Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Meten van geweld achter de
voordeur

Verslag van de pilots lokale Vrouwenveiligheidsindex
Drs. Marjolein Goderie
Drs. Sandra ter Woerds
Februari 2005

Inhoud

Samenvatting 5

1 De ontwikkeling van een lokale Vrouwenveiligheidsindex 7
1.1 Aanleiding 7
1.2 Begripsbepaling 8
1.3 Het belang van bevolkingsonderzoek 9
1.4 Doelstelling lokale Vrouwenveiligheidsindex 9
1.5 Bevindingen uit de voorstudie 10
2 De pilotlocaties 23
2.1 Inleiding 23
2.2 Haarlem 23
2.3 Walcheren 24
2.4 Rotterdam 25
2.5 Limburg 26 2.6 Tilburg 27

3 Resultaten: vergelijking uitkomsten van de pilotlocaties 29
3.1 Inleiding 29 3.2 Onderzoeks- en beleidskader 29
3.3 Methode van onderzoek en respons 30
3.4 Vraagstelling en definitie van huiselijk geweld 32
3.5 Slachtoffers van huiselijk geweld : aard en omvang 33

4 Monitormodule Vrouwenveiligheidsindex (VVI) 39 Literatuur 47
Bijlage 1 51
Bijlage 2 59
Bijlage 3 61
Bijlage 4 71
Bijlage 5 91
3

Verwey-Jonker Instituut

Samenvatting
In 2003 gaf de Directie Coördinatie Emancipatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opdracht om een lokale Vrouwenveiligheidsindex (VVI) te ontwikkelen. De aanleiding was dat er in Nederland geen adequate monitoring voorhanden is van de ontwikkelingen in de aard en omvang van vormen van geweld `achter de voordeur'. Het zicht op de effectiviteit van beleidsinspan- ningen ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen personen in de semi- openbare en privé-sfeer wordt vooral belemmerd door het ontbreken van systematische gegevens.
Het belang om zicht te krijgen op de aard en omvang van geweld achter de voordeur bestaat niet alleen op Europees en nationaal niveau. Sinds de gemeenten een regierol hebben gekregen in de aanpak van huiselijk geweld is er ook een lokaal belang.
Hoewel geweld tegen personen in de semi-openbare en privé-sfeer meerdere verschijningsvormen heeft, hebben we ons in overleg met de opdrachtgever in deze fase van de ontwikkeling van een lokale VVI beperkt tot huiselijk geweld. Bevolkingsonderzoeken zijn van grote betekenis voor het krijgen van inzicht in de aard en omvang van huiselijk geweld. Zij vormen de belangrijkste gegevensbron- nen. Ze zijn het meest geëigend om vast te stellen in welke mate dit geweld voorkomt en bieden ook de mogelijkheid om de achtergronden ervan te achterha- len, omdat niet alleen slachtoffers maar ook degenen die geen slachtoffer zijn worden bevraagd.
Het verzamelen van data over huiselijk geweld op lokaal niveau zal de meeste kans van slagen hebben, als aangesloten kan worden bij bestaande vormen van lokale dataverzameling over geweld tegen personen in het algemeen. De ontwik- keling van een lokale VVI betekent dan ook geen apart uit te voeren monitor: het is de toevoeging van een beproefde vragenmodule aan een geschikt lokaal of regionaal uitgevoerd bevolkingsonderzoek.
In 2004 is er een pilotfase met de VVI geweest, waarin op een vijftal locaties bevolkingsonderzoeken gevolgd, gemonsterd en soms mede ontwikkeld zijn door het Verwey-Jonker Instituut en TransAct. Deze locaties waren: Walcheren, Tilburg, Rotterdam, Haarlem en Limburg.
Het is lastig om mensen op huiselijk geweld te bevragen, vanwege de grote gevoeligheid van het onderwerp. Moeilijk, maar zeker niet onmogelijk, zoals Van Delft c.s. in 1994 reeds concludeerden. Daarom beschrijven we in dit rapport een aantal zogeheten good practices. Door rekening te houden met de gevoeligheid van het onderwerp, zowel in de aanpak van het onderzoek als in de formulering van de vragen, blijkt het mogelijk om goede onderzoeksresultaten te verkrijgen. Verder is het van groot belang om huiselijk geweld goed te definiëren en operationalise- ren. Behalve aan aard en omvang is het essentieel om aandacht te besteden aan de ernst van het geweld; was er sprake van een eenmalige gebeurtenis of gaat het om wekelijks of dagelijks geweld? De inbedding van de vragenset over huiselijk
5

geweld in een bestaand bevolkingsonderzoek op het gebied van gezondheid of veiligheid vergroot niet alleen de kans op respons, maar biedt ook de mogelijkheid om allerlei crossverbanden op het spoor te komen. Zo kan er beleidsmatig ook aandacht besteed worden aan de determinanten van huiselijk geweld. Er dienen nog wel extra inspanningen te worden verricht om bepaalde groepen burgers te bereiken met het bevolkingsonderzoek om te voorkomen dat zij buiten beeld blijven.
De belangrijkste resultaten die de pilots tezamen opgeleverd hebben zijn als volgt samen te vatten. Slachtoffers van huiselijk geweld zijn met name volwassen vrouwen, meisjes en jongens. Opvallend veel jongeren geven aan slachtoffer te zijn. Op de meeste locaties is rond een kwart van het totaal aantal slachtoffers 30 jaar en jonger. Het verdient dan ook aanbeveling om in ieder bevolkingsonderzoek naar geweld achter de voordeur ook jongeren te betrekken. Fysiek geweld en geestelijk geweld komen het meest voor. Verder hebben niet-westerse allochtonen in verhouding tot autochtonen meer te maken gehad met huiselijk geweld. De lokale VVI is een succes, wanneer de komende jaren geweld achter de voordeur op zo uniform mogelijke wijze gemonitord blijft worden; als andere gemeenten zich hierbij aansluiten zal er een lokaal en landelijk beeld van de problematiek beschikbaar zijn.


6

Verwey-Jonker Instituut


1 De ontwikkeling van een lokale
Vrouwenveiligheidsindex

1.1 Aanleiding
Een van de drie prioriteiten in het emancipatiebeleid van het kabinet in zowel 2004 als 2005 is de verbetering van de veiligheid van vrouwen. Het kabinet zal daarbij bijzondere aandacht geven aan vrouwen in een kwetsbare positie, in het bijzonder laag opgeleide vrouwen en allochtone vrouwen. Uit de kabinetsnota Privé geweld ­ publieke zaak (2002) wordt duidelijk dat de kans groter is dat men slachtoffer wordt van geweld in de privé-sfeer dan in de publieke ruimte. Het kabinet acht huiselijk geweld het grootste geweldsprobleem van onze samenleving, omdat als een mens zich ergens veilig moet voelen, dat wel in de eigen privé-omgeving is. `Naast de vaststelling dat extra inzet nodig is om bewustwording en intensievere aanpak van huiselijk geweld te stimuleren, geeft het kabinet in deze nota tevens aan welke concrete acties de rijksoverheid en landelijke organisaties daartoe recent genomen hebben of nemen' (Privé geweld ­ publieke zaak, p.3). De regie voor de aanpak van huiselijk geweld wordt bij de gemeenten gelegd. Zij hebben tot taak de lokale samenwerkingspartners bij elkaar te brengen, hen te stimuleren om onderling bindende en sluitende afspraken te maken en er op toe te zien dat zij die afspraken nakomen. Echter, het zicht op de effectiviteit van de beleidsinspannin- gen ter voorkoming en bestrijding van geweld `achter de voordeur' wordt belemmerd, omdat er geen sprake is van een adequate monitoring van de ontwikkelingen in de aard en omvang van deze vormen van geweld. Er bestaan tot op heden weinig tot geen systematische gegevens. Zodoende is het moeilijk om de effectiviteit van beleid op dit terrein te bepalen en adequaat aan de VBTB- verplichtingen1 te voldoen. De landelijke overheid heeft dan ook het beleidsvoor- nemen voor de middellange termijn om toe te werken naar een verdere verfijning van de Emancipatiemonitor, zodat op den duur ook een operationele doelstelling kan gelden voor het voorkomen en bestrijden van seksespecifiek geweld. Om een start te maken met het opvullen van deze lacune, heeft de Directie Coördinatie Emancipatie (DCE) van het ministerie van Sociale Zaken en Werkge- legenheid door het Verwey-Jonker Instituut een voorstudie laten verrichten naar de mogelijkheden om op lokaal niveau data over de aard en omvang van sek-
1 Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (ministerie van Financiën, februari 2001): Doelstellingen (beoogde effecten) moeten per doelstelling en zoveel als mogelijk, vooraf nader geconcretiseerd worden tot nagestreefde finale effecten. De Regeling geeft aan dat in gevallen waarin het stadium nog niet bereikt is om streefwaarden te formuleren ten aanzien van de beoogde finale effecten de Comptabiliteitswet ruimte biedt om geoperationaliseerde doelstellingen te concretiseren in te leveren prestaties of te ondernemen activiteiten.
7

sespecifiek geweld te verzamelen: een lokale Vrouwenveiligheidsindex (VVI). Vervolgens zijn er door DCE in 2004 op lokaal niveau een aantal pilots mogelijk gemaakt. Omdat het in dit stadium te ver voerde alle vormen van seksespecifiek geweld in de pilot mee te nemen, heeft het ministerie besloten de focus in eerste instantie te richten op huiselijk geweld danwel geweld in de privé-sfeer. In deze rapportage doet het Verwey-Jonker Instituut verslag van zijn bevindingen. Behalve op nationaal niveau staat geweld tegen vrouwen en kinderen ook internationaal gezien op de agenda. Op grond van internationale verdragen, zoals het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het VN-Vrouwenverdrag, worden van lidstaten bepaalde inspanningen verwacht. Ook in Europees verband staat het onderwerp op de agenda. `In aansluiting op de prioriteiten in VN-verband heeft de Europese Unie het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen geplaatst in het kader van `het nastreven van mensenrechten' en opgenomen in de commu- nautaire raamstrategie voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen (2001-2005). De EU dringt aan op het systematisch verzamelen van informatie als basis voor effectieve beleidsmaatregelen en monitoring van beleid.' (Nota Een veilig land waar vrouwen willen wonen, p.17).

1.2 Begripsbepaling
De aanpak van het geweld tegen vrouwen en mannen, meisjes en jongens is georganiseerd in dossiers als:

· Kindermishandeling.

· Seksueel misbruik van kinderen.

· Huiselijk geweld, als gemeenschappelijke noemer voor (seksueel) geweld tegen kinderen en volwassenen in de privé-sfeer van het gezin.
· Belaging.

· Mensenhandel, waaronder ook exploitatie van prostitutie van minderjarigen.
· Seksuele intimidatie en pesten op het werk.

· De veilige school.

· Seksueel geweld in de publieke ruimte.
Er zijn geen aparte beleidsdossiers over `geweld tegen vrouwen' en het is ook niet de bedoeling dat die er komen. Geweld tegen mannen en jongens verdient evenzeer de aandacht als geweld tegen vrouwen en meisjes.
Het merendeel van deze beleidsdossiers betreft geweld in de (semi-)private ruimte. Hoewel ook mannen en jongens slachtoffer zijn van deze `private' vormen van geweld, is het kenmerkend dat onevenredig veel vrouwen en meisjes het slachtof- fer zijn. Bij veel van deze geweldsvormen speelt de sekse van het slachtoffer respectievelijk de dader een rol in het geweld. De term hiervoor is `seksespecifiek geweld'.
Beide gegevens, het grote aandeel vrouwen en meisjes als slachtoffer in vooral de `private' vormen van geweld tegen personen, en de rol die sekse speelt in dit geweld, vormen de achtergrond van het bijzondere belang dat het emancipatiebe- leid hecht aan een voortvarende aanpak van geweld tegen personen. Het tot stand komen van een lokale Vrouwenveiligheidsindex wekt soms ten onrechte de suggestie van een apart uit te voeren monitor. Dit is niet het geval. Uit eerder onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (Lünnemann, 2002) is gebleken dat het verzamelen van data over huiselijk geweld op lokaal niveau de meeste kans van slagen zal hebben als aangesloten kan worden bij bestaande vormen van lokale dataverzameling over geweld tegen personen in het algemeen.
8


1.3 Het belang van bevolkingsonderzoek

Over aard en omvang van geweld achter de voordeur in Nederland is maar weinig bekend. Het is een algemeen aanvaard gegeven dat de politie- en justitiestatistie- ken, registratiegegevens van de hulpverlening en de algemene slachtofferonder- zoeken een onderrapportage leveren van het voorkomen van geweld. Uit onderzoek is bekend dat lang niet alle slachtoffers met hun verhaal naar de politie gaan. Bovendien monden niet alle delicten die bij de politie bekend worden (mutaties) uit in een melding of aangifte (proces verbaal), waardoor ze niet in de registratiecijfers voorkomen. Ook hulp- en dienstverlenende instanties zien lang niet alle gevallen. Alleen de ernstigste cases of bepaalde categorieën slachtoffers komen daar terecht. De registraties van politie en hulpverleningsinstellingen zijn weliswaar belangrijk, maar ze schetsen slechts een - in onderzoeksmatig opzicht selectief - beeld van aard en omvang. En bij algemene slachtofferenquêtes speelt onder andere dat respondenten delicten die jegens hen gepleegd zijn door naasten, zoals de partner of een ander gezinslid, meestal niet als criminaliteit zien. We gaan hier later in dit hoofdstuk nog uitgebreider op in. Door middel van bevolkingson- derzoek kan kennis worden verkregen over de achtergronden van geweld achter de voordeur, omdat niet alleen gegevens over slachtoffers maar ook over niet- slachtoffers verkregen worden. Daarom vormen bevolkingsonderzoeken, ook wel surveys genoemd, die rekening houden met de gevoeligheid van het onderwerp, de belangrijkste gegevensbron voor het krijgen van zicht op geweld achter de voordeur; registratiegegevens zijn daarop een aanvulling.

1.4 Doelstelling lokale Vrouwenveiligheidsindex
Een lokale Vrouwenveiligheidsindex (VVI) heeft tot doel een aanvulling te vormen op gemeentelijke veiligheidsindexen. Op deze wijze wordt het mogelijk om de aandacht te vestigen op geweld tegen vrouwen en kinderen, zowel in de openbare sfeer, de (semi-)openbare en de privé-sfeer. Dit vergroot de kans dat maatregelen om de veiligheid van vrouwen en kinderen te verbeteren op de gemeentelijke agenda komen. Door het monitoren (regelmatig meten) worden eventuele ontwikkelingen zichtbaar. Tevens betekent monitoring met behulp van de index een check op de seksespecificiteit van slachtoffer- en daderschap. Uit praktische overwegingen verdient het aanbeveling dat een lokale VVI aansluit bij lokale vormen van monitoring van veiligheid. Tegelijkertijd dienen de parameters een vertaling te zijn van de (inter)nationale definitie van geweld tegen vrouwen en kinderen. In het vooronderzoek is daarom eerst nagegaan of en in hoeverre gemeenten geweld tegen personen op gemeentelijk niveau monitoren. Bekeken is wat er in Nederland op lokaal niveau bestaat aan lokale monitoringsin- strumenten op het gebied van geweld tegen personen. Verder was de vraag aan de orde wat het draagvlak bij gemeenten is om deel te nemen aan een pilotproject VVI. Bovendien was er behoefte aan meer informatie over de meest adequate wijze om gegevensverzameling over geweld tegen vrouwen en kinderen te koppelen aan lokale monitoringsinstrumenten.
In het kader van de pilot was het ondoenlijk om alle verschijningsvormen van seksespecifiek geweld mee te nemen. Het voorbereidende onderzoek heeft materiaal opgeleverd op basis waarvan een beredeneerde selectie van de lokaal te monitoren vormen van geweld te maken was. Uiteindelijk is voor deze fase van het onderzoek gekozen voor huiselijk geweld ofwel geweld in de privé-sfeer.
9

Wat betreft de vormgeving van een lokale VVI is het de kunst om enerzijds ruimte te geven aan lokaal maatwerk, en anderzijds op bepaalde onderdelen toch vast te houden aan standaardisering. Dan is vergelijking tussen gemeenten mogelijk en kunnen vele lokale VVI's samen een landelijk beeld gaan schetsen. In een schema vertaald ziet de vormgeving van een landelijke beeld samengesteld op basis van vele lokale VVI's er dan als volgt uit:
Enquête Interview Specifieke
Lokale VVI Lokale VVI modules
Input gemeente Input gemeente Input gemeente
1 t/m ... 1 t/m ... 1 t/m ... Centrale database (landelijke VVI)
Interface 1 Interface 2 Interface 3 (query's) (query's) (query's) Lokale output Landelijke output Internationale output (ministeries) (VN, Europa)
1.5 Bevindingen uit de voorstudie
In 2003 heeft het Verwey-Jonker Instituut ter voorbereiding op de pilotfase een voorstudie gedaan (Goderie en ter Woerds, 2003).
Doel van die voorstudie was ten eerste het zoeken naar geschikte vormen van lokale monitoring om te kunnen aansluiten met de Vrouwenveiligheidsindex. Een tweede doel was te kijken naar internationale metingen van onveiligheid op dit gebied. Hoewel uit praktische overwegingen een lokale VVI zou moeten aansluiten bij lokale vormen van monitoring van veiligheid, dienen tegelijkertijd de parame- ters een vertaling te zijn van de (inter)nationale definitie van geweld tegen vrouwen, dan wel daarbij aan te sluiten. Voorzover beschikbaar hebben we de operationaliseringen daarvan in deze paragraaf opgenomen.
Door een beknopte literatuurstudie hebben we zo goed mogelijk de knelpunten in kaart gebracht bij het meten en monitoren van de aard en omvang van geweld tegen vrouwen en kinderen. Daarnaast zijn we op zoek gegaan of er ervaringen zijn met maatregelen die genomen kunnen worden om de betrouwbaarheid te vergroten van het vergaren van data over genderspecifiek geweld in het algemeen en bij allochtonen in het bijzonder.
Meten en monitoren op bovenlokaal niveau
In verband met het belang van de compatibiliteit en vergelijkbaarheid van de te verzamelen data voor de lokale VVI met nationale en internationale dataverzame- ling op dit terrein bespreken we er hier een aantal op wereldwijd, Europees en nationaal niveau.

10

Wereldwijd: seksueel misbruik, vrouwenmishandeling thuis en in de publieke ruimte
De International Violence Against Women Survey (IVAWS) is een wereldwijd systeem van nationale surveys over bepaalde vormen van geweld tegen vrouwen. Voor de IVAWS wordt de methodologie en het netwerk van de International Crime Victim Survey (ICVS) gebruikt. Specifieke expertise op het gebied van meten van geweld tegen vrouwen komt van Statistics Canada. In de ICVS worden elf verschillende vormen van criminaliteit belicht, zoals beroving, inbraak en autodiefstal. De IVAWS is daar een verdere verdieping van, waarbij informatie wordt verzameld over de mate waarin seksueel misbruik en mishandeling van vrouwen thuis en in de publieke ruimte voorkomt. Uitgegaan wordt van twee situaties van dataverzameling:

- een combinatie van een survey (schriftelijke vragenlijst) en face-to-face interviews;

- een onderzoek door middel van CATI-interviews (telefonische interviews). Vanwege de gevoeligheid van het onderwerp wordt bijzondere aandacht besteed aan de training van de interviewers.
De initiatiefnemers benadrukken het belang van afstemming van de dataverzame- ling. De intentie is om dezelfde vormen van geweld tegen vrouwen te meten. Om de vergelijkbaarheid van gegevens te bevorderen moeten discrepanties tussen definities en tussen de formulering van de vragen voorkomen worden. Vergelij- king tussen resultaten van surveys kan bovendien dubieus zijn ten gevolge van verschillen in culturele en sociale factoren, methoden van dataverzameling en steekproeftrekking. De benodigde achtergrondinformatie om tot een betere vergelijking te komen betreft gezinsinkomen, etnische achtergrond en opleidings- niveau (Manual, p. 25-26).
In 2001 is gestart met een pilot-fase. Ook Nederland was uitgenodigd om aan de pilot deel te nemen, maar ging daar op dat moment niet op in. Pilots zijn destijds uitgevoerd in Argentinië, Costa Rica, Denemarken, Italië en Polen. Inmiddels heeft het internationale projectteam de vragenlijst voor de survey vastgesteld, zodat deelnemende landen eind 2002 met de survey konden beginnen.2
Op internet vonden we de vragenlijst, waarvan we de drie filtervragen over seksueel geweld, geweld in de (semi-) openbare sfeer en geweld in de privé-sfeer weergeven (Overview of the 2000 ICVS questionnaire).
Sexual victimisation screener
Q 80
First, a rather personal question. People sometimes grab, touch or assault others for sexual reasons in a really offensive way. This can happen either at home, or elsewhere, for instance in a pub, the street, at school, on public transport, in cinemas, on the beach, or at one's workplace. Over the past five years has anyone done this to you? Please take your time to think about it.
Assault/threats screener
Q 85
Apart from the incidents just covered, have you over the past five years been personally attacked or threatened by someone in a way that really frightened you, either at home or elsewhere, such as in a pub, in the street, at school, on public transport, on the beach, or at your workplace? (interv: include sexual violence against men, if mentioned, in- clude domestic assaults).

2 Contactpersoon voor Nederland is dhr. R. Bijl van het WODC
11

Q85a
Take your time to consider. An incident of this sort might also have involved your partner, family member or a close friend. So apart from incidents already covered, have you in the past five years been personally attacked or threatened by someone you know in a way that really frightened you?
Opvallend is dat gevraagd wordt naar ervaringen in de afgelopen vijf jaar. Dit is een vrij lange periode, waardoor de betrouwbaarheid van de antwoorden geringer kan worden (bijvoorbeeld ten gevolge van geheugeneffecten bij de respondenten. Europees niveau
Een brede definitie (huiselijk geweld, seksueel geweld, geweld op de werkplek) Onder leiding van toenmalig voorzitter Spanje is in juni 2002 een 'Good practice guide' tot stand gekomen, om de effecten van geweld tegen vrouwen te meten en om bij te dragen aan de oplossing van dit sociale probleem. `The formulation of such a guide would, in addition to providing information on the advances made by the Member States with respect to the Platform for Action, contribute to overcoming the difficulties referred in the platform on the paucity of systematic information on violence against women, a paucity which makes the elaboration of programmes and monitoring of changes difficult (....) and impedes the efforts to design specific intervention strategies.'
De `Good practice guide' focust op huiselijk geweld, seksueel geweld en geweld op de werkplek. Huiselijk geweld krijgt daarbij de nadruk. Van huiselijk geweld wordt gesteld dat dit extra moeilijk te ontdekken en daarmee uit te bannen is. Vrouwenhandel en prostitutie vallen buiten het onderzoek.
Er is een vragenlijst ontworpen met 'key-issues' die af te leiden zijn uit de genoemde onderwerpen. De belangrijkste databronnen tot op heden zijn officiële organen en instanties. Maar het kunnen beschikken over de mogelijkheid om officiële cijfers uit surveys onder de bevolking toe te voegen is te zien als `good practice'. `In conclusion, surveys constitute good practice and are an indispensable tool for analysing violence against women.' (Good practice guide, p.113). De belangrijkste voordelen van surveys zijn dat ook informatie verkregen wordt over geweld dat niet bij de politie gemeld is en dat er herhaalde metingen plaats kunnen vinden op verschillende momenten en locaties, hetgeen de vergelijkings- mogelijkheden vergroot. Een ander voordeel is dat data op het niveau van slachtoffers verzameld kunnen worden, ook over de omstandigheden en gevolgen, wat betere mogelijkheden biedt om oorzaken en effecten van het geweld te onderzoeken. De belangrijkste gevaren bij surveys zijn fouten bij de steekproef- trekking, de samenstelling van de steekproef en tekortkomingen wat betreft het geheugen van respondenten.
Aanbevolen wordt om de mogelijkheid om data te vergelijken tussen de deelne- mende landen te vergroten door de dataverzamelingstechnieken te standaardise- ren en vragen op te nemen in de belangrijkste monitors. De poging tot standaardi- satie zou niet alleen op internationaal en nationaal niveau moeten plaatsvinden, maar ook op regionaal en lokaal niveau.
Het opnemen van vragen in reguliere surveys vergroot de bewustwording en gevoeligheid van de bevolking voor geweld tegen vrouwen. Er worden een aantal suggesties voor methodologische verbetering gedaan, te weten:

· Elimineer tekortkomingen in het steekproefkader, dat wil zeggen sluit geen personen uit die behoren tot marginale groepen, waarvan de sociale omgeving aanleiding kan geven tot hoge kans op slachtofferschap.

12


· Perfectioneer de vragenlijst en de manier waarop deze wordt afgenomen, met name vragen die refereren aan seksueel misbruik of seksuele intimidatie, zo- danig dat alle mogelijke varianten van geweld in beeld komen.
· Ontwikkel geavanceerdere procedures om voorvallen chronologisch te kunnen registreren om een beter beeld te kunnen krijgen van veranderingen in de mate van geweld.

· Ontwikkel categorieën om inkomen te meten. Deze zijn bedoeld om mogelijke verbanden tussen armoede en sociale uitsluiting te achterhalen of te onderzoe- ken of de respondent tot een bepaalde kwetsbare groep gerekend kan worden. Een beperkte definitie
Hoewel onder voorzitterschap van Spanje nog het belang benadrukt werd om een breed scala aan geweld te monitoren, heeft Denemarken, het land dat het voorzit- terschap vervolgens overnam, besloten zich vooralsnog te beperken tot huiselijk geweld. Denemarken stelt de volgende definitie van huiselijk geweld voor: `Any physical, sexual, or psychological violence, inflicted on a victim by a current or former spouse or intimate partner or other members of the family.' (Document van november 2002). In dit document wordt benadrukt dat deze definitie beperkter is dan de algemene definitie van seksespecifiek geweld en dat de definitie ook niet gericht is op extra kwetsbare groepen, zoals kinderen en vrouwen uit culturele minderheidsgroepen. Denemarken heeft een set van zeven indicatoren ontwikkeld betreffende huiselijk geweld tegen vrouwen:

1. Een profiel van vrouwelijke geweldsslachtoffers.

2. Een profiel van mannelijke daders.

3. Slachtofferondersteuning.

4. Maatregelen gericht op de dader om de geweldsspiraal te doorbreken.
5. Het trainen van professionals.

6. Overheidsmaatregelen ter bestrijding van huiselijk geweld tegen vrouwen.
7. Evaluatie.
De eerste twee indicatoren hebben een relatie met aard en omvang van het geweld. Een profiel van de slachtoffers is noodzakelijk om maatregelen te kunnen nemen om slachtoffers te ondersteunen en huiselijk geweld te stoppen. Gesteld wordt dat zo'n profiel is op te stellen op basis van aantallen en van achtergrondinformatie over vrouwelijke slachtoffers. Het aantal vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld is volgens de opstellers van het document vast te stellen op basis van:
- Het aantal slachtoffers volgens de misdaadstatistieken.

- Het aantal slachtoffers op basis van surveys (bevolkingsonderzoeken).
- Het aantal ongevallen ten gevolge van huiselijk geweld.

- Het aandeel huiselijk geweld als percentage van alle geweldsmisdrijven.
- Andere relevante statistische data over vrouwelijke slachtoffers en van hen afhankelijke kinderen, bijvoorbeeld het aantal vrouwen dat hulp zoekt bij de gezondheidszorg ten gevolge van huiselijk geweld en het aantal slachtoffers dat toevlucht zoekt bij crisiscentra.
`These numbers should appear as both total amounts and as a percentage of the whole female population and as a percentage of the total amount of the victims (m/f).' (p. 12). Over de geweldplegers zouden dezelfde data achterhaald moeten worden.
Wat betreft de achtergrondinformatie zou volgens de opstellers van het document gevraagd moeten worden naar:

- Relatie tot de geweldpleger

- Leeftijd

- Burgerlijke staat

- Verblijfsstatus

- Andere relevante achtergrondinformatie zoals opleiding en werk.
13

Opvallend is dat de opstellers van het document het niet hebben over de aard van het geweld.

Lobby Europeen des femmes / European Women's Lobby: alle vormen van seksespecifiek geweld
Een ander meerjarig Europees project is Breaking the silence: Campaigns and observatory on violence against women. Het project vindt plaats in het kader van het Daphneprogramma en is gestart op 15 november 2000. De partners in 2002 waren Ierland, Spanje, Denemarken, Portugal, Frankrijk, Griekenland en Finland. Nederland is partner sinds 2004.
Het project kent drie dimensies, waaronder ook monitoring:

- Bewustwordingscampagnes (te starten met vrouwelijke asielzoekers).
- De ontwikkeling van een permanente structuur voor een Europese monitor om beleid te monitoren en data en informatie te verzamelen ter bevordering van kennis van alle vormen van geweld tegen vrouwen.

