Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

Datum
29 augustus 2005
Ons kenmerk
DGW/BI 2005/1262
Doorkiesnummer

Bijlage(n)

1 (niet electronisch)
Uw kenmerk

-
Onderwerp
Kabinetsstandpunt Waterbodems

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u het kabinetsstandpunt waterbodems aan. De ligging van Nederland in een delta leidt tot een onvermijdelijke toevoer en afzetting van sediment. Dit heeft het Nederlandse landschap gevormd. Het zorgt er ook voor dat onze wateren op bepaalde plaatsen te ondiep kunnen worden. Voor de landbouw is het belangrijk dat regionale wateren voldoende diepgang hebben, onder meer voor voldoende afwatering ter voorkoming van wateroverlast. De scheepvaart heeft behoefte aan diepe en brede vaarwegen. Om hieraan te voldoen is baggeren nodig. Ook voor het bereiken van een goede waterkwaliteit kan baggeren nodig zijn.

Vanaf circa 1980 werd duidelijk dat een aanzienlijk deel van de waterbodem in Nederland verontreinigd is. Door de eisen die werden gesteld aan de bestemming van verontreinigde baggerspecie liepen de kosten voor het baggeren flink op. Tegelijkertijd was er een tekort aan baggerdepots. Met als gevolg dat veel bagger bleef liggen. Sinds de Vierde Nota Waterhuishouding (TK 1998-1999, 26401, nr. 1) is breed bekend dat er nationaal een flinke achterstand in baggerwerk bestaat. Een achterstand die bovendien elk jaar verder oploopt. De waterbodem werd daarmee een zelfstandig probleem. In 2002 heeft het kabinet na het uitkomen van het Tienjarenscenario Waterbodems een impuls gegeven aan het onderhoud en de sanering van waterbodems (TK 2001-2002, 26401, nr. 28). Deze impuls is voor het merendeel goed aangeslagen (TK 2003-2004, 26401, nr. 37). Tegelijkertijd stelde het kabinet dat de structurele aanpak van waterbodems gezien de omvang van de benodigde extra investeringen pas tot stand kon komen wanneer er goed inzicht zou bestaan in het economisch en maatschappelijk rendement ervan. Een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) was nodig om dit inzicht te geven.

De MKBA Waterbodems zend ik u hierbij. Uit de MKBA blijkt dat investeren in extra baggerwerk positieve maatschappelijke en economische baten oplevert. Met name sectoren als scheepvaart en landbouw hebben hiervan profijt. Ook zijn er voordelen voor de bescherming tegen hoogwater, de waterkwaliteit en de beleving door mensen van water in de leefomgeving. Diverse adviezen hierop zijn uitgebracht (kader 1).

Mede op basis van de MKBA Waterbodems en de adviezen hierop biedt dit kabinets-standpunt een langetermijnperspectief voor de aanpak van de waterbodem. Deze aanpak wordt duurzaam verankerd in overige maatschappelijke opgaven voor watersystemen.

|KADER 1   Adviezen op de MKBA waterbodems                     |
|                                                              |
|Het CPB onderschrijft in grote lijnen de hoofdconclusie van de|
|MKBA. Extra baggeren voor scheepvaart en landbouw is in zijn  |
|totaliteit zeker rendabel. Op projectniveau is onderscheid in |
|meer en minder rendabele investeringen. Definitieve           |
|beslissingen over deelprojecten vereisen daarom een nadere    |
|beoordeling. Ook de baten van baggeren voor de functies water |
|in de stad en recreatie vragen nog een nadere kwantificering. |
|De Adviescommissie Water (ACW) stelt dat de baggerproblematiek|
|in algemene zin goed is beschreven. Zij erkent de duidelijke  |
|indicatie dat extra baggeren voor het verbeteren van de       |
|vaarwegen baten zal opleveren, maar vindt dat voor            |
|investeringsbeslissingen aanvullende beoordeling op           |
|(deel)stroomgebiedniveau zinvol is. Daarenboven adviseert de  |
|ACW om de hoogste prioriteit te geven aan de realisering van  |
|voldoende stortcapaciteit. De rijksoverheid en de provinciale |
|overheid wordt geadviseerd hierbij gebruik te maken van de in |
|de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgenomen                   |
|interventie-instrumenten, zoals de rijksprojecten-procedure.  |
|Ten slotte pleit het Bestuurlijk Overleg Waterbodems          |
|(Commissie Verheijen) op basis van de uitkomsten van de MKBA  |
|voor een koppeling van de baggeropgave met de algehele        |
|wateropgave in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Ingezet   |
|moet worden op meer depotruimte via regionale                 |
|bestuursakkoorden, introductie van het profijtbeginsel,       |
|kostenverlaging van baggerwerk door deregulering en minder    |
|verwerking en een rijksbijdrage aan regionaal baggerwerk.     |
DOELSTELLINGEN EN REGIEVOERING

