Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer SV/F&W/2005/31227 333

Onderwerp Datum Contactpersoon WW en ontslagrecht 29 april 2005

Hierbij doe ik u toekomen het kabinetsstandpunt over WW en ontslagrecht. Het kabinetsstandpunt bevat maatregelen die zorgen voor een aanzienlijke versoepeling van de ontslagpraktijk en die bijdragen aan het streven naar meer dynamiek op de arbeidsmarkt.

De Werkloosheidswet (WW) biedt werknemers een verzekering tegen het risico van inkomensverlies tijdens werkloosheid. De huidige WW is tot stand gekomen bij de herziening van het sociale zekerheidsstelsel in 1987. Hoewel er daarna vele malen aan de WW is gesleuteld, is deze qua opzet en uitgangspunten grotendeels gebaseerd op de toen geldende ideeën over inkomenszekerheid bij werkloosheid en kennis van de arbeidsmarkt. Het is de vraag of de WW anno 2005 nog voldoende is toegesneden op actuele en voorziene demografische, sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen.

Tegen deze achtergrond heeft het kabinet op 3 februari 2004 de Sociaal Economische Raad gevraagd te adviseren over de toekomstbestendigheid van de WW. Naar aanleiding van het overleg dat het kabinet in het kader van het Sociaal Akkoord voerde met delegaties van werkgevers- en werknemersorganisaties heeft het kabinet op 11 november 2004 aan de SER gevraagd ook de voornemens met betrekking tot de anticumulatie van ontslagvergoedingen op de WW en het afschaffen van de kortdurende uitkering WW te betrekken bij het advies over de toekomstbestendigheid van de WW. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat een SER-advies over de WW zeer zwaarwegend is, indien dat leidt tot een zelfde volumereductie in de WW als de kabinetsvoornemens. De parlementaire behandeling van de door het kabinet voorgestelde aanscherping van de wekeneis WW is voortgezet, maar het stond de SER vrij om ook hiervoor alternatieven aan te dragen1. Voorts heeft het kabinet de raad op 2 december 2004 in een aparte adviesaanvraag, die geen onderdeel vormde van het Sociaal Akkoord, verzocht te adviseren over enkele voorstellen voor deregulering van de WW, waaronder het beperken van de verwijtbaarheidtoets.
De SER heeft op 15 april 2005 geadviseerd over de WW en de hiervoor genoemde concrete kabinetsvoornemens op het terrein van de WW.


1 Kamerstukken II, 2004/2005, 29 738, nr. 6.


2

Het kabinet waardeert het dat sociale partners hun verantwoordelijkheid hebben genomen en dat er in de SER unanimiteit bestaat over de in het advies voorgestelde maatregelen. Het kabinet is van oordeel dat sprake is van een pakket van maatregelen, dat gelet op het draagvlak en in samenhang met de voorstellen van het kabinet op het terrein van het ontslagrecht, positief beoordeeld moet worden.

Kern van de nieuwe WW is een verkorting van de maximale uitkeringsduur. Nu is de maximale uitkeringsduur nog vijf jaar. In de nieuwe WW zal dat maximaal drie jaar en twee maanden zijn. Daar staat tegenover dat de uitkering de eerste twee maanden 75 procent van het laatste loon zal bedragen en daarna 70 procent (nu begint men op 70 procent). De verkorting van de maximale duur van de uitkering past in het streven van het kabinet meer ouderen aan het werk te krijgen of te houden. Voor ouderen werknemers die na afloop van de WW nog steeds werkloos zijn, volgt een speciale uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Oudere Werknemers (IOW). Deze ligt op bijstandsniveau. Degenen die na hun 50-ste werkloos worden, hoeven niet eerst hun vermogen aan te spreken om voor de uitkering in aanmerking te komen. Als de eerste werkloosheidsdag na de 60-ste verjaardag valt, wordt ook niet gekeken naar het inkomen van de partner. Mede in het perspectief van komende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de aankomende vergrijzing stemt het kabinet ermee in dat de IOW als een tijdelijk arrangement dient te worden gezien. Daarvoor zal het kabinet in de regeling een horizonbepaling opnemen, waarbij de regeling eindigt in 2011. Voorts acht het kabinet het wenselijk in 2010 de IOW te evalueren. Met het oog op de huidige arbeidsmarktsituatie acht het kabinet de arbeidsmarktparticipatie van ouderen vooralsnog met voldoende waarborgen omkleed door de voorgestelde sollicitatieverplichting en de tijdelijkheid van de regeling.

