Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer derStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag

Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag

Datum 10 juni 2005 Behandeld GJ Bijl de Vroe
Kenmerk DIE-214/05 Telefoon 070 - 348 5005
Blad 1/ Fax 070 - 348 6381
Bijlage(n) gj.bijl-de-vroe@minbuza.nl

Betreft
Schriftelijk overleg over de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 13-14 juni 2005

Graag bieden wij u hierbij, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de antwoorden aan op de vragen van de zijde van de vaste Commissie voor Europese Zaken ten behoeve van het schriftelijk overleg ter voorbereiding van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 13-14 juni 2005.

De Minister De Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken, voor Europese Zaken,

Dr. B. Bot Mr. Drs. A. Nicolaï

I. Algemene Zaken

Voorbereiding Europese Raad 16-17 juni

1. Evaluatie ratificatieprocedures Grondwettelijk Verdrag
Een antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie naar de inzet van de regering in het debat over de voortgang van het ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag, zal worden neergelegd in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad die de Kamer begin volgende week zal toegaan. Dit in overeenstemming met de toezegging gedaan door de Minister-President tijdens het debat op 2 juni jl. naar aanleiding van de uitslag van het referendum van 1 juni 2005 over het Europees Grondwettelijk Verdrag.

2. Financiële perspectieven
De CDA-fractie vraagt naar de verwachtingen over een besluit in de Europese Raad (ER) van 16-17 juni a.s. omtrent de Financiële Perspectieven. Uitsluitsel daarover is moeilijk te geven. Het Luxemburgs Voorzitterschap doet haar uiterste best, maar of het mogelijk zal blijken tot overeenstemming te komen hangt af van de bereidheid van lidstaten om hieraan mee te werken. Een groot aantal lidstaten is thans tevreden met de meest recente onderhandelingsbox die voorligt. Niettemin blijven er ook landen die niet tevreden zijn. Het Voorzitterschap zal aan de hand van bilaterale gesprekken en het ministeriële 'Conclaaf' op 12 juni a.s. een definitief voorstel uitwerken voor de Europese Raad. Dit voorstel zal een antwoord moeten bieden op de vragen die bij verschillende lidstaten nog leven. Voor Nederland is met name van belang dat het voorstel leidt tot een substantiële verbetering van onze netto-positie.

De fracties CDA, LPF, en SP uiten hun zorgen over de Nederlandse netto-positie, mede in relatie tot de uitslag van het referendum. De fractie van GroenLinks vraagt in dat verband ook naar het algemeen correctiemechanisme.
De regering deelt de zorgen omtrent de Nederlandse netto-positie. Nederland betaalt in verhouding tot andere landen teveel aan de Unie. De Nederlandse positie in de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven is dan ook vanaf het begin helder geweest. Nederland wil een substantiële verbetering van haar netto-positie, zowel in absolute als in relatieve zin, dat wil zeggen in relatie tot andere landen. De voorstellen van het Luxemburgs Voorzitterschap gaan wat dat betreft nog niet ver genoeg. Dat komt deels doordat het Luxemburgs Voorzitterschap een begroting voorstelt die nog altijd ligt boven de 1% Bruto nationaal Inkomen van de EU (EUBNI), maar ook doordat de specifieke korting, die het Voorzitterschap voor Nederland in gedachte heeft, nog niet voldoende is. Nederland zal zich daarom hard blijven maken voor een verbetering van de netto-positie, waarbij de inzet is in een groepje van landen te komen met een vergelijkbaar welvaartsniveau. Daarbij gaat de voorkeur uit naar een algemeen correctiemechanisme dat ervoor zorgt dat landen die in een excessieve netto-positie terechtkomen automatisch een korting ontvangen. Binnen Europa is daar thans echter weinig steun voor. Wel is er begrip voor het feit dat Nederland, Duitsland en Zweden een probleem hebben met de netto-positie dat op een specifieke (in plaats van algemene) wijze opgelost moet worden.

