Uitspraak in zaken zes verdachten die vreemdelingen hebben opgelicht
Den Haag 12 juli 2005 - De rechtbank âs-Gravenhage, zittinghoudend in
de nevenzittingsplaats Middelburg, heeft op 4 juli 2005 uitspraak
gedaan in de zaken tegen zes verdachten die allen hebben deelgenomen
aan een criminele organisatie die vreemdelingen oplicht.
De zaak met deze zes verdachten is behandeld in Middelburg op vijf
zittings-dagen tussen 14 en 21 juni 2005.
Aan alle verdachten was ten laste gelegd het deelnemen aan een
criminele organisatie, valsheid in geschrift, oplichting (met
uitzondering van verdachte V) en mensensmokkel. Aan verdachten F en BD
was tevens ten laste gelegd verboden wapenbezit en aan verdachte F
alléén ook fraude op het gebied van omzetbelasting en sociale
verzekeringen en overtredingen van de wet arbeid vreemdelingen, het
bezit van valse paspoorten en bedreiging.
De verdediging heeft een aantal verweren opgeworpen inzake de
geldigheid van de dagvaarding, de ontvankelijkheid van de officier van
justitie en de betrouwbaarheid van een van de getuigen. Die verweren
heeft de rechtbank alle verworpen. (Ik verwijs daarvoor naar de
afzonderlijke vonnissen).
De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om nog getuigen, al of
niet nader, te horen.
Criminele organisatie
De rechtbank acht bewezen dat alle verdachten hebben deelgenomen aan
een criminele organisatie, die als volgt kan worden omschreven.
De organisatie heeft op verschillende manieren enorme aantallen
illegale vreemdelingen geworven die in aanmerking wilden komen voor
een verblijfsvergunning. De vreemdelingen betaalden aanzienlijke
bedragen voor het in gang zetten van procedures, die vrijwel zeker
niet konden leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De
vreemdelingen werden zoveel mogelijk in het ongewisse gelaten over de
exacte inhoud en het verloop van de procedures die de organisatie voor
hen voerde en zij werden op listige wijze gebonden aan het kantoor.
Bij de uitvoering van deze werkzaamheden werd stelselmatig onder meer
oplichting en valsheid in geschrift gepleegd.
Op deze wijze is in ruim twee jaar tijd een omzet van miljoenen euroâs
gegenereerd.
De organisatie is als volgt ontstaan. Verdacht F. is op enig moment
bij het advokatenkantoor van verdachte MD gaan werken, waar zij zich
bezig is gaan houden met vreemdelingenzaken.
Verdachte F heeft een stichting opgericht die kantoor hield bij en ook
nauw samenwerkte met verdachtee MD. Aldus werd een kantoor uitgebouwd
waaraan één advocaat was verbonden en een aantal andere medewerkers,
waaronder de overige verdachten. Naar buiten werd de indruk gewekt van
een advocatenkantoor, gespecialiseerd in vreemdelingenrecht. Voor de
cliënten was dat belangrijk omdat het vertrouwen wekte. Er werd ook
aan klantenwerving gedaan, waarbij herhaaldelijk gesuggereerd en zelfs
gesteld werd dat het hier een advocatenkantoor/kollektief betrof. Aan
de telefoon werd ook veelvuldig gesproken over meerdere advocaten.
Er was sprake van een georganiseerd verband met een hiërarchische
structuur. Ieder wist wat zijn taak was. Verdachten F en MD moeten
worden aangemerkt als de leiders van de organisatie. Verdachte F heeft
de stichting opgericht, zij had de dagelijkse leiding op het kantoor,
en bestierde de financiële zaken. Zij heeft ook de samenwerking met
de advocaat gezocht en gezorgd dat zijn naam aan het kantoor werd
verbonden. Zij schroomde niet om ex-medewerkers te bedreigen die zij
als verraders beschouwde.
Verdachte MD was onmisbaar vanwege het feit dat hij advocaat is. Hij
werd ook door de anderen als leider gezien en als deskundige. Maar hij
vervulde ook daadwerkelijk leidinggevende taken en was actief
betrokken bij een groot aantal zaken en hij had een aantal medewerkers
van het kantoor gemachtigd om namens hem aanvragen in te dienen.