- Het ontwerp en de verdere ontwikkeling van nationale monitors van het beleid ten aanzien van geweld tegen vrouwen.
Binnen deze nationale structuren zullen data verzameld worden over verschillende aspecten van geweld tegen vrouwen, bestaand beleid zal worden geëvalueerd en good practices worden geïnventariseerd. Deze structuren zullen ook hun diensten kunnen bewijzen bij het maken van een jaarlijks Europees rapport over geweld tegen vrouwen, op basis van gemeenschappelijk gedefinieerde en overeengekomen richtlijnen zal een jaarlijks Europees rapport over geweld tegen vrouwen worden opgesteld. De landen werken op basis van gemeenschappelijk geformuleerde criteria, maar de structuren van de nationale monitors zullen ongetwijfeld enigszins variëren als gevolg van nationale verschillen.
Nationaal niveau
Ministeries
Het Integraal Veiligheidsprogramma richt zich op het bevorderen van veiligheid in de publieke ruimte. Naast veiligheid in de publieke ruimte is de veiligheid in de semi-openbare ruimte en in de privé-sfeer van belang.
De doelstellingen van de outcome (dat wil zeggen de mate waarin de maatregelen leiden tot een toename van de objectieve en subjectieve veiligheid) worden in de monitoring van het Veiligheidsprogramma als volgt geoperationaliseerd: De objectieve onveiligheid omvat de componenten overlast en criminaliteit in de publieke ruimte. Uitgangspunt hierbij is dat de focus is gericht op de door burgers alsmede bedrijven en instellingen feitelijk ondervonden onveiligheid die met name genoemd wordt in het Veiligheidsprogramma. Het gaat dus om feitelijk onder- vonden criminaliteit en niet om geregistreerde criminaliteit. Gemeten zal worden via diverse slachtoffer- en bevolkingsenquêtes. Wat betreft door burgers onder- vonden verschijningsvormen van onveiligheid worden de volgende delicten en overlastincidenten in de monitor betrokken:

- mishandeling;

- bedreiging;

- seksuele delicten;

- inbraak;

- fietsendiefstal;

- diefstal uit en van auto;

- zakkenrollerij;

- overlast van groepen jongeren;

- drugsoverlast;

- dronken mensen op straat;

14


- lastiggevallen worden op straat;

- vernieling van straatmeubilair;

- rommel op straat;

- hondenpoep op straat;

- bekladding van muren en gebouwen.
Aan deze indicatoren worden streefwaarden toegekend. Deze streefwaarden dienen als indicatief beschouwd te worden voor de orde van grootte en de inzet waaraan gedacht wordt. Het programma geeft voor de objectieve veiligheid aan dat een vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met zo'n 20 tot 25% vanaf 2006 in het vizier moet komen. De inzet bij overlast is (nog) niet gekwantificeerd en geïndexeerd, maar het kabinet streeft naar een statistisch vast te stellen trendbreuk in 2006 en een substantiële daling in 2010. Met de ketenpartners wordt overlegd over de transformatie van het landelijk perspectief naar de regionale en lokale situatie.
Conform het Veiligheidsprogramma moet ook het veiligheidsgevoel, de subjectie- ve veiligheid, van de burger zijn verbeterd. Indicator is het algemene onveilig- heidsgevoel (in 2001 vaak onveilig: 5,5%, zelden/soms: 28,5%). In 2006 moet er een trendbreuk zichtbaar zijn. Er wordt afgezien van een concrete streefwaarde in 2010.
Het is de bedoeling jaarlijkse voortgangsrapportages te leveren in het regime van de begrotingscyclus en in overeenstemming met de eisen van VBTB.
Centraal Bureau voor de Statistiek
Het Permanent Onderzoek naar de Leefsituatie (POLS), is een groot, continu onderzoek naar verschillende onderwerpen betreffende de leefsituatie, zoals gezondheid, arbeidsomstandigheden, rechtsbescherming, veiligheid, tijdsbeste- ding en wonen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). POLS bestaat uit verschillende modules. Alle respondenten krijgen een basisvragenlijst voorgelegd. De vragenlijsten voor de verschillende modules worden aan een deel van de respondenten voorgelegd.
Relevant voor dit onderzoek zijn de modules

- `jongeren', waarbij het gaat om onderwerpen als uit huis gaan, opvoedings- klimaat thuis, problemen met ouders, schoolbeleving, riskante gewoonten, kleine criminaliteit en seksualiteit;

- `recht', dat gegevens bevat over slachtofferschap van criminaliteit en beroep op rechtshulp;

- `participatie', dat gegevens bevat over onveiligheid, preventie en politiehulp en maatschappelijke participatie.
Alle data worden verzameld door middel van afname van computerondersteunde mondelinge vragenlijsten (CAPI).
Uit de documentatie over de modulen recht en participatie blijkt dat er ten aanzien van slachtofferschap gevraagd wordt naar: inbraak, aanranding, mishandeling, bedreiging, fietsendiefstal, autodiefstal, diefstal uit auto, diefstal / beschadiging van auto(onderdelen), zakkenrollerij, overige diefstal, vernieling, doorrijden, telefoonterreur, overige misdrijven.
Ten aanzien van slachtofferschap van seksueel geweld worden de volgende vragen gesteld:
Mensen raken soms iemand aan of pakken iemand vast met seksuele bedoelingen op een echt kwetsende manier. Dat kan overal plaatsvinden: bij iemand thuis, op het werk, op straat, etc. Is u dat in de afgelopen 5 jaar wel eens overkomen?
15

>>ENQ: meer antwoorden mogelijk Wanneer is u dat overkomen?

- Voor 1 januari vorig jaar

- Na 1 januari vorig jaar
Hoe vaak is u dat overkomen sinds 1 januari vorig jaar?
>>ENQ: kaart
Hoe zou u dit voorval willen omschrijven?

-Verkrachting of aanranding

-Een poging tot verkrachting of aanranding

-Vervelend of kwetsend gedrag

-Anders
Heeft u toen zelf lichamelijk letsel opgelopen?

-Nee, geen letsel

-Licht letsel, waarbij geen medische hulp nodig was

-Letsel waarbij eenmalig medische hulp nodig was

-Letsel waarbij meermalen medische hulp nodig was

-Letsel waarbij ziekenhuisopname nodig was
Waar gebeurde het voorval precies?

-Bij persoon thuis

-In andere woning

-In café/bar/disco/restaurant

-Op straat

-Op station, bushalte

-In tram/ bus/ trein

-In een auto

-Op werk/ school

-In winkel / warenhuis

-Sportveld / sporthal/ kleedruimte

-Park /parkeerterrein/ strand

-Elders
Plaats voorval

-Eigen buurt of wijk

-Elders in de woongemeente

-Elders in Nederland

-In het buitenland
Is er bij deze gebeurtenis iets van u gestolen?
Is er toen ook moedwillig iets van uw bezittingen vernield?
Ook worden er vragen gesteld over ervaringen met andere vormen van geweld: Er kan ook geweld tegen u zijn gebruikt zonder seksuele bedoelingen. Heeft iemand u in de laatste vijf jaar ooit wel eens aangevallen of mishandeld door u te slaan of te schoppen of door een pistool, een mes, een stuk hout, een schaar of iets anders tegen u te gebruiken?

-Ja

-Nee

16

>>ENQ : meer antwoorden mogelijk Wanneer bent u mishandeld?

-Voor 1 januari vorig jaar

-Na 1 januari vorig jaar
Hoe vaak is u dat overkomen sinds 1 januari vorig jaar? Waar gebeurde het voorval precies?
Hoewel er dus vrij uitgebreid gevraagd wordt naar de ervaringen met geweldsin- cidenten ontbreekt in deze enquête de relatie tussen personen. Uit deze database is geen informatie te halen over het gegeven of slachtoffer en dader elkaar kennen en zo ja, in welke relatie zij tot elkaar staan. Ook wordt niet specifiek naar huiselijk geweld gevraagd.
Knelpunten en kansen
Onderrapportage Bij enquêtes onder de bevolking zelf (surveys) zijn er verschil- lende oorzaken van onderrapportage. Een belangrijk kenmerk van onderzoek naar geweld in de privé-sfeer is dat het onderzoek naar een gevoelig onderwerp betreft. Deze gevoeligheid van het onderwerp leidt snel tot onderrapportage, bijvoorbeeld omdat mensen niet mee willen doen aan het onderzoek juist vanwege het onderwerp, waardoor selectieve non-respons ontstaat. Waarschijnlijk vallen degenen met (ernstige) geweldservaringen relatief vaak buiten de onderzoeks- groep, waardoor het gemeten percentage van geweldservaringen te laag uitvalt. De onderzoeksgroep is dan niet representatief voor de populatie. Zowel de kans op deelname aan een onderzoek op zichzelf (deelname versus non-respons) als binnen het onderzoek de kans op antwoorden op de gestelde vraag (antwoord x versus wil vraag niet beantwoorden) nemen af naarmate de vragen bedreigender kwesties betreffen. Voor monitoring, dus het meten van veranderingen, waarbij een nulmeting en daarna vervolgmetingen verricht worden is onderrapportage eigenlijk niet bijzonder problematisch, mits die onderrapportage maar zo goed als constant blijft. Van Delft e.a. (1994) wijzen er op dat er bij seksueel geweld een extra moeilijkheid is ten aanzien van dat constant blijven van onderrapportage. Ons inziens geldt dat ook voor andere vormen van (seksespecifiek) geweld. Als het beleid succesvol is, zullen slachtoffers zich bewuster zijn van hun geweldservarin- gen en het eerder durven melden. `In het ergste geval zou dan uit de cijfermatige trends afgeleid worden dat seksueel geweld toeneemt, terwijl in feite de incidentie is afgenomen en de meldingsgeneigdheid sterk is gestegen. Men zou dan ten onrechte concluderen dat het beleid niet effectief is geweest.' (van Delft, 1994, p. 52).
Een indicatie voor onderrapportage is dat de uitkomsten van drie grote landelijke onderzoeken naar geweld binnen relaties3 er op lijken te duiden dat de omvang van geweld tegen vrouwen veel groter is dan dat uit de algemene slachtofferen- quêtes naar voren komt (Emancipatiemonitor 2002).
Validiteit en betrouwbaarheid data
Bij dergelijke gevoelige onderwerpen dient extra rekening gehouden te worden met de validiteit en betrouwbaarheid van de gegevens. Valide gegevens betreffen het concept zoals bedoeld, terwijl betrouwbare gegevens data zijn die niet zijn 3 Het betreft Draaijer 1988, Römkens 1989 en van Dijk e.a. 1997.
17

vertroebeld door ruis (voorbeeld van ruis: respondenten bagatelliseren uit schaamte of angst de geweldservaringen).
Van Delft e.a. (1994) hebben een aantal methoden en aanpakken op een rij gezet die rekening houden met de gevoeligheid van het onderwerp. We geven hier alleen de suggesties die geschikt kunnen zijn voor het onderwerp van deze voorstudie.
- De context van de vragenlijst als geheel heeft invloed op de mate waarin bepaalde vragen als gevoelig worden ervaren. Vragen over drinkgewoonten zijn bijvoorbeeld minder bedreigend in een survey over consumentengedrag dan in een survey over alcoholisme. Wanneer de context van de gehele vra- genlijst neutraal is, worden vragen eerder als minder gevoelig ervaren.
- De plaats van de vragen over het gevoelige onderwerp tussen andere vragen, kan effect hebben en daarom van belang zijn. Het is in ieder geval van belang om niet zo maar met de deur in huis te vallen. `Men kan de respondent staps- gewijs benaderen met vragen die steeds iets moeilijker worden..... Uit vergelij- king van verschillende survey-onderzoeken over seksueel misbruik blijkt dat wanneer slechts enkele entreevragen gesteld werden, minder ervaringen bo- ven water kwamen dan met een serie verschillende entreevragen.' (p.56).
- Zo specifiek en expliciet mogelijk concrete gedragingen en gevolgen benoemen gaat onderrapportage tegen.

- Er bestaan verschillende de-jeopardizing technieken, dat wil zeggen statisti- sche benaderingen die gebruikt kunnen worden bij onderzoek naar gevoelige onderwerpen om mensen zich minder bedreigd te laten voelen.

- Een groot voordeel hiervan is dat deze technieken grote inspanningen zoals extra interviewtrainingen overbodig maken. Ook kan de methode vrij eenvou- dig worden toegepast. Eén ervan, de randomized response technique (RRT), is met succes toegepast bij onder andere onderzoek naar verkrachting. Een na- deel is dat er in de meeste gevallen een anderhalf maal zo grote steekproef nodig is dan normaal.

- Mondelinge interviews krijgen seksueel misbruik beter op tafel dan schriftelij- ke afname van vragenlijsten.

- Voor het meten van veranderingen in de tijd is de betrouwbaarheid van de metingen van groter belang dan de validiteit ervan. Methoden die er vooral op gericht zijn om valide gegevens boven water te krijgen over (ook de meest ernstige vormen van) geweld, zoals diepte-interviews en andere arbeidsinten- sieve interviewmethoden, zijn daarom niet direct aangewezen voor effecton- derzoek.

- Schriftelijke afname bespaart tijd en interviewkosten. Er kan bespaard worden op kosten voor data-invoer wanneer de vragenlijsten met behulp van een computer worden afgenomen.

- Bij middelbare scholieren kan klassikale schriftelijke afname een goede optie zijn.
Context en formulering van de vragen
Een ander aandachtspunt dat het belang van de context van de vragenlijst en de precieze formulering van de vragen betreft, wordt aangestipt door de opstellers van de Manual International Violence Against Women Survey. Hoewel een survey naar slachtofferschap van misdrijven een uitstekend middel is om informatie te verzamelen bij burgers zelf over hun ervaringen hiermee, zijn er tekortkomingen als het gaat om het meten van de omvang van de specifieke en intieme vormen van geweld tegen vrouwen. `Many women might not regard the acts they have experienced as crimes. Thus they might be reluctant to inform the interviewer about their experiences of male violence.' (p.5) (cursivering van ons, MG). Dit betekent dat in een enquête waarvan het onderwerp `ervaringen met misdrijven' is, en in deze context gevraagd wordt naar ervaringen met `geweld achter de
18

voordeur' deze niet of nauwelijks gerapporteerd zullen worden, aangezien slachtoffers dit niet als zodanig kwalificeren.

Specifieke aandacht voor bepaalde groepen
Als er bij de monitoring geen specifieke aandacht aan bepaalde groepen burgers besteed wordt, lopen de onderzoekers het risico dat deze categorieën respondenten geheel of grotendeels buiten beeld zullen blijven. Een voorbeeld daarvan betreft kinderen en jongeren. Algemeen survey-onderzoek waar kinderen zelf geïnter- viewd worden in plaats van personen uit hun omgeving, zoals ouders of leer- krachten, is relatief nieuw. Als informatie bij kinderen of jongeren zelf verkregen kan worden is dit de methode die de voorkeur heeft. Antwoorden van personen uit hun omgeving zijn dan tweede keus. Toch is systematische methodologische expertise over het interviewen van kinderen nog schaars. In het algemeen kunnen kinderen vanaf zeven jaar onderzocht worden met behulp van vragenlijsten. Rond zeven jaar is de taalvaardigheid voldoende ontwikkeld om eenvoudige vragen te kunnen begrijpen en te kunnen beantwoorden. Naarmate kinderen ouder worden nemen hun cognitieve en sociale vaardigheden verder toe. Vanaf zestien jaar kunnen jongeren beschouwd worden als volwassenen met betrekking tot hun cognitieve ontwikkeling. Door het CBS wordt momenteel standaard geënquêteerd onder de bevolking van 16 jaar en ouder (Leeuw, juni 2003, Goderie, 2002). Een ander voorbeeld zijn bepaalde categorieën allochtone vrouwen, zoals nieuwkomers en vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning. `Het isolement van migrantenvrouwen die worden mishandeld door hun echtgenoot lijkt veel groter en ernstiger dan onder autochtone vrouwen. Ook het niet of nauwelijks beheersen van de Nederlandse taal maakt het welhaast onmogelijk om met anderen, ...., te communiceren. Bovendien speelt de sociale binding met de eigen gemeenschap en de angst voor uitstoting uit die gemeenschap een grotere rol.' (Goderie e.a., 2003, p.63).
In 2002 verscheen het onderzoeksrapport 'Huiselijk geweld onder Surinamers, Antillianen en Arubanen, Marokkanen en Turken in Nederland; Aard, omvang en hulpverlening' door Intomart Beleidsonderzoek (van Dijk e.a., 2002). Omdat de ervaringen die in dit onderzoek opgedaan werden van groot belang zijn voor de ontwikkeling van een lokale Vrouwenveiligheidsindex, gaan we uitgebreid in op de aanpak in dit onderzoek. De onderzoekers trekken twee hoofdconclusies:
- Ook voor Antilliaanse en Arubaanse, Surinaamse, Marokkaanse en Turkse mensen die in Nederland wonen is huiselijk geweld een probleem met signifi- cante incidentie.

- Het onderzoek geeft hoogstwaarschijnlijk een onderrapportage van de omvang waarin huiselijk geweld voorkomt.
De begeleidingscommissie van dit onderzoek naar de prevalentie van huiselijk geweld onder allochtonen, had vragen bij de resultaten, de betrouwbaarheid en de respons. Zowel onderzoekers als begeleidingscommissie veronderstellen dat er sprake is van onderrapportage van slachtofferschap. De onderzoekers geven vijf indicaties die duiden op onderrapportage:

1. Bij feitelijk gerapporteerd slachtofferschap zijn er grote verschillen tussen de vier groepen allochtonen gezamenlijk en autochtonen. Bij allochtonen is het feitelijk gerapporteerde slachtofferschap veel lager. Echter, wanneer het gaat om de vraag of men iemand kent die slachtoffer is van huiselijk geweld, dan valt op dat de verschillen tussen allochtonen en autochtonen aanmerkelijk kleiner zijn.

2. Over slachtofferschap van seksueel geweld wordt nauwelijks gesproken. Ouderen melden dit in het geheel niet. Ook onderling wordt niet gesproken over seksueel geweld.

19


3. De tijd dat men in Nederland woont heeft effect op het gerapporteerde huiselijk geweld. Zeker nadat gecontroleerd is voor leeftijd blijkt dat hoe lan- ger men in Nederland woont, hoe vaker men zegt slachtoffer te zijn van huise- lijk geweld. Het is onwaarschijnlijk dat de verblijfsduur in Nederland de kans om slachtoffer te worden van huiselijk geweld vergroot.

4. Uit een kwantitatieve analyse van de door de enquêteurs ingevulde vragen over het onderzoek en uit gesprekken met enquêteurs na afloop van het on- derzoek kwam naar voren dat een deel van de ondervraagden die naar eigen zeggen geen slachtoffer van huiselijk geweld is geweest, mogelijk niet naar waarheid heeft geantwoord. Dit zou volgens de enquêteurs 9% betreffen.
5. Volgens de enquêteurs hebben met name gemakkelijk benaderbare gezinnen zonder huiselijk geweld aan het onderzoek meegedaan.
Door de onderzoekers is de volgende aanpak gevolgd.
Het onderzoek betreft vrijwel een replicatie van het onderzoek onder autochtone Nederlanders uit 1997. Er worden dezelfde definities als toentertijd gehanteerd. Uit de bevolkingsregisters van twintig gemeenten zijn 3500 respondenten tussen de 18 en 70 jaar willekeurig geselecteerd. Bij de selectie van gemeenten is rekening gehouden met hun grootte, verstedelijking en spreiding over het land. Vervolgens is aan de geselecteerden een in het Nederlands gestelde brief gestuurd waarin het onderwerp van het onderzoek (huiselijk geweld) werd geïntroduceerd en waarin het verzoek gedaan werd om mee te doen. Voor Turkse en Marokkaanse personen was er tevens een brief in de moedertaal. Wanneer men niet mee wilde doen moest men zelf een antwoordstrookje terugsturen.
Het veldwerk is uitgevoerd door een bureau dat gespecialiseerd is in het onder- vragen van allochtone groeperingen. Voor het interview hadden de respondenten de keuze tussen een mannelijke of een vrouwelijk enquêteur, tussen een intervie- wer uit de eigen etnische groep of uit een andere. Ook bestond de mogelijkheid om het interview af te laten nemen op een andere locatie dan in de eigen woning. Opvallend is dat in tegenstelling tot het eerste onderzoek er ditmaal aan de respondenten niet de keuzemogelijkheid is gegeven om de antwoorden op de meer intieme vragen zelf op de computer in te voeren.
Het veldwerk verliep problematisch. Naast een ongewoon lange veldwerkperiode bleek uit controle van de vragenlijsten dat een kwart niet aan de gestelde eisen voldeed en derhalve niet bruikbaar was.
De begeleidingscommissie van het onderzoek heeft met een aantal interviewers gesproken over hun persoonlijke ervaringen om de achtergronden van de lage respons nader te kunnen duiden en om verklaringen te zoeken voor de (mogelijke) onderrapportage. Volgens de interviewers was er in veel gevallen sprake van wantrouwen jegens Justitie, de opdrachtgever van het onderzoek. Justitie werd als organisatie geassocieerd met controle inzake de (rechtmatigheid van) uitkeringen. Interviewers werden soms gezien als representant van 'de regering' (dit gold vooral voor mannelijke respondenten). Verder stonden de Marokkanen en Turken het minst open voor het onderzoek. Toegang krijgen tot deze respondenten bleek dikwijls een grote opgave voor de interviewers. Wanneer het onderwerp huiselijk geweld ter sprake kwam deinsden de vrouwelijke respondenten alsnog terug. Enquêteurs hadden unaniem de ervaring dat zij nog nooit zoveel moeite hadden gehad om met mensen in gesprek te komen. Zodra zij vertelden over welk onderwerp zij vragen kwamen stellen, ging in een groot aantal gevallen de deur in het slot.

20

Interviews lukten wel of beter:

- Als de vrouwelijke respondenten alleen thuis waren, onder de voorwaarden dat zij hierover absoluut niet teruggebeld zouden worden en dat hun anoni- miteit gegarandeerd zou zijn. De vrouwen wilden dat hun echtgenoten hier in geen geval weet van mochten krijgen, omdat zij anders geslagen zouden wor- den. Deze vrouwen gaven aan dat er een groot taboe op huiselijk geweld rust in de Turkse en Marokkaanse gemeenschap. Er wordt niet over gesproken, ook tussen vriendinnen is het nauwelijks bespreekbaar.

- Bij gescheiden vrouwen.

- Bij Marokkaanse ouderen (dat wil zeggen personen vanaf 55 jaar), omdat zij zich volgens de enquêteurs geen zorgen meer hoefden te maken over eventu- ele controle op hun uitkeringen.

- Bij respondenten van Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse afkomst. Hierbij trad met name de tweede generatie het onderzoek meer onbevangen tegemoet. Vrouwelijke respondenten waren over het algemeen eerlijker.


21

Verwey-Jonker Instituut


2 De pilotlocaties


2.1 Inleiding
Op 30 oktober 2003 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid elf (groepen) gemeenten schriftelijk uitgenodigd deel te nemen aan de pilot Vrou- wenveiligheidsindex (VVI) in 2004. Vanwege redenen van timing (er wordt bijvoorbeeld in 2004 geen bevolkingsonderzoek gehouden) of door een gebrek aan menskracht gaan zes gemeenten niet in op de mogelijkheid om een voorstel in te dienen. De gemeente Haarlem dient een voorstel in, waarin gevraagd wordt om een bijdrage aan een lopend onderzoek naar de registratie van huiselijk geweld binnen instellingen. Dit voorstel wordt niet gehonoreerd, omdat het in deze pilot gaat om het rechtstreeks onderzoeken van het voorkomen van geweld achter de voordeur onder burgers zelf. Haarlem doet wel mee als pilotlocatie, maar dan op basis van al lopend onderzoek. Ook Rotterdam, Tilburg, de provincie Limburg en de gemeenten Vlissingen, Middelburg en Veere tezamen worden door het ministerie aangewezen als pilot.

2.2 Haarlem
Al in 1998 zijn in de gemeentelijke Omnibusenquête, een schriftelijke enquête onder een steekproef uit de Haarlemse bevolking, vragen gesteld over huiselijk geweld. Aanleiding was toen de start van het project `Geweld in het gezin', een project dat contact en samenwerking beoogt tussen hulpverlenende instanties, justitie en politie. In 2000 vindt er een breed opgezette campagne tegen huiselijk geweld plaats en wordt het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld Haarlem opgericht. In 2001, 2002 en 2004 krijgt het onderwerp huiselijk geweld wederom aandacht in het Omnibusonderzoek.
De vragen in 2004 zijn voor een groot deel identiek aan die in vorige metingen. De uitkomsten van 2004 zijn niet helemaal vergelijkbaar met die van vorige jaren, maar grotendeels wel. Reden om de vragen nog eens te stellen is om mogelijke effecten te meten van het project `Geweld in het gezin', dat inmiddels zes jaar loopt.
In de Omnibusenquête kunnen vragen worden gesteld over allerlei onderwerpen, variërend van leefbaarheid van de buurt tot het gebruik van gemeentelijke voorzieningen.
Voor de pilot VVI zijn de antwoorden op de volgende vragen beschikbaar gesteld:
1. Heeft u wel eens van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld gehoord?
2. Bent u wel eens geconfronteerd met huiselijk geweld? Zo ja, betrof het u zelf, iemand anders in uw gezin of iemand in uw directe omgeving?
23


3. Vond dit huiselijk geweld minder of meer dan 12 maanden geleden plaats?
4. Heeft u dit geweld gemeld of advies gevraagd bij één of meerdere instanties?
5. Wanneer vond die melding plaats?

6. Voldeed de reactie van deze persoon of instantie aan uw verwachtingen?
7. Is het geweld verminderd of gestopt nadat u het heeft gemeld of om advies vroeg?

8. Waarom voldeed de reactie niet aan uw verwachtingen?

9. Waarom heeft u deze voorvallen niet gemeld?
Persoonsgegevens:

1. Tot welke etnische groep rekent geënquêteerde zich?

2. Geslacht

3. Leeftijd

4. Hoogste opleiding

5. Huishoudensituatie

6. Aantal personen in het huishouden

7. Netto maandinkomen geënquêteerde en eventuele partner samen.
2.3 Walcheren
De drie Walcherense gemeenten Vlissingen, Middelburg en Veere hebben eind
1998 besloten om een gezamenlijk traject ten behoeve van het gezondheidsbeleid te starten. Doel was het zichtbaar maken van verantwoordelijkheden van gemeenten en het verhelderen en afstemmen van prioriteiten. De drie gemeenten wilden dit realiseren door middel van een interactief proces, samen met burgers en relevante partners. Een van de uitkomsten van dit proces was dat er meer aandacht zou moeten komen voor huiselijk geweld. Bovendien namen de Walcherense gemeen- ten deel aan het project `De vrijblijvendheid voorbij', waardoor huiselijk geweld ook hoger op de politieke agenda kwam te staan. Voor de gezondheidsenquête onder de bevolking betekende dit, dat er een tweetal vragen in opgenomen werd over huiselijk geweld. Deze enquête is gehouden in 2000.
In het kader van de pilots Vrouwenveiligheidsindex wilde Walcheren weer een stap verder gaan en meer informatie vergaren over de pleger, de behoefte aan hulp en de reden voor het niet melden van het geweld. Uitbreiding van de vragenset werd door de Walcherense gemeenten gezien als een kans om het thema met een (nog) hogere prioriteit op de (politieke) agenda te zetten. Doel van de eerdere toevoeging van twee vragen over huiselijk geweld op de gehouden gezond- heidsenquête in 2000. was om erachter te komen of er inderdaad sprake is van huiselijk geweld op Walcheren. Nu gebleken is dat dit inderdaad het geval is, kan het verder specificeren van informatie omtrent het thema gezien worden als een vervolgstap. Het beschikken over meer informatie kan immers leiden tot een gerichtere aanpak van het probleem.
De in 2004 gestelde vragen over huiselijk geweld zijn:

1. Bent u in de afgelopen twee jaar wel eens geconfronteerd geweest met huiselijk geweld? Zo ja, betrof het u zelf, iemand anders in uw gezin of iemand in uw directe omgeving? (meerdere antwoorden mogelijk).

2. Indien het geweld u zelf betrof, wat was in die periode uw relatie tot de dader?
3. Hoe vaak bent u in die periode geconfronteerd geweest met huiselijk geweld?
4. Hebt u dit aangegeven of gemeld bij een instantie? Zo ja, welke?
5. Indien u niet hebt gemeld, wat was hiervoor de reden?

6. Als u behoefte hebt aan hulp, wat voor hulp zou dat dan moeten zijn? Daarnaast zijn vragen gesteld over de woonbuurt, de gezondheid, leefwijzen (roken, alcoholgebruik en lichaamsbeweging) en het gebruik van de gezondheids- zorg.

24

Achtergrondgegevens: geslacht, geboortejaar, vier cijfers postcode, burgerlijke staat, aantal personen waaruit het huishouden bestaat, hoogst voltooide opleiding, netto jaarinkomen respondent plus eventuele partner, wordt betaalde arbeid verricht, geloofsovertuiging, geboorteland.

2.4 Rotterdam
In het voorstel van Rotterdam wordt de te ontwikkelen lokale Vrouwenveilig- heidsindex onderdeel van de Rotterdamse Veiligheidsindex en van de Gewelds- monitor. De problematiek rondom huiselijk geweld vormt zo een vast onderdeel van een jaarlijks te verschijnen monitor.
Met behulp van de Rotterdamse Veiligheidsindex wordt jaarlijks op wijk-, deelgemeentelijk en stedelijk niveau een score berekend die de mate van veiligheid weergeeft. Met dit cijfer kan de ontwikkeling, zowel in de tijd als ten opzichte van de wijken onderling, op het gebied van sociale (on)veiligheid gevolgd worden. De Geweldsmonitor is opgebouwd uit bestaande objectieve gegevens (politieregistra- tie en bevolkingsgegevens van het CBS) en subjectieve gegevens (Politiemonitor Bevolking).
In het kader van de pilot is het de bedoeling om in de huidige bevolkingsenquête een aantal vragen over huiselijk geweld op te nemen. Omdat de Veiligheidsindex een beeld moet geven van de veiligheid zoals die door álle Rotterdamse inwoners wordt ervaren, wordt extra aandacht besteed aan een goede representatieve vertegenwoordiging van de vijf grootste allochtone bevolkingsgroepen in Rotterdam. Deze interviews worden deels in het Nederlands en deels in de eigen taal afgenomen. Bovendien wordt de helft van de interviews telefonisch afgeno- men en de andere helft face-to-face. Het resultaat van de methodiek is dat de respons onder deze bevolkingsgroepen opvallend hoog is.
In de gemeente Rotterdam zijn binnen de aanpak van geweld achter de voordeur vier pilotdeelgemeenten aangewezen: Overschie, Delfshaven, Charlois en IJsselmonde. Het voorstel was om in het kader van de ontwikkeling van de lokale VVI in deze pilotdeelgemeenten een tussentijdse meting uit te voeren. Hierbij worden de vragen met betrekking tot huiselijk geweld voor de eerste keer opgenomen in de vragenlijst. Op deze wijze kan én een eerste zicht worden verkregen op de aard en omvang van geweld achter de voordeur in deze pilot- deelgemeenten én kan de bevolkingsenquête met betrekking tot het onderdeel geweld achter de voordeur worden getest. In de reguliere bevolkingsenquête van januari/februari 2005 worden deze vragen, na een evaluatie, vervolgens structu- reel opgenomen.
In de vragenlijst worden de respondenten vragen voorgelegd over onder andere de mate waarin problemen voorkomen in de eigen buurt, de mate waarin men slachtoffer is geweest van diverse delicten en de mate waarin en de momenten waarop inwoners zich onveilig voelen. Met de vragen over slachtofferschap van huiselijk geweld, is aangesloten bij het bestaande vragenblok over slachtoffer- schap. Deze vragen lopen qua aard en ernst sterk uiteen. Zo wordt gevraagd naar fietsendiefstal, inbraak, maar ook naar bedreiging en mishandeling. De vragen met betrekking tot huiselijk geweld komen aan de orde na de vragen over bedreiging en mishandeling buitenshuis. Zodoende duiken deze vragen niet plotseling op, waardoor de respondenten zich minder bedreigd voelen om de gevoelige vragen naar huiselijk geweld te beantwoorden. De uiteindelijke vragenlijst is zeer uitgebreid geworden en gebaseerd op het Intomart-onderzoek.
De Rotterdamse Vrouwenveiligheidsindex wil een beeld geven van de aard, omvang, verschijningsvormen en achtergronden van geweld achter de voordeur
25

op basis van een subjectief en een objectief onderdeel: de bevolkingsenquête en de politieregistratie.