Doelstellingen

Het profiel en de kwaliteit van waterbodems moeten de doelen voor watersystemen ondersteunen . Dat is de huidige doelstelling van het kabinet voor waterbodems. Dit betekent onder meer:
1. Waterbodem kwantitatief op orde overeenkomstig Waterbeheer in de 21ste Eeuw en de Nota Mobiliteit;

2. Waterbodem kwalitatief op orde overeenkomstig Kaderrichtlijn Water; Voor het vrijkomend waterbodem-materiaal geldt in aanvulling hierop:
1. Voldoende bestemmingen in alle regio's.

De zorg voor waterbodems is immers geen doel op zich, ofwel "we baggeren niet om te baggeren". Er wordt gebaggerd omdat het een bijdrage levert aan diverse doelstellingen voor het water- en bodemsysteem. Onderstaand wordt per doelstelling de relatie met de extra opgave voor waterbodems uitgewerkt. Deze heeft een omvang van 3,5 miljoen m3 per jaar, plus een inhaalslag van ruim 100 miljoen m3. Op het gebied van (1) waterkwaliteit, (2) waterkwantiteit in regionale wateren en (3) scheepvaart liggen zeer omvangrijke extra opgaven. Alleen op het laatste gebied kan het kabinet op dit moment een financiële oplossing bieden.

Kwaliteit van grond- en oppervlaktewater (Kaderrichtlijn Water) Hoewel het stroomgebiedbeheersplan pas in 2009 de exacte inhoudelijke doelstellingen voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater vaststelt, is de verwachting dat de omvang van het saneringsbaggerwerk bij de vaststelling van de doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) niet zal wijzigen. Dit uitgangspunt is in de Notitie "Pragmatische Implementatie Europese KRW in Nederland, van beelden naar betekenis" aan de Tweede Kamer gemeld (TK 2003-2004, 28 808, nr. 12). Zoals blijkt uit de MKBA Waterbodems ligt het totaal van de hoeveelheid te saneren bagger in de orde van 50 miljoen kubieke meter. De bijbehorende baggerkosten bedragen ruim E 1 miljard. Het grootste deel van de saneringsopgave ligt in rijkswateren. In het huidige tempo is deze opgave niet voor 2039 gereed. Dit is te laat om te kunnen voldoen aan de doelstellingen van de KRW, die stelt dat het watersysteem uiterlijk in 2027 op orde moet zijn.

Kwaliteit van bodem (Beleidsbrief bodem)
In de Beleidsbrief bodem (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 663, nr. 13) is de relatie gelegd tussen functie en gebruik van de bodem en bijbehorende kwaliteit voor land- en waterbodem. De waterbodem heeft onder andere recreatie- en landbouwfuncties. Het is gewenst bewust om te gaan met kwaliteit in relatie tot de functie. Ook zijn in de Beleidsbrief bodem de uitgangspunten voor omgaan met grond en bagger opgenomen.

Waterkwantiteit in regionale wateren (Waterbeheer 21ste Eeuw)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, vw03000480, 22 juli 2003) zijn afspraken vastgelegd voor de aanpak van wateroverlast en watertekort in regionale wateren. De waterbodemopgave maakt hier deel van uit. In het NBW is vastgelegd dat in 2015 de normprofielen van de watergangen, vastgelegd in de zogenaamde 'legger', moeten zijn vastgesteld en bereikt. Om dit te bereiken zal volgens de MKBA in regionale wateren blijvend meer moeten worden gebaggerd. Het gaat om een verdubbeling van de baggerinspanningen (van circa E 50 miljoen naar E 100 miljoen per jaar) én er is een eenmalige inhaalslag nodig van E 500 miljoen voor het wegwerken van alle achterstanden uit het verleden.

