Partij van de Arbeid


Den Haag, 5 april 2005


Bijdrage van Gerdi Verbeet (PvdA) aan het plenaire debat Wet verplichte beroepspensioenregeling (29481


gesproken woord geldt!


MdV,


Vandaag bespreken we de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Gelukkig blijkt vandaag de dag nog steeds een groot maatschappelijk draagvlak voor solidaire en collectieve pensioenregelingen te bestaan. Dat is belangrijk, omdat je mensen vraagt een deel van hun inkomsten opzij te zetten voor later. Hoewel de AOW voor velen nog tot ver in de toekomst het leeuwendeel van het inkomen na hun vijfenzestigste zal uitmaken, neemt het aandeel van het aanvullende ouderdomspensioen toe. Het gaat om grote bedragen. Als mensen na hun vijfenzestigste een vergelijkbare levensstijl willen voortzetten is een navenante reservering noodzakelijk. Ook voor de overheid zijn deze aanvullende pensioenen van groot belang. Mensen met alleen AOW zijn financieel erg kwetsbaar. Het ligt voor de hand dat de overheid strenge eisen stelt aan de inrichting, de transparantie en het toezicht op pensioenen. Vandaag beoordelen we of dat in het voorliggende wetsontwerp goed is gebeurd.


Ik denk dat het goed is kort stil te staan bij de geschiedenis van dit wetsvoorstel. In het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) is in 1996 overwogen of een verplichte pensioenregeling voor zelfstandige beroepsbeoefenaren nog wenselijk en noodzakelijk was. Toenmalig staatssecretaris De Grave beantwoordde deze vraag bevestigend, zij het dat de voorwaarden waaronder verplichtstelling werd verleend, moesten worden verscherpt. In 2000 besloot het kabinet echter toch tot het in principe intrekken van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepsregeling (Wet Bpr), hetgeen een jaar later door staatssecretaris Hoogervorst werd bekrachtigd. Een brede Kamermeerderheid, de PvdA inbegrepen, achtte verplichtstelling wel degelijk wenselijk. De Kamer verzocht het kabinet deze verplichtstelling alsnog te regelen, in overleg met de beroepsorganisaties en gegoten in een gemoderniseerde vorm. Dat wetsvoorstel is er nu; dank daarvoor aan de regering. Vandaag moet de vraag worden beantwoord of dit wetsontwerp de breed gedeelde wens van gemoderniseerde verplichtstelling op een bevredigende manier regelt.


MdV,


De schriftelijke voorbereiding laat wat mij fractie betreft een aantal wezenlijke zaken over voor de plenaire behandeling vanmiddag. Allereerst de representativiteit van de verplichte pensioenregeling. De PvdA steunt het principe van de draagvlaktoets waardoor duidelijk moet worden of de verplichte pensioenregeling op genoeg draagvlak binnen de beroepsgroep kan rekenen. Maar we hebben nog wel twijfels over het gekozen middel, de creatie van een aparte beroepspensioenvereniging, waarvan periodiek moet blijken dat minstens zestig procent van de beroepsbeoefenaren er lid van is. De SER en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB) toch geen onbelangrijke gesprekspartners in dit dossier- zien niets in zo n aparte beroepspensioenvereniging. Zij vrezen onder andere te veel bureaucratie en te zeer geïsoleerde besluitvorming rond pensioenen en hebben alternatieven aangedragen, zoals besluitvorming via de bestaande beroepsvereniging.


In onze schriftelijke inbreng hebben wij ons afgevraagd hoe serieus het kabinet de zoektocht naar een alternatief voor de beroepspensioenvereniging heeft opgepakt. Eerlijk gezegd is die twijfel na het lezen van de nota naar aanleiding van het verslag niet echt verdwenen. Ook hierin komt het kabinet niet veel verder dan de vaststelling dat naar goede alternatieven is gezocht, maar dat die niet zijn gevonden. Ik vraag het de regering daarom vandaag, bij monde van de minister, nogmaals: Welke alternatieven zijn er, behoudens de zogeheten ANWB-variant , nu echt serieus onderzocht? En waarom zijn die niet geschikt bevonden? In hoeverre zijn de beroepsgroepen zelf betrokken bij de zoektocht?


MdV,


De PvdA steunt de keuze voor de doorsneepremie, een ander belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel. De argumenten tegen de doorsneepremie ongeacht leeftijd vind ik niet erg overtuigend en wegen mijns inziens niet op tegen het grote voordeel: het bevorderen van solidariteit onder de deelnemers. Mijn fractie steunt het uitgangspunt van het kabinet dat een vergaande vorm van solidariteit een belangrijke voorwaarde is om een pensioenregeling verplicht te stellen. Ik wil wel de aandacht vestigen op een kwestie waarop de verenigde notarissen ons hebben gewezen. Gezien de specifieke radicale knip in de pensioenregeling voor notarissen (beneden de 41 jaar vooral kandidaat-notarissen in loondienst, na 41 jaar vooral zelfstandige notarissen met vijftig procent meer pensioenopbouw) zouden de gevolgen van de doorsneepremie ongeacht leeftijd vooral voor kandidaat-notarissen erg groot zijn. Erkent de minister dit? Heeft hierover overleg plaatsgevonden met de notarissen? Is hier een praktische oplossing mogelijk?