2.5 Limburg
Het voorstel van Limburg betreft een secundaire analyse van recent verzameld materiaal. In oktober 2003 hebben de Limburgse GGD's in opdracht van de Limburgse gemeenten ruim 38.000 volwassenen (20-75 jaar) benaderd en gevraagd om mee te werken aan de Limburgse Gezondheidsenquête. Hiervoor is per gemeente een aselecte steekproef getrokken uit de Gemeentelijke Basisadministra- tie (GBA).
Doel van de Limburgse gezondheidsenquête is om gemeenten te voorzien van beleidsinformatie op het gebied van volksgezondheid, welzijn en zorg. De omvang van de steekproef is groot genoeg om over het thema huiselijk geweld te rapporte- ren aan de middelgrote en grote Limburgse gemeenten (± 20.000 inwoners of meer). Vanwege variatie in de steekproefomvang zal het in enkele regio's ook mogelijk zijn te rapporteren naar kleinere gemeenten. De respons is ongeveer 52%. Zo mogelijk is in de Limburgse gezondheidsenquête gebruik gemaakt van landelijk vastgestelde standaardvragen. Het onderzoek sloot daarmee aan bij de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid van de GGD Nederland, RIVM en TNO. In het algemene deel van de gezondheidsenquête zijn voor het eerst enkele vragen opgenomen over het onderwerp huiselijk geweld. Daarnaast is er in de regio Oostelijk Zuid Limburg in de vragenlijst een aanvullende module opgeno- men met enkele extra vragen over het thema agressie in de publieke sfeer en in de privé-sfeer. Over de vragen over huiselijk geweld is onder meer overleg geweest met onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut. Landelijk zijn hiervoor namelijk nog geen standaardvragen ontwikkeld. In tegenstelling tot ander onderzoek is er voor gekozen om het vóórkomen van huiselijk geweld te meten in een bepaalde periode, namelijk de twaalf maanden voorafgaand aan het onder- zoek. Dit geeft een beter beeld van hoe vaak huiselijk geweld voorkomt dan onderzoek waarin wordt gevraagd naar het `ooit' hebben meegemaakt van huiselijk geweld. Een secundair doel van het onderzoek is het bepalen of dit soort onderzoek met een dergelijke vraagstelling een geschikte maat of index is voor het meten van huiselijk geweld.
De secundaire analyse van het databestand betreft de volgende onderzoeksvragen:
- Hoeveel Limburgers zijn slachtoffer van huiselijk geweld?

- Zijn er in Limburg verschillen tussen de regio's en tussen grote gemeenten wat betreft het voorkomen van huiselijk geweld? Bestaat er verschil tussen grote gemeenten en kleine gemeenten?

- Welke achtergrondkenmerken hebben slachtoffers wat betreft geslacht, leeftijd, opleiding, etniciteit, werksituatie en gezinssituatie?

- Verschillen slachtoffers van niet-slachtoffers wat betreft psychosociale problemen, eenzaamheid en depressieve klachten?

- Hoeveel inwoners van de regio Oostelijk Zuid-Limburg zijn slachtoffer van agressie?

- Hoeveel komt agressie voor in de publieke sfeer en hoeveel in de privé-sfeer?
- Zijn er verschillen tussen de gemeenten in Oostelijk Zuid-Limburg wat betreft het voorkomen van agressie?

- In welke mate is er bij plegers en slachtoffers van agressie sprake van alcohol- of druggebruik?

- Wat is de relatie tussen slachtoffer en dader: zijn het bekenden van elkaar en is het slachtoffer meestal van het andere geslacht? Zijn er op dit punt verschillen tussen agressie gepleegd in de publieke sfeer en gepleegd in de privé-sfeer?
26


- Hebben slachtoffers van agressie hulp gezocht?

- Welke achtergrondkenmerken hebben de slachtoffers en plegers wat betreft leeftijd, geslacht, opleiding, etniciteit, werk- en gezinssituatie?


2.6 Tilburg
Evenals in Rotterdam moeten in Tilburg de data nog verzameld worden. In Tilburg is het Onderzoek Leefbaarheid en Veiligheid (OLV) in 2003 afgenomen en dit zal pas weer in 2005 worden herhaald. Dat zou te laat zijn om nog mee te kunnen doen aan de pilot. Toch zag Tilburg met financiële steun van het ministerie mogelijkheden om in 2004 een extra onderzoek te organiseren.
Gedacht werd aan een schriftelijke enquête onder vrouwen van 18 tot 70 jaar. Uitgaande van een respons van 30% zouden er minstens 1200 enquêteformulieren verstuurd moeten worden om betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Wellicht dat dit aantal nog opgehoogd zou moeten worden als er ook uitspraken gedaan moeten worden over bepaalde doelgroepen, als leeftijdscategorieën en etniciteit. Tilburg wilde uitgaan van maximaal 20 vragen, waarvan maximaal 3 open vragen. De vragenlijst wilde de gemeente graag opstellen met de uitvoerders van de pilot, TransAct en het Verwey-Jonker Instituut. De uitvoering van het onderzoek was in handen van het team Onderzoek en Informatie van de gemeente Tilburg, in samenwerking met het Steunpunt Huiselijk Geweld Midden-Brabant dat specifie- ke deskundigheid in huis heeft op het gebied van seksueel en huiselijk geweld en vrouwenhulpverlening.
Het is de bedoeling om, als het onderzoek een succes is, de vragen als een module toe te voegen aan het tweejaarlijkse OLV.
Om niet met de deur in huis te vallen zijn er eerst een aantal vragen over (vrijwilli- gers)activiteiten en onveiligheidsgevoelens gesteld, waarna de overgang gemaakt is naar vragen over huiselijk geweld:

- Heeft u in de afgelopen 2 jaar wel eens te maken gehad ( u zelf of uw huisge- noten) met huiselijk geweld?

- Bent u in de afgelopen 2 jaar zelf slachtoffer geweest van huiselijk geweld?
- Betrof het lichamelijk geweld(b.v. slaan, schoppen), geestelijk geweld (b.v. kleineren of vernederen, de eigen post niet laten inkijken) en/of seksueel ge- weld (ongewenste seksuele toenadering, verkrachting/aanranding)?
- Wie was de dader? (partner, ex-partner, kind, ander familielid, huisvriend, anders namelijk)

- Had de dader een of meerdere van onderstaande problemen? (verslaving, psychische stoornis, geldprobleem, werkloos zijn, geen sprake van probleem, anders namelijk, weet niet)

- Hoe vaak bent u in de afgelopen 2 jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld? (eenmalig, een aantal keren, maandelijks, wekelijks dagelijks)
- Komt dit huiselijk geweld nog voor of is het gestopt?

- Indien gestopt, wat is de reden dat het huiselijk geweld is gestopt?
- Heeft u hulp gezocht? Nee, waarom niet? (meerdere antwoorden mogelijk). Ja, bij wie heeft u hulp gezocht? (meerdere antwoorden mogelijk).
- Als u behoefte heeft aan hulp, wat voor hulp zou dat dan moeten zijn? (meerdere antwoorden mogelijk).

- Sinds april 2004 heeft Tilburg een Steunpunt Huiselijk geweld. Wist u dat? Verder zijn er algemene gegevens gevraagd: leeftijd, samenstelling huishou- den, opleidingsniveau, geboorteland, geboorteland vader en moeder, netto inkomen huishouden, eigen netto inkomen, werksituatie (betaald werk, uitke- ring, studerend, etc). Tot slot is een open vraag gesteld of men nog ideeën heeft over wat er gedaan kan worden tegen huiselijk geweld.

27

Figuur 1 Schema lokale pilotvoorstellen
Walcheren Tilburg Limburg Rotterdam Haarlem Product voor + data van + data over + data over + data van schriftelijke + data van module lokale vvi uitgebreide huiselijk huiselijk geweld enquête en mondelinge vragen over module vragen geweld onder & geweld in de interviews over huiselijk geweld in over huiselijk vrouwen in de privé-sfeer uit huiselijk geweld onder leefbaarheids- geweld uit gemeente over gezondheids- allochtonen enquête gezondheids- 2004 enquête + 4 deelgemeenten + data reeds enquête - alleen + data reeds verzameld
+ data reeds vrouwen verzameld B. - beleidsinfor- verzameld ++ 46 gemeenten! matie over bereik
+ + 3 gemeenten + secundaire hulpverle- analyse van deze ning/politie (sekse data (o.a. relatie en leeftijd) en pleger-s.o., relatie verwijzings- geweld met patronen middelen-
gebruik)
Bevolkings- + schriftelijke + schriftelijke + schriftelijke + deels schriftelijk; A. + schriftelijke onderzoek gezondheids- enquête onder gezondheids- +deels face-to-face enquête onder enquête onder representatieve enquête onder onderzoek onder representatieve representatieve steekproef representatieve representatieve steekproef steekproef (vrouwelijke) steekproef steekproef +allochtone bevolking bevolking bevolking bevolking bevolkingsgroepen B. ­ apart spoor, betrouwbaarheid nog onduidelijk Levensvat- + integraal + wordt + maakt deel uit + wordt onderdeel van + combinatie met B baarheid onderdeel integraal van gezond- uitgebreid en integraal is gemeentelijke
- inbedding meerjaarlijkse onderdeel heidsenquête veiligheidsonderzoek prioriteit
- verbinding enquête meerjaarlijkse
gemeente- enquête
beleid + levert input
voor gezond- + levert input
heidsbeleid voor huiselijk
geweld beleid
Inhoud + oorspronkelijke + goede respons + schriftelijk +bevolkingsonder- vragenset vanaf + dmv secundaire enquêtedeel sluit aan zoek (A) sluit aan dit jaar analyse meer bij module voorstudie bij module uitgebreid; informatie te + representatieve voorstudie gebruik gemaakt verkrijgen over steekproef op van voorstudie aard geweld (zie wijkniveau w.b.
+ goede respons hierboven) etniciteit
+ moeilijk bereikbare groepen
+ face-to-face/telef. interviews geven zicht op aard geweld
28

Verwey-Jonker Instituut


3 Resultaten: vergelijking uitkomsten
van de pilotlocaties

3.1 Inleiding
In het pilotjaar 2004 is een grote slag gemaakt door binnen een relatief korte periode daadwerkelijk data rond huiselijk geweld op lokaal niveau boven water te krijgen. Deze informatie is van belang als input voor beleid op lokaal niveau. In dit hoofdstuk vergelijken we de resultaten van de vijf pilotonderzoeken van de Vrouwenveiligheidsindex van 2004. Het is een analyse op hoofdpunten, waarbij we belangrijke verschillen aangeven en ingaan op opvallende resultaten. Het is niet zinvol een uitputtende vergelijking te maken van alle pilotonderzoeken, juist de hoofdpunten en opvallende verschillen zullen voor een verdere ontwikkeling van de index relevant zijn. De onderzoeken zelf spreken voor zich, vandaar dat de hoofdstukken met resultaten per pilot als bijlage zijn opgenomen. Van belang is de onderlinge vergelijkbaarheid van de op lokaal niveau verzamelde data. We gaan in dit hoofdstuk in op de belangrijkste gemene delers van de onderzoeken en de meest opvallende verschillen. Achtereenvolgens: het onder- zoeks- en beleidskader, de methode van onderzoek en respons, de vraagstelling en definitie van huiselijk geweld en aard en omvang van huiselijk geweld (slachtof- ferschap).

3.2 Onderzoeks- en beleidskader
In de pilotlocaties is de Vrouwenveiligheidsindex ingebed in lokaal onderzoek en lokaal beleid. In Rotterdam en Tilburg valt de index binnen het veiligheidsbeleid en in Walcheren, Haarlem en Limburg binnen het gezondheidsbeleid. Waar het gaat om een onderzoek in het kader van veiligheid staan de vragen rond huiselijk geweld veelal naast vragen over gevoel van onveiligheid op straat en slachtofferschap (van bijvoorbeeld diefstal). Is het onderzoek aangehangen bij het gezondheidsbeleid, dan staan de vragen rond huiselijk geweld naast vragen over gezondheid als medicijngebruik, artsbezoek en algeheel welbevinden. In Haarlem vormt de vragenmodule een onderdeel van de omnibusenquête waarin de Haarlemse bevolking allerlei vragen worden voorgelegd, van vragen over overlast in de wijk, sportbeoefening en de voorzieningen in de stad, tot het gebruik van computers en internet. Het Tilburgse onderzoek spitste zich in het pilotjaar toe op huiselijk geweld en zal in het vervolg in het veiligheidsonderzoek meegenomen worden. Beleidsmatig is er een sterke link met het recentelijk opgerichte Steunpunt Huiselijk Geweld in die stad.

29

Voor de uitkomsten lijkt het beleidsterrein in het kader waarvan het onderzoek werd uitgevoerd niet uit te maken. Er is dus niets op tegen om uit te gaan van een pragmatische aanpak bij aanvang van dit soort onderzoek: in de ene situatie is dat burgers bevragen rond huiselijk geweld in het kader van gezondheidsonderzoek, in de andere situatie in het kader van een veiligheidsonderzoek. Er is een invals- hoek van waaruit het beleidsterrein wel relevant is, namelijk waar het gaat om de mogelijkheid tot het leggen van verbanden tussen gezondheid of (on)veiligheid en het vóórkomen van huiselijk geweld, de zogenoemde cross-verbanden. Aanwijzin- gen voor het bestaan van deze cross-verbanden zijn er. Zo gaan de Rotterdamse onderzoekers ervan uit dat er een verband bestaat tussen huiselijk geweld en het vóórkomen van onveiligheidsgevoelens en wordt in Limburg een link gelegd tussen geweld en agressie en psychosociale klachten. De Limburgse onderzoekers kunnen echter (vooralsnog) de richting van het verband tussen deze klachten en huiselijk geweld niet duiden: `psychische klachten kunnen een gevolg zijn van huiselijk geweld, maar wellicht zijn mensen met psychische problemen ook kwetsbaarder voor huiselijk geweld.' (Hajema en Rademaker, p. 48).
3.3 Methode van onderzoek en respons
In de pilotlocaties zijn diverse methoden van onderzoek gehanteerd, namelijk schriftelijk (postenquête), telefonisch en via face-to-face gesprekken. In Limburg hadden respondenten ook de mogelijkheid de enquête via internet in te vullen. Vier van de vijf pilotlocaties hebben een schriftelijke enquête gehouden. Een dergelijk onderzoek is vrij gemakkelijk te organiseren vanuit logistiek oogpunt. Tevens zijn de kosten van een schriftelijke enquête beduidend lager dan die van een telefonische of face-to-face benadering. Een nadeel is dat de respons laag kan zijn en dat sommige categorieën van burgers systematisch niet bereikt worden. De algemene ervaring van onderzoekers op gemeentelijk niveau is dat het meezenden van een begeleidende brief van de wethouder, waarin het belang van deelname aan het onderzoek voor de lokale gemeenschap uitgelegd wordt, de respons duidelijk verhoogt. Mensen zijn dan minder snel geneigd om de enquête aan de kant te leggen of weg te gooien.
In Rotterdam koos men ervoor in te zetten op telefonische enquêtes aangevuld met face-to-face interviews. Dit komt overeen met de methode van het Rotterdamse Veiligheidsonderzoek. Deze intensieve methode kostte meer tijd en geld dan een schriftelijke enquête vanwege het moeten verkrijgen van de telefoonnummers via KPN, de beltijd die het afnemen van de enquêtes kost en de tijd die het bezoeken van mensen inneemt. Deze methode blijkt de respons positief te beïnvloeden: wanneer iemand eenmaal aan de telefoon komt, is de kans zeer groot dat deze persoon ook mee zal doen aan het onderzoek.
De indruk bij de locaties is dat een schriftelijke enquête een goede afspiegeling van de bevolking geeft in een steekproef, maar het stellen van vragen via internet kan een goede aanvulling zijn. In Limburg maakte ongeveer 10% van de respondenten gebruik van deze mogelijkheid. De jongere leeftijdscategorieën (tussen de 20 en
35) scoren qua respons per internet relatief gezien iets hoger dan de hogere leeftijdscategorieën. Zo is 5,7% van het totaal aantal respondenten tussen de 20 en
24 jaar oud, en deze leeftijdsgroep heeft bij de internet-respondenten een aandeel van 10,4%. Echter, ook van de mensen tussen 35 en 55 jaar vult een aanzienlijk deel zijn of haar enquête in via het internet, zoals de categorie 40- tot 44-jarigen: onder de totale groep respondenten is hun aandeel 11,6% en onder de internet-invullers is hun aandeel 15,4%. Vanaf de leeftijd 55 jaar zien we het aandeel respondenten via internet relatief dalen. Dat pleit ervoor om internetbevraging een aanvulling te laten zijn op een schriftelijke vragenlijst. De jongere groepen zullen dan iets beter
30

vertegenwoordigd zijn. Een combinatie van deze methoden is zeker een mogelijk- heid.
De respons is niet enkel afhankelijk van de gehanteerde methode maar moet beoordeeld worden in samenhang met de rest van het onderzoek. Per locatie zijn er veel verschillen in factoren die een rol (kunnen) spelen. Mogelijk speelt bijvoorbeeld mee dat burgers in bepaalde steden/dorpen `braver' zijn dan elders en eerder geneigd zijn hun enquêteformulier in te vullen. Met name de respons in Walcheren was erg hoog, 72% van de aangeschrevenen hebben het enquêteformu- lier geretourneerd, waar de respons op de andere locaties waar met een schriftelij- ke enquête is gewerkt rond de 50% lag.
De pilotlocaties hadden diverse reikwijdten en doelgroepen gespecificeerd. In Rotterdam betrof het de populatie van vier deelgemeenten, de Haarlemse bevolking, vrouwen in Tilburg, inwoners van Walcheren (de gemeenten Veere, Middelburg en Vlissingen) en de inwoners van 46 (van de in totaal 47) gemeentes in de provincie Limburg. Qua leeftijd van de respondenten is er ook enig verschil tussen de pilots. In Haarlem en Walcheren werden mensen van 15 jaar en ouder bij het onderzoek betrokken, in Tilburg vanaf 16 jaar, in Rotterdam vanaf 18 jaar en in Limburg werden inwoners vanaf het twintigste levensjaar bevraagd. Figuur 2 Steekproeftrekking en respons
Locatie Methode Steekproeftrekking Respons (in % en Criteria (bron en absolute in absolute aantallen personen) aantallen personen) Haarlem Schriftelijk GBA-gegevens 52,2% Haarlemmers van 15
5000 pers (abs) 2577 pers. (abs) jaar en ouder Limburg Schriftelijk (rond GBA-gegevens 50.4% Limburgers tussen 20
90%) 38.328 pers (abs) 19332 pers (abs) ­ 75 jaar Internet
(rond 10%)
Rotterdam Telefonisch (50%) KPN-bestand en 1447 pers. (abs) Inwoners van 4 Face-to-face GBA-gegevens exact % onbekend, Rotterdamse (50%) 5274 benaderde vanwege diverse deelgemeenten van adressen vormen van uitval 18 jaar en ouder. Een en non-respons representatieve eigen aan de vertegenwoordiging gehanteerde van etnische methode minderheden. Tilburg Schriftelijk GBA-gegevens 36% Tilburgse vrouwen
4430 pers (abs) 1606 pers. (abs) van 16 jaar en ouder Walcheren Schriftelijk GBA-gegevens 72% Inwoners van Veere,
3000 pers (abs) 2168 pers (abs) Vlissingen en Middelburg tussen 15 en 70 jaar Nog een opmerkingen naar aanleiding van de responsgegevens:
In Rotterdam is, om een goede vertegenwoordiging uit de allochtone bevolkings- groepen te verkrijgen, een steekproef uit de GBA getrokken naast de steekproef uit het KPN-bestand. Er bleken enkele verschillen te bestaan tussen de verdeling naar etniciteit in de bevolking en de verdeling naar etniciteit in de steekproef. Om tot een goede verhouding in de steekproef te komen werd gebruik gemaakt van een weegfactor.

31


3.4 Vraagstelling en definitie van huiselijk geweld

We constateerden reeds dat er ten aanzien van geweld in de huiselijke sfeer in onderzoek meerdere definities worden gehanteerd. Ook Wittebrood en Veldheer (2005) benadrukken het belang van een heldere definiëring van het begrip huiselijk geweld. Zowel in officiële publicaties als kabinetsnota's als in krantenartikelen worden regelmatig uitspraken gedaan over de omvang van huiselijk geweld en over degenen die hier met name slachtoffer van zijn. De vooronderstellingen zijn meestal dat huiselijk geweld met name plaatsvindt tussen (ex)partners, waarbij mannen in meerderheid de pleger zijn, en dat het geweld met name allochtone vrouwen treft. De uitspraken gaan dus over huiselijk geweld volgens een smalle definitie (namelijk partnergeweld). De gepresenteerde gegevens in deze publicaties zijn vaak gebaseerd op de twee Intomart onderzoeken4 naar huiselijk geweld. In deze onderzoeken was echter sprake van een brede definitie; het ging daar om uiteenlopende vormen van huiselijk geweld, gepleegd door iemand uit `de huiselijke kring'. Dit betekent dat niet alleen gevraagd is naar partnergeweld en kindermishandeling, maar ook naar ruzies tussen buren. Over 32 gebeurtenissen, variërend van niet zomaar iemand mogen bellen tot en met verkrachting, is gevraagd of men dat `ooit' in huiselijke kring is overkomen. `In het politieke en maatschappelijke debat over huiselijk geweld wordt gesuggereerd dat duidelijk is waar het precies om gaat, terwijl de term in werkelijkheid tot verwarring aanlei- ding geeft. Zo is onduidelijk wat de gehanteerde cijfers precies betekenen: wat wordt onder huiselijk geweld verstaan, wie is de dader en wie het slachtoffer, wanneer vond het geweld plaats?' (Wittebrood en Veldheer, p.3, 4). In de pilots is op een gespecificeerde wijze bevraagd, zodat gespecificeerde eindresultaten beschikbaar zijn.
Huiselijk geweld is een beladen onderwerp, zo is de ervaring van de onderzoekers in de pilotlocaties, niet alleen voor de respondenten maar in het geval van interviews ook voor de interviewsters. Introducerende zinnen en het geven van voorbeelden van soorten geweld, kunnen niet alleen verhelderend werken, maar voor de respondenten bemoedigend zijn om de vragen te beantwoorden in de trant van: Huiselijk geweld komt overal voor, ook in ....... (naam gemeente). Huiselijk geweld is de term die we gebruiken voor geweld en agressie die door iemand uit de huiselijke kring en/of in de privé-sfeer wordt gepleegd. Het vindt plaats bij mensen thuis en speelt zich af tussen gezinsleden, familieleden, partners en vrienden. Het kan gaan om zowel lichamelijk, seksueel of psychisch geweld. Slachtoffers en plegers van geweld kunnen mannen, vrouwen of kinderen zijn.
Huiselijk geweld komt voor in grote variatie van door betrokkenen ervaren ernst. Daarom is het van groot belang dat respondenten de ernst kunnen specificeren. Dit kan door hen een vraag naar de frequentie van het geweld te laten beantwoorden met een antwoordschaal van eenmalig gebeurd tot en met dagelijks voorkomend. Ook kan aan de ernst van het geweld aandacht aan worden besteed bij een vraag naar het meldgedrag. Hierbij kan bijvoorbeeld een antwoordcategorie worden toegevoegd: niet gemeld, want niet ernstig genoeg.
De eerste resultaten van deze pilot geven aan dat de periode waarover de respondent wordt bevraagd geen significant verschil geeft tussen één of twee jaar. Als alleen gevraagd wordt of de respondent `ooit' slachtoffer is geweest, betreft het een vraag naar `life time' prevalentie, en worden de resultaten per definitie onvergelijkbaar met die van de andere onderzoeken.

4 Van Dijk c.s., 1997 en van Dijk c.s., 2002.

32


3.5 Slachtoffers van huiselijk geweld : aard en omvang

Bij bestudering van de resultaten blijkt een aantal kenmerken van respondenten de doorslag te geven bij de prevalentie van huiselijk geweld. Dit zijn geslacht, leeftijd, etniciteit en inkomen.
Geslacht
In eerste instantie wordt vaak aan vrouwen gedacht als slachtoffer van huiselijk geweld, maar het blijkt dat ook mannen slachtoffer worden. In Rotterdam viel het de onderzoekers op dat het verschil tussen het aandeel mannelijke en vrouwelijke slachtoffers heel klein is. Dit heeft te maken met het feit dat daar gevraagd is naar slachtofferschap ooit. Mannen blijken met name in het gezin (op jongere leeftijd) slachtoffer te worden en vrouwen in een relatie. Bij mannen heeft het geweld dus veelal langer geleden plaatsgevonden. Over de gehele linie genomen echter, blijkt dat meer vrouwen dan mannen slachtoffer worden. In Limburg bijvoorbeeld bleek
75% van de respondenten die slachtoffer waren vrouw, en 25% van hen was man. Leeftijd
Het valt op dat jongeren relatief vaak aangeven slachtoffer te zijn (geweest). Op de meeste locaties is rond een kwart van het totaal aantal slachtoffers 30 jaar en jonger. De empirische basis als gelegd door de deelnemende pilots is vooralsnog te smal om gefundeerde uitspraken te doen over de prevalentie van jonge mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Voor vervolgonderzoek verdient het aanbeveling om voor deze leeftijdscategorie burgers aandacht te hebben. Daar waar jongeren vanaf 16 jaar zijn bevraagd, blijkt dat ongeveer een tiende, tot soms zelfs twee tiende van het totale aantal slachtoffers 20 jaar en jonger is. Het lijkt daarom aanbevelenswaardig om jongeren vanaf 16 jaar te gaan bevragen. Voor kinderen die jonger zijn dan 16 jaar is toestemming van de ouders vereist voor deelname aan onderzoek. Het is noodzakelijk om na te denken over mogelijkheden om onder- zoek te doen onder kinderen onder de 16. Misschien bieden de gezondheidsen- quêtes jeugd van de GGD hier een uitkomst.
Etniciteit
Weging van subpopulaties allochtonen wegens verwachte onderrapportage blijkt nuttig te zijn. In Tilburg werden enkel vrouwen bevraagd. De respons onder allochtone vrouwen lag daar op 36% en de respons onder autochtone vrouwen op
54%.
In de Tilburgse en de Haarlemse pilot concludeert men dat niet-westerse allochto- nen in verhouding tot autochtonen meer te maken hebben gehad met huiselijk geweld. In Rotterdam komt men tot dezelfde conclusies. Wat opvalt is het lage aandeel slachtoffers onder de Marokkaanse respondenten. Wellicht is hier sprake van onderrapportage, en zijn Marokkaanse respondenten geneigd om geweldsin- cidenten niet te communiceren met derden. De Rotterdamse onderzoekers hebben soortgelijke ervaringen bij andere onderzoeksvragen naar slachtofferschap; ook ten aanzien van bijvoorbeeld diefstal van een fiets scoren Marokkanen als slachtoffer veel lager dan andere groepen burgers.
Inkomen
Ook is er een sterke samenhang met werkloosheid gevonden. Zo rapporteert Limburg (p.48): `Mensen die aangeven werkloos (3%) te zijn, in de bijstand zitten (3%) of in de WAO (4%) worden vaker het slachtoffer van huiselijk geweld dan mensen met een baan (1%).'
Het Tilburgse pilotonderzoek concludeert dat de lagere inkomensgroep relatief vaker in aanraking is geweest met huiselijk geweld. Ook in Haarlem concluderen
33

de onderzoekers dat mensen met een lager inkomen relatief vaker geconfronteerd worden met huiselijk geweld.