De fractie van de SP vraagt of de regering naar aanleiding van de uitslag van het referendum pleit voor een afname van de begroting. De fractie van GroenLinks vraagt of er een extra ambitieuze begroting nodig is na de uitbreiding.
Het kabinet is van mening dat de Unie de middelen moet hebben om haar ambities waar te kunnen maken. Tegelijkertijd kunnen wij niet de ogen sluiten voor de moeilijke budgettaire situatie van veel lidstaten. Het kabinet is daarom voorstander van een sobere meerjarenbegroting. Door middel van prioriteitstelling - nieuw voor oud - moeten middelen gevonden worden voor prioriteiten als groei (Lissabon) en interne veiligheid (Justitie en Binnenlandse Zaken, JBZ). De voorstellen van de Europese Commissie, die een begroting voorstelde van 1,26% EUBNI (circa

1026 miljard), zijn echter buiten proportie. Samen met 5 andere landen heeft Nederland zich daarom sterk gemaakt voor een begroting van 1% EUBNI, dat altijd nog een bedrag vertegenwoordigt van 815 miljard. Naar de mening van deze landen is dat voldoende om de integratie van de nieuwe lidstaten goed te laten verlopen en tevens voldoende aandacht te geven aan de relatief nieuwe beleidsterreinen van de Unie. Ook het Luxemburgs Voorzitterschap heeft erkend dat de Commissie-voorstellen niet realistisch zijn en heeft in de laatste onderhandelingsbox een begroting voorgesteld van 1,10 EUBNI (circa 900 miljard). Dat is nog altijd te hoog, maar het is wel een belangrijke stap in de goede richting.

3. Ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht (Haags Programma en terrorismebestrijding)

a. Terrorisme
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat in de geannoteerde agenda wordt gewezen op het zo strak mogelijk uitvoeren van de actieplannen binnen de daarvoor gestelde deadlines. Zij verzoeken de regering om de knelpunten in kaart te brengen en aan te geven hoe de Europese plannen zich verhouden tot de nationale aanpak. Daarop kan worden geantwoord dat er momenteel geen pregnante knelpunten zijn. De wens van de regering om het EU-actieplan voor terrorismebestrijding zo strak mogelijk uit te voeren binnen de daarvoor gestelde deadlines, is er vooral op gericht dat ruim een jaar na de aanslag in Madrid de aandacht niet zal verslappen. De regering vertrouwt erop dat het Brits Voorzitterschap zich daartoe zal inzetten. Dit betekent het streven naar onder meer de volgende resultaten: een strategie om radicalisering en rekrutering tegen te gaan, de totstandkoming van een Europees Bewijsverkrijgingsbevel en een kaderbesluit dan wel richtlijn voor dataretentie, een Commissievoorstel voor de uitwisseling van informatie tussen justitie -en politiediensten op basis van het beginsel van beschikbaarheid van informatie, verdere stappen om financiering van terrorisme via liefdadigheidsinstellingen tegen te gaan, follow-up van wederzijdse evaluaties van nationale anti-terreurstructuren, en versterkte samenwerking met prioritaire derde landen. Hoe deze zaken zich verhouden tot de nationale aanpak lijkt een kwestie die tijdens het Algemeen Overleg over het Europees terrorismebeleid op 22 juni a.s. aan de orde kan worden gesteld.

b. Schengen-Zwitserland
De leden van de LPF-fractie stelden vragen over Schengen-Zwitserland. Blijkens de verklaring van commissarissen Ferrero-Waldner en Frattini van zondag 5 juni jl. verwelkomen zij de uitslag van het in Zwitserland gehouden referendum over de toetreding tot het Schengengebied en het Dublinverdrag. In deze verklaring wordt de hoop uitgesproken dat het Zwitserse volk op 25 september a.s. zich ook zal uitspreken voor de uitbreiding van de overeenkomst over het vrij verkeer van personen met de nieuwe EU-lidstaten. In het pakket overeenkomsten genaamd 'Bilaterale Verdragen I', waarin met Zwitserland een pakket van overeenkomsten is afgesproken, is een zogenaamde guillotineclausule opgenomen. Deze clausule behelst dat als er één overeenkomst van dit pakket niet tot stand komt, de overige overeenkomsten ook komen te vervallen. Of deze clausule daadwerkelijk wordt gebruikt is echter pas aan de orde wanneer het Zwitserse volk zich heeft uitgesproken.

II. Externe Betrekkingen

De regering deelt de opvatting van de fractie van GroenLinks dat de EU niet moet vervallen in navelstaarderij. De EU zal haar betrokkenheid ook buiten de grenzen nadrukkelijk moet blijven tonen door middel van een coherent, slagvaardig en effectief extern optreden.