MdV,


Voor de PvdA-fractie is de gelijke behandeling van mannen en vrouwen een essentieel onderdeel van dit wetsvoorstel. Het is, hoe bescheiden wellicht ook, opnieuw een kleine mijlpaal op de weg naar volledige gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Natuurlijk had het onderscheid al veel eerder uit de weg moeten zijn geruimd, maar beter laat dan nooit. Het kabinet maakt het nu echter wel erg bont: de gelijke behandeling van mannen en vrouwen treedt pas in 2010 in werking! In de schriftelijke voorbereiding hebben wij hierover al onze verwondering uitgesproken. In de nota naar aanleiding van het verslag erkent het kabinet dat deze termijn lang is, maar het beoogt geen bekorting. Overtuigende argumenten heeft het hiervoor niet. Samen met de heer Omtzigt heb ik daarom een amendement ingediend dat invoering van dit onderdeel per 2007 regelt. Ik vraag de minister wat zich eigenlijk verzet tegen invoering in 2007. Wat zijn de gememoreerde uitvoeringstechnische problemen? En waarom moet het oplossen daarvan liefst vijf jaar duren?


MdV,


Zoals u weet hebben PvdA en CDA het initiatief genomen om pensioenfondsen te verplichten behalve de uitruil van nabestaandenpensioen naar ouderdomspensioen ook de omgekeerde uitruil van ouderdomspensioen naar nabestaandenpensioen mogelijk te maken. Een en ander is vervat in de motie Omtzigt/Depla. Ik ben blij dat de minister in het algemeen overleg over het nabestaandenpensioen heeft toegezegd dat deze verplichting in de nieuwe pensioenwet wordt opgenomen. Ter uitwerking van de dubbele uitruil in het onderhavige wetsvoorstel hebben de heer Omtzigt en ik een amendement ingediend.


Ik heb nog twee meer feitelijke vragen. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat met dit wetsvoorstel de bepalingen voor de beroepspensioenregeling vrijwel hetzelfde worden als de bepalingen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Wat betekent vrijwel in dezen? Wat zijn nog de verschillen? In de nota naar aanleiding van het verslag staan ook indicaties voor de premieverhoging bij een drietal beroepsgroepen voor de leeftijdscategorie 30-40 jaar. Voor de leeftijdscategorie 45-50 zal sprake zijn van premiedaling. Die wordt echter niet gespecificeerd. Hoe groot is deze premiedaling bij benadering?


MdV,


Ik hoop van harte dat de beantwoording van de minister en de uitkomst van het debat zodanig is dat wij kunnen instemmen met dit wetsvoorstel. Ik wil aan het einde van mijn betoog twee algemenere aan pensioen gerelateerde problemen aan de orde te stellen.


Allereerst de voorlichting over pensioenen. Zoals ik al bij verschillende eerdere aangelegenheden onder andere het algemeen overleg over het nabestaandenpensioen- heb verkondigd, moet wat betreft de PvdA behalve de fondsen zelf ook de overheid een actieve rol spelen bij voorlichting over pensioenen. Deze zou bijvoorbeeld tot uiting kunnen komen in het scheppen van de kaders waarbinnen de voorlichting moet plaatsvinden en in het ingrijpen als de voorlichting van fondsen onvoldoende is. De uitkomst van een recent NIBUD-onderzoek, waaruit bleek dat bijna zestig procent van de Nederlanders geen volledig pensioen opbouwt, onderstreept de noodzaak van goede voorlichting weer eens. De minister vindt dat hij in dat opzicht een bescheiden verantwoordelijkheid heeft. Ik ben dat niet met hem eens. Op zijn minst zou hij moeten ingrijpen als de voorlichting door pensioenfondsen onvoldoende of onjuist is. Is hij dat met mij eens? Verder vind ik dat de minister moet zorgen voor objectieve en onafhankelijke voorlichting over pensioenen op wat ik maar benoem als sleutelmomenten. Wil hij eens met een goed voorstel komen en niet alleen verwijzen naar de huiige pensioenkijker, want dat vind ik onvoldoende.


Tenslotte. Het pensioen van partners wordt nu vaak na een scheiding verdeeld, vaak met alle mogelijke (financiële en emotionele) problemen van dien. Is de minister bereid de Kamer een notitie te doen toekomen waarin de mogelijkheid wordt onderzocht dat partners er op vrijwillige basis toe kunnen overgaan om het ouderdomspensioen al direct te verdelen?