Aard
Soort huiselijk geweld
Er is een onderscheid te maken naar drie soorten huiselijk geweld: geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld. Waar de meeste locaties vragen naar het slachtof- ferschap dan wel in aanraking zijn geweest met het samenstel van deze vormen blijkt uit de onderzoeken van de locaties Rotterdam en Tilburg dat het nut heeft deze vormen uit elkaar te trekken. Zo komt uit het Tilburgse onderzoek naar voren dat lichamelijk en geestelijk geweld verreweg het meeste voorkomen en dat de helft van de vrouwen van meer dan één vorm van geweld slachtoffer is geworden. Uit het Rotterdamse onderzoek blijkt dat vrouwen vaker (dan mannen) slachtoffer zijn van een combinatie van geestelijk en seksueel geweld: `een op de vijf vrouwe- lijke slachtoffers heeft met alledrie de vormen van huiselijk geweld te maken.' Bij de mannen is dat 6%.
Frequentie
Daar waar in de pilotlocaties is gevraagd naar de frequentie van het huiselijk geweld, in Tilburg en Walcheren, blijkt dat in beide locaties ongeveer 30% van de respondenten aangeeft dat het een eenmalig incident betrof, tussen respectievelijk
40 en 50% zegt dat het een aantal keren voorkwam, 12% en rond de 8% geeft een frequentie van maandelijks aan en 7% en rond de 5% geeft wekelijks aan. 12% en
7% van de slachtoffers zegt dagelijks slachtoffer te worden van huiselijk geweld. In Tilburg is de vraag toegevoegd of het geweld inmiddels is gestopt. 88% van de slachtoffers beantwoordt deze vraag positief. Dat wil zeggen dat 12% van de slachtoffers thans nog te maken heeft met huiselijk geweld. Uit deze vraag kan de actuele hulpbehoefte in de stad/regio afgeleid worden.
Relatie slachtoffer - dader
Het is van belang gebleken naar de relatie tussen dader en slachtoffer te vragen: deze vraag leverde veel interessante informatie op. Zo bleek dat relatief veel alleenstaande moeders slachtoffer worden van huiselijk geweld. `Met name alleenstaanden met thuiswonende kinderen worden vaak het slachtoffer van huiselijk geweld en agressie.' (factsheet Huiselijk geweld in Limburg) . De ex- partner blijkt dan veelal de pleger te zijn. Daarnaast zijn partners vaak de pleger van het geweld. Geweld vindt dus veelal plaats in de relatie/gezinssfeer. In het Walcherense onderzoek geeft 13,8% en 18,5% van de slachtoffers echter aan dat het geweld gepleegd is door een ander familielid, respectievelijk iemand van buiten het gezin. Uit het Tilburgse onderzoek kwam naar voren dat 16% van de bevraag- de meiden tussen 16 en 19 jaar slachtoffer was van huiselijk geweld. Al betreft het in dit geval een zeer kleine deelpopulatie en kunnen er op basis daarvan geen algemeen geldende uitspraken gedaan worden, toch is het een indicatie dat deze groep aandacht nodig heeft. De pleger bij deze groep bleek vaak een van de ouders te zijn. Opnieuw een kwestie die aandacht verdient in vervolgonderzoek. Vijftien procent van de vrouwen tussen de 15 en 29 jaar is met huiselijk geweld gecon- fronteerd, hetzij als slachtoffer, hetzij dat ze iemand in de omgeving kennen die slachtoffer is, aldus het Walcherense rapport.
Plegerschap
Haarlem is de enige van de pilotlocaties die haar respondenten heeft gevraagd of men zelf pleger is geweest van huiselijk geweld. In 2004 geeft 0,6% van de respondenten aan ooit zelf pleger te zijn geweest van huiselijk geweld.
34

Uit het Limburgse onderzoek naar agressie in de privé-sfeer blijkt dat mannen en vrouwen ongeveer even vaak dader zijn van agressie thuis. Vrouwen zijn daarentegen wel in de meeste gevallen (66%) slachtoffer.
Omvang (prevalentie)
De hiervoor gepresenteerde resultaten vanuit de pilotlocaties rond het voorkomen van huiselijk geweld, moeten binnen de lokale context worden beoordeeld. Het is niet mogelijk een directe vergelijking te maken, want een gedegen inzicht in de exacte omvang van huiselijk geweld aan de hand van de lokale onderzoeken vergt interpretatie en toelichting.
In Rotterdam is 15% van de respondenten ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Dit hoge percentage is in ieder geval bewerkstelligd door de periode waarover men de respondenten bevroeg. Mogelijk is er tevens een effect ten gevolge van de wijze van bevragen (mondelinge interviews in plaats van schrifte- lijke enquêtes), wat een positief effect kan hebben op het tegengaan van onderrap- portage, maar dat is nu niet meer te achterhalen. De respondenten in dit onderzoek is gevraagd of hen bepaalde voorvallen ooit zijn overkomen binnen drie categorie- en van huiselijk geweld: geestelijk, lichamelijk en seksueel. In de eerste categorie wordt bijvoorbeeld gevraagd: is het u ooit overkomen dat er door iemand uit de huiselijke kring gedreigd werd met het verbreken van de relatie? In de categorie lichamelijk wordt gevraagd: is het u ooit overkomen dat iemand uit de huiselijke kring dreigde mensen van wie u hield kwaad te doen? Het is echter de vraag of zo iemand zichzelf ook daadwerkelijk ziet als slachtoffer van huiselijk geweld. Bovendien lopen we het gevaar dat de definitie van huiselijk geweld te ver uiteenloopt met zoals die elders gehanteerd wordt, waardoor ten gevolge van discrepantie in de definitie vergelijking van gegevens bemoeilijkt wordt. In Rotterdam werd zoals gezegd gevraagd naar het `ooit' slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld: `bij ongeveer eenderde van de slachtoffers van huiselijk geweld heeft dit in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden. Bij meer dan eenderde van de slachtoffers is het meer dan 10 jaar geleden gestopt.' Dit geeft ons het inzicht dat van de 15% slachtoffers onder de respondenten er ongeveer 5% in de laatste twee jaar slachtoffer zijn geworden.
De andere vier locaties gaven een definitie van huiselijk geweld en vroegen respondenten rechtstreeks aan te geven of men al dan niet in aanraking was geweest met dergelijk geweld als slachtoffer. Ondanks de verschillen in periode waar naar gevraagd is, komen daaruit vergelijkbare percentages naar voren van respondenten die aangaven zelf slachtoffer te zijn geworden.
Ook daarbij zijn echter kanttekeningen te plaatsen gezien de periode waarover men de respondenten bevroeg. Ook in Haarlem gaat het daarbij helaas niet om het afgelopen jaar of de afgelopen twee jaar, maar om `wel eens'. In overzicht: Locatie Slachtofferschap van de totale groep Periode waarover bevraagd is respondenten5
Haarlem 4% `wel eens' Tilburg 4% Afgelopen twee jaar Walcheren 3% Afgelopen twee jaar Limburg 1,3% Afgelopen jaar Rotterdam 15% Ooit
5% Afgelopen twee jaar Wanneer we de percentages vergelijken (en die van de life time prevalentie buiten beschouwing laten) komen deze redelijk overeen, behalve in Limburg waar het
5 Percentage van de respondenten dat aangeeft zelf slachtoffer te zijn (geweest) van huiselijk geweld.
35

percentage aanzienlijk lager ligt. Dit verschil tussen Limburg en de andere gebieden (Walcheren, Tilburg en Rotterdam) is lastig te verklaren. Bovendien is de vergelijking niet helemaal eerlijk, omdat de onderzoeksgroep in Tilburg geheel uit vrouwen bestond en het percentage daar bij vervolgmetingen wel eens drastisch omlaag kan gaan als er ook mannen in de steekproef worden betrokken. Dit is een belangrijke kwestie waaraan bij vervolgmetingen meer aandacht moet worden besteed.
In Tilburg was de steekproef dermate klein dat men slechts wil spreken van een `indicatie' van de omvang. In Limburg is het percentage dat de vraag bevestigend beantwoordt extreem laag in vergelijking met de andere locaties. Echter, parallel aan het vragenblok naar huiselijk geweld, dat aan alle respondenten in Limburg is voorgelegd, liep in de regio Oostelijk Zuid Limburg een vragenblok in het onderzoek mee met als onderwerp publieke agressie en agressie in de privé-sfeer. Daaruit bleek dat gemiddeld 2,5% van de respondenten zelf slachtoffer is geworden van agressie die thuis plaatsvindt in de laatste 12 maanden. Er is een overlap van 90% van de personen die aangeven slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld en agressie in de privé-sfeer. Het verschil van 10% is lastig te duiden. Een van de mogelijke verklaringen is dat de volgorde van vraagstelling in de enquête een rol gespeeld heeft: het eerder voorgelegd krijgen van vragen over huiselijk geweld maakte het voor slachtoffers gemakkelijker om de vraag naar geweld in de privé-sfeer te beantwoorden.
Respondenten die niet zelf slachtoffer zijn of waren van huiselijk geweld blijken additioneel inzicht te kunnen verschaffen in de omvang van huiselijk geweld. In Walcheren ging het om 6% van de respondenten die zelf weliswaar geen slachtof- fer waren geweest van huiselijk geweld maar daar wel mee geconfronteerd waren, hetzij thuis, hetzij doordat iemand buiten het huishouden maar in de directe omgeving slachtoffer was. Uit het Limburgse onderzoek geeft 3% van de respon- denten aan zelf of in hun directe omgeving geconfronteerd te worden met huiselijk geweld. 1,3% is zelf slachtoffer en 1,7% kent iemand in de directe omgeving die slachtoffer is (geworden). Van de Tilburgse respondenten geeft 5% aan te maken hebben gehad met huiselijk geweld waarbij men zelf en/of een huisgenoot slachtoffer was. Uit het onderzoek blijkt ook dat 4% aangeeft zelf slachtoffer te zijn. Resultaat: 1% kent een slachtoffer in de eigen huiselijke kring. Uit het Haarlemse onderzoek blijkt 12,1% van de respondenten iemand thuis danwel iemand in de directe omgeving te kennen die slachtoffer is van huiselijk geweld. Al met al gaat het dus om aanzienlijke aantallen mensen die (meer) zicht kunnen geven op de omvang van huiselijk geweld. Nu is in de pilotlocaties niet of nauwelijks doorgevraagd over de slachtoffers van deze `bekenden' in de omgeving van het slachtoffer.
Aandachtspunten en aanbevelingen naar aanleiding van de resultaten van de pilots
Aandachtspunten

- De verbanden tussen gezondheid of (on)veiligheid en het voorkomen van huiselijk geweld. Aanwijzingen voor het bestaan van deze cross-verbanden zijn aanwezig.

- Kinderen en jongeren als slachtoffer van huiselijk geweld.
- Ook mannen en jongens worden slachtoffer van huiselijk geweld.
- Ouders als pleger van huiselijk geweld ten opzichte van hun kinderen.
- Wat zeggen de percentages slachtoffers ons eigenlijk? Belang van specificatie in plaats van een containerbegrip.

36

Aanbevelingen

- Standaardiseer de vragen ten bate van de vergelijkbaarheid.
- Vraag naar slachtofferschap het afgelopen jaar (eventueel de afgelopen twee jaar).

- Een schriftelijke enquête is een goed te bewandelen weg, mits gebaseerd op een gestratificeerde steekproef. Met mondelinge interviews worden moeilijker bereikbare groepen zoals allochtonen beter bereikt, maar hier hangt een veel hoger prijskaartje aan. Het bieden van de mogelijkheid om de vragen via in- ternet te beantwoorden blijkt een goede aanvulling te zijn.

- Vraag respondenten rechtstreeks naar `bent u al dan niet slachtoffer van huiselijk geweld (geweest)?' Vanuit ethisch oogpunt is het niet aan de onder- zoeker om te beoordelen wanneer iemand zich al dan niet als slachtoffer ziet van huiselijk geweld. Als iemand het zelf zo definieert, dan is dat zo. Wat voor de een als ernstig wordt ervaren is voor de ander minder ingrijpend.


37

Verwey-Jonker Instituut


4 Monitormodule Vrouwenveiligheids-
index (VVI)
De hieronder gepresenteerde module Vrouwenveiligheidsindex (VVI) kan in bestaand en lopend onderzoek ingepast worden. De module valt uiteen in vier onderdelen: de basisvragen rond de aard en omvang van huiselijk geweld, het melden van het huiselijk geweld, vragen voor als men niet zelf slachtoffer is (maar iemand in de directe omgeving) en vragen omtrent achtergrondgegevens. De module kan naar inzicht van lokale onderzoekers worden ingepast in lopende onderzoeken. Het meest optimale resultaat zal echter worden behaald indien alle onderdelen aan de orde komen.
Allereerst zal de verbeterde module gepresenteerd worden in de vorm waarin deze ook overgenomen kan worden in schriftelijke enquêtes. Vervolgens zal de achtergrond bij deze module toegelicht worden en zullen gemaakte keuzes verantwoord worden. Tot slot volgen enkele aanbevelingen voor het implemente- ren van deze module in lokaal onderzoek.
Verbeterde Monitormodule VVI

1- Basisvragen huiselijk geweld
Huiselijk geweld komt overal voor, ook in (naam gemeente/regio). Huiselijk geweld is de term die we gebruiken voor geweld en agressie die door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd. Het speelt zich af tussen gezinsleden, familiele- den, partners en vrienden. Het kan gaan om zowel lichamelijk, seksueel of psychisch geweld. Slachtoffers en plegers van geweld kunnen mannen, vrouwen of kinderen zijn.

- Lichamelijk geweld is bijvoorbeeld: slaan, schoppen, dreigen te slaan/te verwonden, opsluiten, van de trap gooien.

- Psychisch geweld is bijvoorbeeld: kleineren of vernederen, de eigen post niet laten inkijken, geen eigen bankrekening toestaan, niet toestaan anderen te bellen, iemand voortdurend in de gaten houden.
- Seksueel geweld is bijvoorbeeld: ongewenste seksuele toenadering, iemand dwingen zich te ontkleden, dwingen tot seksuele handelingen, verkrach- ting/aanranding.

39

Vraag 1
Heeft u het afgelopen jaar6 wel eens te maken gehad met huiselijk geweld? (meerdere antwoorden mogelijk)
Nee
Ja, ik was zelf slachtoffer (ga naar de volgende vraag)
Ja, iemand in mijn gezin / bij mij thuis was slachtoffer (ga naar de vragen onder `niet zelf slachtoffer')
Ja, iemand in mijn directe omgeving was slachtoffer (ga naar de vragen onder `niet zelf slachtoffer')
Ja, zelf als pleger (ga naar de vragen onder `niet zelf slachtoffer') Anders, namelijk ........... (ga naar de vragen onder `niet zelf slachtoffer') Vraag 2
Betrof het psychisch, lichamelijk of seksueel geweld (meerdere antwoorden mogelijk)
Lichamelijk geweld
Psychisch geweld
Seksueel geweld
Vraag 3
Hoe vaak bent u in de afgelopen 12 maanden slachtoffer geweest van huiselijk geweld?
Eenmalig
Een aantal keren
Maandelijks
Wekelijks
Dagelijks
Vraag 4
Komt dit huiselijk geweld nog voor, of is het gestopt?
Het is gestopt
Het gaat nog door
Weet niet
Vraag 5
Kunt u aangeven wie de pleger van het huiselijk geweld was?
Mijn partner
Mijn ex-partner
Mijn kind
Een ander familielid
Een huisvriend
Anders, namelijk ........

2- Het melden van huiselijk geweld
De antwoordcategorieën toepassen op de lokale situatie wat betreft aan- of afwezigheid van bepaalde instanties en namen van instellingen.
Vraag 6
Heeft u het huiselijk geweld met iemand besproken, en / of bij een instantie gemeld?
Ja
Nee

6 Indien het beter past in de systematiek van de gehele vragenlijst om in plaats van het afgelopen jaar te vragen naar de afgelopen twee jaar, zijn daar geen inhoudelijke bezwaren tegen..
40

Zo ja, welke? (meerdere antwoorden mogelijk)
Ja, bij politie
Ja, bij vrienden/familie/kennissen
Ja, bij steunpunt huiselijk geweld
Ja, bij slachtofferhulp
Ja, bij huisarts
Ja, bij een vertrouwensarts
Ja, bij een andere instantie
Anders namelijk .......
Zo nee, waarom niet? (meerdere antwoorden mogelijk)
Ik vind het vervelend daarover te praten
Niet ernstig genoeg
Uit angst
Ik wil de dader niet verraden
Men kan toch niet helpen
Ik weet niet waar ik het moet melden
Ik heb geen behoefte aan hulp
Andere reden, namelijk .....
Toelichting / opmerkingen / heeft dit bespreekbaar maken u iets opgeleverd? ................................................................

3- Niet zelf slachtoffer
De vragen in dit blokje hoeven alleen ingevuld te worden als u hebt aangegeven niet zelf slachtoffer te zijn van huiselijk geweld, maar wel iemand in uw omgeving of gezin te kennen die slachtoffer is.
Vraag 7
U was zelf geen slachtoffer van huiselijk geweld maar iemand bij u thuis, in uw gezin of in uw omgeving wel. Kunt u aangeven wie het slachtoffer was? Buurtbewoner
Familielid
Kennis
Collega
Anders, namelijk ....
Vraag 8
Is het slachtoffer een man of een vrouw?
Man
Vrouw
Vraag 9
Is het slachtoffer een volwassene of een minderjarige?
Volwassene
Minderjarige
Vraag 10
Betreft het psychisch, lichamelijk of seksueel geweld? (meerdere antwoorden mogelijk)
Lichamelijk geweld
Psychisch geweld
Seksueel geweld

41

Vraag 11
Hoe vaak werd deze persoon in de afgelopen 12 maanden slachtoffer van huiselijk geweld?
Eenmalig
Vaker
Weet niet
Vraag 12
Komt dit huiselijk geweld nog voor, of is het gestopt?
Het is gestopt
Het gaat nog door
Weet niet
Vraag 13
Kunt u aangeven wie de pleger van het huiselijk geweld was?
De partner
De ex-partner
Zijn / haar ouders
Zijn / haar kind
Een ander familielid
Een huisvriend
Anders, namelijk ........

4- Achtergrondgegevens
Naast de antwoorden op de vragen rond huiselijk geweld is het nodig bepaalde informatie van respondenten met elkaar te kunnen vergelijken.
Vraag 14
Wat is uw leeftijd op dit moment? ........ jaar
Vraag 15
Wat is uw geslacht?
Vrouw
Man
Vraag 16
Uit hoeveel personen bestaat uw huishouden, uzelf meegerekend?7

1 persoon

2 personen

3 personen

4 personen

5 personen of meer
Vraag 17
Wat is uw positie in het huishouden?8
Alleenstaand
Samenwonend en gehuwd
Samenwonend en niet-gehuwd
Thuiswonend kind
Eenouder
Overig lid
Inwonend in instelling

7 CBS statistisch jaarboek 2004, p. 29

8 CBS statistisch jaarboek 2004, p. 29

42

Vraag 18
Wat is de door u hoogst voltooide opleiding?9
Basisonderwijs
Mavo
Havo/vwo
Voorbereidend beroepsonderwijs
Middelbaar beroepsonderwijs
Hoger beroepsonderwijs
Wetenschappelijk onderwijs
Vraag 19
Wat is het besteedbaar inkomen van uw huishouden per maand?10
Minder dan 1050 euro11

1050-1900 euro
meer dan 1900 euro
Vraag 20
In welk land bent u geboren?
Nederland 12
Indonesië
Marokko
Suriname
Turkije
Anders, namelijk.....
Vraag 21
In welk land is uw vader geboren?
Nederland 13
Indonesië
Marokko
Suriname
Turkije
Anders, namelijk.....

9 CBS statistisch jaarboek 2004, p. 116

10 Het besteedbaar inkomen is gelijk aan het bruto inkomen verminderd met de betaalde overdrachten en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. De betaalde overdrachten bestaan uit premies volksverzekeringen (AOW, AWW, AAW en AWBZ), premies werknemersverzekeringen (ZW, WW, WAO), premies ziektekostenverzekeringen (ziekenfonds en particulier) en andere overdrachten (zoals premies voor lijfrente en fiscaal aftrekbare echtscheidings- uitkeringen). Het besteedbaar inkomen bepaalt de vrije bestedingsruimte van een huishouden (www.cbs.nl).
11 de categorieën moeten nog exact bepaald worden.

12 De categorieën komen overeen met de grootste groepen in Nederland aanwezige eerste generatie allochtonen zoals ook gehanteerd in het Statistisch jaarboek 2004 van het CBS (p. 37).
13 De categorieën komen overeen met de grootste groepen in Nederland aanwezige eerste generatie allochtonen zoals ook gehanteerd in het Statistisch jaarboek 2004 van het CBS (p. 37).
43

Vraag 22
In welk land is uw moeder geboren?
Nederland 14
Indonesië
Marokko
Suriname
Turkije
Anders, namelijk.....
Motivatie en achtergrond bij de verbeterde module VVI
Definitie huiselijk geweld
De term huiselijk geweld blijkt een bepaalde beladenheid te hebben maar kan niet volledig vervangen worden door een andere term. Vooralsnog is er geen andere aanduiding die de lading dekt. Bovendien heeft de beladenheid te maken met de (on)bespreekbaarheid van het onderwerp en zal een andere term dit probleem niet veranderen. Daarom pleiten we ervoor een combinatie te maken en huiselijk geweld wel direct te benoemen, maar in de omschrijving en inleiding te wijzen op het feit dat huiselijk geweld het gebruik van geweld en agressie in huiselijke kring inhoudt. Daarnaast geven we voorbeelden van de diverse vormen van huiselijk geweld. We hopen zo meerdere respondenten te laten inzien dat huiselijk geweld niet iets is dat je alleen op de televisie ziet of in de krant leest, maar dat het overal voorkomt.
Het verdient aanbeveling om een aantal voorbeelden van soorten geweld toe te voegen.
Vraag 1
Er wordt gevraagd naar een periode van een jaar. Als het beter past in de systema- tiek van de rest van de vragenlijst is het ook mogelijk te vragen naar een periode van twee jaar. Uit de pilots blijkt dat deze periodes een goede indicatie geven. Het vragen naar langere periodes kan een vertekening opleveren (geheugeneffecten). Het vragen naar `ooit mee te maken gehad' is slechts van belang voor onderzoek naar life time prevalentie en geeft geen beleidsrelevante informatie, omdat dit te weinig specifiek is. Bovendien maakt het uitsluitend vragen naar slachtofferschap ooit, vergelijking met andere onderzoeken onmogelijk.
Ook wordt in deze vraag onderscheid gemaakt in slachtoffer en pleger van huiselijk geweld, waarbij de slachtoffers worden uitgesplitst naar het zelf slachtof- fer zijn, of iemand kennen in de eigen omgeving die slachtoffer is. Meerdere antwoorden zijn mogelijk. De respondent wordt vervolgens doorgeleid naar volgende vragen (routing). De vraag naar het al dan niet pleger zijn is toegevoegd naar voorbeeld van het omnibusonderzoek in Haarlem, waar deze categorie tot de antwoordmogelijkheden behoorde en tot resultaat leidde: drie op de 1000 respondenten gaven in de enquête van 2002 aan zelf ooit als pleger betrokken te zijn geweest bij huiselijk geweld.
Vraag 2 en vraag 3
Uit de pilots bleek dat het onderscheid in soorten geweld extra informatie opleverde. Vooral de combinatie van soorten geweld die vaak aangetroffen werd, is een indicatie voor de zwaarte van het geweld, evenals de frequentie waarmee het geweld plaatsvindt/vond een indicatie is.

14De categorieën komen overeen met de grootste groepen in Nederland aanwezige eerste generatie allochtonen zoals ook gehanteerd in het Statistisch jaarboek 2004 van het CBS (p. 37).
44

Vraag 4
Uit de Tilburgse pilot bleek dat de vraag naar het al dan niet voortduren van het geweld relevant is. Het antwoord op deze vraag geeft een indicatie van de aard en de op dat moment aanwezige omvang van het geweld en dus van de potentiële behoefte aan hulpverlening en voorzieningen.
Vraag 5
Het is van belang gebleken naar de relatie tussen dader en slachtoffer te vragen. Dat levert veel interessante informatie op. Voorwaarde is wel dat deze vraag heel duidelijk gesteld moet zijn (gaat het bijvoorbeeld over jezelf als slachtoffer of over iemand anders) en dat er duidelijke, en in aantal beperkte antwoordcategorieën zijn. In Tilburg en Limburg werd deze vraag in de pilot getest en dit bleek te werken. De enige wijziging die wij voorstellen is het toevoegen van de categorie `ouders'. Het is gebleken dat zij relatief vaak voorkomen.
Vraag 6
De pilots Tilburg en Walcheren testten deze vraag en deze bleek zinnige informatie op te leveren rond de behoefte van slachtoffers aan hulp en voorzieningen. Vraag 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 (vragen aan niet-slachtoffers)
Om meer zicht te krijgen op de omvang van huiselijk geweld wordt aan derden gevraagd of ze iemand kennen in de naaste omgeving die slachtoffer is. Verwach- ting is dat deze `derden' gemakkelijker geneigd zijn antwoord te geven. De omgeving zal niet altijd alles weten, maar toch..... Opnieuw rekening houdend met onderrapportage hopen we zo de sluier wat verder op te kunnen lichten rond het `dark number' slachtoffers van huiselijk geweld.
Vraag 14
De leeftijd wordt in jaren gevraagd. De onderzoeker kan aldus na afloop hercate- goriseren. Er kan in het andere geval ook gekozen worden voor categorieën. Vraag 15
Spreekt voor zich.
Vraag 16, 17, 18
Hiervoor is aangesloten bij de definities zoals deze door het CBS worden gehan- teerd.
Vraag 19
De inkomenscategorieën liggen niet vast en zullen van jaar tot jaar verschillen. De onderzoeker dient deze te bepalen.
Vraag 20- 21 en 22
Het vragen naar geboorteland van de respondent, vader en moeder van de respondent sluit aan bij de wijze waarop het CBS etniciteit bepaalt. Achtergrondgegevens
Naast de antwoorden op de vragen rond huiselijk geweld is het nodig bepaalde informatie van respondenten met elkaar te kunnen vergelijken. Het gaat om: leeftijd, geslacht, huishoudeninkomen, etniciteit, huishoudensamenstelling, opleiding, inkomen. Wij doen hier een voorstel voor de te hanteren wijze van dataverzameling met betrekking tot deze `metadata'. We sluiten daartoe zoveel mogelijk aan bij categorieën zoals deze ook door het CBS worden gehanteerd, om
45

vergelijking te vergemakkelijken en representativiteit van de steekproef te vergemakkelijken.

Aanbevelingen
Het is van groot belang om in vervolgonderzoek aandacht te besteden aan het betrekken van jongeren en allochtonen in het onderzoek.
Het verdient aanbeveling om gegevens van slachtoffers als leeftijd, gezinssituatie, opleiding, inkomen en etniciteit dusdanig in de onderzoeksrapportage te verwer- ken dat gemeenten en anderen een goed beeld krijgen van de potentiële doelgroep van voorzieningen en hulpverlening. Wie is eigenlijk slachtoffer van huiselijk geweld? Zo bleek uit het eerste pilotjaar bijvoorbeeld dat huiselijk geweld relatief vaker voorkomt bij alleenstaande ouders, waarbij dan de ex-partner de pleger is. Ook gegevens rond slachtofferschap van jongens en mannen kunnen zeer relevant zijn voor de hulpverlening en beleidsmakers.
De vragen als gepresenteerd in de nieuwe module voor de Vrouwenveiligheidsin- dex zijn toegesneden op de methode waarbij respondenten schriftelijk worden bevraagd.
Als de vragen worden vertaald naar een andere taal, om bijvoorbeeld allochtone respondenten beter te kunnen bevragen, verdient het aanbeveling om de vertaalde versie goed te testen op proefpersonen. Daarbij dient gelet te worden op cultuur- specificiteit van de vragen en op de correctheid van de vertaling in taalkundig opzicht.
De VVI-module wordt in de praktijk ingepast in een breder onderzoek naar bijvoorbeeld veiligheid of gezondheid. Daarin worden uiteraard meerdere onderwerpen aan de respondenten voorgelegd. Voor de toekomst is het interessant om te kijken of er een relatie ligt tussen huiselijk geweld en bijvoorbeeld
- Sociale contacten en activiteiten

- Onveiligheidsgevoelens

- Geweld en agressie

- Gezondheid
Het is te voorbarig om daar op basis van deze vijf pilots duidelijke conclusies te trekken, maar het verdient aanbeveling hier in de toekomst oog voor te hebben. Zo bleek uit de Limburgse pilot dat er overlap en een verband ligt tussen het gebruik van agressie en het voorkomen van huiselijk geweld. Ook zijn er indicaties dat er mogelijk verbanden zijn met sociale contacten, met armoede en met het gegeven dat er sprake is van een verbroken relatie/echtscheiding.

46

Verwey-Jonker Instituut

Literatuur
Aanzet voor een interdepartementaal plan van aanpak ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen. Den Haag, 15 januari 1998. Boerefijn, I., Liet-Senders, M. van der & Loenen, T. (2000). Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Een verdiepend onderzoek naar het Nederlandse beleid in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit het Vrouwenverdrag. 's Gravenhage: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Delft, M. van, Willemsen, T., Keuzenkamp, S. & Vanwesenbeeck, W. (1994). Moeilijk maar niet onmogelijk; een vooronderzoek over de mogelijkheden van onderzoek naar de effecten van beleid ter bestrijding van seksueel geweld en naar het voorkomen van seksueel geweld. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Diamantopoulou, A. (18 february 2002). Breaking the silence: preventing violence against women in Europe. Santiago de Compostelo, Spain. Dienst Beleidsontwikkeling, Onderzoek & Informatie van de Gemeente Tilburg (2004). Veiligheid voor Vrouwen in Tilburg 2004 (onderzoek naar huiselijk geweld). Tilburg: Gemeente Tilburg.
Dijk, T. van, Flight, S., Oppenhuis, E. & Duesmann, B. (1997). Huiselijk geweld; Aard, omvang en hulpverlening. Intomart in opdracht van het ministerie van Justitie, Den Haag.
Dijk, T. van, Oppenhuis, E. m.m.v. Abrahamse, M. en Meier, A. (2002). Huiselijk geweld onder Surinamers, Antillianen en Arubanen, Marokkanen en Turken in Nederland. Aard, omvang en hulpverlening. Hilversum: Intomart. Dijk, E.M.H. van (2002). Mensenhandel in Nederland 1997 - 2000. Zoetermeer: KLPD/NRI.
Factsheet Seksueel Misbruik. Utrecht: TransAct. Goderie, M. (november 2002). Het betrekken van specifieke groepen in onderzoek. Deel I: kinderen en jongeren. Intern working paper Verwey-Jonker instituut. Goderie, M., Janssen, U., Lünnemann, K. & Nieborg, S. (2003). Geweldsmeldingen bij de politie. Overwegingen van burgers om geweldsincidenten te melden. Verwey-Jonker Instituut/Politie en wetenschap.

47

Goderie, M. & Woerds, S. ter (2003). Veilige gemeenten waar vrouwen willen wonen. Een voorstudie naar lokale monitoring van vrouwenveiligheid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Good practice guide to mitigate the effects of and eridicate violence against women. Espana
2002, Presidencia de la Union Europea ue2002.es.
Korvinus, A.G., Dijk, E. van, Koster, D. & Smit, M. (2003). Mensenhandel. Aanvullen- de kwantitatieve gegevens. Tweede rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Bureau NRM.
Leeuw, E. de (2003). Kinderen als respondent. Facta, 11, 4.
Lünnemann, K.D. & Bruinsma, M.Y. (2005). Geweld binnen en buiten. Aard, omvang en daders van huiselijk en publiek geweld in Nederland. Utrecht/Tilburg: Verwey- Jonker Instituut/IVA.
Manual International Violence Against Women Survey. Draft to be amended after pilots. (2001). HEUNI.
Melief, W., Verkuyl, L. & Flikweert, M. (2000). Services available in the Netherlands for young persons who have experienced sexual abuse and sexual violence; National report for the Netherlands Daphne project `Counceling and support services for young people aged 12 ­16 years, who have experienced sexual abuse'. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Mensenhandel. Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur (2002). Den Haag: Bureau NRM.
Naar een veiliger samenleving (oktober 2002). Den Haag: Ministerie van Justitie, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Nieuwsbrief Geweld achter de voordeur, nr. 4 december 2002. Rotterdam: SCALA. Nota Een veilig land waar vrouwen willen wonen, 30 december 2002, Directie Coördi- natie Emancipatiebeleid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag.
Oord, Y van der, Molenaar, W. & Kuijpers, B. (2004). Omnibusonderzoek Gemeente Haarlem 2004. Haarlem: Onderzoek en Statistiek Haarlem. Opdrachtgever: Gemeente Haarlem.
Privé geweld ­ publieke zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. (TK 28 345, nr.2).
Portegijs, W., Boelens, A. & Keuzenkamp, S. (2002). Emancipatiemonitor 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/CBS.
Rademaker, C.W. & Hajema, K.J. (2004). Huiselijk geweld en agressie in Limburg. Pilotstudie in het kader van de Vrouwenveiligheidsindex. Heerlen: GGD Oostelijk Zuid- Limburg.
Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (februari 2001). Den Haag: Ministerie van Financiën.

48

Questionnaire for a good practice guide to mitigate the effects of violence against women and eradicate such violence in the European Union.

Vanwesenbeeck, I., Höing, M., & Vennix, P. (maart 2002). De sociale positie van prostituees in de gereguleerde bedrijven een jaar na de wetswijziging. Utrecht/Den Haag: Rutgers Nisso Groep/WODC.
Weterings, K.G.C. & Bareman, R.F. (2005). Gezondheidsenquête Walcheren 2004. Goes: Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland.
Wittebrood, K. & Veldheer, V. (2005). Partnergeweld in Nederland. Een secundaire analyse van de Intomart-onderzoeken naar huiselijk geweld. Tijdschrift voor Criminologie, 47, 1, 3-23.