Westelijke Balkan, Kosovo
De fracties van CDA, GroenLinks en SP hebben vragen gesteld over de Westelijke Balkan en in het bijzonder Kosovo. De regering is het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat de status quo in Kosovo op termijn onhoudbaar is. Dat besef is ook in Belgrado doorgedrongen. Of de Servische regering, zoals de leden van de CDA-fractie vragen, in Servië voldoende draagvlak kan creëren om aan de voorwaarden van de internationale gemeenschap tegemoet te komen zal moeten blijken. Er zijn hoopvolle tekenen: de vrijwillige overgave van een aantal ICTY-verdachten in de afgelopen maanden, en een meer samenhangend Kosovo-beleid, waarbij de autoriteiten in Belgrado met één mond het uitgangspunt "meer dan autonomie, minder dan onafhankelijkheid" presenteren. Ook de Servische bereidheid de dialoog met het Kosovaarse zelfbestuur aan te gaan is een hoopvol signaal. De regering blijft, samen met de EU-partners, de autoriteiten in Belgrado aanspreken op de eis tot volledige samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal. Daarnaast speelt de Contact Groep een centrale rol bij het proces dat moet leiden naar een regeling van de status van Kosovo. Hierbij wordt nauw contact onderhouden met de autoriteiten in Belgrado en Pristina. De EU speelt hierbij een ondersteunende rol.

De regering deelt de visie van de leden van de GroenLinks-fractie dat de wens tot opdeling van Kosovo, zoals die leeft bij veel Serviërs, tot oplopende spanningen kan leiden. Ook de positie van Kosovo-Albanezen die onmiddellijke en onvoorwaardelijke onafhankelijkheid nastreven kan de spanningen doen oplopen. Verleden jaar is gebleken dat handhaving van de status-quo eveneens tot geweldsuitbarstingen kan leiden. Naar de mening van de regering kan daarom niet worden vooruitgelopen op de uitkomst van de statusdiscussie. Een richting of uitkomst zal dus niet, zoals gesuggereerd door de leden van de GroenLinks-fractie, voorafgaand aan het proces moeten worden vastgelegd. Wél zal de uitkomst, als het aan de internationale gemeenschap ligt, aan de bekende grondbeginselen moeten voldoen. Daarbij deelt de regering de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat de bescherming van minderheden, hun leefgemeenschappen en hun cultureel erfgoed essentieel is.

Ook deelt de regering de mening van de GroenLinks-fractie dat de rol van de EU in Kosovo in de toekomst zal moeten toenemen. Binnen de EU worden voorstellen ontwikkeld over de wijze waarop die EU-betrokkenheid het beste vorm kan worden gegeven. Hierbij zal geen sprake zijn van het volledig overnemen door de EU van internationale verantwoordelijkheden in Kosovo, zoals gesuggereerd door de GroenLinks-fractie. Belangrijkste reden is dat het bestuursmandaat toebehoort aan de VN, en dat de toekomst juist ligt bij het creëren van Kosovaarse capaciteiten in plaats van het continueren van het internationaal bestuursgezag in een nieuw jasje. Daarnaast zijn de expertise en capaciteiten van niet alleen de EU, maar ook de VN, de OVSE, de NAVO, de Raad van Europa en andere internationale organisaties hard nodig om de Kosovaren te assisteren bij de oplossing van de vele problemen waarmee zij kampen.

De regering is het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat vooral de bestrijding van georganiseerde misdaad de komende jaren één van de centrale elementen zou moeten vormen bij de opbouw van een duurzaam bestuur. Zij deelt evenwel niet de mening dat de statusvraag niet tot de 'echte' problemen zou behoren. Het uitblijven van een statusregeling is niet alleen een bron van spanningen, maar leidt er ook toe dat Kosovo momenteel nauwelijks internationale investeringen aantrekt. Economische, regionale integratie is nauwelijks mogelijk zolang de status van Kosovo onduidelijk blijft. Deze impasse is mede verantwoordelijk voor het enorme werkloosheidspercentage onder jongeren, die daardoor vaak criminaliteit, extremisme of migratie als enige uitweg zien.

De leden van de SP-fractie vroegen op welke wijze de regering de tienjarige herdenking van de val van Srebrenica wil aangrijpen voor het oplossen van problemen inzake vluchtelingenterugkeer. De regering is van mening dat de herdenking het proces van vluchtelingenterugkeer weer meer in de publieke belangstelling zal brengen. De regering zet zich echter doorlopend in voor vluchtelingenterugkeer in Bosnië-Herzegovina. UNHCR berichtte in 2004 dat de miljoenste vluchteling was teruggekeerd. Ook werd de verantwoordelijkheid voor terugkeer door de internationale gemeenschap aan de Bosnische autoriteiten overgedragen. Dit zijn gunstige ontwikkelingen. Waar andere donoren zich terugtrekken uit deze sector, wil Nederland echter blijven bijdragen aan dit proces ook na de herdenking, wanneer de internationale belangstelling weer geluwd zal zijn.