Diepgang voor scheepvaart in rijkswateren (Mobiliteit)

Doelstellingen voor de vlotte en veilige doorgang van scheepvaart door de watersystemen liggen vast in de Nota Mobiliteit (TK 2003-2004, 29 644, nr.
1). In de Nota is een verhoging van het baggertempo voor scheepvaart vastgelegd om nieuwe aanwas van waterbodem te verwijderen. Het benodigde budget stijgt van E 18 naar 30 miljoen per jaar. Daarnaast is voor een eenmalige inhaalslag circa E 375 miljoen beschikbaar in de periode tot 2020.

Hoogwaterbescherming rijkswateren (Ruimte voor de Rivier en Maaswerken) Ingrepen in de waterbodem voor hoogwaterbescherming worden binnen zelfstandige trajecten afgewogen. Onzeker is nog in hoeverre waterbodemmaatregelen zoals zomerbedverdieping en uiterwaardverlaging uiteindelijk een plaats zullen krijgen in de maatregelpakketten, naast bijvoorbeeld verleggingen en versterkingen van dijken. Daarom zijn die in de MKBA niet meegenomen. Wel bestaan er enkele raakvlakken: Extra onderhouds- en saneringsbaggerwerk draagt bij aan waterstandsverlaging;
Er is een gezamenlijke behoefte aan bergingslocaties; Vereenvoudiging van regelgeving voor waterbodems maakt ook maatregelen voor hoogwaterbescherming beter uitvoerbaar.

Regievoering

Hoewel de beheers- en financiële verantwoordelijkheid van het rijk zich beperkt tot rijkswateren, heeft het rijksbeleid voor water en waterbodems betrekking op alle watersystemen. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheidverdeling voor het waterbeheer gelijk blijft (kader 2).

Dit betekent dat er op het gebied van waterbodems, in het bijzonder op het gebied van waterkwantiteitsbeheer, een aanzienlijke opgave ligt voor de mede-overheden en dat de realisatie van de waterbodemopgave zal sterk afhangen van de creativiteit waarmee betrokken bestuurders financiële middelen weten te verwerven en in te zetten. Dit komt tot uiting in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bestuurlijk Overleg Tienjarenscenario Waterbodems (Commissie-Verheijen) dat vanaf 2001 interbestuurlijk de beleidsontwikkeling voor waterbodems heeft begeleid is met ingang van april 2005 opgegaan in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW).

|KADER 2   Organisatie van het beheer van waterbodems in       |
|regionale wateren                                             |
|                                                              |
|Voor de regionale wateren zijn de verantwoordelijkheden van de|
|verschillende overheden als volgt verdeeld. Als regel geldt   |
|dat de gemeente verantwoordelijk is voor de openbare ruimte en|
|het waterschap voor het watersysteem in de bebouwde kom en in |
|het landelijk gebied.                                         |
|Baggerwerken in landelijk gebied worden door de waterschappen |
|via de omslagheffing bij burgers, boeren en bedrijven in      |
|rekening gebracht. Voor kleine watergangen geldt dat eigenaren|
|zelf zorg moeten dragen voor het verwijderen van de zogeheten |
|"schouwspecie".                                               |
|De situatie in de bebouwde kom was tot voor enkele jaren zeer |
|wisselend en soms ook onduidelijk. In 2004 zijn waterschappen |
|en gemeenten als regel overeengekomen dat het waterschap de   |
|onderhoudsplicht voor de wateren op zich neemt. Voor het      |
|wegwerken van achterstallig onderhoud  geldt een overgangsfase|
|waarin gemeente en waterschap de kosten voor gezamenlijk      |
|dragen. Een aanzienlijk aantal gemeenten kan baggerwerken in  |
|havens financieren vanuit havengelden. Deze worden geheven    |
|voor het gebruik dat schepen maken van gemeentelijke          |
|haveninfrastructuur of door de gemeente verleende             |
|havendiensten. De tarieven voor de havengelden mogen maximaal |
|kostendekkend zijn. Weliswaar heffen gemeenten rioolrechten   |
|maar de opbrengsten hiervan mogen uitsluitend worden ingezet  |
|voor het gemeentelijke rioleringsbeheer. Echter, indien het   |
|baggeren noodzakelijk is voor het functioneren van het        |
|rioolstelsel, dan kunnen deze kosten wel via het rioolrecht   |
|worden verhaald.                                              |
|In regionale wateren, zowel in landelijk als stedelijk gebied,|
|vinden zelden baggerwerken plaats uitsluitend om milieuredenen|
|(saneringen). Daar waar onderhoud leidt tot (extra)           |
|verwijdering van sterk verontreinigde waterbodem kan hiervoor |
|van het Rijk, via de provincie, een bijdrage van maximaal 90% |
|worden ontvangen.                                             |
|De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de waterbodem  |
|van regionale wateren die ook vaarwegen zijn, ligt bij de     |
|vaarwegbeheerder. Volgens de Scheepvaartverkeerswet berust    |
|vaarwegbeheer bij de provincie tenzij de provincie deze taak  |
|bij provinciaal besluit heeft gedelegeerd aan bijvoorbeeld    |
|gemeente of waterschap. In dit verband zijn ook de            |
|verschillende gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten  |
|en provincies op het gebied van recreatie van belang. De      |
|zogeheten recreatieschappen. Hun budget wordt bijeengebracht  |
|door de deelnemers. Waar het recreatieschap is aangewezen als |
|vaarwegbeheerder voert het deze de noodzakelijke baggerwerken |
|uit.                                                          |
STRATEGIE EN MAATREGELEN