Verdachte G vervulde een coördinerende rol. Hij beschikte over kennis
van de procedures bij de vreemdelingenpolitie, die voor het kantoor
relevant was.
De andere drie verdachten vervulden ieder hun eigen taak in de
organisatie. Zij hebben allen kunnen en moeten zien dat bij wat er op
het kantoor omging structureel de hand werd gelicht met wettelijke
regels. Het kan hen bijvoorbeeld niet zijn ontgaan dat er met valse
adressen werd gewerkt, dat er op grote schaal zwart werd gewerkt en
dat er grote bedragen contant geld rondgingen op het kantoor, zonder
dat daar enige verantwoordingsprocedure voor bestond.
Oplichting
De rechtbank acht bewezen dat de vijf verdachten zich schuldig hebben
gemaakt aan het oplichten van vreemdelingen, door misbruik te maken
van vertrouwen en door actief een valse voorstelling van zaken te
geven, daarbij inspelend op de bij hun doelgroep levende behoeften
Aan de vreemdelingen werd niet duidelijk gemaakt wat precies hun
juridische positie was en welke procedure het kantoor voor hun zou
gaan voeren. Bovenal werd niet duidelijk gemaakt dat de kans van
slagen van die procedure praktisch nihil was. Onder veel ander
bewijsmateriaal blijkt dit uit de zogenaamde disclaimerbrief die het
kantoor op enig moment is gaan uitreiken aan de cliënten.
Die brief bevestigt dat de vreemdelingen een verblijfsvergunning
wilden bemachtigen en niet, zoals de verdachten hebben willen doen
geloven, dat het hun alleen maar te doen was om gedurende de periode
van de procedure met rust gelaten te worden, met andere woorden om
"tijd te kopen" zoals de verdediging het heeft omschreven.
De vreemdelingen kregen ook geen eerlijk beeld van de kosten die aan
de diensten van het kantoor waren verbonden en welk deel van de kosten
bestond uit heffingen van de overheid en welk deel uit advieskosten.
De prijslijst die het kantoor hanteerde voor de standaardprocedure die
2300 euro kostte, bevat een aantal onjuistheden.
De rechtbank is van oordeel dat het kantoor de vreemdelingen actief
heeft gesteund in hun verwachting dat dit advocatenkantoor het
verkrijgen van een verblijfsvergunning kan bewerkstelligen. Daardoor
zijn vele vreemdelingen met het kantoor in zee gegaan.
Valsheid in geschrift
De rechtbank acht bewezen dat valsheid in geschrift is gepleegd
doordat op de aanvraagformulieren voor een verblijfsvergunning niet de
feitelijke woonadressen van de vreemdelingen werden vermeld, maar
gefingeerde adressen. Dat wil zeggen adressen van panden waar
medewerkers van de stichting toegang toe hadden, zodat zij de post
voor de vreemdelingen konden ophalen.
Dat het hier om een gekozen domicilie zou gaan kan alleen daarom niet
juist zijn, omdat naast het woonadres ook een postadres wordt
gevraagd.
De rechtbank acht het feitelijk woonadres een juridisch relevant
gegeven in het aanvraagformulier. De indiener van de aanvraag
verblijft immers vanaf dat moment rechtmatig in Nederland, in ieder
geval totdat op de aanvraag is beslist. De vreemdeling wordt dan in
een registratiesysteem opgenomen en dat registratiesysteem is weer de
informatiebron voor allerlei andere beoordelingen door
overheidsinstanties. Het aanvraagformulier heeft op dit punt dan ook
bewijsbestemming in de zin van artikel 225 WvSr.
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat de vreemdelingendienst
Haaglanden met deze werkwijze zou hebben ingestemd. Deze dienst heeft
het gebruik van deze adressen laten passeren omdat zij in de
veronderstelling verkeerde dat zij er niets tegen kon doen (naar het
oordeel van de rechtbank overigens ten onrechte), maar van instemming
is geen sprake geweest. Deze inadequate houding van de
vreemdelingendienst heeft de rechtbank wel meegenomen bij het bepalen
van de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat alle zes verdachten zich herhaaldelijk
schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift
m.b.t. de adressen.
Ten laste was ook gelegd het invullen (en indienen) van valse gronden
op aanvraagformulieren en bij bezwaar- en beroepschriften.