Midden-Oosten
De leden van de CDA-fractie vroegen naar de houding van de EU ten aanzien van de ontwikkelingen in Libanon, waar Hezbollah op 5 juni goede resultaten behaalde bij de tweede verkiezingsronde in Zuid-Libanon. De EU neemt met een missie de verkiezingen in Libanon waar. Alhoewel de eerste indrukken die de missie ter plekke heeft opgedaan redelijk positief zijn, onthoudt deze zich in dit stadium van het doen van officiële uitspraken over het verloop van het verkiezingsproces in zijn totaliteit. De laatste ronde van de verkiezingen (in Noord-Libanon) zal op 19 juni aanstaande plaatsvinden. Kort daarna is het officiële EU-rapport verwachtbaar. De volledige afronding van het verkiezingsproces moet worden afgewacht voor een nadere standpuntbepaling van Nederland en de EU ten aanzien van de ontwikkelingen in Libanon. Kern blijft dat de verkiezingen vrij en eerlijk dienen te verlopen. Het standpunt van de regering ten aanzien van Hezbollah is ongewijzigd: de organisatie wordt als terroristische organisatie beschouwd.

De leden van de SP-fractie vroegen of de regering en de EU het niet wenselijker achtten de Israëlische terugtrekking uit Gaza te bespoedigen. Zoals bekend steunt de Europese Unie de unilaterale Israëlische terugtrekking uit de Gaza-strook en vier nederzettingen uit het noorden van de Westelijke Jordaanoever ondermeer op voorwaarde dat deze met de Palestijnen gecoördineerd wordt. Een bespoediging van de terugtrekking zou de tijd voor die coördinatie aanzienlijk beperken. Belangrijker dan een bespoediging van de terugtrekking acht de regering het dat er goede afspraken worden gemaakt over de toegang van de Gaza-strook tot de buitenwereld. Na de terugtrekking dient Gaza niet alleen in verbinding te staan met de Westoever, maar ook met de rest van de wereld via de grens met Egypte en te zijner tijd de haven en het vliegveld. Zonder deze open verbinding zal de noodzakelijke economische ontwikkeling van de Gaza-strook ernstig belemmerd worden hetgeen het vredesproces waarschijnlijk niet ten goede zal komen.

Net als de leden van de fractie van GroenLinks hoopt de regering dat het uitstel van de Palestijnse parlementsverkiezingen de huidige kalmte niet onder druk zal zetten. Een nieuwe verkiezingsdatum kan deze eventuele druk doen afnemen. De regering zal zich dan ook inzetten om de Palestijnse Autoriteit snel duidelijkheid te laten geven over deze nieuwe verkiezingsdatum.

De leden van de fractie van GroenLinks stelden voorts vragen over de bouw van de scheidingsmuur. De voortgaande bouw aan de veiligheidsbarrière, in afwijking van de Groene Lijn, is moeilijk te rijmen met het standpunt van de Amerikaanse president en de Europese Unie dat Israël geen activiteiten mag ondernemen die vooruitlopen op permanente status-onderhandelingen. De regering kan berichten dat de barrière in september voltooid zal zijn niet bevestigen. Na de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof heeft ook het Israëlische Hooggerechtshof zich gebogen over de (route van de) barrière. Als gevolg daarvan heeft de Israëlische regering het tracé meer in overeenstemming gebracht met de Groene Lijn. Desalniettemin wordt de barrière nog steeds deels ten oosten van de Groene Lijn gebouwd. De regering zal er binnen de EU voor pleiten de Israëlische regering hierop te blijven aanspreken en te benadrukken dat de bouw van de barrière in afwijking van de Groene Lijn in strijd is met het internationale recht en gestopt moet worden en dat die delen van de barrière die reeds gereed zijn en ten oosten van de Groene Lijn liggen, afgebroken dienen te worden.