49


50

Bijlage 1

In deze bijlage treft u een weergave van de resultaten van de Haarlemse VVI pilot. Hoofdstuk 18 uit:
Oord, van der Y., W. Molenaar en B. Kuijpers (2004). `Omnibusonderzoek Gemeente Haarlem 2004. Haarlem: Onderzoek en Statistiek Haarlem. Opdrachtgever: Gemeente Haarlem.

18 Huiselijk Geweld

18.1 Inleiding
Voor de vierde keer bevatte de Omnibus vragen over huiselijk geweld. De eerste keer was in
1998, toen het project `Geweld in het gezin' net was gestart. Het project beoogt de samenwer- king en het contact tussen hulpverlenende instanties, zoals justitie, politie en lokale overheden, te verbeteren. Onder de noemer huiselijk geweld vallen alle vormen van lichamelijk, psychisch of seksueel geweld binnen de huiselijke kring (gezin, familie, (ex-) partners, huisvrienden). Slachtoffers en daders kunnen zowel mannen, vrouwen als inwonende ouders of kinderen zijn. Het meldgedrag van slachtoffers is in 1998 voor het eerst in kaart gebracht. Na een breed opgezette campagne tegen huiselijk geweld in 2000 en de oprichting van het Ad- vies- en Meldpunt Huiselijk Geweld Haarlem (AMHG) in november van dat jaar, kreeg het onder- werp in 2001 en 2002 wederom aandacht in het Omnibusonderzoek.
De vragen zijn voor een groot deel identiek aan die in vorige metingen. Waar mogelijk verge- lijkt de rapportage de uitkomsten van dit jaar met die van vorige Omnibusedities. Reden om de vragen nog eens te stellen is om mogelijke effecten te meten van het project `Geweld in het Ge- zin', dat inmiddels zes jaar loopt.
Het AMHG bestaat nu bijna vier jaar. Paragraaf 18.2 laat zien hoe groot de bekendheid van dit meldpunt nu is. In de daarop volgende paragrafen komen aan bod: de confrontaties met huise- lijk geweld (18.3), het meldgedrag van slachtoffers (18.4) en ervaringen met instanties waar huiselijk geweld is gemeld (18.5).

18.2 Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld Haarlem
Het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld Haarlem (AMHG) is inmiddels bekend bij 73% van de geënquêteerden. Dat is aanzienlijk meer dan in 2002. Toen zei 45% wel eens van het Meld- punt te hebben gehoord. En in 2001 was het nog minder (37%).
Grafiek 18.1 op de volgende pagina toont de groeiende bekendheid van het AMHG. Bovendien laat de grafiek zien hoe de bekendheid zich onder mannen en vrouwen ontwikkelt en in de verschillende leeftijdsgroepen.
Uit de grafiek blijkt een toegenomen bekendheid van het AMHG onder zowel mannen als vrouwen. Ook in de verschillende leeftijdsgroepen zit het meldpunt wat betreft bekendheid in
51

de lift. De groei is vooral hoog onder mannen en jongere inwoners van de stad. In 2002 zei 39% van de mannen het meldpunt te kennen, tegen 70% nu.

Hoewel de bekendheid in alle leeftijdsgroepen toenam, raakten vooral Haarlemmers jonger dan
45 jaar beduidend beter op de hoogte. Nu zegt 69% van de 15-24 jarigen het AMHG te kennen. In 2002 was niet meer dan 37% op de hoogte.
Ondanks de toegenomen bekendheid onder jongere Haarlemmers, zijn stadgenoten van 45-54 jaar het best op de hoogte. Van hen weet 82% dat het AMHG bestaat. In 2002 waren de 65+-ers nog het best geïnformeerd.
Het maakt ook uit of Haarlemmers in het verleden wel eens geconfronteerd zijn geweest met huiselijk geweld. Rond 81% van de respondenten die met deze vorm van geweld te maken kre- gen, kennen het Advies- en Meldpunt.
Van degenen die nog nooit iets met huiselijk geweld van doen hadden, is 71% op de hoogte. Bekendheid Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld
Haarlem (in %, naar gesl.+ leeftijd, 2001, 2002 en 2004)

30,5
man 39,2 69,5
42,1
vrouw 51,0 75,8
24,0

15-24 jaar 36,5 68,6
28,8

25-34 jaar 29,1 68,1
35,8

35-44 jaar 40,7 70,2
40,0

45-54 jaar 52,5 81,7
52,0

55-64 jaar 56,3 77,6
44,8

65 en ouder 62,3 71,0
36,4
totaal 45,2 72,6 0 20 40 60 80
2001 2002 2004
n 2004=2521

18.3 Confrontaties met huiselijk geweld
Bijna 15% van de respondenten, om precies te zijn 14,9%, zegt wel eens met huiselijk geweld te zijn geconfronteerd. Dit betekent tevens dat 85,1% er nog nooit mee te maken had. Tabel 18.1 zet deze cijfers op een rijtje en laat verder zien hoe Haarlemmers met huisgeweld in aanraking kwamen. Een vergelijking met de uitkomsten van 2001 en 2002 maakt ook deel uit van de tabel.

52

De percentages per jaar komen opgeteld boven de 100% uit. Oorzaak: sommige respondenten kregen op verschillende manieren met huiselijk geweld te maken.

Bent u wel eens geconfronteerd geweest met huiselijk geweld?
(in % over 2001, 2002 en 2004)
geconfronteerd geweest: 2001 2002 2004 ja, als slachtoffer 5,0 5,6 4,0 ja, als pleger/ dader 0,0 0,3 0,6 ja, iemand bij mij thuis 2,3 3,9 2,0 ja, iemand in mijn directe omgeving 11,9 9,7 10,1 nee 82,5 81,8 85,1 n 2004=2520
De mensen die te maken hebben gehad met geweld, zeggen meestal (10,1%) dat het geweld iemand uit de naaste omgeving betrof. Een familielid bijvoorbeeld, of een vriend of kennis. Ook binnen de 10,1% vallen Haarlemmers die als beroepskracht met huiselijk geweld werden gecon- fronteerd, bijvoorbeeld als arts of politieagent.
Zo'n 4% was zelf slachtoffer van huiselijk geweld en 2% heeft een huisgenoot die slachtoffer werd van deze vorm van geweld.
Het percentage Haarlemmers dat nooit te maken heeft gehad met huiselijk geweld is gestegen ten opzichte van 2002: 85,1% nu, tegen 81,8% in 2002. Tussen 2001 en 2002 doet zich geen bete- kenisvol verschil voor.
In 2002 gaven meer geënquêteerden dan nu aan zelf slachtoffer te zijn geweest (5,6 vs. 4,0%). Ook huisgenoten hadden er toen meer mee te maken.
Op de kop af 100 Omnibusdeelnemers gaven aan zelf slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld: 16% van hen is man en 84% is vrouw.
Bijna de helft van de slachtoffers is tussen de 25 en 45 jaar oud.
Senioren (65+) zeggen minder dan andere Haarlemmers met huiselijk geweld van doen te heb- ben gehad (5% van de 65+-ers). In de andere leeftijdsgroepen varieert dat percentage tussen 16 en 19%.
Met het inkomen lijkt ook enig verband te bestaan. Van de inwoners uit een huishouden met een lager inkomen werd 18% met huiselijk geweld geconfronteerd, tegen 12 à 13% van hun stadgenoten met een hoger of midden inkomen. Het opleidingsniveau van de Haarlemmer lijkt daarentegen nauwelijks een rol te spelen. Wel levert het enquêtemateriaal de indicatie dat al- leenstaande ouders bovengemiddeld vaak met huiselijke geweld werden geconfronteerd. Dat geldt voor 32% van hen. Het is echter een indicatie omdat de respons niet meer dan 78 alleen- staande ouders met één of meer thuiswonende kinderen herbergt.
Niet-westerse allochtonen geven eveneens relatief vaak aan met huiselijk geweld te zijn gecon- fronteerd. Zo'n 27% van hen kreeg hiermee te maken. Kanttekening is wel dat de groep niet- westerse allochtonen relatief klein -150 Omnibusdeelnemers- is en daarnaast vrij divers van samenstelling.

53

Laatste confrontatie
Iedereen die te maken heeft gehad met huiselijk geweld kreeg nog enkele aanvullende vragen voorgelegd. Deze vragen gingen over de laatste keer dat zij met dit soort geweld werden gecon- fronteerd. Bij 37% deed de laatste confrontatie zich minder dan 12 maanden geleden voor en bij
54% is het al langer geleden (n 2004=359). Zo'n 10% kon zich niet meer herinneren wanneer het incident zich had afgespeeld.
De groep die recent met huiselijk geweld te maken kreeg is groter dan in 2002. Toen had bij 29% de laatste confrontatie binnen 12 maanden plaatsgevonden, terwijl het bij 68% al verder terug lag in de tijd. Het percentage dat zich het tijdstip van het voorval niet meer voor de geest kon halen lag anno 2002 op 4%.
Huiselijk geweld naar stadsdeel
In totaal zegt 14,9% van de Omnibusdeelnemers ervaringen te hebben gehad met huiselijk ge- weld. In Haarlem-Oost zien we verhoudingsgewijs de meeste confrontaties: 20,5% van de be- woners van dit stadsdeel heeft op dit vlak wel eens iets meegemaakt. Schalkwijk volgt op de tweede plaats (17%) en het Centrum is nummer drie (16%). In Zuid/ West, maar vooral in Noord zeggen minder inwoners dan gemiddeld ervaringen met huiselijk geweld te hebben (14% en 11%).

18.4 Meldgedrag bij huiselijk geweld
Evenals in 2002 is de betrokkenen bij huiselijk geweld gevraagd of zij het geweld de laatste keer dat het zich voordeed hebben gemeld bij een instantie. Bijna de helft van de betrokkenen (48%) meldde het voorval inderdaad. En dat is aanzienlijk meer dan in 2002, toen ongeveer 35% een instelling of instantie op het gebeurde attendeerde.
In 1998 en 2001 kwam het aandeel melders weliswaar net als in 2004 boven de 40% uit, maar de vraagstelling was destijds anders. Die richtte zich toen niet op het laatste incident, maar op alle confrontaties met huiselijk geweld, die de respondent had meegemaakt.
Zo'n 47% van de deelnemers aan de Omnibus 2004 die huiselijk geweld hebben meegemaakt meldde het voorval niet. En 5% wist het niet meer of heeft geen antwoord gegeven. Het merendeel van de meldingen, zo'n 65%, vond langer dan een jaar geleden plaats. Verder meldde 28,5% het incident binnen de afgelopen 12 maanden. Zo'n 7% van de melders wist niet meer wanneer hij naar de instantie of hulpverlener was gestapt.
Huiselijk geweld dat zich langer dan een jaar geleden heeft voorgedaan meldden de betrokke- nen vaker dan meer recente gevallen: 59% tegen 44% voor de incidenten die binnen het afgelo- pen jaar zijn voorgevallen
(n 2004=355). In de Omnibus van 2002 bleek juist dat van de recente voorvallen vaker melding was gemaakt.
Tabel 18.2 laat zien dat de politie hét belangrijkste aanspreekpunt vormt om huiselijk geweld te melden. Van degenen die melding maakten van het incident deed 58% dat bij de politie. Uit de tabel blijkt dat ook in 2002 en 2001 veruit de meeste meldingen daar terechtkwamen. Andere instanties en hulpverleners volgen ruim achter de politie. Zo meldde 15% het incident bij de huisarts of vertrouwensarts en stapte 11% naar het RIAGG. De top-3 van instellingen om huiselijk geweld te melden komt daarmee overeen met die van 2002.

54

Voor het eerst noemen melders het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld Haarlem als instelling om huiselijk geweld te melden. Zo'n 4% van hen ging daar na toe. Hetzelfde geldt voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.
Bij welke instantie wordt huiselijk geweld gemeld?
(in % over 2001, 2002 en 2004)
instantie: 2001 2002 2004 politie 65,7 53,6 58,3 huisarts/ vertrouwensarts 16,7 15,2 15,1 RIAGG 16,8 14,5 10,8 Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld Haarlem 0,0 0,0 4,3 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling 0,0 0,0 3,9 aantal respondenten dat melding maakte: 166 138 163 n 2004=163
Zoals eerder beschreven maakt niet iedereen melding van geweld in de huiselijke sfeer: 47% van de betrokkenen laat het achterwege. Deze geënquêteerden konden kenbaar maken waarom ze het geweld niet hebben gemeld.
Grafiek 18.2 toont de reacties en vergelijkt ze met 2002 en 2001. De ondervraagden konden maximaal drie argumenten kiezen uit een rij van dertien. Ook konden ze een motief aanvoeren dat niet in deze rij voorkwam.
Deze motieven vinden we terug in de categorie `anders'.
Redenen om huiselijk geweld niet te melden:
(% van degenen die gemeld hebben, 2002 en 2004)
niet ernstig genoeg 24,3
27,2 iemand anders al gemeld 14,7 23,6 moeilijk te bewijzen 12,214,8
mag me er niet mee bemoeien 8,1 13,1
wil me er niet mee bemoeien 16,0
11,9
ken slachtoffer niet goed genoeg 5,2 9,8
ik durfde niet 9,3
weet niet waar 2,1 7,5
zal wel weer ophouden 4,6

5,0
te jong/ te lang geleden 11,9

5,0
slachtoffer wilde het niet 1,6 5,0
zelf opgelost 9,5

3,8
anders 17,1
17,9 0 10 20 30
2002 2004
55

Voornaamste reden om instanties niet in te lichten is dat betrokkenen het geweld niet ernstig genoeg vonden (27,2%). Ook in 2002 werd dit motief het meest genoemd. Iets wat bij eerdere metingen in 2001 en 1998 ook al het geval was.
De op één na meest genoemde reden (door 24%) is dat iemand anders het voorval al had ge- meld. En verder liet 15% melding achterwege omdat het incident moeilijk te bewijzen zou zijn. Dat was goed voor de derde plaats in de rangorde van argumenten.
De op één na voornaamste reden uit 2002, namelijk dat men zich er niet mee wil bemoeien, is nu teruggezakt naar plaats vijf.
Kanttekening bij de percentages is dat ze de antwoorden van relatief kleine aantallen geënquê- teerden weergeven. Ze vormen daarom toch vooral indicaties.
De categorie `anders' bevat een verscheidenheid aan antwoorden, zoals: `ben nog van plan het te melden', `ga er van uit dat iemand anders het wel meldt' of `heb het geweld nooit gemerkt'.
18.5 Ervaringen met instanties waar huiselijk geweld is gemeld De ondervraagden die huiselijk geweld hebben gemeld, kregen nog een vervolgvraag. Name- lijk: voldeed de reactie van de persoon of instantie aan uw verwachtingen? Onderstaande tabel geeft de antwoorden weer en vergelijkt ze met die van 2002. Voldeed de reactie van de persoon of instantie?
(in % over 2002 en 2004)
ja nee melding is...... 2002 2004 2002 2004 minder dan 12 maanden geleden 56,5 67,3 43,5 32,7 meer dan 12 maanden geleden 45,8 68,2 54,2 31,8 Voor 2004 geldt: n = 176
Ongeveer tweederde van de melders is tevreden met de manier waarop de instantie of persoon reageerde. Dat is beduidend hoger dan in 2002 toen 49% content was. Bovendien beoordelen melders de reacties op recente en minder recente meldingen even goed.
Ook dat was twee jaar geleden anders. Toen was 56,5% content over de manier waarop hulp- verleners op recente meldingen hadden gereageerd. Over de reacties op meldingen van langer dan een jaar geleden sprak het merendeel van de melders zich juist negatief uit. Een voorzichti- ge conclusie is dat hulpverleners en instanties beter op meldingen lijken in te spelen dan voor- heen. Analyse van het omnibusmateriaal leert dat recente meldingen maar zelden betrekking hebben op voorvallen die langer dan twaalf maanden geleden hebben plaatsgevonden. Dat gebeurde bij niet meer dan 3,5% van de respondenten die langer dan een jaar geleden met hui- selijk geweld te maken kregen.
Waarom tevreden
Vraag is natuurlijk of het geweld na de melding ophield of minderde. Degenen die tevreden waren met de reactie van de hulpverlener of instantie mochten op deze vraag reageren. Bijna de helft van hen (47%) zei dat het geweld inderdaad was gestopt. En verder bespeurde 17% een duidelijke vermindering en eveneens 17% enigszins een vermindering. Geen effect had het vol- gens 9%. En 11% zei niet te weten of de melding effect heeft gesorteerd (n 2004=116).
56

Waarom ontevreden
Ongeveer 32% was minder tevreden over de reactie en de gevolgen van de melding. Vraag was waarom ze niet content waren. Hieronder staan de meest genoemde antwoorden. Gezien het lage aantal respondenten voor wie de vraag van toepassing was, zijn de antwoorden in absolute aantallen weergegeven en niet in percentages. Uiteraard vormen ook deze uitkomsten indicaties (n 2004=59).
Meest genoemde redenen om ontevreden te zijn:

· geweld ging gewoon door/ probleem werd niet opgelost (24x genoemd);
· voelde me niet serieus genomen (17x);

· dader kon gewoon thuis blijven wonen (16x);

· heb er niets meer van gehoord (15x);

· er werd niet direct ingegrepen (13x);

· kreeg niet het gevoel dat ik er vertrouwen in kon hebben (13x);
· werd van kastje naar de muur gestuurd (10x).
In 2002 kregen ontevreden melders dezelfde vraag voorgelegd. Toen was het meest genoemde argument dat er niet direct werd ingegrepen (28x genoemd). Op de tweede plaats kwam dat de melder er niets meer van had gehoord (22x). En dat het geweld gewoon doorging/ het pro- bleem niet werd opgelost maakte met een score van 19 keer genoemd de top-3 vol.


57

Bijlage 2

In deze bijlage treft u een weergave van de resultaten van de Walcherse VVI pilot, na- melijk Hoofdstuk 5 uit het rapport van Weterings, K.G.C. en R.F. Bareman (2005) "Ge- zondheidsenquête Walcheren 2004" . Goes: Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland.

5 Huiselijk geweld
Als inleiding op de vragen over huiselijk geweld is in de vragenlijst eerst een uitleg gegeven over wat onder huiselijk geweld wordt verstaan. Onder huiselijk geweld vallen lichamelijk geweld, seksueel misbruik en verkrachting. Ook kan er sprake zijn van emotionele mishande- ling, het zogenaamde psychische geweld. Het kan gaan om geweld waarvan een volwassene slachtoffer is, of om mishandeling of verwaarlozing van kinderen.

8% van de respondenten is in de afgelopen twee jaar wel eens geconfronteerd geweest met hui- selijk geweld. Dit is iets meer dan in 2000 (7%).
Tabel 5.1 In de afgelopen twee jaar geconfronteerd met huiselijk geweld?1
---
ja, zelf 3 % ja, iemand bij mij thuis 1 % ja, iemand buiten mijn huishouden maar in mijn directe omgeving 5 % nee 92 % Totaal 101 % Relatief veel vrouwen tussen de 15 en 29 jaar zijn hiermee geconfronteerd, namelijk 15%. De groep van 67 respondenten (3%) die zelf slachtoffer was van huiselijk geweld is gevraagd wat (destijds) de relatie tot de dader was. Bij 24 van 67 respondenten was dit de partner en bij
15 mensen de ex-partner. `Kind' werd 4 maal genoemd, `ander familielid' 9 maal, `huisvriend' 1 maal en `anders' 12 maal.
Van het totaal aantal mensen dat is geconfronteerd met huiselijk geweld gebeurde dit in 30% van de gevallen eenmalig, bij de helft was dit een aantal keren, bij 8% maandelijks, bij 5% we- kelijks en bij 7% dagelijks. Daarnaast is deze mensen gevraagd of ze het geweld bij een instantie aangegeven of gemeld hebben, waarbij meerdere antwoorden konden worden aangekruist. 24% heeft dit bij de politie gemeld, 12% bij de huisarts, 8% bij Emergis, 3% bij Slachtofferhulp, 2% bij een vertrouwensarts en 9% bij een andere instantie. In vergelijking met 2000 is het huiselijk geweld minder vaak bij een vertrouwensarts gemeld (in 2000: 9%). 61% heeft het geweld hele- maal niet gemeld. Dit percentage is hoger dan in 2000, toen was dat 49%. Aan de degenen die het geweld niet gemeld hebben, is vervolgens gevraagd wat daarvoor de reden was (ook hier konden meerdere antwoorden worden aangekruist). 92 mensen hebben deze vraag beantwoord. In 15 gevallen werd de reden `ik heb geen behoefte aan hulp' aange- kruist en 14 keer `men kan toch niet helpen'. Andere redenen waren: `uit angst' (9), `ik wil de


1 175 (8%) van de 2143 mensen die de vraag hebben ingevuld, zijn geconfronteerd met huiselijk ge- weld. Dit percentage is lager dan de som van 3 + 1 + 5= 9% (zie tabel). Dit wordt veroorzaakt doordat meerdere antwoorden konden worden aangekruist. Daardoor komt het totaal boven de 100% uit.
59

dader niet verraden' (4) en `ik weet niet waar ik het moet melden' (3). 58 keer is een `andere reden' aangekruist. Het is niet bekend welke reden dit dan was.

Tot slot werden de mensen die zijn geconfronteerd met huiselijk geweld gevraagd aan welke hulp men behoefte had. Wederom waren hier meerdere antwoorden mogelijk. 131 mensen heb- ben deze vraag beantwoord. Hiervan geeft 38% aan geen behoefte aan hulp te hebben, 31% heeft behoefte aan `iemand om mijn verhaal aan kwijt te kunnen', een kwart wil hulp voor de dader en 16% wil hulp om een einde te maken aan het geweld. Daarnaast werden - minder vaak
- genoemd: tijdelijke opvang, contact met andere slachtoffers en `andere hulp'. Tabel 5.2 Behoefte aan hulp bij huiselijk geweld?*
%
iemand om mijn verhaal aan kwijt te kunnen 31 %
hulp voor de dader 24 %
hulp om een einde te maken aan het geweld 16 %
tijdelijke opvang 6 %
contact met andere slachtoffers 5 %
andere hulp 9 %
ik heb geen behoefte aan hulp 38 %
Totaal 130%

* er konden meerdere antwoorden aangekruist worden:
het totaal is hierdoor meer dan 100%


60

Bijlage 3

In deze bijlage treft u een weergave van de resultaten van de Rotterdamse VVI pilot
2004.
Resultaten
Inleiding
In het kader van de Vrouwen Veiligheidsindex zijn 1.447 personen ondervraagd, verdeeld over vier deel- gemeenten in Rotterdam: Delfshaven, Charlois, IJsselmonde en Overschie. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de enquêtes gepresenteerd. In paragraaf 5.2 schetsen we een algemeen beeld van de gevonden resultaten, waarbij ook een uitsplitsing wordt gemaakt naar de verschil- len tussen de vier onderzochte deelgemeenten. Vervolgens bespreken we de diverse vormen van huiselijk geweld, waarna we in paragraaf 5.4 kort ingaan op de daders. In paragraaf 5.5 bespreken we of huiselijk geweld nog steeds plaatsvindt of dat het iets uit het verleden is. In paragraaf 5.6 maken we een onder- scheid naar geslacht, leeftijd en etniciteit. We sluiten het hoofdstuk af met een samenvatting, waarin de belangrijkste resultaten nogmaals worden aangestipt.
Slachtoffers van huiselijk geweld
Zo'n 15% van de respondenten is ooit in hun leven slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Ruim 90% van deze slachtoffers geeft aan meerdere malen slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld, terwijl krap 10% van de slachtoffers van huiselijk geweld slechts incidenteel het slachtoffer is geweest.
Huiselijk geweld bestaat uit verschillende typen geweld. We onderscheiden er drie:
· geestelijk geweld;

· lichamelijk geweld;

· seksueel geweld.
In onderstaande figuur wordt weergegeven wel deel van de respondenten eenmalig dan wel meerdere malen het slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Ook wordt een uitsplitsing naar de vorm van huiselijk geweld gemaakt.

61

Figuur 1 Het voorkomen van huiselijk geweld, uitgesplitst naar de verschillende typen (geestelijk, lichamelijk en seksueel) en frequentie

meerdere malen
1,6% eenmalig seksueel geweld 0,4%

4,5%
lichamelijk geweld 1,3%

12,9% geestelijk geweld 1,1%

13,4% huiselijk geweld 1,4%
0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% Slachtofferschap van geestelijk geweld komt het vaakst voor: 14% van de respondenten geeft aan het slachtoffer te zijn geweest van geestelijk geweld, ruim 90% van de slachtoffers geeft aan meerdere malen het slachtoffer te zijn geworden.
Lichamelijk geweld komt minder vaak voor dan geestelijk geweld: 6% van de respondenten geeft aan het slachtoffer te zijn geweest van lichamelijk geweld. Ongeveer driekwart van de slachtoffers van geestelijk geweld aan dat dit geen eenmalige gebeurtenis was. Van de drie typen huiselijk geweld, komt seksueel geweld het minst vaak voor: 2% van de res- pondenten geeft aan het slachtoffer hiervan te zijn geweest. Ongeveer 18% van deze slachtoffers geeft aan dat dit een eenmalige gebeurtenis betrof, 82% van de slachtoffers van seksueel geweld heeft aangegeven meerdere malen het slachtoffer te zijn geworden.
Wanneer iemand slachtoffer is geworden van huiselijk geweld, dan blijkt die persoon vaak te maken te hebben gekregen met meerdere typen geweld. Ruim een kwart van de slachtoffers geeft aan met zowel geestelijk als lichamelijk geweld geconfronteerd te zijn geweest en 8% kreeg met alledrie de typen van huiselijk geweld te maken. Bijna 57% van de slachtoffers van huiselijk geweld zegt dat alleen geestelijk geweld is gebruikt, 4% alleen lichamelijk geweld en
1% uitsluitend seksueel geweld.
Tussen de vier onderzochte deelgemeenten zijn geen significante verschillen waargenomen. Het percentage slachtoffers van huiselijk geweld loopt op van 14% in Delfshaven tot 15% in Over- schie en Charlois en 17% in IJsselmonde. Als we onderscheid maken naar het type huiselijk geweld is de spreiding tussen de onderzochte gebieden groter (tabel 1).
62

Tabel 1 Verschillende typen van huiselijk geweld, uitgesplitst naar deelgemeente

% Delfshaven Overschie IJsselmonde Charlois totaal Huiselijke geweld 14 15 17 15 15 Geestelijk geweld 13 14 16 14 14 Lichamelijk geweld 6 6 5 7 6 Seksueel geweld 2 1 2 2 2 Aantal respondenten 369 357 355 366 1.447 Geestelijk geweld is het meest voorkomende type huiselijk geweld, waarbij dit het vaakst voor- komt in IJsselmonde. De overige typen huiselijk geweld komen veel minder vaak voor en ook daarbij zijn de verschillen tussen de deelgemeenten klein.
Vorm van slachtofferschap
Tot nu toe hebben we huiselijk geweld onderverdeeld in drie typen geweld. Binnen deze typen onderscheiden we ook weer verschillende vormen. Zo kan een slachtoffer van geestelijk geweld bespot of gekleineerd zijn en kan iemand die te maken heeft gehad met lichamelijk geweld ge- slagen, maar ook bijvoorbeeld opgesloten zijn. Om wat meer inzicht te krijgen welke vorm van huiselijk geweld het meeste voorkomt, is in de tabellen 3, 4 en 5 weergegeven welk deel van de slachtoffers te maken heeft gehad met de verschillende vormen van huiselijk geweld. Wanneer we eerst naar het geestelijk geweld kijken, blijkt meer dan de helft van de slachtoffers van huiselijk geweld ooit door iemand bespot of gekleineerd te zijn; ook het dreigen met het verbreken van de relatie en dreigen met geweld zijn vormen van geestelijk geweld die veel voorkomen (zie tabel 2).2
Tabel 2 Slachtofferschap van een vorm van geestelijk geweld als percentage van het totaal aantal slachtoffers van huiselijk geweld
% n=217 Iemand werd bespot of gekleineerd 56 Iemand mocht z'n eigen post niet inkijken 4 Iemand mocht geen eigen bankrekening hebben 3 Iemand mocht geen inzicht in eigen financiële situatie hebben 5 Iemand mocht niet zomaar bellen 12 De telefoonrekening van iemand werd gecontroleerd 15 Iemand mocht niet zelf een afspraak maken 14 Op een feestje mocht iemand niet met anderen praten 13 Iemand werd voortdurend door een ander in de gaten gehouden 20 Iemand werd bedreigd met het verbreken van relatie 33 Iemand werd bedreigd met geweld 31 Iemand werd bedreigd dat iemand van wie hij/zij houdt kwaad zou worden gedaan 14 Iemand werd bedreigd tegen zijn/haar zin seksueel benaderd te worden 13 Iemand kwam dicht bij een ander staan met seksuele bedoelingen 10 Uit tabel 3 blijkt, dat het daadwerkelijk gebruiken van geweld, waarbij gedacht moet worden aan slaan, schoppen, krabben en bijten, de meest voorkomende vorm is van lichamelijk geweld.


2 Doordat mensen het slachtoffer kunnen worden van meerdere vormen van huiselijk geweld, komt men bij het optellen van de percentages in de tabellen 3, 4 en 5 boven de 100% uit.
63

Bijna vier op de tien slachtoffers van huiselijk geweld heeft hiermee te maken gekregen. Het percentage slachtoffers van huiselijk geweld dat te maken heeft gekregen met worden opgeslo- ten, van de trap worden geduwd of worden gesneden, is relatief gezien laag. Tabel 3 Slachtofferschap van een vorm van lichamelijk geweld als percentage van het totaal aantal slachtoffers van huiselijk geweld
% n=217 Iemand werd van de trap geduwd 4 Iemand werd opgesloten 8 Tegen iemand werd geweld gebruikt (slaan, schoppen, bijten, krabben) 37 Iemand werd gesneden 4 De laatste vorm van huiselijk geweld die we hier onderscheiden, is seksueel geweld. Het aanra- ken met seksuele bedoelingen is een vorm van seksueel geweld die het vaakst voorkomt, 14% van de slachtoffers van huiselijk geweld is hiervan het slachtoffer geworden. Bijna één op de tien slachtoffers van huiselijk geweld is gedwongen tot seksuele handelingen (zie tabel 4). Tabel 4 Slachtofferschap van een vorm van seksueel geweld als percentage van het totaal slachtoffers van huiselijk geweld
% n=217 Iemand werd aanraakt met seksuele bedoelingen 14 iemand kleedde zich uit in het bijzijn van een ander met seksuele bedoelingen 6 Iemand werd gedwongen zichzelf uit te kleden 5 Iemand werd gedwongen tot kijken naar seksuele handeling 1 Iemand werd gedwongen tot seksuele handelingen 9 Iemand werd verkracht 6 Daders van huiselijk geweld
Aan de slachtoffers van huiselijk geweld is ook gevraagd wie de dader is (geweest) van dit ge- weld. In onderstaande tabel hebben we aangegeven welke daders daarbij het meeste voorko- men. Respondenten hadden hierbij ook de mogelijkheid om meerdere daders aan te geven. Dus als iemand slachtoffer geworden was van geweld van bijvoorbeeld een partner en een oom, dan zijn deze beide meegeteld in tabel 5.
Tabel 5 Daders van huiselijk geweld, als percentage van het aantal respondenten dat slachtoffer is geworden van huiselijk geweld, naar categorie daders
% n=217 Relatie 50 Gezin 33 Familie 4 Vrienden/kennissen 6 De helft van de respondenten is het slachtoffer geworden van huiselijk geweld binnen een rela- tie. In bijna alle gevallen betreft het hier een partner en niet een ex-partner.3 Ook is in eenderde van de gevallen de dader van huiselijk geweld te vinden binnen het gezin. Het betreft hier in
13% van de gevallen de vader, maar ook de moeder heeft een aanzienlijk aandeel hierin (8%).


