Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech van staatssecretaris Pieter van Geel bij het 15-jarig jubileum en de prijsuitreiking MilieuMagazine op 17 mei 2005 in Den Haag.

Geachte heer Vestering, redactie, aanwezigen,

Toen MilieuMagazine 15 jaar geleden begon was het milieubesef enorm. Nieuwe producten leken kansloos zonder 'eco-claim' en er bestond een breed draagvlak voor milieubeleid. Er kwam een Nationaal Milieubeleidsplan en heel veel regelgeving. Daar was ook alle aanleiding toe, want de vis dreef dood in de rivieren, de bossen leken ten dode opgeschreven en de bodem bleek dramatisch vervuild.

Dat milieubeleid is succesvol gebleken. Water, lucht en bodem zijn aanzienlijk schoner geworden. Niet iedereen wil dat zien. Het lijkt wel eens alsof sommigen terugverlangen naar de dramatiek en de duidelijkheid van die pionierstijd. Een tijd waarin beleidsmakers en activisten zij aan zij streden voor een beter milieu en tegen de vervuilers. Die romantiek miskent echter de successen en de noodzaak van een nieuwe fase in het milieubeleid.

Gelukkig heeft mijn directeur-generaal Hans van der Vlist in het jubileumnummer van MilieuMagazine al krachtig afstand genomen van de karikaturen rond het huidige milieubeleid en de vermeende 'milieumoeheid'. Het hoort bij de volwassenwording van het milieubeleid dat we de veelheid aan specifieke milieuregels doorlichten op effectiviteit, op kosten en baten. Sancties en stimuleringsmaatregelen zijn er niet om het belang van de zaak te onderstrepen, maar om effect te sorteren.
Maatregelen rond bodemsanering handhaafbaar en naleefbaar maken is dus geen water bij de wijn doen. Onrendabele zonnepanelen blijven subsidiëren is, zoals Hans terecht stelde, geen kosteneffectieve klimaatmaatregel. Minder geld voor bepaalde milieumaatregelen is dus niet per definitie minder milieu.
In het 'wij-tegen-zij-denken' speel je met zo'n opmerking de 'tegenstander' in de kaart. Ik ben niet van die school. Ik ben geen milieuactivist in het kabinet. Ik ben deel van een kabinet dat in gezamenlijkheid beleid voert, óók milieubeleid. Het is in mijn visie niet zo dat er veel te winnen valt bij het profileren van het milieubelang tegenover andere maatschappelijke belangen. Ik zie meer in het steeds verdergaand integreren van het milieubelang op verschillende beleidsterreinen en niveaus. En dus in samenwerking met medeoverheden, andere departementen en de EU.

Ik zie meer in innovatieve ontwikkelingen waarmee ons land onderscheidende 'groene concurrentiekracht' opbouwt, en dus in samenwerking met het bedrijfsleven. De innovatieprijzen die ik vanmiddag mag uitreiken illustreren die 'groene kracht'. Dat die visie nog onvoldoende wordt herkend als een wervend verhaal voor het milieu, vind ik wel een probleem. Ik ben het met Hans van der Vlist eens als hij zegt dat menigeen de drammerige hemelbestormende VROM' ers van weleer niet mist en liever te maken heeft met de nuchter en zakelijk opererende partner van nu. Blijft staan dat we voor onszelf en de buitenwereld duidelijk moeten kunnen maken waar we voor staan en waar we voor gaan.

Daarom werken we aan het opstellen van een Toekomstagenda Milieu die we maatschappelijk breed zullen bediscussiëren en waarvoor een eerste schets dit najaar gereed moet zijn. Hoog op die agenda komt het beleid dat nodig is voor duurzame ontkoppeling van economische groei en milieudruk, voor een toekomstvaste ontwikkeling van ons land. Maar dan wel concreet en vanuit de urgentie zoals die bijvoorbeeld rond het klimaat en de problemen met de luchtkwaliteit op ons af komt. We zijn ons als departement daarbij steeds meer bewust van onze Europese omgeving.

We hebben de Europese milieuagenda nadrukkelijk mede vormgegeven, maar merken nu dat de Europese regelgeving steeds dieper doorwerkt in het Nederlands beleid. Ondertussen zijn we bij VROM ook op internationaal milieugebied onze eigen positie steeds meer gaan zien vanuit het subsidiariteitsbeginsel 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Dat betekent heldere Europese kaders, maar ook ruimte voor een nationale invulling die rekening houdt met specifieke Hollandse omstandigheden. In feite hetzelfde soort maatwerk dat we ook van provincies en gemeenten vragen bij de uitvoering van de nationale milieuwetgeving. De recente aandacht voor de knelpunten rond luchtkwaliteit, en de (mogelijke) gevolgen voor het wonen en de ruimtelijke inrichting, geven aan hoezeer het milieubelang integraal onderdeel moet zijn van alle beleidsafwegingen rond onze leefomgeving. Dat vraagt dus een vroegtijdige beïnvloeding van de Europese koers vanuit eigen belang en omstandigheden. Alweer: niet om water bij de wijn te doen waar het gaat om het milieu, maar om regels die recht doen aan specifieke omstandigheden.
Voor ons dichtbevolkte land met heel veel ruimtelijke functies op een klein oppervlak, is bijvoorbeeld ruimtelijke scheiding van functies die elkaar bijten niet altijd mogelijk.

Onder andere om die reden zullen we dus eerder inzetten op Europees bronbeleid. Denk aan: schonere, stillere en zuiniger motoren voor auto's en vrachtwagens, fluisterasfalt en ruisarme banden. Dat kan veel problemen voorkomen die nu dreigen rond de ruimtelijke ontwikkeling van ons land en tegelijkertijd een belangrijke bijdrage leveren aan een schoner en aangenamer leefomgeving.

Ik besef dat deze aanzet voor sommigen van u nog niet de wervende heroïek heeft die men van het milieuministerie verwacht, misschien moeten die verwachtingen ook wel worden bijgesteld. De Toekomstagenda Milieu moet de komende tijd gaan groeien, als discussiestuk en wervend perspectief voor milieubeleid. Ik denk dat daarin voor een gezaghebbend vaktijdschrift als MilieuMagazine zeker een rol is weggelegd.