Cuba
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke manier de EU de contacten en relaties versterkt met de Cubaanse dissidenten en het maatschappelijk middenveld. Ook vroegen zij naar de instrumenten die zijn gebruikt om de Cubaanse regering te bewegen de mensenrechten te respecteren en politieke gevangenen vrij te laten. Omdat het EU-beleid in onvoldoende mate tot de gewenste resultaten leidde, heeft de RAZEB in januari 2005 besloten tot een tijdelijke opschorting van de "juni-maatregelen" van 2003, en tot het introduceren van een alternatief instrumentarium gericht op het in versterkte mate ondersteunen van de vreedzame politieke oppositie en het opvoeren van de druk op de Cubaanse overheid. In dit kader werd in de eerste helft van 2005 in Havanna door de ambassadeurs van de Europese Unie een speciale bijeenkomst belegd met vertegenwoordigers van vreedzame dissidente groeperingen, gevolgd door een tweede bijeenkomst van de ambassadeurs met zowel dissidenten als vertegenwoordigers van de 'civil society'. Ook was de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Nederlandse ambassade als lokaal EU-Voorzitterschap, aanwezig bij de dissidentenbijeenkomst van de APSC (Asamblea para Promover la Sociedad Civil) op 20 mei 2005. Deze bijeenkomst was een stap op de goede weg, maar tegelijkertijd werd een aantal potentiële deelnemers onder druk gezet om van deelname af te zien of daadwerkelijk belemmerd aanwezig te zijn. Ook zijn onder meer een parlementslid uit Duitsland, een lid van de Tsjechische Senaat, alsmede twee Poolse Euro-parlementariërs en enkele journalisten die allen wilden participeren, uitgewezen of is hen de toegang tot Cuba ontzegd. De EU heeft dit Cubaanse optreden volstrekt onacceptabel genoemd. Daarnaast was de Nederlandse ambassade ook aanwezig bij de Paasmars van de 'Damas de Blanco' (echtgenotes en familieleden van gevangen dissidenten). Deze activiteiten vonden plaats in aanvulling op de reeds bestaande contacten en initiatieven op dit vlak, zoals die al geruime tijd worden ontplooid door de EU-diplomatieke vertegenwoordigingen in Havanna. Voorts werd tijdens een aantal hoge bezoeken van EU-vertegenwoordigers, onder andere van Commissaris Michel, op politiek niveau de mensenrechten situatie in Cuba aan de orde gesteld en aangedrongen op vrijlating van alle politieke gevangenen.

De leden van de CDA-fractie vroegen de regering voorts naar haar positie als straks de termijn van versoepeling van maatregelen afloopt en er geen verbeteringen zijn op het gebied van de mensenrechten. De regering merkt allereerst op dat het gezamenlijke EU-beleid ten aanzien van Cuba niet versoepeld is; de RAZEB van januari 2005 heeft alleen een alternatieve aanpak geïntroduceerd. Dat het EU-beleid niet versoepeld is blijkt onder andere uit de co-sponsorsing door de EU van de Cuba-resolutie in het kader van de 61e zitting van de Mensenrechtencommissie. Mocht de huidige benadering niet resulteren in een verbetering op het terrein van de mensenrechten, dan zal de regering aandringen op het verder intensiveren van de ondersteuning van de vreedzame dissidenten.

De leden van de CDA-fractie verwezen naar de uitkomst van een bijeenkomst van het Europees parlement. De regering pleit in Europees verband voor het intensiveren van de ondersteuning van de vreedzame dissidenten via concrete initiatieven zoals hierboven beschreven, inclusief het ondersteunen van vrije en onafhankelijke media, en via initiatieven die de toegang van de Cubaanse bevolking tot objectieve nieuwsbronnen kan vergroten.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de eensgezindheid binnen de EU ten aanzien van het Cuba-beleid. Het Gemeenschappelijk Standpunt inzake Cuba, dat tot doel heeft het bevorderen van de overgang naar een pluralistische democratie, het naleven van de mensenrechten en het verhogen van de levensstandaard van de Cubaanse bevolking, wordt door alle lidstaten onderschreven. Tijdens de RAZEB van januari jl. hebben de lidstaten, zoals hierboven aangegeven, voor een pakket maatregelen gekozen dat onder andere gericht was op het versterken van de steun aan de vreedzame politieke oppositie. Dit neemt niet weg dat er binnen de EU op onderdelen van het beleid, zoals het uitnodigingsbeleid ten aanzien van Cubaanse regeringsvertegenwoordigers en dissidenten, soms verschillende accenten worden gelegd. Handhaving van het huidige, eensgezinde beleid ten aanzien van Cuba is naar de mening van de regering van groot belang voor de effectiviteit van dit beleid.