3 De dader is een partner op het moment dat het geweld heeft plaatsgevonden. Het is dus wel mo- gelijk dat het slachtoffer (of de dader) de relatie na het geweld heeft beëindigd.
64

Huiselijk geweld door een familielid, dat niet tot het gezin behoort, of door vrienden of kennis- sen, komt relatief gezien niet veel voor (respectievelijk 4% en 6%).

Bij de vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld is er voornamelijk sprake van een mannelij- ke dader (77%). Bij mannelijke slachtoffers daarentegen constateren we dat zij vaker het slacht- offer worden van een vrouwelijke dader (56%) of zowel een mannelijk en een vrouwelijke da- der (16%). Wanneer iets nauwkeuriger naar de verschillen tussen mannen en vrouwen wordt gekeken, dan blijkt ten eerste dat vrouwen significant vaker dan mannen slachtoffer zijn van huiselijk geweld binnen een relatie (respectievelijk 56% en 40%). Ten tweede blijken mannen significant vaker dan vrouwen slachtoffer te zijn van huiselijk geweld binnen een gezin (res- pectievelijk 44% en 27%).
Periode van slachtofferschap
Bij huiselijk geweld is het ook van belang of een voorval lang geleden heeft plaatsgevonden, of dat het geweld op dit moment nog steeds voorkomt. Er is daarom aan de respondenten ge- vraagd, hoe lang het geleden is dat een incident heeft plaatsgevonden (zie tabel 7). Tabel 6 Hoe lang het geleden is dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, als percentage van het aantal slachtoffers van huiselijk geweld
% n=217 nu nog bezig 12 maximaal 2 jaar geleden 22 tussen 2 en 5 jaar geleden 11 tussen 5 en 10 jaar geleden 14 meer dan 10 jaar geleden 37 Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat het grootste deel van de incidenten meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden (37%). Iets meer dan 20% van de respondenten geeft aan dat het huiselijk geweld maximaal twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en iets meer dan 10% zegt dat het geweld nu nog steeds bezig is.
Dit wil dus zeggen dat ongeveer 5% van het totale aantal respondenten in Rotterdam nu of in de afgelopen 2 jaar het slachtoffer is geworden van huiselijk geweld.
Uitsplitsing naar verschillende kenmerken
Geslacht
Het verschil tussen mannen en vrouwen is bij slachtofferschap van huiselijk geweld minder groot dan verwacht, maar wel duidelijk significant. Van de vrouwen is 16% één of meerdere keren het slachtoffer geweest van huiselijk geweld, voor mannen is dat 13% (zie tabel 7). Van de slachtoffers van huiselijk geweld worden mannen significant minder frequent slachtof- fer dan vrouwen. Bij vrouwen is het slachtofferschap dus structureler, terwijl bij mannen het slachtofferschap een meer incidenteel karakter heeft.
Wanneer wordt gekeken naar de verschillende typen huiselijk geweld, blijken vrouwen met name vaker dan mannen het slachtoffer van seksueel en geestelijk geweld te worden. Vrouwen worden echter ook significant vaker dan mannen het slachtoffer van lichamelijk geweld.
65

Tabel 7 Verschillende vormen van huiselijk geweld, uitgesplitst naar geslacht4

% mannen vrouwen Huiselijke geweld 13 16 Geestelijk geweld 12 16 Lichamelijk geweld 5 6 Seksueel geweld 1 3 Aantal respondenten 613 834 Wanneer vervolgens een opsplitsing gemaakt wordt naar de verschillende voorkomende com- binaties van huiselijk geweld, blijkt dat mannen vaker dan vrouwen alleen het slachtoffer wor- den van geestelijk óf lichamelijk geweld. Vrouwen daarentegen zijn vaker slachtoffer van een combinatie van geestelijk én seksueel geweld. Het meest in het oog springend is wel, dat een op de acht vrouwelijke slachtoffers met alledrie de vormen van huiselijk geweld te maken krijgt, terwijl dit percentage bij mannen veel lager ligt (2%). Dit verklaart ook waarom mannen vaker dan vrouwen slachtoffer worden van alleen geestelijk of lichamelijk geweld: vrouwen die hier- mee te maken krijgen, worden vaak van meerdere vormen slachtoffer (zie tabel 8). Tabel 8 Combinaties van huiselijk geweld, naar geslacht
% mannen vrouwen Geestelijk geweld 60 55 Lichamelijk geweld 11 2 Seksueel geweld - - Geestelijk en lichamelijk 24 28 Lichamelijk en seksueel - - Geestelijk en seksueel 2 4 Geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld 2 12 Aantal respondenten 82 135 Leeftijd
Wanneer de slachtoffers vervolgens in drie leeftijdsklassen worden ingedeeld, zien we iets op- vallends. Hoe ouder de respondent, hoe kleiner de kans dat deze persoon slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Dit is opvallend omdat wordt gevraagd of iemand ooit slachtoffer is ge- worden van huiselijk geweld. Oudere mensen hebben een lager leven achter de rug dan jongere mensen en hebben dus een langere periode de kans gehad slachtoffer te worden van huiselijk geweld. Van de personen jonger dan 31 jaar, is ruim een kwart slachtoffer geworden van huise- lijk geweld. Van de ondervraagde personen ouder dan 51 jaar, geeft één op de tien aan het slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld. Hieruit lijkt geconcludeerd te kunnen worden dat huiselijk geweld verder aan het opkomen is en dit is uiteraard een alarmerende situatie. Hierbij is echter wel een kanttekening op zijn plaats. Het grote verschil in slachtofferschap tus- sen ouderen en jongeren, zou ook mogelijk verklaard kunnen worden doordat huiselijk geweld een onderwerp is waar ouderen moeilijker over praten dan jongeren.


4 Omdat mensen het slachtoffer kunnen worden van verschillende typen van huiselijk geweld, kan een optelling van het percentage slachtoffers van geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld uitko- men boven het totale percentage slachtoffers van huiselijk geweld.
---

Figuur 2 Percentage slachtoffers van huiselijk geweld naar leeftijd


9,8%

51 jaar en ouder


18,6%
31 t/m 50 jaar

30 jaar of jonger 26,2% 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% Etnische groepering
Tot slot is er ook een uitsplitsing gemaakt naar de vijf grootste allochtone groepen in Rotter- dam: Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en Kaapverdianen. Onder Antillianen en Kaapverdianen komt slachtofferschap van huiselijk geweld het meeste voor (beide 22%) en onder Marokkanen het minste (7%). Autochtonen en Marokkanen zijn significant minder vaak slachtoffer van huiselijk geweld dan Antillianen en Kaapverdianen.
Figuur 3 Percentage slachtoffers van huiselijk geweld naar etnische groepering
22% Kaapverdianen

18% Surinanamers

22% Antillianen

7%
Marokkanen
Turken 17%
14% Nederlanders
0% 5% 10% 15% 20% 25% Wanneer vervolgens een verdere uitsplitsing wordt gemaakt naar het soort huiselijk geweld, blijken Kaapverdianen het vaakst aan te geven het slachtoffer te zijn geworden van geestelijk en seksueel geweld. Antillianen heeft het vaakst aan het slachtoffer te zijn geworden van lichame- lijk geweld. Marokkanen daarentegen geven het minst vaak aan slachtoffer geworden te zijn van een vorm van huiselijk geweld (zie tabel 9).

67

Tabel 9 Verschillende vormen van huiselijk geweld, uitgesplitst naar etnische groepering % Surinamers Antillianen Kaapverdianen Turken Marokkanen autochtonen Huiselijke geweld 18 22 22 17 7 14 Geestelijk geweld 18 18 20 17 7 14 Lichamelijk geweld 5 14 11 5 0 6 Seksueel geweld 1 0 2 0 0 2 Aantal respondenten 126 51 44 86 72 1.069 Van de Kaapverdianen en autochtone Nederlanders heeft 2% aangegeven slachtoffer te zijn geworden van seksueel geweld. Antillianen, Turken en Marokkanen geven aan dat deze vorm van huiselijk geweld niet voorkomt. Turken en Marokkanen wijken significant af van Kaapver- dianen als het gaat om seksueel geweld.
Het slachtofferschap van lichamelijk geweld ligt bij de Antillianen op 14%. Zij zijn het vaakst het slachtoffer geworden van een vorm van lichamelijk geweld, gevolgd door Kaapverdianen (11%) en autochtonen (6%). Bij Marokkanen komt deze vorm van huiselijk geweld volgens de respondenten niet voor. De verschillen tussen de groepen blijken in sommige gevallen signifi- cant te zijn. Marokkanen, autochtone Nederlanders en Surinamers geven significant minder vaak dan Antillianen aan het slachtoffer te zijn geworden van een vorm van lichamelijk geweld. Kijken we tenslotte naar geestelijk geweld, dan geven Kaapverdianen het vaakst aan te maken te hebben gekregen met een vorm van geestelijk geweld (20%), gevolgd door Antillianen (18%), Turken 917%) en autochtone Nederlanders (14%). Het minst vaak worden de Marokkanen slachtoffer van geestelijk geweld (7%). Marokkanen, autochtone Nederlanders en Surinamers geven wederom significant minder vaak dan Antillianen aan het slachtoffer te zijn geworden van een vorm van lichamelijk geweld.
Opleidingsniveau, werk en participatie in de samenleving
Uit onze gegevens blijkt dat hoe hoger het opleidingsniveau van een persoon is, hoe groter de kans dat hij/zij het slachtoffer is (geweest) van huiselijk geweld. Dit is ook te zien in figuur 5. Figuur 4 Percentage slachtoffers van huiselijk geweld naar opleidingsniveau hoog 20% midden 15% laag 11% 0% 4% 8% 12% 16% 20% Respondenten met een hoog opleidingsniveau worden significant vaker slachtoffer van huise- lijk geweld dan mensen met een laag opleidingsniveau. Deze significante relatie tussen oplei- dingsniveau en huiselijk geweld blijkt echter alleen voor vrouwen op te gaan. Opvallend is echter dat deze samenhang ook voor vrouwen verdwijnt wanneer leeftijd wordt toegevoegd.
68

Omdat jongere vrouwen gemiddeld een hoger opleidingsniveau hebben dan oudere vrouwen, lijkt er een relatie te bestaan tussen opleidingsniveau en huiselijk geweld, maar deze samen- hang blijkt volledig verklaard te worden door leeftijd.
Een zelfde relatie zien we voor het hebben van betaald werk. Voor vrouwen lijkt er een relatie te bestaan tussen het hebben van betaald werk en huiselijk geweld: vrouwen die betaald werk hebben geven vaker aan het slachtoffer van huiselijk geweld te zijn (geweest) dan vrouwen die geen betaald werk hebben. Omdat jongere vrouwen vaker betaald werk hebben en ook vaker slachtoffer worden van huiselijk geweld dan oudere vrouwen, lijkt deze relatie te bestaan, wat niet zo is. De samenhang tussen het hebben van betaald werk en huiselijk geweld wordt ook volledig verklaard door leeftijd.
Samenvatting
In dit hoofdstuk hebben we de belangrijkste resultaten besproken uit het onderzoek in de vier deelgemeenten naar huiselijk geweld. Ongeveer 15% van de respondenten is ooit slachtoffer geworden van deze vorm van geweld, waarbij het merendeel hier meermalen aan is blootge- steld. We hebben huiselijk geweld onderverdeeld in drie typen: geestelijk, lichamelijk en seksu- eel. Geestelijk geweld is de meest voorkomende vorm van huiselijk geweld, gevolgd door li- chamelijk geweld en seksueel geweld. De gevonden verschillen tussen de vier deelgemeenten zijn niet significant, waarbij in IJsselmonde het vaakst melding wordt gemaakt van huiselijk geweld en in Delfshaven het minst vaak.
Wanneer wat specifieker naar de verschillende vormen van huiselijk geweld wordt gekeken, blijkt dat bij geestelijk geweld de slachtoffers voornamelijk bespot of gekleineerd worden. Bij lichamelijk geweld wordt het meeste ook echt geweld (slaan, schoppen, bijten en krabben) te- gen iemand gebruikt en bij seksueel geweld is de meest voorkomende vorm dat het slachtoffer aangeraakt wordt met seksuele bedoelingen.
De daders moeten het meest gezocht worden in de relatiesfeer, waarbij het in de meeste geval- len gaat om de partner. Een significant verschil tussen mannen en vrouwen is gevonden bij de categorie daders. Vrouwen zijn significant vaker slachtoffer van huiselijk geweld binnen een relatie, terwijl mannen dit significant vaker zijn binnen een gezin.
Het grootste deel van de incidenten blijkt meer dan 10 jaar geleden te hebben plaatsgevonden en bij iets meer dan 10% blijkt het geweld nu nog plaats te vinden.
Een verdere uitsplitsing naar een aantal achtergrondkenmerken laat zien dat vrouwen signifi- cant vaker slachtoffer zijn geworden dan mannen. Verder is het zo dat het slachtofferschap van vrouwen structureler is, terwijl het slachtofferschap bij mannen een meer incidenteel karakter heeft. Verder blijken vrouwen vaker slachtoffer te zijn van verschillende vormen van huiselijk geweld, terwijl mannen eerder slachtoffer worden van één vorm van geweld. Wat de verschil- len tussen de diverse leeftijdscategorieën betreft, blijken jongeren vaker dan ouderen slachtoffer geworden te zijn van huiselijk geweld. Dit is een opvallende uitkomst, aangezien gevraagd wordt naar of iemand ooit slachtoffer is geweest, waarbij wordt verwacht dat ouderen meer kans hebben omdat zij al een langer leven achter zich hebben. Bij het onderscheid naar etnische groepering blijken wel significante verschillen naar voren te komen. Autochtonen en Marokka- nen blijken significant minder vaak slachtoffer te worden van huiselijk geweld dan Surinamers en Antillianen. Ook bij de onderscheiden typen van huiselijk geweld zijn verschillen gevonden tussen de etnische groeperingen. Het meest in het oog springend is dat bij alle vormen van hui- selijk geweld de Kaapverdianen het vaakst aangeven dat zij daarvan slachtoffer zijn geworden; Marokkanen daarentegen geven aan het minst vaak slachtoffer geworden te zijn van huiselijk geweld.

69

Bijlage 4

In deze bijlage treft u een weergave van de resultaten van de Limburgse VVI pilot, namelijk Hoofdstuk 3 uit het rapport van Rademaker, C.W. en K.J. Hajema (2004). "Huiselijk geweld en agressie in Limburg. Pilotstudie in het kader van de Vrouwenveiligheidsindex" Heerlen: GGD Oostelijk Zuid-Limburg.
Hoofdstuk 3 Resultaten gezondheidsenquête

3.1 Deel 1: huiselijk geweld
In het eerste deel van resultaten van de analyses op de gezondheidsenquête wordt huiselijk geweld behandeld. Er wordt gekeken naar de aard, de omvang, de achtergrondkenmerken en psychische problemen in samenhang met huiselijk geweld.

3.1.1 Omvang huiselijk geweld in Limburg
Onderzoeksvraag 1: Hoeveel Limburgers zijn slachtoffer van huiselijk geweld? Gezien de aard van de gezondheidsenquête 2003 wordt verwacht dat het percentage respon- denten dat gerapporteerd heeft slachtoffer te zijn van huiselijk geweld laag zal zijn. Ten eerste zal dat komen door de onderzoekspopulatie. Personen tussen 20 en 75 jaar zijn gevraagd naar slachtofferschap van huiselijk geweld in het afgelopen jaar. Met name dat laatste is van belang. Uit eerder onderzoek weten we dat mannen met name slachtoffer worden van huiselijk geweld in hun jeugd. We hebben geen gegevens over deze periode. Het onderzoek heeft plaatsgevon- den bij Limburgers tussen de 20 en 75 jaar. Daardoor hebben relatief veel ouderen deelgeno- men. Het is bekend dat huiselijk geweld bij ouderen minder vaak voorkomt We moeten er van- uit gaan dat het percentage zelfgerapporteerde slachtoffers een onderschatting van het werke- lijke aantal slachtoffers is.
Uit de gezondheidsenquête blijkt dat 1,3% van de deelnemers aangeeft zelf slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld. Daarnaast is gevraagd of er het afgelopen jaar binnen hun ge- zin iemand slachtoffer is geworden van huiselijk geweld of dat zij iemand kennen in hun di- recte omgeving die het afgelopen jaar slachtoffer is geworden. Op deze beide categorieën bleek nog eens 1% geconfronteerd te zijn met huiselijk geweld. In totaal geeft 3% van de Limburgse bevolking in het onderzoek aan in de afgelopen 12 maanden zelf slachtoffer te zijn geworden, iemand in het gezin te hebben en/of iemand in de directe omgeving te hebben die slachtoffer is geworden (bijlage 3, blz. 57).
Door het grote aantal deelnemers aan de enquête zijn deze percentages terug te rekenen naar het totale aantal slachtoffers van huiselijk geweld in Limburg. Hierbij moet dus wel in ogen- schouw worden genomen dat het hier hoogst waarschijnlijk om een onderschatting van het wer- kelijke aantal gaat. In de deelnemende Limburgse gemeenten wonen 810.000 personen tussen
20 en 75 jaar oud. Omgerekend wil dat zeggen dat op basis van dit onderzoek er (minimaal)
10.500 volwassen mannen en vrouwen (20-75 jaar) in Limburg het afgelopen jaar zelf slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. Kijken we verder en nemen we ook de aantallen mee waarbij personen aangeven iemand in het gezin te hebben die slachtoffer is geworden van hui- selijk geweld of iemand te kennen in de directe omgeving, dan komen we tot een aantal van
71

ongeveer 24.500 personen die zelf slachtoffer zijn geworden en/of iemand kennen die slachtof- fer is geworden van huiselijk geweld in Limburg.

Conclusie
Naar schatting worden jaarlijks 24.500 personen geconfronteerd met huiselijk geweld (onderschatting).
Van die geschatte 24.500 in dit onderzoek worden 10.500 mensen zelf slachtof- fer van huiselijk geweld. In de overige gevallen gaat het om iemand uit het gezin of uit de directe omgeving

3.1.2 Omvang huiselijk geweld per regio en gemeente
Onderzoeksvraag 2: Zijn er in Limburg verschillen tussen de (a) regio's en tussen de (b) grote gemeenten wat betreft het vóórkomen van huiselijk geweld? En bestaat er (c) verschil tussen grote gemeenten en kleine gemeenten?

2a: Verschil tussen regio's
De vier GGD-regio's in Limburg zijn: Noord- en Midden-Limburg, Westelijke Mijnstreek, Oos- telijk Zuid-Limburg en Zuidelijk Zuid-Limburg. Er is gebruik gemaakt van een statistische toets die aangeeft of de gemiddelde score van één van de regio's significant groter of kleiner is dan die bij de andere regio's. In figuur 3 staan de percentages weergegeven van de slachtoffers van huiselijk geweld die zelf aangeven slachtoffer te zijn geworden.
Figuur 3 Percentage slachtoffers van huiselijk geweld in de vier GGD regio's
5

4

3
% Zelf
2 Zelf, gezin & omgeving
1
0
NML WM OZL ZZL
Zoals te zien in de bovenstaande grafiek zijn er kleine verschillen in het percentage mensen dat aangeeft zelf slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld tussen de vier regio's. Met be- trekking tot het eerste gedeelte van de onderzoeksvraag of er verschillen zijn tussen regio's in het vóórkomen van huiselijk geweld blijkt dat wel zo te zijn, hoewel de verschillen procentueel klein zijn. De regio Oostelijk Zuid-Limburg heeft een hoger percentage slachtoffers van huiselijk geweld dan de regio Noord- en Midden-Limburg. De overige regio's verschillen niet zo veel van elkaar (bijlage 3, blz. 57).
Aan de hand van de percentages in de grafiek is een schatting te geven van het aantal mensen per regio slachtoffer wordt van huiselijk geweld. In de regio Noord- en Midden-Limburg geeft
1% van de ondervraagden aan zelf slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld. Omgere- kend naar het totaal van de regio Noord- en Midden-Limburg zijn dat 3.900 personen (incl. gezin/bekenden: 8.900). Hoewel Noord- en Midden-Limburg het kleinste percentage slachtoffers heeft, zijn er in absolute cijfers toch de meeste slachtoffers, aangezien het veruit de grootste regio is. In de Westelijke mijnstreek bedraagt het percentage slachtoffer dat het zelf aangeeft ook on-
72

geveer 1%. Omgerekend komt dat neer op naar schatting 1.300 personen in de regio Westelijke Mijnstreek (incl. gezin/bekenden 2.700). In de regio Oostelijk Zuid-Limburg komt huiselijk geweld procentueel het meest voor (zelf: 1,8%, incl. gezin/omgeving 4%). Ook in absolute aan- tallen gaat het om veel personen (zelf: 3.400; incl. gezin/omgeving: 7.400). Tot slot, in de regio Zuidelijk Zuid-Limburg komt het omgerekend neer op 2.100 (1,2%) personen die aangeven zelf slachtoffer te zijn, en 4.900 (3%) zelf slachtoffer, iemand uit het gezin of iemand uit de directe omgeving.

2b: Verschil tussen de grote gemeenten
In de provincie Limburg bestaan 47 gemeenten, waarvan er 46 hebben deelgenomen aan de gezondheidsenquête. De gemeenten verschillen natuurlijk van elkaar, en het is de veronderstel- ling dat in verschillende steden, eventueel in combinatie met sociaal-economische factoren in de regio, er ook andere geweldsdelicten plaats zouden kunnen vinden. Er is gekeken of er verschil bestaat tussen de negen grootste gemeenten in Limburg in het vóórkomen van huiselijk geweld. Deze negen gemeenten zijn: Maastricht, Sittard-Geleen, Venlo, Heerlen, Roermond, Kerkrade, Weert, Landgraaf en Venray Het aantal inwoners ligt tussen de 125.000 in Maastricht en 40.000 in Venray. Er zijn geen duidelijke verschillen in de groepsgemiddelden van de negen steden gevonden. Er is gekeken naar het aantal personen dat aangaf slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld, en daarnaast of ze zelf of iemand in de omgeving hebben die slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Concluderend is er geen duidelijk verschil tussen de negen grote gemeenten in het vóórkomen van huiselijk geweld (Bijlage 3, blz. 57).
2c: Verschil tussen grote en kleine gemeenten
De vraag of er verschil is tussen grote en kleine gemeenten is te beantwoorden door naar de trend tussen alle Limburgse gemeenten te kijken. In figuur 4 staan de 46 gemeenten geordend van klein naar groot. Maastricht heeft de meeste inwoners, bijna 125.000 en Thorn het kleinste aantal inwoners (2.500). Het spreekt natuurlijk voor zich dat er meer personen uit Maastricht hebben deelgenomen aan de gezondheidsenquête dan uit Thorn. Door in figuur 4 percentages te presenteren zijn de uitkomsten beter te vergelijken. Naarmate er minder mensen uit een gemeente mee hebben gedaan aan het onderzoek, des te minder betrouwbaar zijn de gegevens voor die gemeente, met name voor kleine gemeenten zijn gegevens minder betrouwbaar. Bijvoorbeeld: in Thorn hebben 41 personen meegedaan en geen van hen gaf aan slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld in het afgelopen jaar. Het percentage slachtoffers bedraagt daar dan ook 0. Indien 1 persoon wel slachtoffer was geweest had het percentage daar 2,5% geweest. Toeval speelt in dat geval dus een grotere rol. Toch is, om een beeld te krijgen van de samenhang tussen de gemeentegrootte en het voorkomen van huiselijk geweld, een lijnfiguur gemaakt van de situatie. De rechte zwarte lijn die schuin naar boven loopt is de trendlijn. Daaruit valt op te maken dat naarmate de gemeenten groter worden het percentage slachtoffers van huiselijk geweld licht toeneemt. Toch is te zien dat ook enkele kleinere gemeenten hoge percentages slachtoffers hebben. Allereerst valt op dat het verschil tussen grote gemeenten, middelgrote gemeenten en kleine gemeenten in het percentage slachtoffers van huiselijk geweld niet zo groot is. Huiselijk geweld vindt zowel in grote gemeenten als is kleine gemeenten plaats. Dit blijkt ook uit verdere analyse van de onderzoeksgegevens (bijlage 3, blz. 58). Aan het lijnfiguur is het een en ander te zien, maar het is toch nodig om te achterhalen of de samenhang tussen slachtofferschap van huiselijk geweld en de grootte van de gemeente op toeval berust of dat het ook aantoonbaar is.

73

Figuur 4 Percentage slachtoffers per gemeente (gemeenten van klein naar groot)*


3


2
%

1
0
l
rn ijel um er en t t t or en n p g en rs ren af ert tho eer ne ra leen me bree
ven n ne hee alm vaals elveld venlo gen nbur ho erss uste dg we -ge se el e sw ontfo mp aas berg argrate chinnen derw si m lke m s me lan bt-m ne va ht-s rogg ec sittard am

*Gegevens voor met name de kleine gemeenten zijn minder betrouwbaar. Een score van 0% wil niet zeggen dat huiselijk geweld in die gemeente niet voorkomt. Percentages voor mensen die zélf geconfronteerd zijn met huise- lijk geweld.
Uit de analyse komt naar voren dat er inderdaad een statistisch significant verschil bestaat tussen de grote en kleine gemeenten. Dit verschil tussen de grote en kleinere gemeenten is echter klein. Het maakt niet zo veel uit of je in een grote gemeente of in een kleine gemeente woont in het risico op slachtofferschap van huiselijk geweld.
Conclusie
Huiselijk geweld komt meer voor in Oostelijk Zuid-Limburg dan in regio Noord- en Midden-Limburg.
De negen grote gemeenten verschillen niet significant van elkaar in het vóórkomen van huiselijk geweld
Huiselijk geweld komt iets meer voor in grote gemeenten dan in kleine gemeenten, maar het verschil is niet zo groot

3.1.3 Achtergrondkenmerken en huiselijk geweld
Onderzoeksvraag 3: Welke achtergrondkenmerken hebben slachtoffers wat betreft (a) geslacht, leeftijd, opleiding, etniciteit (b) werksituatie en gezinssituatie?

3a: geslacht, leeftijd, opleiding, etniciteit
De bovenstaande onderzoeksvraag is verdeeld in twee stukken. Dit is gedaan vanwege de overzichtelijkheid. In het eerste gedeelte wordt bekeken wat de invloed is van geslacht, leeftijd, opleiding en etniciteit op de kans op slachtofferschap van huiselijk geweld. Bij de niet-slachtoffers zijn er ongeveer evenveel mannen als vrouwen. Indien louter wordt ge- keken naar de slachtoffers valt op dat 75% vrouw is en 25% man. Vrouwen bevinden zich dus disproportioneel veel in de groep slachtoffers. Ook uit grafiek 5 komt dit naar voren. In deze grafiek staat voor mannen en vrouwen het percentage slachtoffers per leeftijdscategorie weer- gegeven. Bij iedere leeftijdscategorie is het percentage vrouwen dat slachtoffer wordt van hui- selijk geweld groter dan het percentage mannen.

74

Figuur 5 Slachtoffers van huiselijk geweld per leeftijdscategorie voor mannen en vrouwen (in %)


3

2,5

2
% 1,5 man
1 vrouw 0,5
0

20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 70-75 Uit figuur 5 is ook op te maken dat naar verhouding veel mensen uit de jongere leeftijdscatego- rieën slachtoffer worden. In absolute aantallen doet huiselijk geweld zich voornamelijk voor in de leeftijdscategorieën 30-39 en 40-49 jaar, omdat deze leeftijdscategorieën relatief groot zijn. Uit verdere analyse (bijlage 2) blijkt dat naarmate mensen ouder worden het risico op slachtoffer- schap afneemt.
Zoals in hoofdstuk 2 naar voren kwam is de relatie tussen huiselijk geweld en opleiding niet eenduidig in de literatuur vastgesteld. Uit analyse van onze gegevens blijkt dat opleiding een kleine invloed heeft op de kans om slachtoffer te worden van huiselijk geweld. Hoger opgelei- den hebben minder kans dan laagopgeleiden om slachtoffer te worden van huiselijk geweld (bijlage 3, blz. 59).
Tot slot van deze vier achtergrondkenmerken is onderzocht welke rol etniciteit speelt in het risico om slachtoffer te worden van huiselijk geweld. Duidelijk te zien is dat Surinamers en Antillianen een groter risico lopen om slachtoffer te worden van huiselijk geweld dan Neder- landers. Hetzelfde geldt voor allochtonen in de categorie `overig'. Uit de gegevens blijkt niet dat Turken en Marokkanen meer risico lopen om slachtoffer te worden van huiselijk geweld dan autochtone Nederlanders.

