Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA 's-Gravenhage Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer SZW0500332 W&B/URP/05/40902

Onderwerp Datum Contactpersoon Reactie op brief Rotterdam inzake verlening van 9 juni 2005
bijzondere bijstand bij detentie

De VC SZW heeft op 31 mei het verzoek neergelegd om een reactie te mogen ontvangen op een brief van de gemeente Rotterdam van 8 mei jl. inzake verlening van bijzondere bijstand bij detentie. De brief van de wethouder van Sociale Zaken van gemeente Rotterdam -mede namens de wethouders van Sociale Zaken van de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Den Haag- is een reactie op de brief over hetzelfde onderwerp die ik op 12 april jl. aan uw Kamer heb verzonden (TK 2004-2005, 28.870, nr 132).

Ik merk op dat de wethouder het uitgangspunt dat gedetineerden en TBS'ers in principe geen beroep kunnen doen op bijstand volledig onderschrijft. Wel vindt de wethouder mijn uitleg van het begrip `zeer dringende redenen' te beperkt. De wethouder is van mening dat het verlenen van bijzondere bijstand ook mogelijk moet zijn als de betrokkene als gevolg van zijn detentie niet langer beschikt over de middelen om de vaste lasten (en dan voornamelijk de huur) te voldoen en er een reële dreiging bestaat dat betrokkene uit de woning wordt gezet en na afloop van de detentie dakloos is. Dit speelt z.i. met name bij kortdurende detentie. De wethouder verzoekt de Commissie te bevorderen dat het mogelijk wordt om in dergelijke gevallen gedurende een beperkte periode bijstand te verlenen.

De in mijn brief van 12 april gegeven uiteenzetting van het begrip `zeer dringende redenen' is ontleend aan gerechtelijke uitspraken terzake1. Ik acht mij niet vrij dit begrip op te rekken, aangezien dit in strijd zou zijn met het doel van artikel 16 WWB. Met dat artikel is namelijk uitdrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden ten aanzien van de uitsluitingsgronden. Daarnaast zal het oprekken van het begrip `zeer dringende redenen' onherroepelijk leiden tot ongewenste precedentwerking. Ik zie dan ook geen mogelijkheid de problematiek via artikel 16 WWB op te lossen.


1 CRvB 6 oktober 1998, JABW 1998/181, CRvB 8 juni 1998, JABW 1999/131, CRvB 3 juli 2001, JABW 2001/145. Ook kan de dreiging van huisuitzetting in beginsel niet worden aangemerkt als een zeer dringende reden, CRvB 21 oktober 1997, RSV 1998/42; 27 april 1999, USZ 1999/91. Daarentegen kunnen zeer dringende redenen wel aanwezig zijn in een situatie waarbij het verlies van de woning ernstige consequenties zou hebben voor de psychische gezondheidstoestand van de belanghebbende: Pres. Rechtbank Den Bosch, 9 maart 1999, JABW 1999/85.


---

Teneinde een beroep op bijzondere bijstand voor de doorbetaling van vaste lasten tijdens detentie mogelijk te maken, moeten voor gedetineerden twee grondbeginselen van de WWB buiten toepassing worden verklaard. Als gevolg hiervan krijgen gedetineerden ruimere toegang tot de bijstand dan eerzame burgers.
Zo is het verlenen van bijzondere bijstand bij de doorbetaling van vaste lasten tijdens kortdurende detentie in strijd met het uitgangspunt van de WWB dat bijstandsverlening uitsluitend betrekking heeft op de noodzakelijke bestaanskosten. Het doorbetalen van vaste lasten tijdens detentie kan op grond van de WWB niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten, aangezien in de kosten van levensonderhoud al door de Minister van Justitie is voorzien. Het in een dergelijke situatie verlenen van bijstand leidt tot dubbele betaling en daarmee tot bevoordeling van de gedetineerde, een situatie waar de wetgever met de Wet Sociale Zekerheidsrechten Gedetineerden (WSG) nu juist een einde aan heeft gemaakt2.
Verder zou bijstandsverstrekking aan deze groep voorbij gaan aan een ander uitgangspunt van de WWB, dat van `het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan'. Op het moment dat sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, staat dit bijstandsverlening geheel of gedeeltelijk in de weg. Ik ben van oordeel dat in de onderhavige casus sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De kosten zijn immers opgekomen als gevolg van criminele gedragingen van de betrokkene. Dit niet aanmerken als tekortschietend besef leidt tot vergaande uitholling van dit begrip.

Het openstellen van bijzondere bijstand voor gedetineerden kan er naar mijn mening verder toe leiden dat ook anderen voor niet-noodzakelijke kosten en/of met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid een beroep gaan doen op bijzondere bijstand. Ook ben ik van mening dat wanneer de bijzondere bijstand toegankelijk wordt voor gedetineerden, het beroep erop niet kan worden beperkt tot uitsluitend de kosten voor het doorbetalen van de vaste lasten. Dit zal ertoe leiden dat de druk op het budget bijzondere bijstand toeneemt. Daarenboven geldt dat detentie in veel gevallen voorzienbaar is en er derhalve de mogelijkheid bestaat tot reserveren.

Op grond van het bovenstaande heeft het kabinet in zijn reactie op een soortgelijk verzoek dat de G4 in het kader van de doorzettingsmacht heeft gedaan dan ook aangegeven dat het verlenen van bijzondere bijstand voor de doorbetaling van vaste lasten bij detentie in de regel niet aan de orde kan zijn (TK 2004-2005, 21.062, nr 138). Het kabinet heeft aangegeven dat primair de gedetineerde verantwoordelijk is voor de situatie waarin hij terecht is gekomen en voor het zoeken naar een oplossing voor de betaling van zijn vaste lasten tijdens de detentie. Wel onderkent het kabinet de problemen die als gevolg van het niet hebben van huisvesting kunnen ontstaan. Daarom heeft het kabinet in zijn reactie op de brief van de G4 in het kader van de doorzettingsmacht aangeboden een faciliterende rol op zich te nemen. Het doel is het komen tot een werkbare oplossing voor deze problematiek. Een ambtelijke verkenning van mijn ministerie en het ministerie van Justitie is op dit moment gereed. Hierin zijn twee werkbare oplossingrichtingen uitgewerkt. De eerste betreft kredietverstrekking door de gemeentelijke kredietbanken t.b.v. de doorbetaling van de vaste lasten bij detentie. Een andere mogelijke oplossing voor deze problematiek is het zogenaamde `huisbewaarderschap' (iemand anders komt voor de duur van detentie wonen in de

2 Zie hiervoor MvT WSG (TK 1997-1998, 26.063, nr 3, pagina 3). Zie ook MvT WWB (TK 2002-2003, 28.870, nr 3, pagina 43/44).


3

door de gedetineerde achtergelaten woning). Deze oplossingrichtingen worden op korte termijn met de G4 besproken. De G4 hebben hiervoor inmiddels een uitnodiging ontvangen.

Behalve de twee genoemde oplossingsrichtingen zijn er uiteraard nog andere oplossingen denkbaar. Ik wijs in dit verband op een initiatief van Aedes, de vereniging van woningcorporaties, dat zich richt op het oplossen van problemen van personen die niet meer over een eigen verblijfplaats beschikken en die niet de middelen hebben daar zelf voor te zorgen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)