Transatlantische Betrekkingen
De leden van de LPF-fractie vroegen naar uitspraken van de Amerikaanse Under Secretary of State Nicholas Burns tijdens een veiligheidsforum van de Euro-Atlantische Partnerschapsraad op 24 en 25 mei in Åre, Zweden. De regering kan bevestigen dat de heer Burns zich tijdens dit informele forum heeft uitgesproken over de relatie tussen de EU en de NAVO. De regering deelt zijn opvatting dat de NAVO en de EU niet met elkaar moeten concurreren en capaciteiten niet moeten dupliceren. De NAVO kan operaties uitvoeren voor zowel de verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied (artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag) als voor de handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Bij grote militaire operaties, die zich hoger in het geweldsspectrum kunnen afspelen, ligt in het bijzonder een rol van de NAVO voor de hand. EU-geleide operaties richten zich op het hele spectrum van crisisbeheersingstaken, zoals omschreven in artikel 17 lid 2 van het EU-Verdrag en de EU Veiligheidsstrategie, en op humanitaire en reddingsoperaties. Daarbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de beperkingen die de nog resterende tekorten in de Europese militaire capaciteiten met zich brengen, vooral waar het gaat om grote militaire operaties hoger in het geweldsspectrum en het uitvoeren van meerdere operaties tegelijkertijd. Bij de besprekingen inzake mogelijke operaties zijn de bestaande afspraken tussen EU en NAVO met betrekking tot consultaties over militaire operaties uiteraard van groot belang. Deze houden onder meer in dat de NAVO de logische keuze is voor een operatie waarbij zowel de Europese als de Amerikaanse bondgenoten betrokken zijn. Indien de NAVO als geheel voor zichzelf geen rol ziet weggelegd, dan kan de EU voor de uitvoering van een operatie kiezen om wel of geen gebruik te maken van NAVO-middelen of capaciteiten.

De leden van de SP-franctie vroegen naar de wijze waarop de problemen met Iran en Noord-Korea worden besproken. Ten aanzien van Iran wordt vooral gesproken over het onderhandelingsproces dat Duitsland, Frankrijk en het VK, in nauwe samenwerking met HV Solana, voeren met Iran. Het zou goed zijn als er een duidelijk signaal van de aanstaande EU-VS Top zou uitgaan ter ondersteuning van dit proces. Ten aanzien van Noord-Korea is de verwachting dat de EU en de VS hun diepe zorg zullen uitspreken over de verklaring van Noord-Korea van 10 februari jl. dat het kernwapens zou hebben gemaakt en tegelijkertijd hun steun zullen bevestigen voor het zogenaamde zes partijen overleg. Ook de Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatieverdrag zal tijdens de Top aan de orde komen. Nederland gaat ervan uit dat beide partijen het belang van dit verdrag opnieuw zullen onderstrepen en hoopt dat met de VS afspraken gemaakt kunnen worden voor een gezamenlijke analyse van het falen van deze conferentie. Tot slot wordt door het Luxemburgse Voorzitterschap gewerkt aan een gezamenlijk werkprogramma inzake non-proliferatie, dat bij de Top aangenomen zou kunnen worden.

In antwoord op vragen van de leden van de fracties van de SP en GroenLinks kan de regering bevestigen dat de omstandigheden van gevangenschap met betrekking tot van terrorisme verdachte personen in Guantanamo Bay tijdens de EU-VS Top onderwerp van gesprek zullen zijn.
In de strijd tegen het internationaal terrorisme is detentie van terrorisme verdachte personen noodzakelijk. Hierbij dienen wel de Geneefse Conventies en de van toepassing zijnde regels van internationaal humanitair recht en mensenrechten in acht te worden genomen. Het eerbiedigen van internationaal humanitair recht en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme is een onderwerp dat ook aan de orde is geweest bij recente EU-VS besprekingen. Ook in bilateraal overleg, waaronder tijdens het bezoek van president Bush aan Nederland, dringt Nederland er bij de VS op aan om in de strijd tegen het terrorisme en bij de gevangenschap van in Guantanamo Bay gedetineerde personen de internationale verplichtingen op het terrein van mensenrechten en humanitair recht te respecteren.