Om voor een uitkering in aanmerking te komen, moeten werknemers 26 weken gewerkt hebben van de laatste 36 weken. Momenteel bedraagt deze zogeheten `wekeneis' nog 26 van de laatste 39 weken. Voor musici en artiesten blijft voorlopig een lagere wekeneis gelden. Mensen die wel aan de wekeneis voldoen, maar niet in minimaal vier van de laatste vijf jaar over 52 of meer dagen loon hebben ontvangen (de zogeheten `vier-uit-vijf-eis'), krijgen straks een uitkering van drie maanden. Ook deze uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75 procent van het laatste loon en daarna 70 procent. Momenteel komt deze groep (in praktijk hoofdzakelijk jongeren) in aanmerking voor een uitkering van zes maanden, maar dan tegen 70 procent van het minimumloon.

In de nieuwe WW zal voor zowel jongere als oudere werknemers meer dan nu het accent komen te liggen op hulp bij het vinden van een andere baan. Tijdige inzet van reïntegratiemiddelen kan werkloosheid zelfs vaak voorkomen. Ook zal na drie maanden van werkloosheid intensiever getoetst worden of de werkloze zich voldoende heeft ingespannen om een nieuwe baan te vinden.

Samen met de al doorgevoerde aanpassingen in de WW, zoals het afschaffen van de vervolguitkering in de WW en de vervanging van het fictieve arbeidsverleden door het feitelijk arbeidsverleden, zullen deze maatregelen bijdragen aan een activerende WW die de dynamiek op de arbeidsmarkt bevordert.

Het door de SER voorgestelde financieringsregime voor de WW vergt nader onderzoek gegeven de budgettaire aspecten en inkomenseffecten.


---

Het kabinet streeft er naar de nieuwe WW zo snel mogelijk in werking te laten treden. Een deel van de voorstellen op het terrein van de WW, te weten de nieuwe wekeneis, kan bij nota van wijziging op het huidige wetsvoorstel betreffende de aanscherping van de wekeneis WW, worden doorgevoerd. Het kabinet verzoekt de Kamer daarom de behandeling van het wetsvoorstel wekeneis aan te houden tot een nader te bepalen tijdstip. Gelet op de beoogde evaluatie in 2010 van de tijdelijke IOW, verzoekt het kabinet de Kamer tevens de behandeling tot een nadere te bepalen datum aan te houden van het wetsvoorstel betreffende het opnemen van een beperkte vermogenstoets in de IOAW2.

Op het terrein van het ontslagrecht, waarover sociale partners al eerder adviseerden, behelzen de beleidsvoornemens van het kabinet allereerst aanpassing van het lifo-beginsel. Dat beginsel bepaalt de ontslagkeuze bij ontslag op bedrijfseconomische gronden. In plaats van het lifo-beginsel zal in het vervolg het afspiegelingsbeginsel worden gehanteerd. Op grond daarvan worden ontslagen meer gespreid over werknemers in de verschillende leeftijdscategorieën waardoor niet langer de laatst binnengekomen werknemers als eerste voor ontslag in aanmerking komen. Dat is gunstig voor nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt, zoals jongeren en herintredende vrouwen. Collectieve ontslagen zullen niet langer op bedrijfseconomische noodzaak worden getoetst als werkgever en vakbonden daarover overeenstemming hebben bereikt. Het kabinet heeft de voorbereidingen gestart om deze voorstellen bij ministeriële regeling in werking te doen treden. Daarnaast wordt de voorlichting over de noodzaak voor het aanvragen van een ontslagvergunning bij CWI ingeval van langdurige arbeidsongeschiktheid geïntensiveerd. Nu wordt vaak nog een vergunning aangevraagd, waar dat eigenlijk niet nodig is.

Verder zal de verwijtbaarheidstoets in de WW worden beperkt waardoor pro forma procedures bij kantonrechter en CWI worden voorkomen. Onder pro forma procedures worden procedures verstaan waarbij een werknemer bezwaar maakt tegen ontslag met als doel het veiligstellen van de WW uitkering. Dit leidt tot een versoepeling van de ontslagpraktijk en een aanzienlijke vermindering van ontslagkosten voor werkgevers. Ook zullen ontslagvergoedingen niet, zoals eerder aangekondigd, in mindering worden gebracht op de WW-uitkering, wat evenzeer ten goede komt aan een soepele ontslagpraktijk.

Tenslotte is het kabinet voornemens om sociale partners de mogelijkheid te geven bij CAO eigen ontslagcriteria overeen te komen die in acht zullen worden genomen bij een ontslag op bedrijfseconomische gronden. Zo ontstaat meer ruimte voor maatwerk en kan - indien wenselijk - ook rekening worden gehouden met verschillen in prestaties van werknemers. Daarbij zal het kabinet aanvullende maatregelen, zoals premiedifferentiatie in de WW, invoeren ter voorkoming van onevenredige ontslagen van ouderen. Ontslagen op grond van dergelijke bij CAO overeengekomen criteria zullen niet meer worden getoetst door CWI, maar door CAO partijen zelf.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)


2 Kamerstukken II, 2004/2005, 30048.