Stop discontinuïteit in energiebeleid

29.06.2005 / 18:30 / Rubriek: Binnenland / Organisatie: Rmno

Onder strikt embargo tot woensdag 29 juni 2005, 18.30 uur

Persbericht 29 JUNI 2005

Stop discontinuïteit in energiebeleid en verkokering van doelen en instrumenten

Den Haag, 29 juni 2005 - 'Voer nooit meer energiebeleid dat zo discontinu is als in de afgelopen vijf jaar. Stop de verkokering van doelen en instrumenten in het energiebeleid. Hanteer een klein aantal belangrijke instrumenten. Blijf aandacht schenken aan zonne-energie, als je diversiteit van opwekkingsmethoden, voorzieningszekerheid, technologische ontwikkeling, werkgelegenheid en vergroting van het bewustzijn van de consument belangrijk vindt.' Dat zijn enkele aanbevelingen uit het advies van de RMNO aan staatssecretaris Van Geel over zonnepanelen.

Energiebeleid is regelmatig een splijtzwam in de Nederlandse politiek. Vroeger vormde kernenergie de voornaamste bron van conflicten, nu staat vooral de stimulering duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, ter discussie.

De Nederlandse overheid opereert in tal van verbindingen rond mondiale en Europese markten. Zij is niet meer soeverein in het bepalen van energiebeleid. Op tal van punten gaan supranationale regelingen voor. Daarmee is niet alle bewegingsruimte verdwenen. Duitsland stimuleert zonne-energie via een terugleververgoeding aan degene die zonnestroom teruglevert aan het net. Alle OECD-landen subsidiëren het wetenschappelijk onderzoek. Ook Nederland hanteerde en hanteert een aantal instrumenten ter bevordering van zonnestroom. Zo functioneerde in de periode 2001-2003 een energiepremieregeling, die de aanschaf van onder meer zonnepanelen subsidieerde. Het gebruik van de regeling was omvangrijk. Ramingen werden overschreden en in de tweede helft van 2003 werd de regeling buiten werking gesteld. De manier waarop dit werd aangekondigd, lokte nog een grote stroom van aankopen uit.

De Nederlandse overheid hanteert momenteel onder meer een energieprestatienorm voor nieuwbouw, geeft onderzoeksubsidies, kent een aantal fiscale regelingen voor energiebesparing en duurzame energie, en zelfs een gematigde terugleververgoeding van 9,7 cent per KWh. Ook 'prijzen' en 'labels' behoren tot het beleidsinstrumentarium.

Eind 2004 vroeg de staatssecretaris advies. De vraagstelling is: Voor welke aan duurzame energie gerelateerde doelstellingen is de inzet van toepassingen van zonnestroom effectief en met welke prikkels kan marktverbreding van (toepassingen van) zonnestroom worden gestimuleerd?

De RMNO heeft een kosten-baten analyse vervaardigd van de subsidieregeling die in september 2003 plotseling werd afgeschaft. De uitkomst is gematigd positief. Daarnaast heeft de Raad een beslismodel ontwikkeld voor het kabinet om voortaan verantwoorde keuzes te kunnen maken.

Voornaamste aanbevelingen

1. Beter geen beleid dan discontinu beleid. Nooit meer mag de Nederlandse overheid eerst verwachtingen wekken bij de producenten en consumenten, die hen nek uitsteken, om die kort daarna weer te beschamen. Dit tast de rechtszekerheid aan.


2. De verkokering binnen de Nederlandse overheid lijkt er de oorzaak van te zijn dat de ene minister doelstelling A en de andere minister doelstelling B bij energiebeleid hanteert. Met de in dit advies aangegeven methode is het heel goed mogelijk om met de regering als geheel de relatieve verdiensten van beleidsinstrumenten te bepalen. Dat zou dus ook moeten gebeuren.


3. Naarmate doelstellingen als voorzieningszekerheid, diversiteit van opwekkingsmethoden en technologische innovatie meer op de voorgrond treden, komt zonne-energie meer in beeld. Bij innovatie gaat het niet alleen om de pure zontechnologie, maar in Nederland juist ook om de toepassing zoals in bouwnijverheid en 'stand alone' toepassingen. Naarmate de werkgelegenheidsdoelstelling meer op de voorgrond treedt, komt het stimuleren via de bouwnijverheid, de installatiebranche en de aannemers meer in beeld.


4. Bepaal nauwkeurig op welke schaal het beleid te voeren is: de marges voor zelfstandig Nederlands beleid worden weliswaar smaller, maar andere Europese landen voeren met betrekking tot zonnestroom ook een krachtig nationaal beleid.


5. Gaat om een subsidie-instrument, zorg dan steeds dat de werkingsduur bekend is en dat de hoogte van de subsidie zich aanpast met het voortschrijden van de technologische ontwikkeling; gaat het om een aanschafsubsidie of een terugleververgoeding, zorg dan dat de hoogte afneemt naarmate de kostprijs van de producten daalt. In het Japanse en Duitse subsidiebeleid is deze relatie duidelijk gelegd.


6. Succesrijke technologische innovatie vindt vaak dan plaats als stimulering zowel betrekking heeft op push- als op pulleffecten. Research- en producentensubsidies behoren tot push en vraagstimulering tot pull. In het onderhavige geval pleiten wij voor een combinatie van push in de vorm van O&O subsidies en pull, met het doel om de opgelopen achterstand in te halen.


7. Beperk het aantal instrumenten ten opzichte van de huidige veelheid van relatief kleine beleidsimpulsen. Geef een klein aantal forse impulsen.


---