede bedroeg 2,8 ton
drogestof per hectare. De tweede snede had een vergelijkbare
opbrengst.
Zoals uit figuur 2 blijkt hebben varkensdrijfmest en rundermest met
een hoog aandeel gier een vergelijkbaar effect op het klaveraandeel.
Opvallend is dat de ontwikkeling van het klaveraandeel bij het gebruik
van de runderdrijfmest achter blijft. Verreweg het hoogste
klaveraandeel werd bereikt bij bemesting met vaste mest. Op termijn
zal zich dat ook vertalen in een hoger eiwitgehalte in het gewas.
Overigens moet worden benadrukt dat hier gaat om een demonstratie;
niet om een proef. De gevonden resultaten geven niet meer dan een
indicatie.
Mestsoort N-totaal(kg/ton) 1e snede 2e snede
Gift (ton/ha) datum Gift (ton/ha) datum
Vaste rundermest 5.3 20 24 febr. 10 26 mei
Rundveedrijfmest 3.9 28 9 mrt 15 25 mei
Gier (rundvee) 3.0 25 9 mrt 13 25 mei
Vleesvarskensdrijfmest 5.7 25 19 mrt 13 25 mei
Tabel 1 - Stikstofinhoud en bemestingsregime met verschillende
mestsoorten
Figuur 1 - Eiwitgehalte in de eerste en tweede snede bij gebruik van
verschillende soorten mest.
Figuur 2 - Invloed van verschillende mestsoorten op het klaveraandeel
---
© Praktijkonderzoek - Animal Sciences Group - Wageningen UR. Laatst
bijgewerkt: 09-03-2005 16:15.
Mail vragen en opmerkingen over de Praktijkonderzoek Website naar:
webmaster.po.asg@wur.nl
Praktijkonderzoek Veehouderij