De leden van de GroenLinks-fractie stelden dat de VS doorgaan met het testen van mini-nukes en vroegen op welke wijze het nucleaire programma van de VS aan de orde zal worden gesteld. De regering wil er op wijzen dat de VS-regering aangegeven heeft dat er geen testen plaatsvinden en dat zij daartoe geen plannen heeft. Nederland heeft zich in bilaterale bijeenkomsten met de VS herhaaldelijk uitgesproken tegen het onderzoek van dit land naar zogenaamde mini-nukes. Aangezien de EU op dit gebied evenwel geen gemeenschappelijk standpunt heeft, ligt het niet in de verwachting dat hierover tijdens de EU-VS Top zal worden gesproken.

VN-Top 2005
De leden van de PvdA-fractie vroegen naar een toelichting van de regering over de besprekingen in de AVVN van het rapport van de Secretaris-Generaal en de inzet van de EU. Bij deze besprekingen was er een tendens van de traditionele Noord/Zuid-scheidslijn waar te nemen, met het risico dat de uitkomst van de Top zich zou kenmerken door bescheiden compromisteksten. Een en ander werd uitvoerig met de Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg van 26 mei jl. Door de EU en de EU-lidstaten is het belang van een stevige en evenwichtige uitkomst van de Top via bilaterale en EU-contacten krachtig uitgedragen. Tijdens de RAZEB van 23 mei jl. is een goed pakket over de 'Millenium Development Goals' overeengekomen als bijdrage aan het ontwikkelingsdeel van de Top. Dit verschaft de EU een goede positie om haar boodschap met name in ontwikkelingslanden uit te dragen. Ook ten aanzien van de andere onderwerpen die op de Top aan de orde zullen komen heeft de EU door middel van een reeks gezamenlijke standpunten actief bijgedragen aan de discussie in New York. Inmiddels is het ontwerpslotdocument voor de Top verschenen. Binnenkort gaat de Kamer nadere informatie toe over de inzet van de regering voor de Top 2005.

Zoals de regering heeft aangegeven, is zij van mening dat het tijdens de RAZEB bereikte akkoord over interim ODA-doelstellingen voor 2010 een belangrijke doorbraak vormt op een zeer lastig dossier. Het betreft een akkoord dat niet op korte termijn tot stand had kunnen komen en daarom heeft Nederland tijdens het EU voorzitterschap al veel voorbereidend werk op dit dossier gedaan. Zo is het gelukt om tijdens de RAZEB van november 2004, na moeizame onderhandelingen, vast te leggen dat de EU in het voorjaar van 2005 afspraken zou maken over interim ODA-doelstellingen voor 2010, op basis van voorstellen van de Commissie.
De afspraken die gemaakt zijn voor 2010 (EU-gemiddelde van 0,56 % BNP; 0,51 % voor de vijftien 'oude' lidstaten en 0,17 % voor de tien 'nieuwe' lidstaten), zijn ambitieus in vergelijking met de interim ODA-doelstellingen waaraan de EU zich voor 2006 had gecommitteerd (gemiddeld 0,39 % BNP; per - 'oude' - lidstaat 0,33 %). Het akkoord van de EU benadert het door de Secretaris Generaal van de VN voorgestelde doel van 0,5 % in 2009 en de EU is hiermee in de positie om de voortrekkersrol die zij op ontwikkelingsgebied wil vervullen tijdens de VN Top in september, op zich te nemen en druk uit te oefenen op andere donorlanden om hun ODA-inspanningen op te voeren. De unilaterale verklaringen die door enkele lidstaten zijn afgelegd doen hier niet aan af. De naleving van de gemaakte afspraken zal mede een kwestie zijn van peer pressure. De jaarlijkse rapportage die de Commissie zal maken over financiering van ontwikkeling, zal hieraan een belangrijke bijdrage leveren.