Het kabinet kiest ter uitwerking van de doelen op het gebied van waterbodems voor een 3-sporenstrategie:
Goedkoper baggeren en minder regels;
Kostendeling;
Investeren.

Goedkoper baggeren en minder regels

Op dit gebied worden de volgende maatregelen ingezet:

Opheffen schaarste aan bestemmingen en reductie transportafstanden. De realisatie van bergingscapaciteit blijft achter bij de behoefte. Zeker bij het versneld wegwerken van de baggerachterstand zal binnen 10 jaar de bestaande capaciteit zijn benut. En dat terwijl de aanleg van nieuwe depots veel voorbereidingstijd vergt door ruimtelijke en milieuprocedures. In een startovereenkomst zijn IPO, VNG, Unie van Waterschappen en het rijk op april 2005 overeengekomen dat iedere regio een bestuurlijk akkoord opstelt over de aanpak van de bestemmingenproblematiek. Dit moet leiden tot de realisering van extra regionale depotcapaciteit of andere regionale bestemmingen. Hierdoor kunnen transportafstanden worden verkort wat leidt tot lagere kosten. Bovendien wordt de regio's met klem in overweging gegeven om bijvoorbeeld bestaande putten te selecteren voor opslag van baggerspecie. Dat is goedkoper dan het aanleggen van een nieuw depot. Het creëren van een dekkend netwerk van regionale bergingslocaties levert naar verwachting vanaf 2010 een besparing op voor regionale waterbeheerders van zo'n E 10 miljoen per jaar.

Baggeren is water beheren

Voor waterbeheerders levert het onderscheid tussen onderhoudsbaggerwerk, herinrichtingsbaggerwerk en saneringsbaggerwerk problemen op (Analyse Knelpunten Regelgeving, AKWA, 2004). Ingrepen in verontreinigde waterbodems vinden immers slechts bij uitzondering plaats om reden van milieu- of volksgezondheidsrisico's alleen. Onderhoud en herinrichting zijn de drijvende krachten, waarbij de verwijdering van verontreinigd materiaal als "deelsanering" wordt aangeduid. Deze deelsanering kent een aparte administratieve procedure die veel tijd en moeite kost. Vanuit de watersysteemgerichte doelstellingen voor waterbodems is het gewenst om alleen nog te spreken over "beheer" van watersystemen. Het opheffen van het onderscheid vereist verankering in wetgeving. Een zeer goede kans hiervoor biedt het samenbrengen van alle waterregels in de nieuwe Waterwet (TK 2003-2004, 29 694,
nr. 1). Eisen voor handelingen in het waterbeheer vanuit diverse waterwetten worden aldus gebundeld. De verplichtingen voor waterbodems, die nu opgenomen zijn in de Wet bodembescherming, zullen daaruit verdwijnen en in de Waterwet komen.