3b: Werksituatie en gezinssituatie
Van iemands werksituatie en gezinssituatie is de verwachting dat die invloed hebben op het risico op huiselijk geweld. Uit eerdere onderzoeken kwam al naar voren dat alleenstaande moeders met kinderen het grootste risico lopen om slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. Ver- der is het de verwachting dat mannen en vrouwen in economisch afhankelijke positie meer risico's lopen. Dat houdt in dat onder andere werklozen meer risico lopen op huiselijk geweld. In figuur 6 staan de percentages weergegeven van de gezinssituatie in combinatie met huiselijk geweld. Een `paar' zoals beschreven in de grafiek wil zeggen getrouwd of samenwonend. Al- leenstaand wil zeggen ongehuwd of gescheiden en tot slot weduw(nar)en. Bij kinderen gaat het in dit geval om tenminste één thuiswonend kind. De resultaten zijn zeer aansprekend. Zoals verwacht blijkt een groot percentage (10%) van de alleenstaanden met één of meer thuiswonen- de kinderen het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geworden van huiselijk geweld. Dit is een dui- delijke risicogroep. Verder is ook het percentage alleenstaanden zonder kinderen dat slachtoffer wordt van huiselijk geweld hoger dan de percentages van paren en weduw(nar)en.
75

Figuur 6 Slachtoffers van huiselijk geweld per gezinssituatie (in %)


12

10

8
% 6

4

2
0
paar zonder kind paar met kind alleenstaand alleenstaand met weduw(naar)e zonder kind kind Kijkend naar de werksituatie van personen is eigenlijk het meest opvallend dat het percentage slachtoffers van huiselijk geweld onder bijstandsmoeders erg groot is in vergelijking met de andere categorieën. Dit is een categorie die blijkbaar extra kwetsbaar is. Ook anderen die zich niet op de arbeidsmarkt begeven hebben een groter risico: werklozen en arbeidsongeschikten. Deze groepen zijn in de grafiek licht getint. Limburgse mannen en vrouwen die een studie vol- gen of fulltime huisman/vrouw zijn lopen overigens geen verhoogd risico in vergelijking met de arbeidende bevolking.
Figuur 7 % slachtoffers van huiselijk geweld per plaats op de arbeidsmarkt
5

4

3
%

2

1
0 fulltime 20-32 uur 12-20 uur pesioen werkloos wao bijst huisvr/ st werk werk werk udie and man Zoals verwacht is het percentage slachtoffers onder gepensioneerden klein. Al eerder hebben we gezien dat naarmate mensen ouder worden het risico om slachtoffer te worden van huiselijk geweld afneemt. Aangezien gepensioneerden ouder zijn dan de werkende bevolking spreekt het voor zich dat ook in dit geval deze groep er gunstig uit springt. Huiselijk geweld gericht op ouderen is overigens wel een belangrijk probleem vanwege de afhankelijkspositie van ouderen, en de impact.
Conclusie
Vrouwen worden vaker slachttoffer van huiselijk geweld dan mannen Naarmate mensen ouder worden neemt het risico om slachtoffer te worden af Meer laagopgeleiden dan hoogopgeleiden worden slachtoffer van huiselijk geweld Mensen van Surinaamse, Antilliaanse of Arubaanse herkomst lijken meer risico te lo- pen om slachtoffer van huiselijk geweld te zijn dan autochtonen. Alleenstaande ouders met thuiswonende kinderen lopen meer risico op huiselijk ge- weld
Personen die werkloos zijn, arbeidsongeschikt of een bijstandsuitkering hebben lopen een groter risico om slachtoffer te worden van huiselijk geweld. Gepensioneerden lo- pen minder risico.

76


3.1.4 Psychische problemen en huiselijk geweld

Onderzoeksvraag 4: Verschillen slachtoffers van niet-slachtoffers wat betreft psychosociale problemen, eenzaamheid en depressieve klachten?
Deze onderzoeksvraag roept eigenlijk meteen nog een tweede vraag op, want als er een verschil bestaat tussen slachtoffers en niet-slachtoffers op psychosociale klachten, eenzaamheid en de- pressieve klachten, hoe ligt dat verband dan? Worden slachtoffers eenzamer of depressiever doordat ze slachtoffer zijn van huiselijk geweld, of ligt dat genuanceerder, en waren ze meer vatbaar voor huiselijk geweld vanwege hun eenzaamheid of depressiviteit? Helaas kunnen we met behulp van de gegevens die we hier gebruiken geen oorzaak en gevolg relatie aanwijzen. Figuur 8 Slachtoffer naar de mate van problemen met eenzaamheid, depressie en psychosociale aspecten (in%)
7

6

5 geen probleem % 4 matige problemen
3

2 problematisch
1
0
eenzaamheid depressie psychosociale problemen
In figuur 8 staat de samenhang van eenzaamheid, depressiviteit en psychosociale problemen met huiselijk geweld weergegeven. Opvallend is dat de drie soorten problemen (depressie, eenzaamheid & psychosociale klachten) hetzelfde patroon volgen. Het percentage personen dat slachtoffer wordt van huiselijk geweld dat geen problemen heeft met depressiviteit, eenzaam- heid en psychosociale klachten is klein, minder dan 1% (bijlage 3, blz. 61). Bij mensen die aan- geven in enige mate last te hebben van eenzaamheid, depressie en psychosociale problemen is het percentage slachtoffers van huiselijk geweld al groter. Er is een explosieve toename te zien in het percentage slachtoffers van huiselijk geweld tussen matige problemen en mensen die aangeven dat ze echt problemen hebben met eenzaamheid, depressie en psychosociale klachten. Tussen de 5% en 7% van de Limburgse mannen en vrouwen die aangeven last te hebben van één van deze klachten wordt slachtoffer van huiselijk geweld. De sterkste samenhang bestaat met psychosociale problemen. Mensen die slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld heb- ben een grotere kans op het ontwikkelen van psychosociale klachten. Zoals verwacht zijn ook de relaties tussen depressiviteit, eenzaamheid en huiselijk geweld significant en positief, dat wil zeggen dat bij slachtoffers van huiselijk geweld het percentage met depressieve klachten en eenzaamheid groter is.
Conclusie
Mannen en vrouwen die slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld vertonen méér klachten met betrekking tot depressie, eenzaamheid en psychosociale klachten dan mensen die geen slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. Er kan echter met behulp van deze gegevens geen oorzaak-gevolg verband worden aangegeven.
77


3.2 Deel 2: Agressie in de publieke en de privé-sfeer

In deze paragraaf vindt er een lichte verschuiving plaats in het onderwerp van analyse. In de regio Oostelijk Zuid-Limburg is een extra vragenmodule opgenomen met betrekking tot agres- sie. Hierin zitten zowel vragen over agressie in de privé-sfeer als in de publieke sfeer, en over daders en slachtoffers. Er is overigens geen reden om aan te nemen dat Oostelijk Zuid-Limburg zou afwijken van de rest van Limburg. Vandaar dat de uitkomsten uit het volgende onderdeel grotendeels ook op zullen gaan voor de overige regio's.

3.2.1 Omvang van agressie
Onderzoeksvraag 5: Hoeveel inwoners van de regio Oostelijk Zuid-Limburg zijn slachtoffer van agressie? Agressie wordt in de gezondheidsenquête als volgt uitgelegd: `hiermee bedoelen we zaken als een vechtpartij, maar ook bijvoorbeeld iemand flink uitschelden of bedreigen'. Er wordt onder- scheid gemaakt tussen agressie op straat, in een uitgaansgelegenheid, thuis of elders. In Ooste- lijk Zuid-Limburg wonen 287.000 personen, waarvan 208.000 mensen in de leeftijd van 20-75 jaar. In totaal geeft 9% van de ondervraagde bevolking in Oostelijk Zuid-Limburg aan slachtof- fer te zijn van agressie. Dit percentage teruggerekend naar de totale omvang van Oostelijk Zuid-Limburg in de leeftijd van 20-75 jaar geeft naar schatting een aantal van 19.000 personen die in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek slachtoffer zijn geworden van agres- sie.
Conclusie
Van de bewoners van Oostelijk Zuid-Limburg geeft 9% aan in de afgelopen 12 mnd. slachtoffer te zijn geworden van agressie. Dit komt neer op 19.000 (schatting) per jaar.
3.2.2 Omvang van agressie in de publieke sfeer en in de privé-sfeer Onderzoeksvraag 6: Hoeveel komt agressie voor in de publieke sfeer en hoeveel in de privé-sfeer? In figuur 9 met slachtoffers van agressie en de plaats waar ze slachtoffer werden is te zien dat de meeste agressie op straat (3,8% / aantal 7900) plaatsvindt, gevolgd door thuis (2,5%) en el- ders (2,5%). Agressie lijkt relatief weinig voor te komen in uitgaansgelegenheden (0,9%). Zoals we ook later zullen zien bij de behandeling van onderzoeksvraag 10, komt geweld in uitgaans- gelegenheden in de helft van de gevallen voor bij personen in de leeftijd van 20-29 jaar. Dus daar speelt de leeftijdscomponent een sterke rol. Jongvolwassen gaan vaker naar uitgaansgele- genheden dan andere leeftijdscategorieën, zij lopen daar dan ook meer risico. Agressie in de privé-sfeer kan wordt opgevat als zijnde agressie thuis. Dit komt in 2,5% (5200) van de gevallen voor.

78

Figuur 9 Slachtoffers van agressie per locatie (in %)


4

3

2

1
0
thuis straat uitgaansgelegenheid elders Conclusie
Agressie in de privé-sfeer komt bij 2,5% van de Oostelijk Zuid-Limburgse bevolking voor (5200 personen)
Agressie in de publieke sfeer komt bij +/- 6,5% van de bevolking voor (13000 perso- nen)

3.2.3 Agressie per gemeente
Onderzoeksvraag 7: Zijn er verschillen tussen de gemeenten in Oostelijk Zuid-Limburg wat betreft het vóórkomen van agressie?
De regio Oostelijk Zuid-Limburg bestaat uit de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld, Voerendaal, Gulpen-Wittem en Vaals. In de para- graaf 4.1 hebben we al gezien dat er geen verschil is tussen de negen grote gemeenten in het voorkomen van huiselijk geweld. Wel zaten er verschillen tussen grote en kleine gemeenten. In de regio Oostelijk Zuid-Limburg worden er kleine verschillen gevonden in het vóórkomen van agressie tussen de negen gemeenten in Oostelijk Zuid-Limburg. In Kerkrade en in Gulpen- Wittem komt agressie iets minder voor dan in Heerlen. Bij de overige gemeenten lijken de ge- gevens ook in die richting te wijzen, maar kan er geen statistisch significant verschil worden geconstateerd.
Tabel 3 Slachtoffers van agressie per gemeente (in %)
% slachtoffers van agressie
Heerlen 10,8
Landgraaf 9,7
Brunssum 9,1
Vaals 7,8
Nuth 7,5
Kerkrade 7,5
Simpelveld 7,3
Voerendaal 7,0
Onderbanken 6,6
Gulpen-Wittem 6,4
Als we een opsplitsing maken naar agressie in de publieke sfeer en agressie in de privé-sfeer zien we het volgende. Agressie in de privé-sfeer komt in geen van de gemeenten significant
79

meer voor dan in een andere gemeente. Agressie in de publieke sfeer komt in Kerkrade, Onder- banken en Simpelveld minder voor dan in Heerlen (bijlage 3, blz. 62)

Conclusie
Agressie in de publieke sfeer komt iets minder voor in Kerkrade, Onderbanken en Simpelveld dan in Heerlen
Agressie in de privé-sfeer komt iets minder voor in Kerkrade en Gulpen-Wittem dan in Heerlen

3.2.4 Middelengebruik en agressie
Onderzoeksvraag 8: in welke mate is er bij slachtoffers en plegers van agressie sprake van alcohol of drug- gebruik?
Voor de beantwoording van deze onderzoeksvraag wordt gebruik gemaakt van drie items uit de gezondheidsenquête. Ten eerste is aan de respondenten die slachtoffer zijn geworden van agressie gevraagd of hun dader alcohol en/of drugs had gebruik. Ten tweede is aan respon- denten die aangeven dader te zijn van agressie gevraagd of ze op dat moment alcohol en/of drugs hadden gebruikt. Ten derde is gevraagd aan de slachtoffers van agressie of ze zelf op dat moment alcohol en/of drugs hadden gebruikt.
Er is een opvallend verschil in de beschrijving van het middelengebruik van daders tussen de personen die aangeven zelf dader te zijn en degenen die slachtoffer zijn geworden van een ple- ger. In beide gevallen geeft rond de 13% van de respondenten aan dat de dader alcohol heeft gebruikt. Opvallend zijn het gebruik van drugs en de combinatie van alcohol en drugs. Iets meer dan 8% van de slachtoffers van agressie geeft aan dat hun dader drugs had gebruikt, te- genover 1% van degenen die zelf dader waren. Een zelfde verschijnsel zien we bij de combinatie van alcohol en drugs. Van de slachtoffers geeft 7% aan dat de dader alcohol en drugs heeft ge- bruikt. Van degenen die aan hebben gegeven zelf pleger te zijn geeft slechts 1% aan alcohol en drugs te hebben gebruikt.
Ook bij slachtoffer van agressie komt alcohol- en druggebruik voor. Bijna 8% van de slachtoffers geeft aan ten tijde van de agressie onder invloed te zijn geweest van alcohol en iets meer dan
1% onder invloed van drugs.
Figuur 10 Plegers en slachtoffers die drugs en/of alcohol hebben gebruikt (in %) Gebruik volgens pleger
agressie
Gebruik pleger volgens
slachtoffer
Gebruik van slachtoffer
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Alcohol Drugs Alcohol & Drugs Geen gebruik
80

Conclusie

Meer dan 10% van de slachtoffers en plegers van huiselijk geweld rapporteert alco- holgebruik van de pleger.
Volgens de slachtoffers was bijna een derde van de plegers onder invloed. Alcohol en druggebruik komt bij slachtoffers van agressie, naar eigen zeggen, weinig voor.

3.2.5 Relatie tussen slachtoffer en pleger van agressie
Onderzoeksvraag 9: Wat is de relatie tussen slachtoffer en dader: zijn het bekenden van elkaar en is het slachtoffer meestal van het andere geslacht? En zijn er op dit punt verschillen tussen agressie gepleegd in de publieke sfeer en gepleegd in de privé-sfeer?

9a: slachtoffer en dader bekenden van elkaar?
De relatie tussen slachtoffer en dader wordt op twee manieren beschreven. Ten eerste is aan slachtoffers van agressie gevraagd of de dader een bekende was. Ten tweede hebben ook de daders de vraag gekregen of hun slachtoffer een bekende van hen is. De slachtoffers van agres- sie geven aan dat 45% van de plegers een onbekende voor hen was. Bijna eenderde van de slachtoffers kende de dader wel , maar was het geen (ex)partner of familie. Partners, ex-partners en familie nemen volgens de slachtoffers ieder minder dan 10% van de gevallen in. Ook aan de plegers van agressie is gevraagd wat de relatie was met het slachtoffer. In ongeveer
25% van de gevallen ging het volgens de dader om een onbekende, bij 25% ging het om een bekende, in iets meer dan 20% om een partner, in iets minder dan 20% om familie en in slechts
4% om een ex-partner (bijlage 3, blz. 63).
Figuur 11 Relatie tussen slachtoffers en pleger van agressie (in %)
60

40

20
0
onbekende bekende partner ex-partner familie Relatie tot pleger volgens slachtoffer Relatie tot slachtoffer volgens pleger Ook op een andere manier is gekeken naar de relatie tussen slachtoffers en daders in het alge- meen. De bijkomende vraag is: hoeveel procent van de slachtoffers van agressie is geeft aan zelf ook pleger van agressief gedrag te zijn geweest. Bijna 16% van de slachtoffers in de afgelopen 12 maanden heeft in dezelfde periode ook de rol van pleger van agressie gehad.
9b: Zijn dader en slachtoffer meestal van het andere geslacht?
Over het algemeen kun je zeggen dat de dader meestal een man is. Dat betekent dat dat de be- langrijkste voorspeller is. Van agressie in het algemeen worden ongeveer evenveel mannen als vrouwen slachtoffer. In 47% van de gevallen van agressie is de dader van het andere geslacht. Hierbij gaat het overwegend om mannen die agressief zijn naar vrouwen. Agressie in de thuis- sfeer vindt veelal plaats tussen partners. Bij deze vorm van agressie is 71% van de slachtoffers
81

dan ook van het andere geslacht. Agressie in de publieke sfeer wordt voornamelijk geuit door mannen (85% van de plegers is man). In deze sfeer verschillen dader en slachtoffer in 39% van de gevallen van geslacht.

9c: Bestaat er verschil tussen agressie in publieke sfeer en privé-sfeer met betrekking tot de relatie tussen dader en slachtoffer?
Het is de verwachting dat agressie thuis voornamelijk plaatsvindt door toedoen van personen in de directe sociale omgeving (familie en (ex-)partner), en publieke agressie voornamelijk door onbekenden. Tabel 4 geeft inzicht in de verdeling van slachtoffers en daders in hun relatie met respectievelijk de dader en het slachtoffer. Er is onderscheid gemaakt tussen slachtofferschap en daderschap in de publieke en in de privé-sfeer. Zeer duidelijk verschillen zijn waarneembaar tussen agressie in de privé-sfeer en in de publieke sfeer. In de helft van de gevallen van publie- ke agressie is voor het slachtoffer de dader een onbekende. In meer dan 35% gaat het bij publiek geweld om een bekende van de dader / het slachtoffer. In veel mindere mate gaat het bij pu- blieke agressie om de partner, ex-partner of familie.
Tabel 4 Relatie tot dader en slachtoffer voor agressie in de publieke- en privé-sfeer (in %) Agressie publieke sfeer Agressie privé-sfeer (thuis) Relatie tot dader volgens Relatie tot slachtoffer Relatie tot dader volgens Relatie tot slachtoffer opgave slachtoffer volgens opgave opgave slachtoffer volgens opgave dader dader Onbekende 57% 49% 10% 5% Bekende 36% 41% 17% 13% Partner 2% 2% 31% 45% Ex-partner 2% 1% 15% 6% Familie 4% 7% 27% 32%
100% 100% 100% 100% Agressie thuis vindt hoofdzakelijk in de relationele sfeer plaats. In vergelijking met agressie in de publieke sfeer gaat het in meer dan 90% van de gevallen om een persoon die dader of slacht- offer is geworden van een bekende, (ex-)partner of familie. In het merendeel van de gevallen, zo geven de slachtoffers (45%) en de daders (31%) aan, is de agressie thuis gericht op de partner. De ex-partner lijkt minder vaak het slachtoffer. Familie vormt ook een groot deel van de slacht- offers thuis (rond 30%).
Conclusie
Er is duidelijk onderscheid tussen agressie in de publieke sfeer en agressie in de pri- vé-sfeer in de relatie tussen dader en slachtoffer
Agressie in de publieke sfeer gaat het in de helft van de gevallen om een dader en een slachtoffer die elkaar niet kennen. Daarnaast veelvuldig om bekenden (maar nauwe- lijks (ex-)partner of familie)
Agressie in de privé-sfeer vindt het meest plaats in situaties waarbij de relatie tussen slachtoffer en dader bestaat uit een familieband of een partner
82


3.2.6 Hulp zoeken bij agressie

Onderzoeksvraag 10: Hebben slachtoffers van agressie hulp gezocht?
Voor hulpverleners en politie is dit een zeer elementaire vraag. In eerdere publicaties wordt er vanuit gegaan dat er sprake is van een groot `darknumber' in registraties. Dit is niet alleen ge- richt op jonge kinderen die weinig aangifte doen, maar geeft ook een algemeen beeld. Bij de Nederlandse politiediensten wordt er vanuit gegaan dat er een `meldingsbereidheid' is van 12% voor huiselijk geweld. Naast de politieregistraties zijn er ook hulpverlenende instanties die registraties voeren. Voor iedere instantie zal een eigen `meldingsbereidheid' gelden, waarbij laagdrempelige instanties meer mensen zullen bereiken. In Zuid-Limburg bestaat het Advies- punt Huiselijk Geweld, een laagdrempelige frontoffice die slachtoffers van huiselijk geweld verder helpt naar de hulpverlening (backoffice).
Opvallend is het hoge percentage slachtoffers dat aangeeft geen hulp te hebben gezocht: bijna tweederde van de slachtoffers. Een klein percentage (3%) heeft wel hulp gezocht, maar kon dat niet vinden. Ongeveer 12% zoekt hulp bij familie of vrienden. Hulp bij agressie wordt voorna- melijk gezocht bij de politie (19%). Slechts 8% van de slachtoffers van agressie geeft aan de hulpverlening te hebben ingeschakeld (bijlage 3, blz. 63).
Figuur 12 Hulpzoekgedrag van slachtoffers van agressie (in %)*
80

60

40

20
0
te politie Ni anders gezocht familie of vrienden Geen hulp gevonden hulpverlening
*meerdere antwoorden mogelijk dus totaal is meer dan 100% Uit verdere analyse blijkt dat er weinig verschil zit in hulpzoekgedrag tussen de groep die slachtoffer is geworden van agressie thuis en de groep die slachtoffer werd van agressie op straat/café. Het grootste deel van de beide groepen zoekt geen hulp, degenen die dat wel doen kloppen voornamelijk aan bij familie en vrienden en bij de politie. Een betere toeleiding naar de hulpverlening is belangrijk. Ook uitgesplitst naar agressie in de privé-sfeer en publieke agressie blijft hetzelfde patroon zich voor beide vormen in stand.
Conclusie
Het merendeel van de slachtoffers van agressie zoekt geen hulp (64%) Slachtoffers van agressie zoeken voornamelijk hulp bij politie en familieleden en vrienden
Ongeveer 8% weet direct de weg naar de hulpverlening te vinden Ongeveer 3% heeft hulp gezocht maar die niet kunnen vinden

83


3.2.7 Achtergrondkenmerken en agressie

Onderzoeksvraag 11: Welke achtergrondkenmerken hebben de slachtoffers en plegers wat betreft (a) leef- tijd, geslacht, opleiding, etniciteit (b) werksituatie en gezinssituatie?
11a: leeftijd, geslacht en opleiding
Agressie algemeen
Slachtoffers: Over de agressie die mensen ervaren in het algemeen valt een aantal dingen te zeg- gen met betrekking tot achtergrondkenmerken. Agressie `algemeen' slaat op agressie die in de thuissfeer, de publieke sfeer of elders plaats vindt. In vergelijking met de groep die geen slacht- offer is geworden valt op dat het aantal mannen groter is. Mannen (52%) worden vaker slacht- offer van agressie dan vrouwen (48%). Bij leeftijd zien we een bekende samenhang met agressie. Met name jongvolwassenen (20-29 jaar) worden slachtoffer van agressie in het algemeen. Naarmate men ouder wordt neemt het aantal slachtoffers van agressie af. Verder is nog geke- ken naar opleiding en etniciteit. Er is geen verschil gevonden tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus in het risico om slachtoffer te worden van agressie (bijlage 3, blz. 64). Plegers: Over het algemeen zitten plegers van agressie in de leeftijdscohorten van 20 tot 49 jaar (73%). Opvallend is het hoge percentage plegers in de leeftijdgroep van 20 tot 29 jaar. Er is dan ook een sterk verband tussen leeftijd en het plegen van agressie. Naarmate mensen ouder wor- den neemt het percentage plegers van agressie sterk af. Bijna tweederde van de plegers van agressie is man. Mannen zijn oververtegenwoordigd in de groep plegers van agressie. Er is een duidelijk verband tussen opleiding en agressie. Lager opgeleiden plegen over het algemeen meer agressie dan hoogopgeleiden.
Agressie privé-sfeer
Slachtoffers: Vrouwen worden vaker slachtoffer van agressie in de privé-sfeer (66%) dan mannen (34%). Dit komt overeen met de resultaten die we eerder gezien hebben bij de paragrafen over huiselijk geweld. Kijken we naar de samenhang van leeftijd en agressie in de privé-sfeer, zien we dat personen van jonge leeftijd (20-29 jaar) relatief vaak slachtoffer worden, evenals perso- nen van middelbare leeftijd (50-59 jaar). Boven de 60 is het percentage slachtoffers van agressie in de privé-sfeer klein ( Plegers: Bij de plegers van agressie in de privé-sfeer (thuis) zien we een grote vertegenwoordi- ging van het jongste leeftijdscohort (20-29 jaar). Hoewel deze groep slecht 10% van de bevolking van Oostelijk Zuid-Limburg beslaat, zit 20% van de plegers in deze categorie. Ongeveer de helft van de plegers van agressie in de privé-sfeer is man. Dit is een oververtegenwoordiging van mannen in vergelijking met de onderzoekspopulatie. Ook hier blijkt opleiding van invloed: plegers van agressie thuis zijn vaker laagopgeleid (bijlage 3, blz. 65). Agressie publiek
Slachtoffers: De laatste indeling is die naar agressie in de publieke sfeer (straat, uitgaansgelegen- heid). Uit eerdere analyses kwam al naar voren dat jongvolwassenen (20-29 jaar) meer slachtof- fer worden in het uitgaanscircuit dan ouderen. Dit heeft o.a. te maken met de soort uitgaansge- legenheden waar deze groepen naartoe gaan. Naar verwachting zal het risico om geconfron- teerd te worden met agressie groter zijn in disco's dan in een bruin café. Van agressie in de pu- blieke sfeer worden significant meer mannen (57%) slachtoffer dan vrouwen. Opleiding heeft geen invloed op slachtofferschap van agressie in de publieke sfeer.

84

Plegers: Naast dat personen uit de jongere leeftijdscategorieën vaker slachtoffer worden van agressie in de publieke sfeer, zijn zij ook vaker pleger dan de oudere leeftijdscategorieën. Daar- naast blijkt het in 75% van de gevallen om mannen te gaan die agressief zijn in het publieke domein. In tegenstelling tot de eerdere bevindingen bij agressie algemeen en agressie thuis blijkt opleiding geen significante invloed te hebben op het plegen agressie in de publieke sfeer. Conclusie
Slachtoffers
Mannen zijn vaker slachtoffer van agressie in het algemeen en in de publieke sfeer. Vrouwen worden vaker slachtoffer van agressie in de privé-sfeer. Jongere leeftijdsgroepen zijn vaker slachtoffer van agressie in het algemeen en in de publieke sfeer. Agressie thuis komt minder voor bij de oudere leeftijdsgroepen. Opleiding heeft geen invloed op het risico om slachtoffer te worden van agressie in de publieke sfeer en het algemeen. Lageropgeleiden lopen meer risico om slachtoffer te worden van agressie in de privé-sfeer.
Plegers
Jongere leeftijdsgroepen (20-29) plegen meer agressie op alle vlakken (algemeen, pu- bliek & privé-sfeer).
Mannen plegen meer agressie in het algemeen en de publieke-sfeer dan vrouwen. In de privé-sfeer zijn mannen en vrouwen ongeveer even vaak pleger van agressie. Lager opgeleiden zijn vaker pleger van agressie in de privé-sfeer.
11b: werksituatie en gezinssituatie
Agressie algemeen
Slachtoffers: de werksituatie van slachtoffers bestaat uit werkend (parttime of fulltime), gepensi- oneerd, werkloos of studerend. Uit de gezondheidsenquête komt naar voren dat gepensioneer- den significant minder risico lopen om slachtoffer te worden van agressie dan werkenden. Er is geen verschil in risico tussen werklozen en studenten enerzijds en werkenden anderzijds. De gezinssituatie speelt een duidelijke rol in het risico op slachtofferschap van agressie. Twee- persoonshuishouden, al dan niet getrouwd en met of zonder thuiswonende kinderen, lopen significant minder risico op slachtofferschap van agressie dan eenpersoonshuishoudens. Eén- persoonshuishoudens met thuiswonende kinderen lopen het grootste risico om slachtoffer te worden van agressie in Oostelijk Zuid-Limburg.
Plegers: Hoewel werkloosheid geen invloed heeft op slachtofferschap van agressie in het alge- meen zien we wél dat werklozen een groter risico lopen om pleger te worden van agressie. Daarnaast blijken gepensioneerden minder snel pleger te worden dan werkenden. Een opvallende bevinding is dat personen uit een éénpersoonshuishouden met of zonder thuiswonende kinderen vaker pleger zijn van agressie. Dit kan betekenen dat een gedeelte van de alleenstaanden slachtoffer wordt van een andere groep alleenstaanden. Het ligt voor de hand dat dit in de relationele sfeer zal liggen.
Agressie privé-sfeer
Slachtoffers: Bijna de helft van de slachtoffers van agressie in de privé-sfeer is werkloos, en ook uit verdere analyse blijkt dat werklozen een grotere kans hebben om slachtoffer te worden van huiselijk geweld dan werkenden. Gepensioneerden hebben minder risico om slachtoffer te worden van agressie thuis. Met betrekking tot de gezinssituatie blijken ook weer alleenstaanden
85

(met of zonder thuiswonende kinderen) meer risico te lopen om slachtoffer te worden van agressie thuis. Het grootste risico geldt voor alleenstaanden met thuiswonende kinderen. Plegers: de plegers van agressie thuis zijn relatief vaak werkloos. Werklozen hebben een signifi- cant groter risico om pleger te zijn van agressie thuis dan werkenden. Vervolgens is bepaald hoe de kansverhoudingen liggen in het plegen van agressie thuis gekeken naar de gezinssitua- tie. Ook hier volgt uit dat de kans voor alleenstaanden met of zonder kinderen groter is om pleger te zijn van huiselijk geweld dan gehuwden zonder thuiswonende kinderen. De kans is voor alleenstaanden met thuiswonende kinderen het grootst.
Agressie publiek
Slachtoffer: bij de slachtoffers van agressie thuis zitten naar verhouding veel werklozen. In de publieke sfeer echter worden werklozen minder snel slachtoffer van agressie dan de werkende beroepsbevolking in Oostelijk Zuid-Limburg. Zoals al bleek bij de vorige beschrijvingen blijkt ook in dit geval dat gepensioneerden minder risico lopen om slachtoffer te worden van agressie in de publieke sfeer. Alleenstaanden (met of zonder kinderen) lopen meer risico om slachtoffer te worden van agressie in de publieke sfeer, dan samenwonenden.
Plegers: Plegers van publieke agressie verschillen maar op twee punten van de niet-plegers. Alleenstaanden zonder thuiswonende kinderen zijn vaker pleger van agressie in de publieke sfeer (veelal jongeren) en gepensioneerden zijn minder vaak pleger van agressie in de publieke sfeer.
Conclusie
Slachtoffers
Gepensioneerden lopen minder risico op agressie in het algemeen, de thuissfeer en de publieke sfeer.
Werklozen, WAO'ers en uitkeringsgerechtigden lopen meer risico dan werkenden om slachtoffer te worden van agressie in de thuissfeer en de publieke sfeer. Alleenstaanden hebben meer risico om slachtoffer te worden van agressie. Het risico is het grootst voor alleenstaanden met thuiswonende kinderen. Plegers
Plegers van agressie zijn vaker werkloos als het gaat om agressie in de thuissfeer en in het algemeen.
Gepensioneerden zijn minder vaak plegers van agressie dan werkenden.
3.2.8 PsychisAlleenstaanden zijn vaker pleger van agressie dan gehuwden / samenwonenden. che problemen en agressie
Onderzoeksvraag 12: Verschillen slachtoffers van niet-slachtoffers wat betreft psychosociale problemen? De samenhang tussen psychosociale problemen en agressie in de publieke sfeer en in de thuis- sfeer is zeer duidelijk waar te nemen, zowel bij slachtoffers als daders. De onderstaande tabellen geven meer inzicht in de problematiek en in de samenhang. Eerst kijken we naar de slachtof- fers. Globaal de tabel bestuderend valt op dat de percentages van boven naar beneden in de kolommen toenemen. Dat wil zeggen dat bij de slachtoffers van agressie in de publieke sfeer en in de privé-sfeer het percentage dat zich eenzaam en depressief voelt en psychosociale proble- men heeft groter is dan in de groep met personen die geen slachtoffer voelt.
86

