European Union

ECA/05/6

Luxemburg, 12 juli 2005

Persbericht van de Europese Rekenkamer betreffende Speciaal verslag nr. 1/2005 over het beheer van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

In april 1999 werd de Eenheid voor Coördinatie van de Fraudebestrijding (UCLAF) opgevolgd door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), met een versterkte status en een mandaat dat was uitgebreid tot alle instellingen en organen van de Europese Unie. Het opzetten ervan werd met name bemoeilijkt door wanorde in de overgeërfde dossiers. Pas eind 2003 werd het effect van de herstructurering merkbaar. Medio 2004 was het beheer van de onderzoeken echter nog in vele opzichten voor verbetering vatbaar.

De tweeslachtige status van het Bureau, dat zelfstandig onderzoek verricht maar voor zijn andere taken onder de Commissie ressorteert, heeft geen afbreuk gedaan aan de onafhankelijkheid van de onderzoeksfunctie. Door zijn banden met de Commissie kon het Bureau niet alleen steunen op ruime administratieve en logistieke steun, maar ook zijn voordeel doen met de regelgeving inzake fraudebestrijding ten behoeve van de diensten van de Commissie. Het lijkt dan ook niet wenselijk, voor het Bureau een andere status in overweging te nemen.

Met de middelen waarover het Bureau beschikt, kan het alle ernstige inkomende aangiften behandelen. Bijgevolg blijven de prioriteiten die voor het verrichten van onderzoek worden gesteld louter theorie.

Het Bureau maakt onvoldoende onderscheid tussen (interne of externe) onderzoeken enerzijds en acties op het gebied van bijstand en coördinatie anderzijds. Daar de werkzaamheden op de twee gebieden sterk verschillen, is de bundeling ervan hinderlijk voor het beheer van de middelen.

De invoering van een griffie en van een gecomputeriseerd systeem voor het beheer van de onderzoeksdossiers heeft weliswaar een betere registratie van de werkzaamheden en een verduidelijking van de verantwoordelijkheden mogelijk gemaakt, maar het toezicht door de leiding blijft tekortschieten, zodat dossiers veel te traag worden behandeld, er rapporten worden ingediend die niet concludent zijn en het aan welomlijnde resultaten ontbreekt. Om ongerechtvaardigde vertragingen tegen te gaan zouden er uiterste data moeten worden vastgesteld zodra de onderzoeken worden ingeleid.

De voorbereiding van en het toezicht op de onderzoekshandelingen blijven al te vaak rudimentair. De doelstellingen van de onderzoekers zijn nog steeds onduidelijk ten aanzien van bij te brengen bewijzen en in te zetten middelen. Afgezien van de sector douane wordt nog veel te weinig samengewerkt met de lidstaten, zowel op rechtstreeks beheerde terreinen als op gebieden waarvan het beheer met lidstaten wordt gedeeld.

De procedures voor het afleggen van rekening en verantwoording zijn er de laatste tijd op vooruitgegaan, maar de informatie betreft veeleer de omvang van de verrichte werkzaamheden dan de daadwerkelijk geboekte resultaten, hetzij in termen van geslaagde terugvorderingen van verduisterde bedragen, hetzij in termen van tucht- of strafrechtelijke sancties voor fraudeurs. Het systeem voor het meten van resultaten op basis van relevante indicatoren moet nog worden versterkt.

De mogelijkheden van de regeling waarbij het Bureau in 2001 van personeel werd voorzien dat geschikt was om onderzoekstaken te verrichten raken uitgeput. De bestendiging van de know-how komt thans in het gedrang doordat de contracten van een groot gedeelte van het personeel na het verstrijken van een bepaalde termijn (naar gelang van het geval zes tot acht jaar) niet kunnen worden vernieuwd. Op dit punt doet het Bureau nog steeds niet genoeg aan opleiding.

De controle op de wettigheid van de handelingen voor lopende onderzoeken en op de eerbiediging van de grondrechten van degenen die aan een onderzoek worden onderworpen, is niet op onafhankelijke wijze gewaarborgd. Het ontbreken van een duidelijke codificatie van de onderzoekshandelingen blijkt aanleiding te geven tot rechtsgedingen. De regelgeving ter zake is ontoereikend gebleken.

De rol van het comité van toezicht zou opnieuw moeten worden bezien om elk risico van inmenging in lopende onderzoeken uit te sluiten.

Om te voorkomen dat het werk van het Bureau versnipperd raakt over activiteiten die weliswaar verband houden met fraudebestrijding maar niet rechtstreeks de onderzoeken betreffen, en om te waarborgen dat alle middelen worden ingezet voor een doeltreffende bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Europese Unie schaadt, moeten de taken van het Bureau grondig worden herbestudeerd. Door de activiteiten van het Bureau weer meer op onderzoek te richten zouden de middelen beter kunnen worden ingezet, met name met het oog op het instellen van onderzoeken die zijn toegespitst op de terreinen die als het meest fraudegevoelig worden beschouwd.

Speciaal verslag nr. 1/2005: http://www.eca.eu.int/audit_reports/special_reports/docs/2005/rs01_05n l.pdf

---

Dit persbericht wil slechts een samenvatting geven. Het door de Rekenkamer vastgestelde speciaal verslag is beschikbaar op haar internetsite (http://www.eca.eu.int) en zal binnenkort in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, verschijnen.