Realistische inzet op verwerken
In navolging van de motie-Herrebrugh (TK, vergaderjaar 1999-2000, 26401, nr. 16) heeft het kabinet maatregelen genomen om marktontwikkelingen voor grootschalige (geavanceerde) verwerking te stimuleren. Deze marktontwikkelingen en schaalvergroting hebben niet geleid tot een kosteneffectief alternatief voor storten. Het kabinet zet daarom vooral in op toepassing van baggerspecie als bodem en als bouwstof, en zal niet langer vasthouden aan de doelstelling uit de Vierde Nota Waterhuishouding om 20% te verwerken. De beheerder zal van geval tot geval moeten kunnen bepalen welke bestemming de best haalbare optie is. De nationale instrumenten op het gebied van verwerking zijn daarmee aan herziening toe. Voor een deel is dit al gebeurd, bijvoorbeeld door verlaging van het plafond van de verwerkingssubsidie (TK 2003- 2004, 26401, nr. 39). Dit plafond zal nu verder worden teruggebracht. Er zal een nadere analyse worden uitgevoerd naar de kosteneffectiviteit van het verwerken en toepassing van de producten na verwerking. De eis dat zandige bagger niet mag worden gestort, de zogeheten minimum-verwerkingsstandaard, heeft mede als inzet een efficiënt gebruik van de schaarse depotcapaciteit. Dit instrument zal in 2006 worden geëvalueerd en geactualiseerd in samenhang met de nieuwe regeling voor grond en bagger. Het lopende proefproject Grootschalige Verwerking Baggerspecie (GVB) gaat door tot de einddatum in 2009, omdat dit project veel informatie oplevert over voorwaarden, risicoverdeling, kosten van grootschalige verwerking van verontreinigde baggerspecie tot bouwstof en de afzet daarvan in de markt.

Ruimte voor toepassing bagger als bodem of als bouwstof. De directe toepassing van bagger als bodem of als bouwstof (zonder voorafgaande geavanceerde verwerking) heeft een zeer gunstige kosten/baten- verhouding. De eisen die aan deze toepassing worden gesteld zijn echter complex en sluiten vaak bagger uit. De Beleidsbrief bodem (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 663, nr. 13) geeft hoofdlijnen voor nieuwe, eenvoudiger regels voor de toepassing van bagger als bodem en als bouwstof, in 2006 vast te leggen in Algemene Maatregelen van Bestuur. Specifiek voor toepassing van bagger als bodem in het landelijk gebied worden nieuwe randvoorwaarden ontwikkeld met de volgende uitgangspunten:


1. De feitelijke risico's die verbonden zijn aan de bagger;


2. Verruiming voor vrijwillige acceptatie van bagger in een groter gebied, op voorwaarde dat de kwaliteit per saldo niet verslechtert en zelfs kan verbeteren;


3. Gezamenlijk opereren van betrokken overheden in een gebied;


4. Goed overleg tussen betrokken overheden en grondeigenaren.

Vooral het 2e punt vergt de komende tijd nader onderzoek. Vooruitlopend op de nieuwe regelgeving zijn voor baggerwerk en grondverzet in het rivierengebied aparte beleidsregels opgesteld die een eenduidige pragmatische invulling nu reeds mogelijk maken (Beleidsregels Actief Bodembeheer Maas en Rijntakken, Stcrt.


13 juni 2003). Er komt in de zomer van 2005 bovendien een circulaire die al enigszins tegemoet komt aan problemen voor regionale bagger die om ruimtelijke redenen een probleem vormt. Uit berekeningen van het Advies en Kenniscentrum Waterbodems in samenwerking met Unie van Waterschappen blijkt dat doorvoering van de beoogde vereenvoudigingen een besparing kan opleveren voor regionale beheerders in de orde van E 10 miljoen per jaar. Op deze wijze vermindert de benodigde extra opgave (circa

E 50 miljoen per jaar) in regionale wateren.

Bundelen van krachten.
Efficiency bij het baggeren zelf is vooral te behalen bij de contractvorming. Al dan niet gezamenlijk met andere beheerders kunnen langlopende grootschalige contracten voor onderhoudswerk worden gesloten. De grootschaligheid leidt tot lagere bagger- en transportkosten, en tot minder overlast voor functies in en rondom het waterlichaam. Bovendien zijn er regelmatig mogelijkheden om werk met werk te maken, bijvoorbeeld door onderhoudsbaggerwerkzaamheden in combinatie met saneringsbaggerwerk uit te voeren. Of bijvoorbeeld de combinatie van onderhouds-baggerwerk met het aanleggen van nabije infrastructuur met toepassing van de lokale specie.