Tabel 5 Slachtoffers en psychosociale gezondheid per categorie (in % van totale populatie) Eenzaamheid Depressie Psychosociaal Publiek Thuis Publiek Thuis Publiek Thuis Geen problemen 5,2 1,1 5,6 0,8 3,4 0,5 Matig 8,0 3,0 6,9 2,9 7,3 2,7 Problemen 12,1 9,8 10,9 9,2 17,0 9,3 De meest opvallende percentages zijn dat van de personen met psychosociale klachten 17% slachtoffer wordt van agressie in de publieke sfeer. Dit is een zeer groot percentage. Met betrekking tot de plegers van agressie in de publieke sfeer en de thuissfeer is een zelfde beeld te schetsen. Ook hier blijkt dat het percentage plegers van agressie in de groepen die aan- geven psychosociale klachten te hebben of depressief of eenzaam zijn groter is (zie ook bijlage 3, blz. 69).
Tabel 6 Plegers en psychosociale gezondheid per categorie (in % van totale populatie) Eenzaamheid Depressie Psychosociaal Publiek Thuis Publiek Thuis Publiek Thuis Geen problemen 2,5 1,4 3,0 1,5 1,6 1,0 Matig 4,4 4,8 3,0 3,7 4,1 3,7 Problemen 8,2 16,5 6,8 14,9 8,7 14,3 Ook hier zijn een aantal sterke verbanden te zien. Met name in de groep die aangeeft ernstige problemen te hebben met eenzaamheid bevinden zich plegers van agressie in de thuissfeer. Hetzelfde geldt voor depressie en psychosociale problemen.
Over het algemeen laten de bovenstaande tabellen zien dat psychosociale klachten, eenzaam- heid en depressiviteit relatief veel voorkomen bij plegers én slachtoffers van agressie in de pu- blieke en privé-sfeer. De samenhang lijkt voor plegers het sterkst in combinatie met agressie in de thuissfeer, terwijl dit voor slachtoffers vooral geldt in combinatie met agressie in de publieke sfeer.
Conclusie
Het percentage personen met problemen rondom eenzaamheid, depressie en psycho- sociale klachten is groter onder slachtoffers van agressie
Het percentage personen met problemen rondom eenzaamheid, depressie en psycho- sociale klachten is groter onder plegers van agressie


87

Hoofdstuk 4 Conclusie, discussie en aanbevelingen


4.1.1 Huiselijk geweld
In Limburg wonen 1,1 miljoen mensen, waarvan 810.000 inwoners tussen 20 en 75 jaar. De om- vangschatting van huiselijk geweld in Limburg moet met voorzichtigheid worden geïnterpre- teerd. Mogelijk is sprake van een onderschatting van het werkelijke aantal slachtoffers van hui- selijk geweld. Een drietal redenen hiervoor is: de kleinere deelname van bepaalde groepen (zo- als allochtonen en jongvolwassenen); geringe deelname bij slachtoffers omdat ze niet dur- ven/mogen deelnemen nemen aan onderzoek; en de eigen interpretatie van huiselijk geweld. Op basis van dit onderzoek worden in Limburg naar schatting 24.500 volwassen personen (3%) per jaar geconfronteerd met huiselijk geweld. In 10.500 gevallen (1,3%) gaat het om personen die zelf slachtoffer zijn geworden. In de overige gevallen gaat het om iemand uit het gezin of de directe omgeving.
Vaak wordt verondersteld dat huiselijk geweld een probleem is van de grotere steden. Hoewel in dit onderzoek een indicatie wordt gevonden dat huiselijk geweld inderdaad meer voorkomt in de grotere steden dan in kleine dorpen, is het verschil erg klein. Dus ook in kleinere ge- meenten is huiselijk geweld een belangrijk probleem (figuur 4, blz. 29). Naast de plek waar mensen wonen wordt het risico om slachtoffer te worden van huiselijk ge- weld ook bepaald door achtergrondkenmerken. Vrouwen worden vaker slachtoffer (75%) van huiselijk geweld dan mannen (figuur 5, blz. 30). Huiselijk geweld komt relatief meer voor in de leeftijdscategorieën van 20 tot en met 49 jaar. Laag opgeleiden worden vaker slachtoffer van huiselijk geweld dan hoog opgeleiden. Etniciteit is wel van invloed: mensen van Surinaamse, Antilliaanse of Arubaanse herkomst (7,5%) lopen meer risico om slachtoffer te worden van hui- selijk geweld dan autochtonen in Limburg (1,2%).
Een sterke samenhang is gevonden tussen gezinssituatie en huiselijk geweld. Het percentage slachtoffers van huiselijk geweld onder alleenstaande ouders (met name vrouwen) met thuis- wonende kinderen is groot in vergelijking met andere gezinssituaties (figuur 6, blz. 31). Onge- veer 10% van de alleenstaande ouders met thuiswonende kinderen wordt jaarlijks slachtoffer van huiselijk geweld. In de meeste gevallen is de dader een ex-partner (60%). Waarschijnlijk kunnen alleenstaande ouders met thuiswonende kinderen de band met de mishandelende ex- partner niet volledig doorbreken en gaat geweld verder, ook als de relatie voorbij is. Ook is er een sterke samenhang met werkloosheid gevonden. Mensen die aangeven werkloos (3%) te zijn, in de bijstand zitten (3%) of in de WAO (4%) worden vaker het slachtoffer van hui- selijk geweld dan mensen met een baan (1%). Hier speelt financiële afhankelijkheid mogelijk een rol, maar daarnaast kan een algehele uitzichtloze situatie frustratie oproepen, die leidt tot agressief gedrag.
Mannen en vrouwen die slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld vertonen méér klachten over depressie, eenzaamheid en psychosociale klachten dan mensen die geen slachtoffer zijn van huiselijk geweld (figuur 8, blz. 32). Overigens kan geen oorzakelijk verband tussen psychi- sche klachten en huiselijk geweld worden vastgesteld met deze gegevens. Psychische klachten kunnen een gevolg zijn van huiselijk geweld, maar wellicht zijn mensen met psychische pro- blemen ook kwetsbaarder voor huiselijk geweld.

4.1.2 Agressie in de publieke sfeer en de privé-sfeer
Zoals eerder aangegeven hebben de onderstaande cijfers betrekking op de regio Oostelijk Zuid- Limburg. De resultaten voor deze regio zijn naar alle waarschijnlijkheid ook van toepassing op
89

de overige Limburgse regio's. In Oostelijk-Zuid Limburg worden naar schatting 19.000 perso- nen (9%) per jaar slachtoffer van agressie. Daarvan worden tussen 5.200 personen (2,5%) slacht- offer van agressie in de privé-sfeer en 13.500 (6,5%) slachtoffer van agressie in de publieke sfeer. Agressie in de privé-sfeer lijkt vergelijkbaar te zijn met huiselijk geweld; hoewel de definities iets verschillen is er een overlap van 90%.
Het gebruik van alcohol en drugs ten tijde van de agressie wordt door slachtoffers en plegers gerapporteerd. De slachtoffers van agressie geven aan dat de daders in 30% van de gevallen onder invloed waren van alcohol en/of drugs. Van de plegers van agressie geeft 12% aan alco- hol en/of drugs te hebben gebruikt tijdens de daad van agressie.
Een belangrijke bevinding in dit rapport is het hulpzoekgedrag van slachtoffers van agressie (figuur 12, blz. 39). Bijna tweederde van de slachtoffers van agressie zoekt geen hulp. In de meeste gevallen omdat ze dat niet nodig vinden. Ongeveer 3% van de slachtoffers heeft gepro- beerd hulp te zoeken, maar kon die niet vinden. Slachtoffers van agressie zoeken voornamelijk hulp bij familie en vrienden en bij de politie. Een deel vindt direct de weg naar de hulpverle- ning (8%).
Ook in dit deel van het onderzoek is onderzocht wat de invloed is van achtergrondkenmerken op agressie. Zowel voor slachtoffers als voor plegers is een analyse gemaakt. Opvallend is dat voor een aantal kenmerken het risico zowel groter is om slachtoffer te zijn, en om pleger te zijn. Zo worden mannen vaker slachtoffer van agressie in de publieke sfeer (57%), en zijn mannen in de publieke sfeer ook vaker dader (77%). In de privé-sfeer zijn mannen en vrouwen ongeveer even vaak dader, maar daar zijn vrouwen vaker het slachtoffer (66%). In de jongere leeftijdsca- tegorieën bevinden zich relatief veel slachtoffers van agressie, maar tevens relatief veel plegers. In de thuissituatie komt agressie meer voor onder laagopgeleiden.
De arbeidssituatie en gezinssituatie van slachtoffers en plegers van agressie laten een aantal overeenkomstige resultaten zien met eerdere bevindingen. Ook hier volgt de conclusie dat al- leenstaanden met thuiswonende kinderen vaker slachtoffer worden van agressie. Daarnaast blijkt dat alleenstaanden (met of zonder thuiswonende kinderen) meer agressie plegen dan gehuwden en samenwonenden. Slachtoffers en plegers van agressie in de privé-sfeer blijken vaker werkloos te zijn.
Tot slot is de samenhang tussen psychosociale klachten onderzocht. Het blijkt ook hier dat on- der zowel plegers als slachtoffers van agressie eenzaamheid, depressie en psychosociale klach- ten meer voorkomt dan bij niet-slachtoffers. Ook hier geldt dat de richting van deze samenhang niet vastgesteld kan worden.


90

Bijlage 5

In deze bijlage treft u een weergave van de resultaten van de Tilburgse VVI pilot, namelijk Hoofdstuk 2 uit het rapport van de Dienst Beleidsontwikkeling, Onderzoek & Informatie van de Gemeente Tilburg (2004) : "Veiligheid voor Vrouwen in Tilburg 2004 (onderzoek naar huise- lijk geweld). Tilburg: Gemeente Tilburg.
Hoofdstuk 2 Huiselijk geweld

2.1 Inleiding
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezin, fa- milie, (ex)partner, huisvrienden). Het gaat om lichamelijk, seksueel of psychisch geweld. Slachtoffers en plegers van geweld kunnen mannen, vrouwen of kinderen zijn. In dit onderzoek zijn alleen vrouwen ondervraagd.

2.2 5% heeft in de afgelopen 2 jaar te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of huis- genoten)
Het percentage ligt bij de allochtonen (niet-westers en westers) wat hoger dan bij de autochto- nen.
% te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of
huisgenoten)
Allochtonen (niet- 93 westers en westers) 7
Autochtonen 4 96 ja nee Totaal 5 95 0% 20% 40% 60% 80% 100% Verschil in percentages autochtoon-allochtoon statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Uitgesplitst naar leeftijd blijkt dat de leeftijdsgroep 16-19 er in verhouding vaker mee te maken heeft gehad. De groep 50 jaar of ouder scoort wat onder het gemiddelde.
91

Heeft in de afgelopen 2 jaar te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of uw huisgenoten)

% ja % nee
16-19 jaar 21 79
20-29 jaar 7 93
30-39 jaar 4 96
40-49 jaar 4 96
50 jaar of ouder 2 98 Totaal 5 95
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Uitgesplitst naar huishoudinkomen blijken de huishoudens met minder dan 1.050 vaker te maken te hebben gehad met huiselijk geweld.
Heeft in de afgelopen 2 jaar te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of uw huisgenoten) % ja % nee Netto huishoudinkomen minder dan 1.050 14 86 Netto huishoudinkomen 1.050 - 1.900 4 96 Netto huishoudinkomen meer dan 1.900 3 97 Totaal 5 95
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Uitgesplitst naar huishoudenssamenstelling blijken de alleenstaanden (met of zonder kinderen, inclusief thuiswonend) vaker te maken te hebben gehad met huiselijk geweld dan de gehuw- den/samenlevenden (met of zonder kinderen).
Heeft in de afgelopen 2 jaar te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of uw huisgenoten) % ja % nee Alleenstaand 10 90 Gehuwd/samenlevend 2 98 Totaal 5 95
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.3 4% heeft in de afgelopen 2 jaar zelf te maken gehad met huiselijk geweld Van degenen die te maken hebben gehad met huiselijk geweld is 84% zelf slachtoffer geweest. Dat betekent, berekend over alle vrouwen, dat 4% zelf slachtoffer is geweest. Tussen de au- tochtonen en allochtonen (niet-westers en westers) is het verschil, nu het over de persoon zelf gaat en niet meer over de bredere huiselijke kring, niet meer aanwezig.
92

% zelf slachtoffer van huiselijk geweld

Allochtonen (niet- 95 westers en westers) 5

Autochtonen 4 96 ja nee Totaal 4 96 0% 20% 40% 60% 80% 100% Verschil in percentages autochtoon-allochtoon niet statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Ook als het er om gaat of men zelf slachtoffer is geweest, blijkt dat de groep 50 jaar of ouder wederom onder het gemiddelde scoort en dat de leeftijdsgroep 16-19 er in verhouding vaker mee te maken heeft gehad. Dat is een reden om deze groep nader te bekijken. Omdat het hier om echt kleine aantallen gaat moeten deze gegevens puur als aanvullende informatie worden beschouwd en niet worden gebruikt om iets te zeggen over de gehele vrouwelijke bevolking van 16-19 jaar. Van deze 16-19 jarigen is tweederde autochtoon. De dader blijkt in de meeste gevallen (14 van de 16 keer) een ander familielid te zijn. Van deze 16-19 jarigen wonen er 7 nog thuis en bij hen blijken de (stief)ouders de dader te zijn (3 maal de vader, 2 maal de moeder, 2 maal de stiefvader). Van de niet-thuiswonenden is verder niet veel bekend. In paragraaf 2.6 wordt voor alle slachtoffers dieper ingegaan op de dader.
Heeft in de afgelopen 2 jaar zelf te maken gehad met huiselijk geweld
% ja % nee
16-19 jaar 16 84
20-29 jaar 6 94
30-39 jaar 4 96
40-49 jaar 4 96
50 jaar of ouder 1 99 Totaal 4 96
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Ook als het er om gaat of men zelf slachtoffer is geweest, blijken de huishoudens met minder dan 1.050 vaker te maken te hebben gehad met huiselijk geweld.

93

Heeft in de afgelopen 2 jaar zelf maken gehad met huiselijk geweld

% ja % nee Netto huishoudinkomen minder dan 1.050 13 87 Netto huishoudinkomen 1.050 - 1.900 2 88 Netto huishoudinkomen meer dan 1.900 2 88
4 96
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Ook als het er om gaat of men zelf slachtoffer is geweest blijken de alleenstaanden (met of zon- der kinderen, inclusief thuiswonend) vaker te maken te hebben gehad met huiselijk geweld dan de gehuwden/samenlevenden (met of zonder kinderen). Hoe deze relatie ligt is helaas niet te achterhalen uit de gegevens.
Heeft in de afgelopen 2 jaar zelf te maken gehad met huiselijk geweld
% ja % nee Alleenstaand 8 92 Gehuwd/samenlevend 2 98 Totaal 5 95
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.4 Gegevens huiselijk geweld naar een aantal landen van herkomst Van 260 allochtone respondenten is bekend dat ze uit een niet-westers land komen. Voor hen is daarom ook apart het slachtofferschap van huiselijk geweld bekeken. Niet-westerse allochtonen geven in verhouding tot autochtonen meer aan met huiselijk geweld te maken te hebben gehad, in huiselijke kring, maar ook zelf.
Heeft in de afgelopen 2 jaar te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of uw huisgenoten) % ja % nee Totaal aantal Niet-westerse allochtonen 9 91 260 Autochtonen 4 96
* Niet-westerse allochtonen zijn ongewogen gegevens, percentages zijn afgerond
** verschil in percentages niet-westerse allochtonen ­ autochtonen is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Heeft in de afgelopen 2 jaar zelf te maken gehad met huiselijk geweld
% ja % nee Totaal aantal Niet-westerse allochtonen 7 93 260 Autochtonen 4 96
* Niet-westerse allochtonen zijn ongewogen gegevens, percentages zijn afgerond
** verschil in percentages niet-westerse allochtonen ­ autochtonen is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets) Er zijn ook gegevens bekend van vrouwen voor een aantal landen van herkomst. Omdat het hier om een klein aantal vrouwen gaat moeten deze gegevens als indicatief worden be- schouwd. Dat wil zeggen, ze geven wel een beeld, maar moeten met enige voorzichtigheid ge- hanteerd worden als ze gebruikt worden om iets te zeggen over de gehele vrouwelijke bevol-
94

king van 16 jaar of ouder uit dat land van herkomst. Somalië was ook als specifiek land onder- scheiden, maar aangezien maar 6 respondenten dit als land van herkomst hadden is deze groep buiten beschouwing gelaten.
Turkse vrouwen geven in vergelijking met het gemiddelde in Tilburg meer aan met huiselijk geweld te maken te hebben gehad, in huiselijke kring, maar ook zelf.
Heeft in de afgelopen 2 jaar te maken gehad met huiselijk geweld (zelf of uw huisgenoten) aantal % ja aantal % nee Totaal aantal Nederlandse Antillen/Aruba 8 9 77 91 85 Suriname 3 6 47 94 50 Turkije 10 17 48 83 58 Marokko 3 7 41 93 44 Tilburg totaal 5 95
* Ongewogen gegevens, percentages zijn afgerond

** Turkse vrouwen hebben er in verhouding meer mee te maken gehad dan gemiddeld, is statistisch significant (Binomiaal-toets) Heeft in de afgelopen 2 jaar zelf te maken gehad met huiselijk geweld
aantal % ja aantal % nee Totaal aantal Nederlandse Antillen/Aruba 5 6 80 94 85 Suriname 3 6 47 94 50 Turkije 8 14 50 86 58 Marokko 2 5 42 95 44 Tilburg Totaal 4 96
* Ongewogen gegevens, percentages zijn afgerond

** Turkse vrouwen hebben er in verhouding zelf meer mee te maken gehad dan gemiddeld, is statistisch significant (Binomiaal-toets) Er wordt nu verder ingegaan op degenen die zelf slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. Omdat het hierbij, in tegenstelling tot de paragrafen 2.1­2.4 hiervoor, om minder dan 100 personen gaat moeten de cijfers beschouwd worden als indicatief. Dit betekent dat de cijfers zeker een beeld geven van de problematiek, maar dat ze gezien de kleine aantallen met enige voorzichtigheid gehanteerd moeten worden. Dit omdat ze verder in dit hoofdstuk namelijk worden gebruikt om iets te zeggen over de gehele vrouwelijke bevolking van Tilburg van 16 jaar of ouder.

2.5 Lichamelijk en geestelijk geweld komen bij huiselijk geweld het meest voor Aan diegenen die zelf slachtoffer zijn geworden, is gevraagd om wat voor type huiselijk geweld het ging. Men kan van meerdere typen slachtoffer zijn geworden. Lichamelijk en geestelijk ge- weld worden het meest genoemd. De helft van de vrouwen is van meer dan 1 vorm slachtoffer geworden. Zowel bij de autochtonen als bij de allochtonen (niet-westers en westers) worden het lichamelijk en het geestelijk geweld het meest genoemd.

95

Type huiselijk geweld waar men slachtoffer van is geworden (meerdere antwoorden mogelijk)

Autochtoon Allochtoon (niet-westers en Gemiddeld Totaal Tilburg westers) aantal % vrouwen aantal %vrouwen %vrouwen Lichamelijk geweld 23 75 27 70 74 Geestelijk geweld 18 59 29 77 63 Seksueel geweld 3 10 6 16 12 Totaal 44 144 62 163 149
* percentages zijn afgerond en tellen op tot boven de 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn
** verschillen in percentages tussen allochtonen en autochtonen zijn niet statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.6 De ex-partner wordt het meest als dader genoemd
De dader was bij 32% de ex-partner, bij 30% een ander familielid en bij 24% de partner. Bij al- lochtonen (niet-westers en westers) komt "partner" als dader in verhouding vaker voor en "an- der familielid" minder vaak dan bij autochtonen.
Dader van huiselijk geweld
Autochtonen Allochtonen (niet- Gemiddeld Totaal Tilburg westers en westers) Aantal % Aantal % % ex-partner 11 34 10 26 32 ander familielid 11 34 5 13 30 partner 6 19 17 45 24 overig (kind, huisvriend, anders) 4 12 6 17 15 Totaal 32 38 100 100
* percentages zijn afgerond

** verschil percentages "partner" , " ander familielid" tussen allochtonen en autochtonen statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.7 Als probleem van de dader wordt verslaving het meest genoemd De dader blijkt gemiddeld meer dan één probleem te hebben, waarbij een verslaving het meest wordt genoemd en geldprobleem op de tweede plaats staat. In paragraaf 2.3 was al geconsta- teerd dat in huishoudens met een netto inkomen van minder dan 1.050 huiselijk geweld vaker voorkomt.
Allochtonen (niet-westers en westers) geven minder vaak aan dat er sprake is van een versla- ving dan de autochtonen.

96

Problemen dader

Autochtonen Allochtonen (niet-westers Gemiddeld Totaal en westers) Tilburg aantal % vrou- aantal % vrouwen % vrouwen wen verslaving (alcohol/drugs/gokken) 15 48 1 17 40 psychische stoornis 7 24 9 25 24 geldprobleem 8 25 12 30 26 werkloos zijn 6 18 9 24 20 geen sprake van probleem 4 15 11 28 18 anders 8 25 4 11 22 weet ik niet 4 15 6 16 15 Totaal 52 170 58 150 165
* percentages zijn afgerond

** verschil percentage "probleem verslaving" tussen allochtonen en autochtonen statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.8 Grootste deel slachtoffers is eenmalig of aantal keren slachtoffer geworden Namelijk 30% eenmalig en 40% een aantal keren. Maar toch 12% geeft aan dagelijks slachtoffer te zijn. Door allochtonen (niet-westers en westers) wordt minder vaak "eenmalig slachtoffer- schap" aangegeven dan door autochtonen.
Frequentie slachtofferschap
Autochtoon Allochtoon (niet-westers en Gemiddeld Totaal Tilburg westers) Aantal % Aantal % % eenmalig 11 35 4 10 30 een aantal keren 12 39 19 49 40 maandelijks 3 10 7 18 12 wekelijks 1 3 6 15 7 dagelijks 4 13 3 8 12 Totaal 31 100 39 100 100
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentage "eenmalig slachtofferschap" is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.9 88% geeft aan dat huiselijk geweld is gestopt
Bij allochtonen (niet-westers en westers) ligt het percentage waar het huiselijk geweld nog doorgaat hoger dan bij autochtonen. In paragraaf 3.7 was daarnaast al geconstateerd dat bij allochtonen minder sprake was van eenmalig huiselijk geweld.

97

Huiselijk geweld gestopt of gaat het nog door

Autochtoon Allochtoon (niet-westers Gemiddeld Totaal Tilburg en westers) Aantal % Aantal % het is gestopt 28 93 29 74 88 het gaat nog door 2 7 10 26 12 subtotaal
totaal 30 100 39 100 100
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages bij autochtoon-allochtoon is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.10 Meest genoemde reden stoppen huiselijk geweld is dat de vrouw is weggegaan
43% noemt dit als reden. 22% noemt als reden dat de dader is gestopt. In verhouding hebben de allochtone vrouwen (niet-westers en westers) het vaker bij een instantie gemeld dan de au- tochtone vrouwen.
Reden dat het gestopt is? (meerdere antwoorden mogelijk)
Autochtonen Allochtonen (niet- Gemiddeld Totaal westers en westers) Tilburg aantal % vrouwen aantal % vrouwen % vrouwen ik ben weggegaan 12 44 10 37 43 anders 9 34 8 28 33 ik heb het gemeld bij een instantie 7 25 15 56 32 ik heb het verteld aan familie/vrienden 7 24 8 29 25 de dader is ermee gestopt 6 22 6 21 22 de dader heeft hulp gezocht 2 8 1 3 7 de dader zit in de gevangenis - - 1 4 1 Totaal 43 157 49 178 161
* percentages zijn afgerond en tellen op tot boven de 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn
** verschil in percentage "gemeld bij instantie" autochtoon-allochtoon is statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.11 Tweederde van de vrouwen heeft hulp gezocht
Hierin verschillen autochtonen en allochtonen (niet-westers en westers) niet. Heeft u hulp gezocht?
Autochtonen Allochtonen (niet-westers Gemiddeld Totaal en westers) Tilburg aantal % vrouwen aantal % vrouwen % vrouwen nee, ik heb geen hulp gezocht 10 34 10 30 34 ja, ik heb hulp gezocht 19 66 23 70 66 Totaal 29 100 33 100 100
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages bij autochtonen- allochtonen niet statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
98

De meest genoemde reden om geen hulp te zoeken is dat men geen behoefte geeft aan hulp.

Reden dat men geen hulp heeft gezocht (gemiddeld totaal Tilburg)
aantal % vrouwen Ik heb geen behoefte aan hulp 14 68 Men kan toch niet helpen 6 28 uit angst voor de mogelijke gevolgen 5 23 ik weet niet waar ik hulp moet zoeken 2 11 Andere reden 1 7 Totaal 28 137
* percentages zijn afgerond en tellen op tot boven de 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn Degenen die wel hulp hebben gezocht, hebben dat met name gedaan bij fami- lie/vrienden/kennissen. Politie, maatschappelijk werk en huisarts komen vlak daarachter. Bij wie heeft men hulp gezocht? (gemiddeld totaal Tilburg)
aantal % vrouwen bij familie/vrienden/kennissen 22 57 Bij politie 19 49 Bij huisarts 14 37 Bij maatschappelijk werk 14 35 Bij geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 8 22 Anders 4 10 bij slachtofferhulp 3 7 Totaal 84 217
* percentages zijn afgerond en tellen op tot boven de 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn
2.12 Het is belangrijk iemand te hebben waar men het verhaal aan kwijt kan Dat wordt namelijk door bijna de helft van de slachtoffers van huiselijk geweld genoemd. Aan welke hulp heeft men behoefte?
aantal % vrouwen iemand om mijn verhaal aan kwijt te kunnen 29 46 ik heb geen behoefte aan hulp 15 24 hulp voor de dader 11 17 hulp om einde te maken aan het geweld 10 15 hulp om weg te kunnen gaan 9 15 andere hulp 9 15 contact met andere slachtoffers 8 14 tijdelijke opvang 4 7 juridische hulp voor verblijfsvergunning 1 1 Totaal 96 154
* percentages zijn afgerond en tellen op tot boven de 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn
---


2.13 Van alle vrouwen is 14% bekend met het Steunpunt Huiselijk geweld

Tussen autochtonen en allochtonen (niet-westers en westers) is er geen verschil in bekendheid.

% % bekend met het Steunpunt Huiselijk geweld
50

40

30

20 14 15 13
10
0
Totaal Autochtonen Allochtonen (niet-westers en westers) Totaal Autochtonen Allochtonen (niet-westers en westers) Verschil in percentages autochtoon-allochtoon niet statistisch significant (Chi-kwadraattoets) Degenen die zelf slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld blijken het Steunpunt minder te kennen dan de niet-slachtoffers.
Bent u bekend met het Steunpunt Huiselijk geweld?
Slachtoffer Niet-slachtoffer Gemiddeld Totaal Tilburg aantal % vrouwen aantal % vrouwen % vrouwen ja 3 5 210 15 14 nee 61 95 1225 85 86 Totaal 64 100 1435 100 100
* percentages zijn afgerond

** verschil in percentages slachtoffer-niet slachtoffer statistisch significant (Chi-kwadraat-toets)
2.14 Interpretatie van onderzoeksgegevens huiselijk geweld Enige nuancering van de cijfers is op zijn plaats. Het betreft in dit onderzoek een zelfrapportage en het is zeer aannemelijk dat het daarom om een conservatieve schatting gaat. Daar zijn een aantal redenen voor te noemen.

- In het onderzoek is gevraagd of het huiselijk geweld nog plaats vindt of is gestopt. En het blijkt dat het grootste deel is gestopt. Een aantal vrouwen waarbij het huiselijk geweld lan- ger dan 2 jaar was geleden (dit was de terugvraagperiode in de enquête), heeft in de ruimte voor de ideeën tegen huiselijk geweld (zie bijlage 2) ook nog kenbaar gemaakt dat ze voor- heen slachtoffer zijn geweest.

- Ook wordt de ex-partner het meest als dader genoemd. In een aantal gevallen betrof het slachtoffers waar het huiselijk geweld nog doorging maar meestal was het gestopt. Dit kan betekenen dat de vrouwen waar het nog plaats vindt in verhouding weinig aan het onder-
100

zoek hebben deelgenomen. Dit kan komen door het taboe wat er nog op rust of door de angst voor de gevolgen als er over gepraat wordt. De schriftelijke vragenlijst was geadres- seerd, maar de vraag is of iedereen hem wel onder ogen heeft gehad en in heeft durven of kunnen vullen? Hierover wordt een aantal maal een opmerking gemaakt door responden- ten: "Geen schriftelijke enquête naar een huisadres sturen waar onderdrukte vrouwen dit soort post waarschijnlijk niet eens te zien krijgen. Bekendheid geven aan steunpunten, tele- foonnummers van vertrouwenspersonen op plekken waar vrouwen wel komen en vrijheid hebben". "Persoonlijk praten met de vrouwen. Dan kan ze beter uitleggen wat er aan de hand is. Misschien kunnen ze bang zijn om dit formulier in te vullen door controle door de man". "Gevaarlijke enquête, post wordt vaak geopend bij vrouwen die mishandeld wor- den. Dit alleen kan al weer aanleiding zijn tot geweld."

- Het kan daarnaast ook zijn dat men zich er niet in herkent, dat wat thuis gebeurd, nog niet is benoemd als huiselijk geweld.

- Dan is er nog de non-response groep, dit zijn degenen die de vragenlijst niet hebben inge- vuld. De vraag is of deze groep afwijkt van de responsegroep die de vragenlijst wel heeft ingevuld. Omdat zoals eerder gezegd het grootste deel van de vrouwen die wel aan het on- derzoek hebben deelgenomen aan heeft gegeven dat het huiselijk geweld is gestopt, is het waarschijnlijk dat er zich in de non-responsegroep in verhouding meer vrouwen bevinden die nog steeds slachtoffer zijn van huiselijk geweld.

2.15 Doorvertaling onderzoeksgegevens naar vrouwen 16+ in Tilburg op 1 januari 2004 Als het percentage dat in de afgelopen 2 jaar zelf slachtoffer is geworden van huiselijk geweld (4%) vertaald wordt naar de totale vrouwelijke bevolking in Tilburg van 16 jaar of ouder, dan zijn in Tilburg rond de 3.350 vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld. Onderverdeeld naar land van herkomst zou het dan gaan om ongeveer 805 allochtone vrouwen (5%) en 2.540 au- tochtone vrouwen (4%). Zoals in de vorige paragraaf aangegeven, is dit waarschijnlijk een on- derschatting.


101