De procedure ten aanzien van de herziening van de Beleidsverklaring uit 2000 over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap is als volgt. In november 2004, tijdens het Nederlands EU voorzitterschap, stelde de Raad vast dat de Beleidsverklaring aan herziening en actualisering toe was. Zo zijn de Millennium Development Goals niet in de huidige verklaring opgenomen, noch de Doha ontwikkelingsronde. Ook actuele discussies over bijvoorbeeld vrede en veiligheid zijn niet in de verklaring verwerkt.
De bestaande Beleidsverklaring is een document dat door de Raad en de Commissie gezamenlijk werd aanvaard. Dat zal ook nu weer het geval zijn. Daarnaast heeft het Europees Parlement aangegeven graag betrokken te willen worden. Inmiddels heeft de Commissie een begin gemaakt met de herziening door een consultatieproces te starten, zowel onder lidstaten als het maatschappelijk middenveld en het Europees Parlement. Mede op basis hiervan zal de Commissie in de zomer een voorstel uitbrengen; dit zal ter behandeling en besluitvorming aan de Raad worden voorgelegd. De uitkomsten van de VN Top in september zullen in het najaar in de herziene versie van de verklaring verwerkt worden.
De huidige Beleidsverklaring is van toepassing op het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, dat krachtens het EG Verdrag complementair dient te zijn aan het ontwikkelingsbeleid van de lidstaten. De Commissie zou graag zien dat de herziene Beleidsverklaring mede richting geeft aan het beleid van de lidstaten. De meeste lidstaten, waaronder Nederland, zijn echter van mening dat ook de nieuwe Beleidsverklaring primair gericht moet zijn op de complementaire rol die de EG (en dus de Commissie) dient te vervullen en dat gewaakt dient te worden voor een vermenging van bevoegdheden tussen Commissie en lidstaten.

Om de Europese hulp slagvaardiger en effectiever te maken, is vooruitgang op het terrein van harmonisatie en coördinatie van groot belang. Tijdens het Nederlands voorzitterschap werd daarom een EU rapport aanvaard met concrete actiepunten op dit gebied. Zo wordt voorgesteld om per partnerland een zogenaamde Roadmap op te stellen. Deze bestaat uit een menu van mogelijkheden, die afhankelijk van de situatie in een land kunnen worden ingezet, zoals gezamenlijke meerjaren programmering, monitoring en evaluatie, gezamenlijke financiële arrangementen, nadere werkverdeling tussen donoren (complementariteit) en gezamenlijke beleidsformulering. Het is de taak van EU vertegenwoordigers in een specifiek land om te bepalen of en hoe de Roadmap zal moeten worden uitgewerkt.
Daarnaast was het mede dankzij eensgezind optreden van de EU mogelijk om concrete afspraken over harmonisatie te maken tijdens het High Level Forum II on Aid Effectiveness in Parijs eind februari. Met het scheppen van dit kader (zowel EU Actieplan als de Paris Declaration) is naar de mening van de regering veel vooruitgang geboekt. De komende tijd zal de nadruk op uitvoering moeten liggen; deze zal een zekere politieke wil van de lidstaten vergen om hun nationale beleid op punten aan te passen.
Overigens wordt in bijvoorbeeld OESO-DAC verband door een aantal donoren, waaronder Nederland, al langere tijd aan de harmonisatieagenda gewerkt. De regering is dan ook van mening dat gewaakt dient te worden voor een te eurocentristische benadering.

Irak
De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de concrete inzet van de EU en Nederland bij de conferentie over Irak op 22 juni. Bij deze conferentie, die tot doel heeft de internationale steun voor de nieuwe Iraakse regering en het wederopbouwproces tot uiting te brengen, zal de Iraakse regering haar beleidsvoornemens ten aanzien van het politieke, economische en sociale wederopbouwproces toelichten. De inzet van de EU en van Nederland is het door de conferentie tot uiting brengen van de steun van de internationale gemeenschap aan de regering van Irak bij haar beleid op elk van deze gebieden. Zoals bekend heeft de EU, mede dankzij Nederlandse inspanningen, tijdens de Europese Raad van 5 november 2004 aan Irak een pakket maatregelen ter ondersteuning van het transitieproces aangeboden. Na de internationale conferentie van 22 juni zal binnenkort in Amman een donorconferentie worden gehouden.

De leden van de SP-fractie vroegen naar een tijdschema voor terugtrekking van buitenlandse troepen uit Irak. De VN Veiligheidsraad heeft op 31 mei jl. het mandaat van de Multinational Force ("MNF") op officieel verzoek van de Iraakse overgangsregering verlengd. Dit is in overeenstemming met resolutie 1546 van 8 juni 2004 waarin is bepaald dat het mandaat van de MNF binnen 12 maanden, dan wel op eerder verzoek van de Iraakse regering, opnieuw zal worden bezien.
Voor de aanwezigheid van buitenlandse troepen is nog geen specifiek tijdpad afgesproken. De resolutie bepaalt dat het mandaat afloopt wanneer het politieke proces in Irak is voltooid of eerder, indien daarom verzocht wordt door de Iraakse regering. De doelstellingen van de MNF blijven de bevordering van de veiligheid en stabiliteit, de opleiding en training van Iraakse veiligheidsorganisaties en de overdracht van verantwoordelijkheden aan de Irakese autoriteiten.