Toepassing nieuwe technieken.
Een andere efficiencyslag is het toepassen van innovatieve bagger- of sanerings-technieken zoals injectiebaggeren, onderzuigen en afdekken. Deze technieken zijn weliswaar beschikbaar, maar niet overal en altijd inzetbaar. In samenwerking met de markt worden op dit moment proeven gedaan met het aanbrengen van zandvangen langs de IJ-geul om de omvang van het onderhoud en onderhoudsinterval te optimaliseren. Ook valt te denken aan verdere preventieve maatregelen door veranderingen aan te brengen in de morfologie. Dit levert een beperking op van sedimentatie in havens, rivieren en geulen en is minder baggerwerk nodig. Aan de bestemmingenkant bestaan in samenwerking met de markt diverse initiatieven ("Terpen van Baggerspecie" en "De Reinigende Weg") die een impuls geven aan de kostenefficiëntie binnen de baggerketen.

Met deze zes soorten maatregelen is het de bedoeling om uiterlijk vanaf
2010 baggerwerk zodanig goedkoper te maken dat dit aanzienlijke besparingen oplevert, in het bijzonder in het regionale systeem. Zelfs bij constante budgetten kunnen gemeenten en waterschappen meer bagger verwijderen.

Kostendeling

De MKBA geeft aan dat extra baggeren op vaarwegen op nationaal schaalniveau baten oplevert voor de scheepvaartsector. Deze baten roepen de vraag op in hoeverre de scheepvaartsector zelf een bijdrage kan leveren aan de kosten voor het baggeren op vaarwegen. Dit is onderwerp van een nationaal onderzoek waarvan de uitkomsten later dit jaar aan de Kamer zullen worden gezonden. De Europese Commissie stelt overigens tegelijkertijd een beleidslijn op voor gebruiksvergoeding op vaarwegen. Deze beleidslijn zal in de loop van 2005 uitkomen en dient als opmaat voor een Europese Richtlijn die voorschrijft in welke mate de binnenvaart in Europa moet betalen voor het gebruik van de infrastructuur.

Dezelfde vraag als voor de beroepsvaart doet zich ook, zij het in mindere mate, voor bij de recreatievaart. In het verleden heeft het kabinet meermaals de intentie uitgesproken een vaarbelasting te introduceren voor deze sector. Op basis van overwegingen op het gebied van perceptiekosten, juridische risico's en verenigbaarheid met het fiscale beleid van het kabinet lijkt een niet-fiscale watersportbijdrage nu nog de enige mogelijkheid. Het rijk verkent samen met de watersportsector op dit moment de mogelijkheden om de huidige lokale heffingen (zoals sluisgelden) om te vormen tot een landelijke heffing, onder coördinatie van de sector zelf. De opbrengsten zouden dan efficiënter kunnen worden ingezet voor onder meer infrastructurele maatregelen. De uitkomsten van deze verkenning zullen eind
2005 bekend zijn.

Investeren

De opgave voor de scheepvaart wordt voor de rijkswateren ingevuld met het financieel kader van de Nota Mobiliteit. De doelstellingen hiervan zullen worden gerealiseerd per 2020. Zoals geschetst liggen er voor waterkwaliteit in Rijkswateren en voor waterkwantiteit in regionale wateren aanzienlijke baggeropgaven die extra investeringen vergen. Het kabinet kiest ervoor om deze structurele maatregelen voor waterbodems in te bedden in de structurele aanpak voor de algehele wateropgave. De "Decembernota 2006" biedt hiervoor het meest geschikte kader. Hierbij zullen mede de inzichten uit de MKBA waterbodems over de kosten-effectiveit van baggeren als waterbeheers-maatregel worden benut. Ter uiteindelijke bepaling van maatregelen zullen deze inzichten - voor-zover dan al mogelijk - aangevuld worden met KBA's op het niveau van (categorieën van) projecten, zoals geadviseerd door het CPB en de Adviescommissie Water. Eén en ander betekent echter dat de structurele extra inzet voor baggerwerken voor KRW en WB21 niet eerder dan in 2008 zal kunnen starten.