De rechtbank volgt de redenering van de verdediging dat er bij het
indienen van gronden in bezwaar- en beroepschriften moeilijk gesproken
kan worden van valsheid in geschrift. Daarbij gaat het immers om het
aanvoeren van argumenten. Dat kan wellicht onzorgvuldig gebeuren, maar
dat is niet strafrechtelijk relevant.
Dat ligt anders bij de aanvraagformulieren voor een
verblijfsvergunning. Hierop moet worden ingevuld wat het doel is van
het verblijf van de vreemdeling in Nederland. Daar geldt, net als bij
de woonadressen, dat dit een relevant juridisch gegeven is in het
verdere verloop van de procedure en tot rechtsgevolg kan leiden. Het
invullen van een onjuist verblijfsdoel moet daarom worden aangemerkt
als valsheid in geschrift.
De rechtbank heeft echter in het dossier geen aanvraagformulieren
aangetroffen waarvan kan worden gezegd dat het ingevulde verblijfsdoel
apert onjuist is.
Van dit deel van de tenlastelegging, het plegen van valsheid in
geschrift m.b.t. de gronden, moeten alle verdachten daarom worden
vrijgesproken.
Mensensmokkel
Aan de verdachten was ten laste gelegd dat zij, door de vreemdelingen
op verschillende wijzen behulpzaam te zijn bij hun wederrechtelijk
verblijf in Nederland, zich tevens aan mensensmokkel schuldig hebben
gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen dat de vreemdelingen hier
wederrechtelijk verbleven. Het indienen van een aanvraag tot
verblijfsvergunning leidt tot een â zij het tijdelijk â rechtmatig
verblijf van de vreemdeling. Dat die aanvraag wellicht kansloos is,
doet daar niet aan af; op zich zelf is het indienen van een kansloze
aanvraag niet in strijd met de wet. Dat is wellicht anders als de
vreemdeling bij die aanvraag bewust valsheid in geschrift pleegt of
anderszins de overheid misleidt. Daarvan is hier echter geen sprake,
de vreemdelingen zijn zelf het slachtoffer van oplichting.
De verdachten moeten derhalve worden vrijgesproken van alle vormen van
mensensmokkel.
Overige strafbare feiten
Alle overige feiten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
De verdachten F en BD hebben zich tevens schuldig gemaakt aan verboden
wapenbezit.
De verdachte F heeft daarnaast valse paspoorten in bezit gehad, iemand
bedreigd met een misdrijf tegen het leven, documenten met betrekking
tot een arbeidsovereenkomst vervalst, te weinig loon opgegeven voor de
sociale verzekeringen, gehandeld in strijd met de Wet arbeid
vreemdelingen en te weinig omzetbelasting opgegeven.
De straffen
De rechtbank acht de gepleegde feiten bijzonder ernstig. In
georganiseerd verband is met het oog op eigen financieel gewin op
grote schaal misbruik gemaakt van het vertrouwen van illegale
vreemdelingen. Op de toch al onder druk staande administratie en het
rechtssysteem m.b.t. vreemdelingen heeft dit een ontwrichtende
uitwerking. Dit is maatschappelijk onaanvaardbaar.
Gelet op ieders aandeel in de feiten, op al de voorgaande overwegingen
en op de persoonlijke omstandigheden van elk van de verdachten, is de
rechtbank gekomen tot de volgende straffen:
Verdachte F vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstrafVerdachte
MD 30 maanden (= 2,5 jaar) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en als
bijkomende straf ontzetting uit het recht het beroep van advocaat uit
te oefenen voor vijf jaar (dus 2,5 jaar uitgaand boven de
vrijheidsstraf)
Verdachte V 15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 mnd. voorwaardelijk
Verdachte G 26 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Verdachte K 20 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Verdachte BD 15 maanden gevangenisstraf waarvan 5 mnd. voorwaardelijk
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige
hechtenis van de verdachten F en MD thans op te heffen.
Er waren vier benadeelde partijen. Hun vorderingen zijn toegewezen.
Aan vijf van de verdachten zijn hoofdelijk schadebedragen opgelegd van
1650, 2300, 5000 respectievelijk 1650 euro. Met toepassing van de
schademaatregel.
LJ Nummer
AT9187
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 12 juli 2005
Rechtbank 's-Gravenhage