Verzoeken tot opheffing voorlopige hechtenis verdachten Hofstadgroep
afgewezen
Rotterdam 29 juli 2005 - De rechtbank Rotterdam heeft vandaag de
verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis
en onmiddellijke invrijheidstelling die woensdag 27 juli zijn gedaan
tijdens de derde pro forma-zitting in de zaken tegen de verdachten die
deel zouden uitmaken van de zogenoemde Hofstadgroep, afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment ten aanzien van alle
tenlastegelegde feiten voldoende ernstige bezwaren aanwezig zijn. Dit
geldt in de strafzaken tegen alle verdachten die zich op dit moment in
voorlopige hechtenis bevinden.
De gronden die hebben geleid tot het bevel tot voorlopige hechtenis
zijn volgens de rechtbank onverkort aanwezig.
De rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen:
"Ook in dit stadium van de behandeling ziet de rechtbank zich gesteld
voor de vraag of er op basis van het thans beschikbare dossier
dusdanig ernstige bezwaren tegen verdachten bestaan dat voortduring
van de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd is. Die bezwaren dienen
sterker te zijn naar mate de voorlopige hechtenis langer voortduurt.
Maar ook nu gaat het er niet om of hetgeen aan verdachten thans
verweten wordt wettig en overtuigend bewezen is. Die beslissing valt
pas aan het eind van de inhoudelijke behandeling op basis van een
definitieve tenlastelegging en een compleet strafdossier. Aan een
bewezenverklaring worden hogere eisen gesteld dan aan het aannemen van
ernstige bezwaren voor het voortduren van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment ten aanzien van alle
tenlastegelegde feiten voldoende ernstige bezwaren aanwezig zijn. Dit
geldt in de strafzaken tegen alle verdachten die zich thans in
voorlopige hechtenis bevinden.
Aangaande de ernstige bezwaren met betrekking tot de tenlastegelegde
deelname aan een criminele organisatie (met terroristisch oogmerk)
overweegt de rechtbank in het bijzonder het navolgende.
Het thans beschikbare dossier bevat aanwijzingen dat:
* alle verdachten (bijna) alle medeverdachten kennen en onderling
min of meer regelmatig contact met elkaar hadden;
* alle verdachten â de een vaker dan de ander â bijeenkomsten hebben
bijgewoond in de woning van de (thans hiervoor nog niet
terechtstaande) medeverdachte B.;
* de op deze bijeenkomsten aanwezigen werden onderwezen in een
geloofsleer die het plegen van geweld tegen
ongelovigen/andersdenkenden rechtvaardigt;
* tijdens deze bijeenkomsten ook werd gesproken over geschriften
waarin het plegen van gewelds- en levensdelicten wordt
gerechtvaardigd en daartoe zelfs wordt opgeroepen;
* tijdens deze bijeenkomsten werd gekeken naar extreem gewelddadig
en geweld verheerlijkend beeldmateriaal (zoals filmpjes van
onthoofdingen);
* de meeste verdachten eerder genoemde geschriften, al dan niet in
digitale vorm, voorhanden hebben gehad;
* deze geschriften onder/tussen verdachten werden verspreid en/of
uitgewisseld;
* een of meer verdachten geprobeerd heeft/hebben anderen te ronselen
voor deelname aan de zogenoemde 'gewelddadige jihad';
* enkele verdachten (B., Jason W. en A.) daadwerkelijk (extreem)
gewelddadige handelingen hebben gepleegd waartoe zij zich geroepen
voelden vanwege de door hen aangehangen geloofsleer (zoals de
moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 en het geweld tegen
politieambtenaren in en rondom de woning in de Antheunisstraat te
Den Haag op 10 november 2004).
De rechtbank komt op grond van deze aanwijzingen â in onderling
verband en samenhang bezien â tot het oordeel dat er thans ten aanzien
van alle verdachten voldoende ernstige bezwaren zijn dat zij hebben
deelgenomen aan een criminele organisatie (eventueel met terroristisch
oogmerk).
De rechtbank is van oordeel dat de gronden die hebben geleid tot het
bevel tot voorlopige hechtenis onverkort aanwezig zijn. De gedane
verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke
invrijheidsstelling wijst de rechtbank dan ook af.
De rechtbank is niet gebleken van termen op grond waarvan de
voorlopige hechtenis dient te worden geschorst."
De volgende zitting in deze zaken zal plaatsvinden op 20 september
2005. Ook deze zitting zal pro forma zijn. De zaken zullen nog niet
inhoudelijk worden behandeld.
De meervoudige strafkamer van de Rotterdamse rechtbank die deze zaken
behandelt, is in het kader van de landelijke verdeling van mega-zaken
samengesteld uit rechters van de rechtbank âs-Gravenhage.
De voorlichting over deze zaken wordt gedaan door de afdeling
voorlichting van de rechtbank âs-Gravenhage.
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 29 juli 2005
Rechtbank 's-Gravenhage