Tot en met 2006 loopt de impuls van E 170 miljoen die in 2002 - 2003 is ingezet (TK 2001-2002, 26401, nr. 28 en TK 2003- 2004, 26401, nr. 39). Deze middelen zijn ofwel al volledig besteed ofwel volledig in programma's vastgelegd. Zoals aangegeven is zelfs met deze impuls het baggertempo voor zowel KRW als WB21 zeker tot aan 2008 nog te laag. Daarom maakt het kabinet voor de periode tot 2007 een bedrag van E 25 miljoen aan korte-termijn middelen vrij voor baggeren voor de KRW in Rijkswateren en voor baggeren in stedelijke wateren. Meest doelmatig voor dat laatste is ophoging van het plafond van de zogeheten SUBBIED-regeling. De looptijd van deze regeling, waarvan de indieningstermijn in 2006 afloopt, blijft gelijk. Deze beperkte en doelgerichte ingreep heeft lage administratieve lasten en sluit goed aan bij het advies van het Bestuurlijk Overleg Waterbodems.

Dekking voor de intensivering vindt plaats door herschikking van middelen op de begroting van Verkeer en Waterstaat die waren bestemd voor stimulering van verwerking van baggerspecie. Belangrijkste bron is verlaging van het subsidieplafond van de zeer beperkt benutte subsidieregeling Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie (SVB) uit
2002.

CONCLUSIE

Het kabinet onderkent dat het baggertempo aanzienlijk moet worden verhoogd voor het bereiken van diverse doelen voor watersystemen en de daaraan verbonden aanzienlijke maatschappelijke voordelen. Het biedt daarvoor een aantal concrete maatregelen die het ingrijpen in waterbodems - vooral in regionale wateren - goedkoper moet maken. Ingezet wordt op deregulering, meer kosteneffectieve bestemmingen, betere samenwerking en innovatie. Vooral de laatste twee vereisen de nodige inzet en creativiteit van alle betrokken overheden. Tenslotte kiest het kabinet voor het verhogen van baggertempo in plaats van voor het stimuleren van verwerking, binnen de beschikbare waterbodem-middelen voor de korte termijn.

Het kabinet stelt verder vast dat het beheer van waterbodems geen op zichzelf staand doel is. De toestand van de waterbodem dient de doelstellingen en opgaven voor waterkwaliteit, waterkwantiteit, scheepvaart en hoogwaterbescherming te ondersteunen. Het ingrijpen in de waterbodems, meestal door middel van baggeren, is een maatregel die daaraan veelal bijdraagt. Juist daarom is het van groot belang om waterbodembeheer een structureel een goede plaats te geven bij de aanpak van de opgaven voor waterkwaliteit, waterkwantiteit, scheepvaart en hoogwaterbescherming.

Voor waterkwaliteit en -kwantiteit zal dit vorm krijgen in de stroomgebiedbeheersplannen die uiterlijk in 2009 worden vastgesteld. Daarvoor kan besluitvorming over de financiële dimensie nu nog niet plaatsvinden. Dit zal onderdeel gaan uitmaken bij de brede afweging in de samenstelling van de daarvoor benodigde maatregelpakketten; een belangrijk deel van die opgaven ligt overigens in het domein van de mede-overheden. Voor scheepvaart zijn doelstellingen en opgaven vastgelegd in de Nota Mobiliteit. Voor hoogwaterbescherming tenslotte maken waterbodem-ingrepen integraal onderdeel uit van de maatregelpakketten voor Ruimte voor de Rivier en Maaswerken.

In het vervolg zullen beleidsontwikkeling en voortgang op het gebied van waterbodems naar de Kamer worden verankerd in de stukken over het Nationaal Bestuursakkoord Water (KRW en WB21), Nota Mobiliteit, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. Tot aan de inwerkingtreding van de Waterwet zal bovendien jaarlijks nog een Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren verschijnen.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

mw drs M.H. Schultz van Haegen

-----------------------
De vierde nota waterhuishouding richtte zich vooral op de bestemming van vrijkomend waterbodem-materiaal:
de kwaliteit ervan moest op lange termijn zodanig worden dat vrije toepassing mogelijk was, en
voor de korte termijn moest vooral ingezet worden op verwerking alsook opslag van sterk verontreinigde bagger.